Europa blijft op zoek naar publiek - Rijnland

advertisement
Europa blijft op zoek naar publiek – het is
tijd dat de spelers de kleedkamer uitkomen
Luuk van Middelaar
Politiek filosoof. Hij was werkzaam in
Brussel en Den Haag en is momenteel als
promovendus verbonden aan het Duitsland Instituut van de Universiteit van
Amsterdam.
Europese eenwording is geen
knutselproject meer, maar echte
politiek. Dat is een dwingend
spel, waarbij je de spelers kunt
veranderen, maar het spel niet.
Al is de voorstelling natuurlijk
niet verplicht, we kunnen ook
gaan vissen.
B
ij het vijftigjarig bestaan van de
Belgische staat, in 1889, liet koning Leopold II een park aanleggen als geschenk aan de burgerij. In het
Frans heet het park prozaïsch het Parc
du Cinquantennaire, oftewel het ‘Vijftigjarig-bestaan-park’. In het Vlaams
heeft het de jovialere naam Jubelpark.
Op 25 maart bestaat ‘Europa’ vijftig
jaar – een jubeljaar. De Europese leiders
hebben het voorbeeld van Leopold II,
op wiens park zij regelmatig zicht hebben, niet nagevolgd. Om de verjaardag
te vieren komen ze volgende week op
uitnodiging van Unievoorzitter Merkel
bijeen in Berlijn. Wij Europese burgers
Europa is Legoland voorbij.
Het is geen spelletje meer
voor liefhebbers
krijgen van de leiders geen park om in
te wandelen, zelfs geen vrije dag. Hoogtepunt van de Berlijnse festiviteiten: de
plechtige ondertekening van een voor
ons bestemde Verklaring.
De verwachtingen omtrent dit verjaarscadeau zijn hooggespannen. Wat
erin zit is nog geheim. Diplomaten onderhandelen tot het laatst over de tekst.
Zoals elke poging tot Europese zelfdefinitie gaat ook deze Verklaring met conflicten tussen de hoofdsteden gepaard.
Londen zag liever niet de euro als succes
genoemd. Parijs vreesde een te hooggestemde lof van de uitbreiding. Warschau pleitte weer voor God en christendom. En allen hebben hun gedachten
bij het hangijzer van het grondwetsverdrag.
Over één belangrijk punt bestaat
niettemin overeenstemming, zo bleek
vorige week donderdag tijdens het diner in Brussel waar Merkel een opzetje
aan haar collega’s voorlegde. De Verklaring is er voor het publiek. Daar was volgens de Bondskanselier iedereen het
mee eens. De tekst moet leesbaar en begrijpelijk zijn. Geen jargon dus, maar
‘close to the citizens’.
Het is zaak bij zulke pr-taal niet verveeld het hoofd te wenden. In meest letterlijke zin is er geen politiek zonder
public relations. (Hannah Arendt meets
Karl Rove.) De leiders hebben gelijk dat
ze hieraan aandacht besteden. Ze weten
dat ze gezamenlijke Europese verantwoordelijkheden hebben te nemen – de
dag erna deden ze dat inzake het klimaat. Ze besluiten daartoe namens hun
bevolkingen. Maar daar wringt het. De
chefs ontberen een band met hun gezamenlijke publiek.
Een klein voorval onthult dat de aard
van ‘Europa’ hier de inzet is. Tijdens genoemd diner pleitte de Italiaanse premier Prodi voor een verwijzing naar de
méthode communautaire als een van Europa’s karakteristieken. De term ‘communautaire methode’ is onder eurogelovigen een codewoord. Wie het gebruikt,
zegt daarmee: ik geloof dat het geheime
recept van Europa’s successen zit in de
bijzondere besluitvormingsmechanismen. Ook de Nederlandse regering
heeft deze visie lang aangehangen.
Wat nu zei Merkel op Prodi’s verzoek
dit wachtwoord in de verjaarsverklaring te vermelden? Aan tafel vermoedelijk ongeveer: ‘Sorry, Romano, dat snappen de mensen niet.’ Op de persconferentie na afloop zei ze: „Je kunt een
term als ‘communautaire methode’ niet
gebruiken. Hier ligt een taalkundige
uitdaging.”
In dit dialoogje tussen de voormalige
Commissievoorzitter en de Bondskanselier stuitten twee werelden op elkaar.
Prodi maakte zich tot spreekbuis van de
oorspronkelijke bureaucratische wereld van Brusselse ambtenaren, diplomaten en lobbyisten; deze gedijen bij
ontoegankelijkheid, dichte deuren en
jargon. Merkel sprak namens een zich
ontwikkelende Europese politieke wereld van regeringen, parlementen, bevolkingen en burgers. Deze eisen inzicht en helderheid, anders is publieke
verantwoording niet mogelijk. Het is de
Unie als internationale organisatie tegenover de Unie als prille politieke orde. Of ook: de Unie die een verdrag heeft
tegenover de Unie die een grondwet
wil. (Zo bezien was de term grondwettelijk verdrag geen slecht compromis.)
Toegegeven, de opvatting van de
Unie als internationale organisatie
komt in twee varianten. Londen en Kopenhagen zien in Europa samenwerkende soevereine staten; voor Prodi c.s.
is het een speciaal, ‘supranationaal’
beestje. Toch delen deze varianten een
houding.
Ter illustratie terug naar een ander
diner, maart 2003: Giscard d’Estaing eet
bij Blair in Londen. In zijn tas heeft de
Conventievoorzitter een concept-preambule voor het grondwetsverdrag,
waarin staat dat Europa gedeeltelijk
„op een federale basis” rust. Voor mededingingspolitiek of de euro in uw portemonnee is dit een evidentie. Niettemin,
dikke rode streep van Tony door het ‘Fwoord’. Giscard bond in, want hij wilde
Londen aan boord. Het alternatief voor
federaal? Dat werd het oude communautair. Commissie en Europarlement
blij (onze unie blijft speciaal) en Blair
gerustgesteld (want dat snapt toch niemand). Alleen Giscard baalde: hij wilde
dat de grondwet onze Europese situatie
zou vangen in verstaanbare woorden.
Nu bleef het verstoppertje spelen met
de feiten – een minachting van het publiek, dat zich niet laat foppen.
De botsing tussen Europa als internationale organisatie en Europa als politieke orde zal de komende jaren onherroepelijk doorgaan. Ook Nederland
moet hierin positie vinden. Het maakt
weinig verschil of de bevroren grondwet toch weer verdrag wordt genoemd.
De onderliggende druk verdwijnt niet.
Die druk is dat de besluiten die de Unie
neemt zo ingrijpend zijn geworden
voor al haar 500 miljoen inwoners, dat
ze niet kunnen worden gedragen wanneer ze onzichtbaar of ongezien tot
stand komen. Bij monde van Merkel erkennen de leiders (inclusief Blair en Balkenende) dit nu onomwonden. Met of
zonder grondwet, Europa blijft op zoek
naar een publiek.
Deze stelling wil ik langs drie lijnen
toelichten: het spel, de spelers, het publiek. Steeds met suggesties voor wat
dit voor Nederland betekent.
Het spel
Eerst het Europese spel. In een halve
eeuw is dit van aard veranderd, terwijl
de taal waarmee we erover spreken dezelfde bleef.
Europa werd geboren als project, een
bouwproject. Op de puinhopen van de
Tweede Wereldoorlog zou een nieuwe
orde worden gebouwd, de ‘Europese
constructie’. Het begon met een Gemeenschap voor Kolen en Staal. Op 9
mei 1950 nodigde de Franse minister
Schuman andere landen ervoor uit; dit
was Europa’s echte geboorteakte, zeven
jaar voor het Verdrag van Rome. De termen ‘project’ en ‘constructie’ begeester-
den zowel oorlogsmoede federalisten
als pragmatische social engineers. Onder
ditzelfde gesternte werd in 1957 de Economische Gemeenschap opgericht.
Daarmee gaven de zes stichtende landen zich een marktorde en, naar spoedig bleek, een rechtsorde.
In de bouwmetafoor wordt Europa
een meccanodoos, een beschutte wereld
voor politicologisch ingenieurs. Een
spelletje voor liefhebbers. Het nodigt
niet uit tot meedoen en vraagt niet om
publiek. Tijdens de Koude Oorlog gaf
dat niet. We deden aan economische integratie: btw-harmonisatie, staalprijzen, visquota. West-Europa, het knutselende neefje, leefde onbezorgd onder de
veiligheidsparaplu van Uncle Sam. De
grote politiek was ver; de tijd stond stil.
Op 9 november 1989 sloeg de geschiedenis in. De Berlijnse Muur viel, het wilde oosten lag open. Plots moesten de
Europeanen zelf verantwoordelijkheid
nemen voor de situatie op hun continent. Dat was wennen. In december
1989 noemde de Britse minister Douglas Hurd het per IJzeren Gordijn gespleten Europa een systeem „under which
we’ve lived quite happily for forty
years.” Maar deze game was over. Ineens
waren er oorlogen op de Balkan en jonge democratieën die aanklampten.
Daarna terrorisme van eigen bodem,
economische globalisering, Amerikaans avonturisme, een dreigende energiecrisis.
Europa ontwaakte schoksgewijs. In
Maastricht werd de knusse Gemeenschap een monetaire en politieke Unie
(1992), haperend bijgeplust in ‘Amsterdam’ (1997), ‘Nice’ (2001) en de gestrande grondwet (2004). Geconfronteerd
met de schokken van buiten namen de
leiders steeds meer gezamenlijke verantwoordelijkheden (euro, buitenlandse politiek, milieu, immigratiebeleid...)
en stutten ze die op sterkere instellingen. Anders gezegd: sinds de breuk van
1989 is Europa bezig zichzelf vorm te
geven als gezamenlijk antwoord op historische gebeurtenissen.
Voor Europa is dit een nieuw spel: politiek. De beslissingen die de Unie
neemt en de vitale belangen waarin ze
trancheert, leggen een grotere druk dan
voorheen op de noodzaak van publieke
instemming. In tegenstelling tot een
knutselproject is politiek een dwingend
spel. Het raakt allen en het vraagt allen
om steun. Wie zich eraan onttrekt,
plaatst zich buiten de werkelijkheid.
Europa is Legoland voorbij.
Voor Nederland blijkt dit lastig. Het
spel van markt en recht beheersen wij
vanouds beter dan het spel van de politiek. Onze Haagse politici functioneren
als piecemeal-engineers in een ambtelijke
consensuscultuur. Deze politieke stijl
heeft verdiensten, maar past slecht bij
een Europese arena waar hard en soms
theatraal wordt gestreden. Vandaar de
verzuchting bij onze buitenlandspolitieke elite: moet dit echt? Er is nostalgie
naar de overzichtelijke Koude-Oorlogswereld waarin ambtenaren en diplomaten onze handelsbelangen in Brussel
behartigden.
Dit onbehagen is na het referendum
door de regering officieel vertaald als:
Mijn Europa
Aan de vijftigste verjaardag van de Europese eenwording wordt ook aandacht besteed op We the People, de interactieve website van NRC Handelsblad. U kunt meedoen aan het project
Mijn Europa. Beschikt u over een foto
in uw digitale camera die volgens u die
eenwording het best verbeeldt - de
slagvelden van Verdun bijvoorbeeld, of
de bio-energiecentrale bij Cuijk, uitdrukking van het Europese streven
naar een schonere planeet - stuur deze
in, en schrijf er duidelijk bij waarom u
voor die specifieke inzending kiest. Op
een interactieve kaart kunt u ook inzendingen van anderen bekijken.
Kijk op http://wethepeople.nrc.nl
Europa gaat te snel. Dit standpunt
wordt buiten Nederland slecht begrepen. Het is namelijk gevat in de taal van
het oude spel. Het erkent niet dat Europa geen bouwproject meer is, maar een
steeds bijgesteld antwoord op gebeurtenissen. Die gaan snel.
Neem de laatste uitbreidingen. „Veel
te snel gegaan. Die Brusselse ambtenaren wilden zeker over meer mensen regeren. En kijk nu hoe de Polen onze banen inpikken.” Zo luidt het volksgevoel
(door Den Haag matig weersproken).
Het punt is: de druk op onze arbeidsmarkt is geen gevolg van de uitbreiding, maar van de ineenstorting van de
Oost-Europese communistische regimes. Tot de uitbreiding werd beslist –
en wel door de vijftien nationale regeringsleiders gezamenlijk en de vijftien
nationele parlementen afzonderlijk –
om de onzekere toestand aan onze oostgrens in het gareel te krijgen. Geen
overhaast meccano, maar een politiekhistorische zet.
De spelers
Over, ten tweede, naar de Europese spelers. Het spel van de politiek vraagt om
politici, om personen die beslissingen
voor het collectief nemen en uitdragen.
Wie stuurt Nederland het Europese veld
op? Het misverstand is dat dit alleen
‘onze vrouw in Brussel’ Neelie Kroes en
‘onze mensen in het Europees Parlement’ zouden zijn. De Commissie doet
vooral voorstellen. Het Parlement is
controleur en medewetgever. Belangrijk, maar ze kunnen op hun eentje weinig besluiten (waarbij Kroes’ post overigens een uitzondering is).
Ook het grondwetsverdrag betekent
niet meer macht voor ‘Brussel’. Wel
voor de Unie als politieke orde als geheel – iets heel anders. Neem de voorgestelde Europese ‘minister van Buitenlandse Zaken’. Goed voor eenduidiger
Europees optreden in de wereld, maar
die minister gaat heus niet zomaar uit
onze naam bij Condi Rice op de thee. Hij
of zij blijft afhankelijk van de instemming van de 27 landen.
De belangrijkste Europese politicus
uit Nederland is daarom premier Balkenende. Die is lid van de Europese
Raad van regeringsleiders. Sinds zijn
oprichting in 1974 neemt de Europese
Raad alle belangrijke besluiten van de
Unie – over uitbreiding, verdragswijzi-
ging, budget. Daarmee is hij prima te
beschouwen als de Europese regering.
Een regering die niet elke week in een
Trêveszaal vergadert, maar circa vier
maal per jaar tijdens een ‘Top’.
Iets soortgelijks geldt voor de nationale vakministers. Die vergaderen periodiek in Brussel in ‘raden’. Daar nemen
ze – soms alleen, soms in samenspraak
met het Europees Parlement – bindende besluiten, bijvoorbeeld over de euro
of schonere lucht. De meeste van onze
ministers spelen dus ook Europees.
Belangrijk: nationale ministers moeten de in Brusselse raden genomen besluiten thuis, voor eigen parlement en
bevolking, als Europese besluiten verdedigen – ook wie zelf is overstemd. Dat
maakt onze Tweede Kamer nu al tot een
Europese instelling. Ze controleert ministers en minister-president in hun
Brusselse rol. Dat zijn nog 150 Europese
spelers uit ons land erbij. Tijd dat ze de
kleedkamer uitkomen.
Deze voorstelling van zaken verschilt
van het beeld dat zowel eurogelovigen
als eurosceptici oproepen. De eersten
bepleiten blind ‘versterking’ van Commissie en parlement uit naam van ‘slagvaardigheid’ en ‘legitimiteit’; de laatsten zien overal ‘bemoeienis’ met nationale bevoegdheden door een ‘superstaat’. Nederland is de afgelopen jaren
van de eerste in de tweede ideologie getuimeld. Dat is minder gek dan het lijkt.
Beide partijen delen hetzelfde misverstand. Of ze het een zegen of een vloek
vinden, ze doen alsof het Europese spel
alleen op Brusselse velden wordt gespeeld. Maar zoals voormalig advocaatgeneraal Ad Geelhoed van het Europees
Hof van Justitie zei: “Het lelijke beest
zit al in de woonkamer.” (NRC Handelsblad, 30 september 2006)
Het publiek
Dit brengt ons, ten derde, op het Europese publiek. De vraag zou kunnen zijn:
Wie opent het publiek de ogen? Wie
zegt: Mensen, het beest zit er al? Toch is
dat de verkeerde vraag. Het aardige van
publiek – of het nu toneel, voetbal of politiek betreft – is dat het eigener beweging komt kijken. Omdat het geboeid
is. Omdat er wat te beleven valt: emotie,
spanning, gebeurtenissen. Valt er niets
te beleven, dan blijven de theaterzalen,
de stadions en de opiniepagina’s leeg.
Daar helpt geen goedkope statribune
bij.
Zo is het met Europa anno 2007.
Haast niemand komt kijken. Te saai.
Ligt dat aan het publiek? Aan de spelers?
Aan het spel? Men voelt hoe de termen
in elkaar grijpen. Een acteur staat niet
Tekening Milo
graag voor een lege zaal. Voetballers
spelen liever niet voor lege tribunes (zie
de existentiële nood van de grote Italiaanse clubs deze maanden). En politici
zonder kiezers, zonder openbare mening, zonder demonstranten – dat worden ambtenaren. Het Berlijns verjaarscadeau van de Europese leiders aan ons
is dus ook een cri de coeur.
Hoe maak je de massa tot publiek? In
de westerse politieke traditie zijn hiervoor twee routes. De Griekse route: burgerschap. Je laat mensen meebeslissen
en geeft hun rechten. De Romeinse route: brood en spelen. Je geeft hun geld en
spektakel.
De Griekse route is door Europa bewandeld. Stap één was kiesrecht. Bezorgd om de publieke onverschilligheid
besloten de regeringsleiders in 1974 tot
oprichting van een direct verkozen parlement. Zo kregen we rechtstreeks invloed op Europese politiek. Toch leidde
dit niet vanzelf tot meer belangstelling.
Stap twee was burgerschap. ‘Maastricht
1992’ maakte allen met de nationaliteit
van een lidstaat ‘Europees burger’. Dit
hielp evenmin. De meeste mensen zijn
na anderhalf decennium niet van hun
Europees burgerschap op de hoogte.
Reizen zonder paspoort, je vrij vestigen
op het Franse platteland, je moeder laten opereren over de grens: we namen
het voor kennisgeving aan. Misschien
moeten deze Europese rechten worden
gekrenkt eer ze, met het Hof dat erover
waakt, worden gewaardeerd.
Via de Romeinse route naar publiek
zijn allereerst de boeren aan Europa gebonden. Het beruchte gemeenschappelijke landbouwbeleid – vaste prijsaf-
Wie zich nu aan Europese
eenheid onttrekt, zet zich
buiten de werkelijkheid
spraken, productiesteun – was brood.
Niet toevallig weten de boeren de weg
naar Brussel al decennia te vinden voor
demonstaties; een betrokkener publiek
kun je niet wensen. De variant spelen is
weinig beproefd. Hoogstens een enkel
initiatief in de ruimtevaart. Maar, zoals
de Romeinse keizers begrepen, spektakel kan ook zitten in de machtsgreep
zelf. Kroes pakt Microsoft aan / Zalm
waarschuwt Fransen voor laatste keer /
Parlement stuurt Buttiglione naar huis.
Ja, dan komen we kijken.
Voor Nederland ligt hier een grote
vraag. De bevolking stemde nee tegen
het grondwetsverdrag. Na anderhalf
jaar is volgens de twintig landen die wel
ratificeerden nog onduidelijk wat wij
bedoelden. Het grondwetsverdrag niet,
wat wel? Zeker, er is nog debat. Maar
een helder antwoord is onwaarschijnlijk. De redenen om nee te stemmen liepen uiteen. Er komt echter iets bij. Het
Nederlandse onbehagen is nationalistisch. Het raakt niet aan specifieke regels, maar aan het spel zelf.
Typerend is de populaire klacht over
‘Brusselse bemoeizucht’. Die gaat dieper dan die over ‘Haagse regelzucht’.
Terwijl de mopperaars Den Haag erkennen als onze wetgever, wordt de Brusselse regel niet eens erkend als van ons
(want waar bemoeien ze zich mee?).
Tijdens een debat tussen enkele Nederlandse politici, op 27 februari in
Brussel, pleitte CDA-senator René van
der Linden voor een tweede referendum. Niet over een aangepast grondwetsverdrag, maar over de vraag: vindt
u dat Nederland lid moet blijven van de
Europese Unie? Van der Linden ondervond weinig bijval en moest doen of het
een grapje was.
Toch sloeg hij de spijker op zijn kop.
De grondvraag voor de Nederlandse bevolking luidt op enig moment: wilt u
deel uitmaken van het Europese publiek?
Zo ja, dan is dit het spel dat we/ze spelen. We kunnen best een klein dingetje
veranderen – want we vinden het leuk
als u meedoet – maar grosso modo gaat
het spel als volgt. We reageren gezamenlijk op gebeurtenissen, en daarvoor
hebben we als Unie een regering, een
parlement, ambtenaren en een hof. De
Europese regering neemt tijdens toppen en raden, namens alle afzonderlijke
nationale parlementen en bevolkingen,
de besluiten; het Europese parlement
spreekt en beslist mee namens de gezamenlijke burgers; de Brusselse ambtenaren doen de voorstellen; en het Europese Hof houdt alles in de gaten. Er is
ook een Europees publiek. Dat kijkt toe,
opinieert en demonstreert. Het spreekt
tijdens nationale en Europese verkiezingen, als het beslist wie de velden op
mag. Het kan de spelers veranderen,
maar het spel niet.
Als het u verveelt: de voorstelling is
niet verplicht. U kunt ook gaan schaken
of vissen, samen met Noorwegen bijvoorbeeld.
Alleen met die grondvraag kan de bevolking van de feiten – het beest in de
woonkamer – worden doordrongen.
Dat vereist twee zaken. Een verantwoordelijke regering, die haar lot aan
de uitslag verbindt. En het publieke
verlangen: liever meedoen dan buitenspel staan.
(Met dank aan Tom Eijsbouts en
Hans Kribbe)
Download