Artikel: Een maïsveld voor Maria. De kerstening van Nieuw Spanje in de zestiende eeuw Auteur: Erika Kuupers Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 13.4, 268-277 © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skript-ht.nl/archief. Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl • [email protected] ERIKA KUUPERS Een maïsveld voor Maria De kerstening van Nieuw Spanje in de zestiende eeuw Nadat Tenochtitlan, de hoofdstad van het Azteekse rijk, in 1521 in handen was gevallen van Hernén Cortes, zetten Franciscanen voet aan wal in de Nieuwe Wereld, gevolgd door Dominicanen en Augustijnen. Deze bedelorden namen onvervaard de kerstening van Mexico ter hand. Na één generatie scheen de Indiaanse samenleving onherkenbaar veranderd. Het oude geloof leek uitgeroeid. De Spaanse geestelijken berichtten over een buitensporig enthousiasme van de bevolking voor het christelijk geloof. Maar was de kerstening wel zo succesvol? '• -p", Het gebied dat in Mexico door Cortes werd ingelijfd bij het rijk van Karel V kreeg de naam Nieuw Spanje. Dit gedeelte van het huidige Mexico was het dichtst bevolkte gebied van Midden-Amerika en al sinds lang voor het begin van onze jaartelling een centrum van stedelijke beschaving. Rond 1325 waren de Mexica, een bevolkingsgroep uit het noorden, dit gebied ingetrokken alwaar ze vanuit hun nieuwe hoofdstad, Tenochtitlan, in de loop der tijd de hun omringende bevolkingsgroepen aan zich onderwierpen. Toen de Spanjaarden in 1519 arriveerden, strekte dit rijk zich uit tot ver in het huidige Guatemala. Op cultureel en religieus gebied vertoonden de Azteken', zoals de Mexica door de Spanjaarden genoemd werden, veel overeenkomsten met de andere bevolkingsgroepen in het latere Nieuw Spanje. De talen die daar van oudsher werden gesproken waren doorgaans verwant met het door de Mexica gesproken Nahuatl. Het merendeel van de oorspronkelijke bevolking van Nieuw Spanje kwam in zeer nauw contact met de Spanjaarden. Het vice-koninkrijk werd het centrum van de kerk en het koloniaal bestuur in de Nieuwe Wereld. De ontwikkelingen zoals die hierna worden beschreven zijn derhalve specifiek voor dit gebied. De ervaringen van veroveraars en de Indiaanse bevolking in de Andes (het Inka-rijk in Peru en Bolivia) of in Yucatan en Guatemala (de restanten van het Mayarijk) verschilden sterk met die in Nieuw Spanje. In Europa hielden de bedelorden zich gewoonlijk bezig met het onderwijs en de gezondheidszorg. Bij afwezigheid van een seculiere geestelijkheid in de Nieuwe Wereld waren zij in Mexico aanvankelijk ook parochiepriesters, bisschop- Nieuw Spanje in tiet tegenwoordige Mexico 268 1 LM Burkhart, The slippery earth. Nahua-Christlan dialogue in sixteenth-century Mexico (Tucson, 1989) 15. 2. W.B. Taylor, Embriaquez, homicidio y rebelión en las poblaciones coloniales mexicanas (Mexico, 1987) 37. Vertaling van: Drinking, homicide and rebellion in colonial Mexican villages (Stanford, 1979). 3. Ch. Gibson, The Aztecs under Spanish rule. A history of the Indians of the Valley of Mexico 1519-1810 (Stanford, 1964) 100 en W. Borah, 'The Spanish and Indian law: New Spain' in: G.A. Collier e.a. (ed.). The Inca and Aztec states 1400-1800. Anthropohgy and History (New York, 1982) 265-288, aldaar 268-._ • 269. 4. Gibson, The Aztecs, 102. 5. Uit praktische overwegingen gebruik ik het begrip Indianen als verzamelnaam voor de gehele bevolking die door de Spanjaarden in 1519 in Midden-Amerika werd aangetroffen. In werkelijkheid ging het om een groot aantal verschillende etnische groepen. 6. D.A. Brading, 'Images and prophets. Indian religion and the Spanish conquest' in: A. Ouweneei en S. Miller (ed.). The Indian community of colonial Mexico. Fifteen essays on land tenure, corporate organizations, ideology and village politics (Amsterdam, 1990) 184-204, aldaar 186. 7. Burkhart, Slippery earth, 16-18 en Taylor, Embriaquez, 34; I. Clendinnen, 'Disciplining the Indians. Franciscan ideology and missionary violence in sixteenthcentury Yucatan' in: Past and present 94 (1982) 27-48, aldaar 4246. 269 pen, aartsbisschoppen en inquisiteuren.' Daarnaast vervulden zij een belangrijke rol bij het vestigen van het Spaans gezag en hadden zij een grote invloed op bestuurlijk en zelfs economisch gebied.^ In de eerste jaren na de komst van de Spanjaarden werden in hoog tempo de meest in het oog springende elementen van het heidendom geëlimineerd en vervangen door christelijke. Tempels werden vernietigd om plaats te maken voor kerken en kloosters. De katholieke liturgische kalender werd ingevoerd met de daaraan verbonden jaarlijks terugkerende feesten en ceremonieën die de heidense feesten en riten (zoals de door de Europeanen verafschuwde bloedoffers) moesten vervangen. Tenslotte moest de inheemse priesterklasse verdwijnen. Onder die groep vielen dan ook veel slachtoffers in de eerste jaren.' De Indiaanse elite, in de koloniale tijd caciques genoemd, werd het eerst bekeerd. Hun kinderen gingen bij de bedelorden op school en leerden Spaans. Later speelden zij een belangrijke rol als tolken en ambtenaren. Het lokale bestuur bleef aanvankelijk voor een belangrijk deel in handen van de caciques. Zij werden verantwoordelijk voor de organisatie van het werk, de inning van tributen en voor het morele gedrag van de bevolking. Zo zagen zij erop toe dat iedereen naar de kerk ging.* Onder leiding van de bedelorden werd in de eerste helft van de zestiende eeuw een begin gemaakt met de hervestiging van de Indiaanse bevolking in dorpen naar Europees model.' Het centrum van ieder dorp werd gevormd door een plein waaraan een kerk en bestuurlijke gebouwen gelegen waren. Daaromheen werden in een schaakbordpatroon de overige huizen gebouwd.* Aanvankelijk hadden de geestelijken sympathie voor de Indiaanse bevolking. De mensen werden nederig en devoot genoemd. Met name de franciscanen, die eenvoud en een ascetisch leven centraal stelden, zagen de Indianen als uitverkoren kinderen, nihos con barbas, die moesten worden beschermd tegen de duivel en de verdorvenheid van de Europeanen. Deze houding impliceerde tevens dat de Indianen niet geschikt werden geacht voor het priesterschap. Zij hoefden slechts zoveel van het christendom te begrijpen als noodzakelijk was voor het leiden van een eenvoudig christelijk leven.' Evenmin kregen zij toegang tot de hogere rangen van het koloniaal bestuur. Het waren leden van de bedelorden die voor het eerst protesteerden tegen het wrede optreden van de veroveraars. Door hun activiteiten stonden zij het dichtst bij de Indiaanse bevolking. Om het heidendom met wortel en al te kunnen uit- 8. Brading, Images and prophets, 186-187. roeien, leerden veel missionarissen de Indiaanse talen en bestudeerden de cultuur, wetgeving, natuurkunde, geschiedenis en bovenal het geloof tot in de kleinste details.' In vele kronieken en brieven hebben de Spaanse religieuzen in de zestiende eeuw de Indiaanse samenleving beschreven. Franciscanen predilfen in TIaxcala, tekening uit 1585 De mate waarin de bevolking aan de kerstening werd blootgesteld verschilde tussen verafgelegen streken en de dichtbevolkte gebieden rond de steden. In de steden, waar het groot• « ste deel van de Spaanse bevolking woonde en in de dorpen waar bedelordenkloosters waren gevestigd, was de controle op het geloofsleven groter dan in gebieden waar minder geestelijken woonden. Bepaalde bevolkingsgroepen waren moeilijk te bereiken, omdat ze verspreid in de heuvels leefden of geen Nahuatl spraken, zoals bijvoorbeeld de Otomi9. Ibidem. Indianen.' De Spaanse missionarissen moesten hun werk vaak doen • '•' ' onder moeilijke omstandigheden. Illustratief is het voorbeeld •' • • van een priester in het dorp Tequixquiac die in een rapport meldde dat hij zich niet tegen toverij en hekserij durfde uitspreken omdat hij van zijn salaris alleen niet kon leven en derhalve afhankelijk was van het voedsel dat de lokale bevol10. Gibson, The Aztecs, 115-116. •• ^ • • 270 king hem gaf. Na verloop van tijd veranderde de positie van de reguliere geestelijkheid ten opzichte van de Indiaanse samenleving. "' ' •' • ' * : f Aanvankelijk hadden de bedelorden een standpunt ingenomen tegen de Spaanse veroveraars die in de eerste decennia de :' Indiaanse bevolking op alle mogelijke manieren misbruikten. • De Nieuwe Wetten {Leyas Nuevas) die in 1543 werden opgesteld, beoogden echter de autonomie van deze kolonisten alsook die van de Indiaanse caciques te beteugelen en zo excessen tegen te gaan. De rechten en plichten van de India'' nen werden vastgelegd en een Spaans ambtenarenapparaat zag toe op de naleving van de wetten. De rol van de reguliere • geestelijkheid als beschermer van de Indiaanse bevolking verloor daardoor aan betekenis. Bovendien werd de stellingname tegen gedwongen arbeid en uitbuiting van de Indianen ongeloofwaardig doordat de bedelorden zelf afhankelijk waren van de arbeid en materiële steun van de bevolking. ** • Van de oorspronkelijke geestdrift van de geestelijken was ' i : omstreeks 1600 niet veel meer over. De Indiaanse bevolking was gedecimeerd door de uit Europa meegebrachte epidemieën en het leven op het platteland werd, mede daardoor, steeds moeilijker. Tegelijkertijd verloren ook de Indiaanse caciques na de invoering van de Nieuwe Wetten steeds meer autoriteit in de dorpen waardoor zij niet meer konden worden aangesproken op het al dan niet christelijk gedrag van de lokale bevolking. Een gevolg van dit alles was dat het absenteïsme van de geestelijken toenam ••'•» en zij zich als het ware verzoenden met de rest van de Spaanse bevolking in de steden, onder andere met de seculiere geestelijkheid die tegen het einde van de zestiende eeuw 11. Idem, 112. de religieuze autoriteit in handen kreeg." !< » * f 4 • Goed en kwaad. ' "' '•'• Van grote invloed op het bekeringsproces was het wederzijds onbegrip van Spanjaarden en Indianen, waarbij het taalprobleem een centrale rol speelde. De Spaanse geestelijken . ,, probeerden in Mexico christelijke waarden en concepten te ' ' vertalen in het Nahuaü. Beschrijvingen van vergelijkbare Nahua concepten en de culturele invulling van diverse begrippen laten zien dat deze vertalingen vaak niet dezelfde betekenis hadden als de oorspronkelijke christelijke begrippen 12. Burkhart, Slippery earth, 13-14. omdat ze een oorsprong vonden in een totaal afwijkend wereld- en mensbeeld.'^ Een duidelijk voorbeeld hiervan zijn de verschillen in het christelijk en Indiaans besef van goed en kwaad en van het begrip zonde. 271 :- • De theologie van de bedelorden kwam voort uit de, in sommige opzichten zeer rigide, middeleeuwse scholastiek. Goed en kwaad, deugd en zonde waren absolute waarden. De • .1 christelijke moraal werd samengevat in de tien geboden en de • „ zeven doodzonden. Een dergelijke doctrine van 'universele' waarden liet geen plaats voor cultureel relativisme. Opvallend ^ is echter dat hierdoor niet de intolerantie van de geestelijken , ten aanzien van het Indiaanse geloof toenam, maar dat zij door dit denken in universele waarden de culturele verschillen niet opmerkten. Bij het zoeken naar synoniemen in het « •' Nahuatl gingen zij voorbij aan linguïstische nuances. Op t dezelfde manier waren zij als het ware blind voor de achter, jgronden of de diepere betekenis van het Indiaanse ceremoniële leven. Zo werd het feit dat de Indiaanse huwelijksceremonie sterk afweek van de katholieke niet als een probleem beschouwd, omdat men veronderstelde dat het ritueel in wezen dezelfde betekenis had. De in de Indiaanse cultuur gebruikelijke polygamie was echter een grote zonde en werd 13. Idem, 25-26. door de geestelijken zwaar bestraft." Indiaan biecht bij een Franciscaan, terwijl een duivel aan hem trekt, gravure uit 1565 In de Nahua cultuur was de essentie van kosmische tegenstellingen die tussen orde en chaos, in het christendom die tussen goed en kwaad. Andere tegenstellingen zoals licht en 272 14. Gibson, The Aztecs, 117 en I. Clendinnen, 'Landscape and worldview. The survival of Yucatec Maya culture under Spanish conquest' in: Comparative studies in society and history 22 (1980) 374-393. IS. Burkhart, Slippery earth, 35-38. 273 duisternis, leven en dood, wijsheid en waanzin, hadden zij gemeen. Echter, alleen in het christendom ging het steeds om een strijd tussen absolute waarden. Het probleem van het christendom was dit dualisme te verklaren binnen een godsdienst met één almachtige god. De pogingen van de scholastici ten spijt om het kwaad uit te drukken in de afwezigheid van het goede, bleef het volksgeloof in Europa steeds vasthouden aan de duivel als personificatie van het kwaad. Ook in Mexico gaven de geestelijken dit dualisme gestalte in de strijd van de individuele ziel tussen demonen en beschermengelen en in het beeld van het hiernamaals, de hemel en de hel. De houding van de missionarissen was nog verre van eenduidig. Enerzijds jaagden zij als in de middeleeuwen op heksen en demonen en zetten in Mexico de historische strijd tegen de Moren voort. Waar de gruwelijke voorstellingen van de hel en de dag des oordeels niet afschrikwekkend genoeg bleken, traden geestelijken tot laat in de koloniale periode op als rechters die 'ongelovigen' gevangen zetten, lieten martelen en executeren.'* Anderzijds was de invloed van het humanisme, ondermeer de gedachte dat andere levenswijzen iets van waarde zouden kunnen bevatten, bij sommigen van hen onmiskenbaar aanwezig. De Nahua cultuur kende slechts één goddelijke macht, teotl, die verantwoordelijk was voor zowel positieve als negatieve aspecten in de kosmos en de natuur. Teotl manifesteerde zich in rituele objecten, beeltenissen en in menselijke gedaanten (god-mensen). Negatieve krachten werden niet gezien als tegenstanders van het goede, maar als essentiële, functionele elementen in de kosmos. Het geheel was niet een stabiele hiërarchie van wezens, de spirituele, goddelijke wereld gesteld boven het aardse leven, maar was voortdurend in beweging. Het doel was een balans te vinden tussen chaos, de bron van creatieve krachten, en orde." Het Spaanse woord voor zonde werd in het NahuatI vertaald met tlatlacolli, hetgeen zoveel betekende als schade, de verstoring van de orde vanfysiekeintegriteit, sociale normen of iemands psychologische staat. De term had in het NahuatI dus een brede en ook wereldlijke betekenis. De nadruk lag op het gevolg in plaats van de oorzaak van een dergelijke verstoring. Het katholieke concept van zonde (en schuld) had meer te maken met de verantwoordelijkheid van de mens tegenover God voor begane zonden en het feit dat hij in het hiernamaals zou worden gestraft. In de Nahua cultuur vroeg men de goden de mens te behoeden voor tlatlacolli, ondermeer door middel van offers. De mens werd tijdens zijn leven gestraft voor overtredingen. De Nahua vertaling van het begrip schaamte was nauw verbonden met de gevolgen van een zonde zoals die ook in het woordtlatlacolliaanwezig zijn. De geestelijken benadrukten de pijn en het berouw die men moest voelen tegenover God in plaats van de angst en ongerustheid voor eventuele consequenties van een daad. Berouw was noodzakelijk voor het verkrijgen van absolutie. In het Nahuatl werd dit onderscheid tussen de angst en schaamte voor een 'zonde' enerzijds, en het berouw of schuldgevoel anderzijds, niet gemaakt Feesten voor de heilige. 16. J.J. Klor de Alva, 'Spiritual conflict and acccomodation in New Spain. Toward a typology of Aztec responses to Christianity' in: Collier e.a. (ed.), Inca and Aztec states, 345-366. 274 De combinatie van de vaak moeilijke bereikbaarheid van de bevolking voor de missie, het taalprobleem en de grote culturele en religieuze verschillen, had tot gevolg dat slechts een kleine groep Indianen in staat was om de Spaanse cultuur als geheel (de Spaanse taal, het katholieke geloof en een Europees wereldbeeld) over te nemen. Te denken valt aan een hand vol leden van de elite, zoals de jongemannen die gingen studeren bij de Franciscanen. Uit de inquisitierapporten blijkt dat er eveneens een kleine groep is geweest die actief verzet bood tegen de christelijke kerk. Het zijn diegenen die door de geestelijken zieners, heksen, tovenaars en genezers werden genoemd. Ze werden er van beschuldigd het oude geloof te prediken en aan te zetten tot afvalligheid. Het grootste deel van de Indiaanse bevolking zal echter, al dan niet gedwongen, christelijke normen hebben aangenomen zonder de eigen religieuze overtuiging ingrijpend aan te passen. De geloofscultuur die in Centraal Mexico ontstond wordt dan ook wel getypeerd als een vorm van syncretisme. Het geloof in Christus was gebaseerd op fundamenten van het traditionele geloof, terwijl de deelname aan het publieke katholieke geloofsleven werd gecombineerd met een Indiaans ceremonialisme binnenshuis.'* De meest sprekende elementen van het koloniale volksgeloof waren de heiligencultus en de religieuze feesten. Aan beeldende en begrijpelijke voorstellingen werd veel aandacht besteed. De kerken werden rijkelijk gedecoreerd met voorstellingen van het leven van Christus en diverse bijbelse taferelen. Al spoedig stonden ze ook vol met heiligenbeelden schilderijen, zijaltaren, orgels en koren. Nieuwe dorpen, wijken en ziekenhuizen kregen een eigen patroonheilige en er werden talloze lekenbroederschappen, cofradlas opgericht, die zorg droegen voor de verering van hun heilige. Zelfs in woonhuizen bouwden de mensen een klein altaar voor het kruisbeeld, de maagd Maria of een heilige. 17. Brading, Images and prophets, 187-193. 18. S. Gruzinski, 'Indian confraternities, brotherhoods and mayordomlas in Central New Spain' in: Ouweneel en Miller, The Indian Community, 205-223, aldaar 215216. 19. Gibson, The Aztecs, 134. 20. Idem, 217-218. 275 In' zekere zin vertoonde dit alles sterke overeenkomsten met het volksgeloof in het contrareformatorische Spanje in diezelfde tijd, maar de participatie en het enthousiasme voor bovengenoemde aspecten van het geloofsleven was onder de bevolking in Nieuw Spanje zo groot dat de Spanjaarden hen hebben beschreven als ceremonidticos (= met een grote voorliefde voor het ceremoniële). Van tijd tot üjd leidde dit volgens de kerk tot ongewenste excessen. De feesten gingen vaak gepaard met overvloedig eten en drinken en niet zelden ontstond sociale onrust." Behalve het dorp of de parochie hadden ook veel families een eigen heilige in huis. Oorspronkelijk bewaarde men op de huisaltaren sacrale objecten van pre-Spaanse oorsprong, idolillos genaamd. Dit waren kleine beeldjes of gedroogde planten die verbonden waren met de oude en nieuwe bewoners van het huis. Ze bezaten krachten die de bewoners voorspoed zouden brengen. Men weigerde dan ook om met de bekering afstand te doen van de idolillos, maar ten gevolge van de epidemieën en de Spaanse hervestigingsprogramma's kwamen huizen leeg te staan of werden afgebroken. De idolillos gingen daarbij vaak verloren en werden in de nieuwe woningen vervangen door heiligenbeelden. Deze heiligen, santocalli genoemd, behielden in veel opzichten echter de functies en karakteristieken van de oude idolillos." Men mocht er bijvoorbeeld niet aankomen. De reparaties die de kapelaan in het dorp Cuauhtitlan in 1785 aan het beeld van de maagd in de Indiaanse kapel had verricht, hadden een ware revolte tot gevolg. De dorpelingen beschuldigden hem ervan het beeld te hebben vernield. Het was niet meer het zelfde als het oude. De geestelijken in het dorp werden met de dood bedreigd en de kapelaan moest de benen nemen. Uiteindelijk werden er soldaten uit de hoofdstad gestuurd om de orde te herstellen.^' Een verschil met de oude idolillos was dat de heiligen een meer publiek karakter hadden. Wonderbaarlijke beelden die genezingen hadden verricht of hadden gebloed, gehuild, gezweet of bewogen, werden het middelpunt van lokale verering. Voor een dergelijk beeld werd vaak een lekenbroederschap opgericht en een kapel gebouwd. Sommige heiligenbeelden waren het doel van pelgrimage. Het beeld was een bron van prestige en macht voor degene aan wie het toebehoorde^ De lekenbroederschappen die ter ere van een lokale heilige door de Indiaanse bevolking werden opgericht, hadden als belangrijkste taak de verering van de santo: het onderhouden van het altaar, het organiseren van processies en het aanrichten van grootse eet- en drinkpartijen op bepaalde jaarfeesten 21. Gruzinski, Indian confraternities, 218. 22. Van tiet sap van deze cactus werd in de pre-Coiumbiaanse tijd door middei van fermentatie puique, de 'meil< der goden', gemaal<t Tayior, Embriaquez, 218. 23. Gruzinsl<i, indian confraternities, 214. zoals de heilige week (Seinana Santa) met Pasen of de feesten van de doden met Allerheiligen en Allerzielen. Vaak werden ze niet, of pas na lange tijd, officieel door de kerk erkend. De lekenbroederschappen hadden meestal geen statuten of reglementen, voerden nauwelijks administratie en de leden betaalden ook geen contributie zoals bij de 'officiële' broederschappen. In testamenten liet men kinderen vaak land, vee of werktuigen na. De opbrengst van het land moest aan een bepaalde heilige worden gewijd. Deze heiligen werden een deel van het familiebezit en de nalatenschap. Niet zozeer als object, maar als een verwant, de vader of de moeder van de familie. Het beeld was de santo zelf.^' In elk dorp waren er landbouwgronden die toebehoorden aan de plaatselijke heiligen. Van elk stuk grond was de opbrengst bestemd voor een specifiek doel: kaarsen voor het altaar, eten en drinken voor de feestdagen en eventueel zaken als bijdragen in de begrafeniskosten van de leden. Als er geld te kort was, bijvoorbeeld wanneer de oogst mislukte, schoot de Mayordomo, de voorzitter van het broederschap, vaak met eigen middelen te hulp. Zijn baantje was dan ook geen officiële, betaalde functie maar een positie die zijn eer en prestige binnen het dorp vergrootte. In de pre-Spaanse religie speelden perioden van vasten en het overvloedig gezamenlijk eten en drinken bij bepaalde religieuze feesten een belangrijke rol in de relatie tussen de gemeenschap en de goddelijke wereld. In de koloniale periode werd die traditie voortgezet. Het vee, de mageyes ^ en de mais van de heilige werden op het feest geconsumeerd. Op die manier werd het contact van de gemeenschap met de Santo onderhouden.^ Aan het einde van de zeventiende eeuw waren er honderden broederschappen. In sommige dorpen was praktisch elke inwoner lid. De broederschappen speelden een belangrijke rol in het economisch en sociaal leven in de Indiaanse dorpen. Ze zorgden voor stabiliteit in de onzekerheid van de vroegkoloniale tijd en versterkten het Indiaans zelfbewustzijn en de band met het eigen cultureel verleden; juist in het ceremoniële leven van de broederschappen, de processies, het eten en drinken, de kostuums en maskers, de dansen en de muziek, bleven Indiaanse tradities bewaard. Spaanse illusies Tegen het einde van de zestiende eeuw werd het de Spaanse geestelijkheid langzaam duidelijk dat het pre-columbiaanse 276 24. Brading, Images and prophets, 186; Gibson, The Aztecs, 134 en A. Lavrin, 'Mundo en contraste. Cofradfaruraies y urbanas en México a fines del siglo XVIII' in: A.J. Bauer (ed.). La iglesia en la economla de America Latina. Siglos XVI al XIX (Mexico, 1986) 235-276, aldaar 235. Een kind wordt gedoopt, tekening van Indiaanse schilder, 16e eeuw 25. Gibson, The Aztecs, 100-101. 277 geloof de kerstening in feite had overleefd. Het Mexicaanse katholicisme was verre van orthodox, afgoderij en bijgeloof waren nooit echt uitgeroeid en op sommige plaatsen zelfs nog springlevend. De bekering scheen slechts aan de oppervlakte te hebben plaats gevonden.^ De religie van de Nahuatlsprekende bevolking in Mexico had rituelen gekend die op het eerste gezicht overeenkomsten vertoonden met een aantal christelijke praktijken zoals het huwelijk, de doop, boetedoening, vasten en offers. De context en betekenis van deze rituelen verschilden echter hemelsbreed. Het probleem was dan ook niet alleen dat de missie faalde in het duidelijk maken van de diepere betekenis van de christelijke ceremonies, maar dat de bevolking er bovendien afwijkende, vaak zelfs tegenovergestelde waarden aan hechtte. De christelijke gedragsnormen en doctrines maakten abstracties als deugd, zonde, goed en kwaad niet duidelijk. De katholieke heiligen werden niet zozeer gezien als de bemiddelaars tussen god en mens, maar als een pantheon van antropomorfe godheden wier krachten en functies afhingen van de goede zorg en offers van de mensen. Het symbool van de kruisiging kreeg dan ook vooral aandacht als ware het een ritueel offer. De christelijke God werd geaccepteerd, maar niet als de enige en almachtige. Niet alleen de mens, maar ook dieren en dingen werd het nieuwe concept van de ziel toegedacht. Bronnen en heuvels bleven heilige plaatsen en pre-Spaanse goden behielden hun plaats in de koloniale samenleving." Het overgrote deel van de Nahuatlsprekende bevolking van Nieuw Spanje aanvaardde, na wellicht een fase van algehele desoriëntatie, vrij spoedig (na één generatie), het christendom in zijn uiterlijke verschijningsvormen en integreerde het in het eigen geloofsleven. De bedelorden hebben pogingen gedaan om het religieus besef te doen verinnerlijken, te individualiseren. Het feit dat enerzijds juist de deelname aan het gemeenschappelijk ceremoniële leven onder de Indiaanse bevolking zo groot was en dat anderzijds veel elementen daarin als van 'syncretische' oorsprong kunnen worden gekarakteriseerd, tonen aan dat dit niet is gelukt