Toelichtingen en eindtermen bij domein G Milieu en beleid Kandidaten kunnen voor de onderstaande eindtermen waar mogelijk een verband leggen met het barrièremodel en het systeemmodel (zie eindterm 2 in het domein Politieke besluitvorming). Subdomein: Milieu als maatschappelijk probleem 68 De kandidaat kan uitleggen waarom het milieuprobleem een sociaal en politiek probleem is. Milieuproblemen zijn sociale problemen omdat ze een gevolg zijn van menselijk handelen/ingrijpen in de fysieke omgeving en gevolgen hebben voor mensen. Velen in de samenleving ervaren de huidige toestand van het milieu als in strijd met de gewenste situatie en ontwikkeling. Milieuproblemen zijn bovendien politieke problemen omdat tegengestelde belangen en visies om politieke besluitvorming vragen bij de oplossing van de problemen: de aanpak van milieuproblemen en -criminaliteit is onderwerp van beleid en overheidsingrijpen. Vanwege het grensoverschrijdend karakter is het milieuprobleem bovendien een zaak van overleg en afspraken op internationaal politiek niveau. 68.1 De kandidaat kan het begrip milieu nader omschrijven. Bedoeld wordt: de natuurlijke èn de door de mens vormgegeven omgeving waarin hij leeft en waarmee hij in een wederkerigheidsrelatie staat: menselijk handelen heeft gevolgen voor het milieu en (veranderingen in) het milieu is (zijn) van invloed op het leven van mensen. 68.2 De kandidaat kan soorten schadelijke ingrepen in het milieu onderscheiden. Kandidaten kunnen voorbeelden geven van de volgende soorten: - Uitputting: het zodanig verwijderen van componenten uit het milieu dat daardoor de exploitatie zelf in gevaar komt: overexploitatie van delfstoffen. - Verontreiniging: zodat schade aan mensen, dieren en planten in het milieu wordt veroorzaakt. - Aantasting: een verstoring van de samenhang en evenwicht in het ecosysteem (milieu) door fysiek ingrijpen, zoals door het kappen van bossen of het aanleggen van een stuwmeer. De ingrepen leiden tot een breed scala aan milieuveranderingen en -problemen, die op verschillende wijzen zijn in te delen. Zie de bijlage voor een beknopte opsomming. Over de ernst van de schadelijke gevolgen bestaat verschil van mening; sommigen zijn minder somber gestemd en volgens anderen vormen de ingrepen in het milieu een bedreiging voor het voortbestaan van mensen of van het leven op aarde, dan wel voor de kwaliteit van het bestaan. Verder is er verschil van mening over de vraag in hoeverre de nadelige gevolgen te herstellen zijn. Sommigen menen dat de natuur veel zelf weer zal herstellen of zijn optimistisch over de met name technologische of politiekmaatschappelijke mogelijkheden om de milieuproblemen te verkleinen. Anderen zijn daarover pessimistischer gestemd. Belangrijk is de mogelijkheid die bestaat om bewust of onbewust de negatieve gevolgen van milieu-ingrepen af te wentelen op gebieden elders of op de komende generaties. Veel van de gevolgen (schaarste en afval) zijn niet terug te vinden in de prijsvorming. 68.3 De kandidaat kan voorbeelden geven van dilemma's die zich voordoen, wanneer de overheid, het bedrijfsleven of individuele burgers in hun beleid/gedrag proberen rekening te houden met het milieu. Kandidaten kunnen sociale dilemma's herkennen in de oorzaken van milieuproblemen en in de mogelijke oplossingen of maatregelen. Centraal in sociale dilemma's staat steeds de afweging: het handelen op grond van het (veelal economisch) eigenbelang-op-korte-termijn tegenover de notie dat het 'algemeen' belang op langere termijn geschaad wordt, vooral als men weinig vertrouwen in de anderen heeft en verwacht dat de anderen uit eigenbelang zullen handelen. Omdat de neiging bestaat om (dan) het individuele eigenbelang te laten prevaleren leidt dit vaak tot een (paradoxale) uitkomst die uiteindelijk slechter uitvalt voor allen, ook voor het individu, i.c. een groter milieuprobleem. Voorbeelden van zulke dilemma's zijn voor de verschillende actoren: Bedrijfsleven: doorgaan met huidige exploitatie van grondstoffen, ook als dat leidt tot uitputting of investeren in duurzame productiemethoden; een zuiniger of spaarzamer gebruik dat echter kan leiden tot een verslechtering van de resultaten of concurrentiepositie. Consumenten: keuze voor comfortabeler gebruik van de auto (belastender voor het milieu) of vaker een (omslachtiger) gebruik van openbaar vervoer dat het milieu meer ontziet. Overheid: meer ingrijpende maatregelen t.b.v. het milieu of een verslechtering van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven t.o.v. het buitenland dat geen of minder maatregelen neemt. Zulke sociale dilemma's zijn alleen op te lossen als: - het probleem onderkend wordt; er overleg plaats vindt en consensus over maatregelen wordt gevonden er een sturende legitieme autoriteit is die maatregelen neemt en controle uitoefent. 68.4 De kandidaat kan aangeven hoe door de overheid, het bedrijfsleven en door burgers pogingen worden ondernomen om de milieuproblematiek aan te pakken. De kandidaat kan middelen aangeven die de verschillende groeperingen hebben om milieuproblemen aan te pakken. Overheid: milieubeleid; dit wordt verder uitgewerkt in eindterm 70, 71 en 72. Bedrijfsleven: bedrijfsinterne milieuzorg; dit wordt verder uitgewerkt in eindterm 73. Burgers: individueel gedrag en activiteiten binnen milieugroeperingen; dit wordt verder uitgewerkt in de eindtermen 78 en 73. 68.5 De kandidaat kan een beargumenteerd standpunt innemen over concrete kwesties die verband houden met het milieuprobleem. 68.6 De kandidaat kan kennis en inzichten ten aanzien van het milieuvraagstuk in verband brengen met de eigen opvattingen en gedragingen. Kandidaten kunnen daarbij de volgende aspecten betrekken: - aard en omvang van het probleem - oorzaken van het probleem - rol van de overheid: zie eindterm 71 - effectiviteit van de maatregelen/het beleid: zie eindterm 72 - rol van bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties: zie eindterm 73 Bovendien kunnen kandidaten de eigen opvattingen relateren aan de visies van politieke stromingen (zie eindterm 77) en de eigen gedragingen relateren aan factoren die van invloed zijn op milieugedrag (zie eindterm 78). 68.7 De kandidaat kan de historische ontwikkeling beschrijven van het milieuprobleem als politiek vraagstuk. 1. Naoorlogse industrialisatie; accent op economische groei en op stijging van welvaart en consumptie; nauwelijks oog voor de negatieve effecten daarvan voor het milieu. Wel milieuverontreiniging, maar nauwelijks milieubesef: het milieuprobleem bestond niet als politiek probleem. 2. Ontstaan van milieubesef in kleine kring. Veranderde waardering van het groeidenken en de daarmee gepaard gaande technologische ontwikkeling; er ontstaan milieugroeperingen die wijzen op het milieuvijandige karakter van bepaalde economische processen; milieuproblemen worden (h)erkend, mede door alarmerende ontdekkingen. 3. Pogingen om het milieuprobleem (landelijk en internationaal) op de maatschappelijke en politieke agenda geplaatst te krijgen. Het rapport 'Grenzen aan de groei' van de Club van Rome (1972) met daarin een waarschuwing voor uitputting grondstoffen en voedselvoorraden, en voor milieuvervuiling bij doorgaande groei van productie en bevolking deed het milieubewustzijn sterk toenemen. Politieke partijen achten het milieuprobleem van steeds groter belang. 4. Ontwikkeling van milieubeleid jaren '70 en '80.. Ontstaan ministerie van VROM: sterkere ecologische benadering van het milieuprobleem, dat nu wordt erkend als samenhangend met andere problemen. Milieubeleid is een vast terugkerend politiek agendapunt. 5. Milieuproblemen worden erkend als problemen op mondiale schaal. Verbinding met energie- en armoedeprobleem. Toenemende aandacht van politieke partijen voor de milieuproblematiek: vast item in verkiezingsprogramma's; meer aandacht voor milieu in diverse beleidssectoren van de overheid. Milieuschandalen en -criminaliteit komen vaker aan het licht, mede als gevolg van strengere milieuwetgeving garen '80 en beginjaren '90. 6. Afnemende aandacht voor milieu als probleemgebied (zoals gebruikelijk voor sociale/politieke issues) aan het einde van de jaren '90. 69 De kandidaat kan uitleggen dat sociaal-economische, demografische en geografische kenmerken van een samenleving van invloed zijn op de aard en omvang van de milieuproblematiek. 69.1 De kandidaat kan het verband leggen tussen milieuproblematiek en de industriële samenleving. De overgang van een agrarische naar een industriële samenleving betekende een sterke vergroting van de productie en consumptie en daarmee van de exploitatie van het milieu. Bovendien is er sprake van een bijna permanente economische groei door de voortdurende technologische vernieuwing. De bevolkingsgroei, één van de oorzaken van de milieuproblemen, is vanaf het ontstaan van de industriële samenleving sterk gestegen. De westerse industriële samenleving kent een markteconomie die door haar kenmerken van invloed is op ontstaan, aard en omvang van de milieuproblematiek: - er is sprake van een grote handelingsvrijheid van producenten en consumenten; - er is bij bedrijven een streven naar economische groei, continuïteit en winstmaximalisatie, wat leidt tot een vergroting van de productie en consumptie; dat leidt tot een exploitatie van de natuurlijke grondstoffen en een vergroting van de afvalstroom. - weliswaar is er veelal sprake van een marktmechanisme voor de prijsvorming in een markteconomie, maar de toenemende schaarste aan hulpbronnen is niet of nauwelijks terug te vinden in de prijsvorming, o.a. omdat deze moeilijk in te schatten is en wordt afgewenteld op de komende generaties en de collectieve lasten. In de westerse industriële samenleving is de rol van de overheid in de economie steeds groter geworden, met name om ongewenste effecten van het marktmechanisme tegen te gaan. Door de toegenomen aandacht voor het milieu is de rol van de overheid op dat gebied vergroot. Overheden op de verschillende niveaus beperken door regelgeving de milieuvervuiling door (industriële) bedrijven, met name voor de waarneembare milieuproblematiek: lucht en oppervlaktewater zijn verbeterd door een schonere en zuinigere productiewijze. Door de volumevergroting/omvang en samenstelling van consumptie is echter de afvalstroom vergroot en uitputting van natuurlijke hulpbronnen gaat door en doet de verbetering door zuiniger en schoner produceren teniet. Voor de ontwikkelingen in het voormalige Oostblok: zie eindterm 75.1 69.2 De kandidaat kan het milieuprobleem in verband brengen met specifieke demografische en geografische kenmerken van de Nederlandse samenleving. Kenmerken van de Nederlandse samenleving zijn: een grote bevolkingsconcentratie, met name in de Randstad; een intensieve landbouw en veeteelt; concentratie van industriële activiteiten, vooral in de Randstad; - de benedenstroomligging van Nederland aan belangrijke Europese rivieren waarin door diverse industrieën wordt geloosd. Subdomein: Overheid 70 De kandidaat kan taken en verantwoordelijkheden van regionale, landelijke en internationale overheden op het gebied van milieu omschrijven en hiervan concrete voorbeelden geven. Het gaat om het onderscheid tussen lokale, provinciale en landelijke overheid enerzijds en de EU en andere vormen van internationaal overleg anderzijds. 70.1 De kandidaat kan uiteenzetten op welke wijze de landelijke overheid zich met milieubeleid bezighoudt. De landelijke overheid is verantwoordelijk voor het nationale milieubeleid en wetgeving: het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP) voor de grote lijnen en concretisering ervan in het jaarlijks vast te stellen Milieuprogramma. De meeste aspecten van milieubeleid worden gecoördineerd door het Ministerie van VROM (afvalproblematiek, verzuring, ruimtelijke ordening, enz.). Een aantal taken behoren echter bij andere ministeries, zoals weg- en waterbeheer (Verkeer en Waterstaat), landbouwbeleid (Landbouw) en energie (Economische zaken). De genoemde ministers stellen gezamenlijk het vierjaarlijkse NMP op. Deze laatste drie ministeries worden ook wel 'oorzaakministeries' genoemd en VROM wordt wel het gevolgenministerie genoemd. Zie ook eindterm 7 1. 70.2 De kandidaat kan enkele belangrijke milieutaken omschrijven van de provincie en de gemeente. De milieutaken van de provincie zijn onder andere: - het opstellen van een - wettelijk verplicht - provinciaal milieubeleidsplan: een integraal plan voor toekomstige beleidsbeslissingen van de provincie, afgeleid van het landelijke NMP; - instellen van milieupolitie ter bestrijding van milieucriminaliteit; - toezien op de kwaliteit van het oppervlaktewater. De milieutaken van de gemeente zijn onder andere: de mogelijkheid om een Gemeentelijk Milieubeleidsplan op te stellen; het maken van een jaarlijks milieuprogramma; het maken van bestemmingsplannen die vaak gebruikt worden om het milieubeleid te effectueren; het uitvoeren van de Hinderwet (verlenen van vergunningen en controle uitoefenen); afvalstoffen gescheiden ophalen en verwerken; rioolstelsels aanleggen en onderhouden. 70.3 De kandidaat kan hoofdlijnen van het milieubeleid van de EG omschrijven. 70.4 De kandidaat kan uiteenzetten op welke wijze andere internationale instanties zich met milieu bezighouden. Milieuproblemen hebben vaak een grensoverschrijdend karakter; oorzaken en gevolgen zijn vaak in het buitenland gelegen: bijvoorbeeld voor verzuring, klimaat en aantasting van de ozonlaag. Daarom wordt in toenemende mate een beroep gedaan op een internationale aanpak, mede versterkt door de verdergaande globalisering van de economie en de Europese economische samenwerking/interne Europese markt. Zowel in Europees verband als in VN-verband en OESO-verband worden milieuconferenties georganiseerd waarin de verschillende landen proberen te komen tot gezamenlijk beleid. Dat heeft geleid tot een aantal uitgangspunten die inmiddels internationaal breed onderschreven worden: - geen schade veroorzaken aan het milieu van anderen; - duurzame ontwikkeling; - voorzorgsbeginsel (maatregelen nemen, ook als de schadelijke effecten nog niet volledig wetenschappelijk bewezen zijn); lasten van een milieubeleid dragen naar draagkracht en milieudruk; geen overexploitatie en overbelasting door afval. Problemen om te komen tot een meer concreet gemeenschappelijk internationaal beleid zijn de grote verschillen in situatie en belangen van de lidstaten bij het bepalen van het beleid en de soevereiniteit van de landen. Dat geldt zeker voor de grote verschillen tussen de Derde Wereld en Westerse landen. Bovendien is er sprake van een (hogere) economische groei en van daarmee gepaard gaande milieudruk waardoor veel landen de afgesproken doelstellingen niet halen. Zie ook de eindtermen 75.2 en 76.3. Binnen de EU kunnen voor het milieu, in tegenstelling tot andere terreinen en organen binnen de EU, maatregelen nemen die bindend zijn voor de soevereine staten. Twee soorten maatregelen zijn daarbij te onderscheiden: richtlijnen: deze zijn bindend t.a.v. het te bereiken resultaat en de termijn voor de landen, maar keuze van vorm en middelen is vrij voor elk lidstaat; voorbeelden van dit milieubeleid zijn de richtlijnen voor lozingen in rivieren en bescherming van oppervlaktewaters, de invoering loodvrije benzine in de lidstaten. - verordeningen: algemene wet die meer bindend en rechtstreeks van toepassing is in de lidstaten. In de EU worden vooral richtlijnen uitgevaardigd, omdat er meestal sprake is van gecompliceerde regelgeving en aanpassing aan de eigen bestuurlijke stelsels nodig is. Ook de groeiende wens tot eigen wetgeving door landen en het verzet tegen supranationale voorschriften leidt eerder tot richtlijnen dan tot verordeningen. 71 De kandidaat kan de inhoud van het landelijk milieubeleid omschrijven. 71.1 De kandidaat kan uitgangspunten van het landelijk beleid omschrijven en herkennen. Kandidaten kunnen voorbeelden van beleidsmaatregelen geven en herkennen waarin de uitgangspunten van het milieubeleid zichtbaar zijn. Binnen het streven naar welzijn en welvaart is de algemene doelstelling van het Nederlandse milieubeleid voor de lange termijn duurzame ontwikkeling: (de wil om te) voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generatie de mogelijkheden in gevaar te brengen om in hun behoeften te voorzien. Afgeleiden van die doelstelling zijn o.a.: efficiënter omgaan met milieu en grondstoffen; aanspreken van alle betrokkenen (overheden, bedrijven, organisaties, burgers) op de eigen verantwoordelijkheid; het terug laten komen van milieuaspecten in belastingen en prijzen; een betere handhaving en controle op milieuvervuiling en -criminaliteit; het versterken van de internationale inzet. 71.2 De kandidaat kan binnen het milieubeleid onderscheid maken naar: effectgericht, brongericht, gebiedsgericht beleid en doelgroepenbeleid. Kandidaten kunnen voorbeelden geven en herkennen van verschillende soorten van milieubeleid. Het gaat enerzijds om de tweedeling effectgericht beleid en brongericht beleid en anderzijds om de indeling in gebiedgericht beleid en doelgroepenbeleid. - Effectgericht beleid: beleid dat gericht is op het verminderen van het effect van vervuilende processen, bijvoorbeeld waterzuivering, isolatie en geluidswallen; het gedrag van de producenten en consumenten hoeven daarbij niet te veranderen. - Brongericht beleid: dat is op de oorzaken gericht en heeft als doel het gedrag van producenten en consumenten zodanig te veranderen dat er minder vervuiling bij de bron plaatsvindt: sturing met een juridisch, economisch en/of communicatief karakter (zie ook eindterm 71.3). Voorbeelden zijn vergunningsvoorschriften; 'vergroening' van de belastingen; subsidies; educatie en voorlichting. Onderdeel van het brongerichte beleid zijn het doelgroepenbeleid en het gebiedsgericht beleid: Doelgroepenbeleid, d.w.z. beleid dat zich specifiek richt op doelgroepen en dat een integratie van maatregelen voor die groepen voorstaat: bijvoorbeeld voor de landbouwsector, verkeer en vervoer, industrie, bouwbranche, maatschappelijke organisaties en consumenten. In het huidige doelgroepenbeleid is niet meer zozeer sprake van eenzijdige sturing maar van veelvuldig overleg tussen overheid en bedrijven en organisaties: meer onderling begrip en vergroting van het draagvlak; gebruik maken van know-how van bedrijven; streven naar 'verinnerlijking' van de milieuverantwoordelijkheid. Zie ook eindterm 71.3: communicatieve sturing. - Gebiedsgericht beleid geeft bepaalde gebieden speciale aandacht, bijvoorbeeld omdat de milieukwaliteit daar onder druk staat (bijv. Rijnmond). Naast de genoemde vormen van beleid is er een themagericht milieubeleid te onderscheiden dat gericht is op verschijnselen die als zelfstandige problemen beschouwd worden, zoals verandering van klimaat; verzuring; verspilling; verstoring; verspreiding; 'vermesting'. 71.3 De kandidaat kan aangeven over welke instrumenten de overheid beschikt om beleid te ontwikkelen en bij te sturen. De kandidaat kan voorbeelden geven en herkennen van de diverse beleidsinstrumenten, die elkaar in de praktijk overlappen: - Algemene strategische plannen, met name het Nationaal Milieubeleidsplan; het NMP wordt om de vier jaar opgesteld (wettelijk geregeld), op basis van de door het RIVM gemaakte Nationale Milieuverkenningen; Juridische sturing: wettelijke maatregelen die bestaan uit geboden en verboden, zoals de eis van Milieueffectrapportage voorafgaande aan grote projecten. Daarnaast is ook sprake van convenanten, die voortkomen uit overleg tussen overheid en bedrijven. Economische sturing: maatregelen waarbij ingegrepen wordt in de werking van de markt; sturing vindt plaats door financiële prikkels, zoals subsidies voor milieuvriendelijk gedrag en energiebelasting. Zie ook eindterm 71.4 Communicatieve sturing: maatregelen die vooral gericht zijn op het nemen van verantwoordelijkheid voor het eigen milieugedrag, met name door voorlichting en educatie. 71.4 De kandidaat kan sturingsmechanismen op financieel-economisch terrein noemen en herkennen. De werking van financieel-economische instrumenten berust op de veronderstelling dat bedrijven en instellingen die weg zullen bewandelen die hen maximaal financieel nut zal opleveren. - Regulerende heffingen volgens het principe van "de vervuiler betaalt". Deze directe heffingen kunnen het karakter hebben van fiscale maatregelen, zoals de accijns op milieu belastende producten. - Financiële prikkels zoals subsidies op windmolens en op zonneboilers; - Overheidsinvesteringen, b.v. in duurzame energievoorzieningen. De kandidaat kan beperkingen van deze vormen van sturing noemen, zoals de geringe aandacht voor acceptatie van de milieuproblematiek en voor de vergroting van de motivatie voor gedragsverandering. 71.5 De kandidaat kan voorbeelden geven van regulering via de markt. Voorbeelden zijn: - Subsidies en belastingen die van invloed zijn op de prijsvorming. - Consumenten stellen in toenemende mate eisen aan de milieuaspecten van producten en verpakkingen. Opmerking: sturing via het marktmechanisme kan nadelen opleveren voor het milieu. Bijvoorbeeld: strengere milieunormen veroorzaken een stijging van de investeringen in afvalverwerking; daardoor kan er handel in afval ontstaan die milieu belastend is, zoals: illegale dumping, export naar Derde Wereld, vermenging met huishoudelijk afval. 71.6 De kandidaat kan het verband leggen tussen het milieubeleid en hoofdlijnen van de milieuwetgeving. Milieubeleid door de overheid is een grondwettelijke plicht: 'De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid en leefbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu' (artikel 21, Grondwet). Het milieubeleid is voorts ingebed binnen het streven van de Nederlandse overheid om te zorgen voor welvaart en welzijn voor alle inwoners, wat onder meer de veronderstelling inhoudt dat een schoon milieu de basis is voor een veilige en groene omgeving. Verder zijn ook de internationaal breed onderschreven uitgangspunten zoals die verwoord zijn in internationale verdragen: zie eindterm 70.3 en 70.4. 72 De kandidaat kan factoren onderscheiden die de effectiviteit van het milieubeleid kunnen beïnvloedend en in een concreet voorbeeld herkennen in hoeverre deze factoren een rol spelen. 72.1 De kandidaat kan politiek-bestuurlijke factoren onderscheiden die de effectiviteit van het beleid beïnvloeden. Kandidaten kunnen in concrete voorbeelden van milieubeleid factoren aangeven die de effectiviteit beïnvloeden: De organisatie van de landelijke overheid verkokering tussen de verschillende departementen, bijv. Verkeer en Waterstaat beheert oppervlaktewater, Landbouw bestrijdt het mestoverschot; - belangentegenstellingen tussen departementen, bijv. Economische Zaken behartigt belangen van bedrijfsleven, VROM die van het milieu; - verkokering binnen de departementen (Landbouw behartigt de agrarische belangen, de afdeling Milieubeheer daarbinnen behartigt de milieubelangen). Verkokering leidt tot gebrek aan samenhang in het beleid. Het NMP is o.a. bedoeld om de fragmentering va het milieuprobleem te voorkomen De beperkte mogelijkheden voor handhaving van de beslissingen: toezicht, opsporing, vervolging en sanctionering Een tegenstelling tussen partijpolitiek belang (electoraat, coalitie) en milieubelang. Geringe effectiviteit van de EG: tegengestelde economische belangen van de diverse landen; traagheid van beleid door ingewikkelde procedures; weinig mogelijkheden voor controle en sanctie vanuit de EG/EU Het ontbreken van een legitieme mondiale autoriteit voor milieubeleid. 72.2 De kandidaat kan sociaal-economische factoren onderscheiden die de effectiviteit van het beleid beïnvloeden. Kandidaten kunnen sociaal-economische factoren noemen en herkennen die de effectiviteit van milieubeleid beïnvloeden zoals: - Algemeen geldt dat de kosten en baten bij milieuproblemen vaak gescheiden zijn: wat goed is voor het algemeen belang (i.c. het milieu) komt aan iedereen ten goede en de kosten liggen bij een beperkte groep; - Milieumaatregelen kunnen de concurrentiepositie van bedrijven en organisaties bedreigen; - Gevestigde werkgevers-, werknemers-, consumenten- en landbouworganisaties vertegenwoordigen tegengestelde belangen en hebben grote invloed op overheidsmaatregelen; - De bereidheid en het vermogen van het bedrijfsleven en/of overheid tot noodzakelijke milieu-investeringen is soms gering vanwege een tekort aan inzicht in het rendement ervan; - Economische conjunctuur: in tijden van economische neergang worden minder milieu-investeringen heroverwogen; - Door grotere economische groei kunnen doelstellingen niet gehaald worden; - In tijden van lage energie- en grondstoffenprijzen zijn besparingen onrendabel; - Multinationale ondernemingen kunnen flexibel zijn in het omgaan met het wettelijk regime waar ze onder vallen. 72.3 De kandidaat kan culturele factoren onderscheiden die de effectiviteit van het beleid beïnvloeden. Individuele bereidheid tot verantwoord gedrag m.b.t. milieu is per individu verschillend: zie eindterm 78. Technologische ontwikkelingen en de toepassing ervan ter wille van economische groei zijn weinig omstreden, vanwege de economische baten en een geloof in de technologische vooruitgang; - Het maatschappelijk draagvlak kan afkalven door tegenstrijdige berichten over de ernst van de milieuproblematiek (zo verschillen wetenschappers van mening over het effect van CO, op het klimaat). Daardoor ontstaan er onder beleidsmakers en onder consumenten verschillen in de beoordeling van de ernst van de problemen. Subdomein: Maatschappelijke organisaties 73 De kandidaat kan uitleggen dat bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties als pressiegroepen invloed uitoefenen op het milieubeleid. Hij kan dit aan de hand van concrete voorbeelden toelichten. Algemeen: verschillende organisaties komen op voor en verdedigen de eigen belangen. Er kunnen belangentegenstellingen zijn tussen de diverse actoren en binnen bepaalde geledingen van één actor (m.n. binnen de overheid). Door die verschillen in belangen worden de verhoudingen tussen de actoren bepaald. De overheid heeft onder meer tot taak die belangen tegen elkaar af te wegen, het algemeen belang daarbij in de gaten te houden en dit alles te vertalen in politieke besluiten. Dat geldt zeker voor de sociale dilemma's waarvoor mensen zich geplaatst zien en vaak gekozen wordt voor het eigenbelang op korte termijn in plaats van oog te hebben voor het collectieve belang op langere termijn. Er is dan vaak sprake van afwenteling van problemen op de collectieve lasten en/of op de latere generaties. 73.1 De kandidaat kan uitleggen op welke wijze het bedrijfsleven betrokken is bij het milieubeleid van de overheid. - Als pressiegroep: verdediging van economische belangen, zoals het handhaven en versterken van de concurrentiepositie; - Als overlegpartner: (grote) bedrijven of bedrijfstakken doen soms rechtstreeks zaken met de overheid; milieudoelstellingen kunnen in een convenant vastgelegd worden. Als beleidsmaker: werkgeversorganisaties voeren een eigen milieubeleid binnen de door de overheid gestelde kaders van de bedrijfsinterne milieuzorg. 73.2 De kandidaat kan maatschappelijke groeperingen onderscheiden die actief zijn op het terrein van het milieu. Maatschappelijke groeperingen die, anders dan een politieke partij of publiekrechtelijk orgaan, op basis van gemeenschappelijke belangen en/of uitgangspunten politieke invloed tracht uit te oefenen worden pressiegroepen of belangenorganisaties genoemd. Pressiegroepen of belangengroepen kunnen onderscheiden worden in: - Belangenorganisaties die speciaal zijn opgericht om de belangen van bepaalde groeperingen te behartigen. Nederland kent ook een aantal belangenorganisaties die op het gebied van milieu een rol spelen zoals werkgeversorganisaties, de ANWB en natuurbeschermingsorganisaties. Belangenorganisaties hebben een permanent karakter en vaak een professionele, bureaucratische organisatie met een serviceverlenende functie naar leden. ~ Actiegroepen: organisaties of groepen burgers die zich inzetten voor een bepaald belang/actiepunt. Daarnaast bestaan ook actiegroepen die zich inzetten voor een ideaal. Typerend voor actie groepen is het meer tijdelijke karakter ervan en de veelal minder complexe organisatie ervan. Actiegroepen protesteren veelal tegen een sociaal en politiek probleem in de directe leefomgeving. - Sociale bewegingen: deze ontstaan als een groot aantal groeperingen uit de samenleving zich met een bepaalde thematiek of problematiek gaan bezighouden, bijvoorbeeld rond kernenergie; verschillende milieugroepen vormen samen de milieubeweging. 73.3 De kandidaat kan uitleggen op welke wijze deze maatschappelijke groeperingen betrokken kunnen zijn bij het milieubeleid van de overheid. Diverse strategieën: - Pressie en lobby: beïnvloeding via overheidskanalen d.m.v. lobbyen, lidmaatschap va n politieke partij, lidmaatschap van adviesorganen, e.a.; acties; juridische acties, bezwaarschriften; hinderen van beleid. - Educatie: voorbeeldfunctie door alternatieve milieuvriendelijke bedrijvigheid; mentaliteitsverandering door voorlichting. 74 De kandidaat kan belangen (afwegingen) onderscheiden die een rol spelen bij de positiebepaling van werkgevers- en werknemersorganisaties ten aanzien van het milieubeleid. 74.1 De kandidaat kan aangeven dat werkgevers- en werknemersorganisaties zowel gemeenschappelijke als tegengestelde belangen hebben ten aanzien van het milieu(beleid). 74.2 De kandidaat kan aangeven voor welke dilemma's werkgevers- en werknemersorganisaties zich geplaatst zien bij het bepalen van een standpunt ten aanzien van het milieubeleid. Gezamenlijk belang: economische groei, voortbestaan van het bedrijf, een schoon en gezond milieu. Werkgeversbelang: ruime winstmarge; zo laag mogelijke milieukosten; minimale beperking van ondernemingsvrijheid door regelgeving. Werknemersbelang: behoud werkgelegenheid; behoud koopkracht; gezonde werkomgeving. Zie ook eindterm 74.3. Aspecten en argumenten van diverse aard kunnen bij werkgevers en werknemers een rol spelen: milieuhygiënische, strategische, financiële en juridische. - Werkgevers; Enerzijds: zorgvuldig gebruik van grondstoffen, positief imago van onderneming en producten, saneringskosten en milieuheffingen, toenemende regelgeving. Anderzijds: voortbestaan van het bedrijf, concurrentiepositie, ruime winstmarge, beperking ondernemingsvrijheid. - Werknemers. Enerzijds: vermijden gezondheidsrisico's op de werkvloer, gezond woon- en leefklimaat, (eventuele) verplichting tot het melden van milieuovertredingen. Anderzijds: behoud van werkgelegenheid, voortbestaan bedrijf, minder loonruimte als gevolg van de milieu-investeringen door het bedrijf. 74.3 De kandidaat kan motieven en belangen noemen op basis waarvan bedrijven proberen hun producten en productieprocessen milieuvriendelijker te maken. Voorbeelden daarvan zijn: - de verantwoordelijkheid die men voelt voor het milieu; - de eisen en wensen die gesteld worden door afnemers, banken, verzekeringsmaatschappijen, werknemers en omwonenden; - de werking van het marktmechanisme: milieuonvriendelijke producten kunnen duurder worden t.g.v. heffingen en deze producten worden liggen (mede daardoor) slechter in de markt; - het voorkomen van en inspelen op ingrijpende restrictieve regelgeving; - het behouden van een voorsprong op de concurrentie; - het streven naar een milieuvriendelijk imago. Subdomein: Mondiaal niveau 75 De kandidaat kan de milieuproblematiek in verband brengen met de sociaal-economische verhoudingen op mondiaal niveau. Deze eindterm wordt uitgewerkt in C.3.1 en C.3.2. 75.1 De kandidaat kan een verband leggen tussen het ontstaan van milieuproblemen en de ontwikkeling van geïndustrialiseerde samenlevingen. Voor de ontwikkelingen in de westerse samenleving: zie eindterm 69.1 De grote milieuproblemen in het voormalige Oostblok kunnen voor een deel worden toegeschreven aan de industrialisering en het streven naar economische groei en voor een deel aan de kenmerken van de (voormalige) communistische regimes en de planeconomie: op centraal niveau werden kwantitatieve economische doelstellingen bepaald, m.n. streefwaarden t.a.v. productie en rendement. Oorzaken van de milieuvervuiling in het voormalige Oostblok: - o.a. om de materiële achterstand op het Westen in te halen had economische groei een veel hogere officiële prioriteit dan milieukwaliteit: een sterke nadruk op industrialisatie en een goedkoop beschikbaar stellen van grondstoffen; - er waren geen democratische middelen voor burgers om waarschuwende geluiden t.a.v. de milieuproblematiek te laten horen; er was dus ook geen milieubeweging; - technologisch optimisme. Vergeleken met de westerse productie is heden ten dage in het voormalige Oostblok veel minder sprake van een schonere of zuiniger productie. 75.2 De kandidaat kan aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen op welke wijze de milieuproblematiek zich manifesteert in de Derde Wereld. De milieuproblematiek in de Derde Wereld hangt samen met: - de armoede: de traditionele economie is niet in staat in de primaire levensbehoeften van een groeiende bevolking te voorzien. Gevolgen daarvan zijn o.a.: intensief gebruik van het milieu dat ten koste gaat van het regeneratievermogen: bijv. ontbossing en overbegrazing; verstedelijking: concentratie van de bevolking rondom grote steden; - de economische afhankelijkheid van het Westen: de hoogontwikkelde industrielanden betrekken hun grondstoffen voor het merendeel uit minder ontwikkelde landen; gevolg: uitputting grondstofvoorraden, milieuverontreiniging en aantasting van het milieu; acceptatie van elders door milieuwetgeving verboden producten en technologieën, en van afvaldumping. - het politiek onvermogen van overheden om een milieubeleid te voeren wat ingaat tegen de belangen van gevestigde elites. 76 De kandidaat kan uitleggen wat het belang is van duurzame ontwikkeling voor het mondiale milieuvraagstuk. 76.1 De kandidaat kan aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen wat wordt verstaan onder duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling: voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generatie de mogelijkheden in gevaar te brengen om in hun behoeften te voorzien. Daarvan afgeleid zijn de doelstellingen van het terugbrengen van schadelijke effecten van productie: emissies en afval, het tegengaan van de uitputting van de energiebronnen en het behouden van de biodiversiteit. Zie ook de eindtermen 70 t/m 72. 76.2 De kandidaat kan uitleggen wat duurzame ontwikkeling voor de Derde Wereld betekent. De problemen rondom het milieu, de energieschaarste en de onderontwikkeling hangen nauw met elkaar samen en kunnen niet afzonderlijk opgelost worden. Om mondiale ontwikkeling te bevorderen en de mondiale ecologische crisis op te kunnen lossen moet de Derde Wereld de gelegenheid krijgen om (op een milieuverantwoorde manier) economisch te groeien. Factoren daarbij zijn: - (on)eerlijke handelsvoorwaarden; een relatief grote energiebesparing in de ge7industrialiseerde landen een vergrote welvaart; deze kan er toe bijdragen dat de bevolking minder snel groeit. 76.3 De kandidaat kan voorbeelden geven van problemen bij het verbeteren van het milieu in het kader van duurzame ontwikkeling. - Het grootschalig karakter van milieuproblemen (bijv. ozonlaag, broeikaseffect) waardoor oplossingen moeilijk en duur zijn, en traag verlopen; - De onomkeerbaarheid van milieuproblemen: exploitatie van niet-hernieuwbare hulpbronnen (fossiele energie, delfstoffen), kap van unieke regenwouden, uitsterven van dieren- en plantensoorten; - Het mondiale karakter van milieuproblemen: aantasting vindt vrijwel overal plaats, en is grensoverschrijdend; - Weerstand bij de rijke landen om te zorgen voor de vereiste energiebesparing en emissiereductie; - Het ontbreken van een legitieme mondiale autoriteit om sturende maatregelen te nemen en de naleving ervan te controleren; - Aanhoudende bevolkingsgroei. Subdomein: Milieu en cultuur 77 De kandidaat kan waarden en normen onderscheiden met betrekking tot milieuproblemen en dit aan de hand van concrete voorbeelden uitleggen. 77.1 De kandidaat kan het verband uitleggen tussen het consumptiepatroon en milieuproblemen. De westerse samenleving wordt wel een 'consumptie-' of 'wegwerpmaatschappij' genoemd. Kenmerken daarvan zijn een geringe aandacht voor de kwalitatieve kant van productie en consumptie; een korte levensduur van producten en weinig aandacht voor hergebruik. Ideële factoren die dat veroorzaken of versterken: een vooruitgangsgeloof, een attitude van (streven naar) onderwerping van de natuur en een vervreemding ten opzichte van de productie en het product. Economische factoren zijn o.a.: productie van wegwerpartikelen is goedkoper (zowel voor producent als consument) dan inzamelen en hergebruik van afval; reparatie en onderhoud is onrendabel, vooral bij producten die elders gemaakt worden (lagelonenlanden). 77.2 De kandidaat kan voorbeelden geven van toegenomen milieubesef en milieuvriendelijk gedrag. Er is sprake van toegenomen milieubesef dat herkenbaar is in veranderde gedragspatronen, zoals: - het milieu is vaak gespreksstof; het krijgt aandacht in de massamedia; - producten en productiewijzen zijn soms veranderd: bijvoorbeeld veel auto's hebben een katalysator, vrijwel alle wasmiddelen zijn fosfaatvrij; - in dagelijkse bezigheden: het gescheiden inleveren van afval; - de sociale controle is toegenomen: mensen spreken elkaar meer aan op hun milieu- onvriendelijk gedrag. Zie ook eindterm 78.2. Opm.: toegenomen milieubesef vertaalt zich niet altijd in milieuvriendelijker gedrag, zie daarvoor eindterm 78.5. 77.3 De kandidaat kan centrale waarden en doelstellingen omschrijven die worden nagestreefd door diverse milieugroeperingen. Er zijn veel verschillen te constateren binnen de milieubeweging, verschillen in ideologie, samenstelling, doelstelling en strategie. De waarden en oriëntaties die daaraan ten grondslag liggen zijn bijvoorbeeld: - eerbied/respect voor de natuur (zowel uit religieuze als niet-religieuze motieven); - schoonheid en zeldzaamheid van (de) natuur(verschijnselen); - soberheid en matiging i.p.v. verkwisting; - gezondheid en welzijn; - zorg om het menselijk voortbestaan; - sociale rechtvaardigheid: de ongelijke last voor komende generaties; historisch en mondiaal verantwoordelijkheidsbesef; - voorkeur voor 'natuurlijkheid' en 'kleinschaligheid'; - een negatieve houding t.o.v. een overheid(sbureaucratie) en een kapitalistische productiewijze, die als (mede)veroorzakers van de huidige milieuproblematiek worden gezien. Zie ook eindterm 73.2 en 73.3. 77.4 De kandidaat kan op basis van aangeboden informatie het standpunt van een politieke partij met betrekking tot een milieuprobleem noemen en beargumenteren. 77.5 De kandidaat kan een standpunt van een politieke partij met betrekking tot een milieuprobleem voorzover typerend voor de achterliggende stroming - met deze stroming in verband brengen. Algemeen: kandidaten moeten bekend zijn met de milieustandpunten van de grotere politieke partijen in ons land, zoals deze worden aangetroffen in recente partij- en verkiezingsprogramma's of andere publicaties. Kandidaten kunnen de voor deze politieke partijen typerende standpunten ten aanzien van het milieu herkennen. Kandidaten kunnen in milieustandpunten van politieke partijen elementen herkennen van de politieke stroming, waartoe een bepaalde partij behoort. Zie ook eindterm 5 uit Politieke Besluitvorming. 78 De kandidaat kan uitleggen welke invloed individueel gedrag heeft op de milieuproblematiek. 78.1 De kandidaat kan aangeven wat wordt verstaan onder milieugedrag. Milieugedrag is menselijk handelen dat consequenties heeft voor het fysieke leefmilieu van de mens. Milieugedrag kan ideaaltypisch worden onderscheiden naar twee dimensies: naar het positief c.q. negatief effect op het milieu. In de praktijk hebben vrijwel alle gedragingen consequenties voor het milieu en bestaat er vaak onduidelijkheid over de mate van milieu(on)vriendelijkheid. Bovendien hebben gedragingen naast directe ook indirecte milieuconsequenties: treinen produceren geen verzurende stoffen of broeikasgassen, maar elektriciteitscentrales wel. 78.2 De kandidaat kan voorbeelden geven van milieuvriendelijk gedrag. In algemene zin betekent dat een zich goed informeren over de mogelijkheden en alternatieven. Meer specifieke voorbeelden zijn - bij het beperken van het verbruik van grondstoffen: in plaats van tropisch hardhout alternatieven gebruiken of bij de aanschaf van elektrische apparaten letten op energieverbruik; - bij het beperken van de afvalstroom: de mogelijkheid van hergebruik laten meespelen in de keuze; als hergebruik niet haalbaar is: niet-afbreekbare stoffen zoveel mogelijk vermijden. Zie ook eindterm 77.2 78.3 De kandidaat kan aangeven dat de houding ten aanzien van het milieu persoonlijk en maatschappelijk bepaald is. De perceptie van het milieuprobleem en de houding t.o.v. het probleem is zowel door persoonlijke als door maatschappelijke factoren bepaald, zoals: - belangen: vanuit de positie die mensen in de samenleving innemen (bijvoorbeeld een producent die de productiekosten wil drukken zal milieuvervuiling om die reden kunnen bagatelliseren); - vanuit de persoonlijke situatie van mensen (bijvoorbeeld economische situatie en gezondheid); de toegenomen kennis en inzicht in de milieuproblematiek: pas toen bekend werd dat de ozonlaag aangetast was, was er meer animo om milieuvriendelijker drijfgassen te maken en te kopen; - de maatschappelijke en politieke invloed: de mate waarin het milieu op de maatschappelijke en politieke agenda komt; - de maatschappelijke en persoonlijke visie op de relatie tussen mens, techniek en milieu/natuur, bijvoorbeeld de mens als heerser over de natuur of als deel van de natuurlijke kringloop; - de mate waarin men vertrouwen heeft in de technische oplosbaarheid van milieuproblemen. 78.4 De kandidaat kan sociaal-psychologische factoren noemen en herkennen die van invloed zijn op milieugedrag. 78.5 De kandidaat kan factoren noemen en herkennen die milieuvriendelijk gedrag kunnen belemmeren. Naast de economische en juridische sturingsmechanismen (zie eindterm 7 1) is milieugedrag ook te veranderen door attitudeverandering, via informatie en educatie. Een attitude kent drie componenten: kennis en inzicht, een mate van waardering en een gedragsintentie. Om te komen tot een attitudeverandering is de ingang te gebruiken van de kenniscomponent en van de waarderingscomponent van de attitude. Een positieve gedragsintentie is echter niet alleen afhankelijk van de kennis en de mate van appreciatie, maar ook sterk van de sociale norm, die milieuvriendelijk gedrag zowel kan tegenwerken als bespoedigen. Naast de sociale norm is de vraag of een milieuvriendelijke attitude ook leidt tot milieuvriendelijk gedrag afhankelijk van andere beperkende factoren: - persoonsgebonden factoren, zoals de perceptie van de eigen verantwoordelijkheid of van zijn mogelijkheden ('capaciteit') om invloed uit te oefenen of iemands financiële situatie. - omgevingsfactoren: de externe omstandigheden die milieugedrag mogelijk maken, zoals de aanwezigheid van gescheiden afvalbakken of openbaar vervoer. 78.6 De kandidaat kan factoren noemen en herkennen die milieuvriendelijk gedrag kunnen bevorderen. Gedragsverandering kan op verschillende manieren plaatsvinden: - Kennis en inzicht: een milieuramp kan het milieubesef doen toenemen. - Zich conformeren aan gedrag van anderen: als iemand merkt dat iedereen in de straat zijn oude kranten wegbrengt naar een papiercontainer, is de kans groot dat hij dat ook zal doen. - Conditionering: met behulp van belonen en straffen kan het milieugedrag van mensen omgebogen worden naar een meer milieubewuste richting.