Plantkunde Basis plantkunde voor MLO 2 Bellinda van den Helm Plantkunde Basis plantkunde voor het MLO Inhoudsopgave Inleiding 2 Wat zijn planten? 3 De plantencel 4 Plantenweefsels 6 I Niet gedifferentieerde weefsels 6 II Gedifferentieerde weefsels 7 Overzicht plantenweefsels 10 Plantenorganen 11 Wortel 12 Stengel 15 Blad Fotosynthese C3-, C4 en CAM-planten Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Error! Bookmark not defined. Plantenhormonen Error! Bookmark not defined. Plantenweefselkweek Error! Bookmark not defined. Gebruikte bronnen Error! Bookmark not defined. Vragen bij de bundel Error! Bookmark not defined. Praktijk plantkunde Error! Bookmark not defined. 1 Inleiding In het boek “Biologie voor het MLO” kun je in hoofdstuk 7 en 9 het een en ander vinden over fotosynthese en plantenweefsels. In deze bundel wordt een aantal onderwerpen daaruit herhaald en verder uitgediept. Omdat niet iedereen biologie heeft gevolgd in het voortgezet onderwijs, komen de basisbegrippen ook weer terug. Degenen die alles nog vers in het geheugen hebben, kunnen dit wellicht overslaan en anders versneld doornemen. Planten vormen de basis van ons bestaan. Ze vormen zuurstof en zijn een belangrijke voedingsbron voor mens en dier. In de biotechnologie zie je veel toepassingen met planten. Stages zijn te vinden bij veredelingsbedrijven, telers en veel instituten in Wageningen. Hier wordt onderzoek gedaan naar het “verbeteren” van planten (grotere en/of meer vruchten, resistentie tegen plagen), maar ook naar andere kweektechnieken of genetisch onderzoek van plantenrassen. Heel veel plezier! Bellinda van den Helm (met medewerking van Jozé van Riel en Hanneke Peters) 2015 2 Wat zijn planten? Plantkunde is een mooi begrip, maar dan moet je wel weten wat onder planten wordt verstaan. In de biologische wetenschap vallen onder de term “Plantae” ook roodwieren, kranswieren en groenwieren. In deze bundel beperken we ons tot de landplanten, die een onderdeel vormen van de groene planten. Binnen de landplanten maken we (natuurlijk) ook weer onderscheid. Het begint met planten zonder vaatstelsel. Dit zijn de verschillende mossen. Op dit moment zijn ongeveer 24000 soorten mossen bekend. Als we kijken naar de planten met vaten, kunnen we deze onderscheiden in varens en zaadplanten. De zaadplanten worden in twee groepen verdeeld, de naaktzadigen en de bedektzadigen. Bron: www.10voorbiologie.nl We beperken ons vanaf nu verder tot de bedektzadigen. De vruchtvorming bij de bedektzadigen gebeurt vanuit de bloemen, vandaar dat in de figuur hierboven “bloemplanten” staat. De belangrijkste groepen binnen de bedektzadigen zijn de monocotylen (één zaadlob) en de dicotylen (twee zaadlobben). Een zaad is een ontwikkeld embryo, dat samen met reservevoedsel is omgeven door een zaadhuid. Bij bedektzadigen is het zaad ingekapseld in vruchten. 3 De plantencel Net zomin als we het hebben over dé dierencel, kunnen we het hebben over dé plantencel. Eerder tijdens de opleiding hebben we de verschillen tussen planten- en dierencellen behandeld. Hieronder zie je een “veralgemeende” plantencel. Bron: VOB jaarboek 2010 Plantencellen worden omgeven door een celwand. Deze bestaat onder andere uit cellulose vezels. De eerst gevormde celwand, die met de cel mee groeit, heet de primaire celwand. De celwanden van 4 buurcellen worden samengehouden door een middenlamel, die hoofdzakelijk uit pectinen bestaat. Tussen de cellen zijn dwarsverbindingen om plasma tussen cellen uit te wisselen; plasmodesmata. Op de volgende bladzijde zie je dit weergegeven in een figuur. Bron: xaviercatholicschools.haikulearning.com Als de cel volgroeid is, wordt de secundaire celwand gemaakt. Deze wordt extra verstevigd door het afzetten van lignine (houtstof) of suberine (kurkstof). Deze stevige structuren maken het transport van water, mineralen en voedingsstoffen gemakkelijker. Verder maken ze opwaartse groei mogelijk. Plantencellen bevatten plastiden. Plastiden zijn celorganellen met twee membranen. Er zijn drie soorten plastiden: - Leukoplasten - Chloroplasten - Chromoplasten De leukoplasten worden onder andere gebruikt voor het maken en opslaan van zetmeel. Chloroplasten bevatten een ingewikkeld membraansysteem met de fotosynthese pigmenten chlorofyl a en b. Ze kunnen ook andere pigmenten als xantofyl (geel) en caroteen (oranje/rood) bevatten. Deze kleuren zie je in de herfst verschijnen als het bladgroen verdwijnt. Chromoplasten zijn rijk aan pigmenten. Ze zijn verantwoordelijk voor de kleur van bloemen, groenten en fruit. De vacuole is een grote, met celsap gevulde ruimte. Om de vacuole zit een membraan, de tonoplast. De vacuole heeft diverse functies. Zo worden hier de afvalstoffen verwerkt en oude celorganellen afgebroken. Verder dient de vacuole voor het opslaan van water. De osmotische druk zorgt ervoor dat celgroei mogelijk wordt door de elastische celwand uit te rekken. Naast water worden ook andere stoffen voor kortere of langere tijd opgeslagen in de vacuole. Veel planten gebruiken de vacuole ook voor het opslaan van giftige stoffen. Deze gifstoffen komen vrij bij beschadiging van de cel (bijvoorbeeld door insectenvraat). 5 Plantenweefsels We delen de plantenweefsels in volgens hun functie. Hierbij is er onderscheid tussen wel en niet gedifferentieerde weefsels. I Niet gedifferentieerde weefsels. Primaire meristemen Meristemen zijn deelweefsels. Je vindt ze vooral in worteltoppen, stengeltoppen en in de bladoksels. Ze zorgen voor de lengtegroei. Een deel van de cellen differentieert tot andere weefseltypes. Bron: www.kennislink.nl In de bovenstaande foto zijn de kleine, rode cellen meristeemweefsel van de stengeltop. Meristeemcellen hebben de volgende kenmerken: - Kleine, kubusvormige cellen - Kleine vacuolen - Relatief grote kern - Zitten in celdeling - Hebben geen plastiden - Dunwandig - Geen intercellulaire ruimtes Secundaire meristemen Secundaire meristemen zijn deelweefsels van cellen die al gedifferentieerd zijn. Deze cellen gaan opnieuw delen. Ze zijn verantwoordelijk voor diktegroei of voor het herstel van wonden. Cambium is een voorbeeld van een secundair meristeem dat zorgt voor de diktegroei van een plant. 6 II Gedifferentieerde weefsels Parenchym Parenchym wordt ook wel grondweefsel genoemd. Het zijn levende cellen met een dunne wand. Ze houden lang het vermogen om te delen en vormen daarmee ook de basis voor veel secundaire weefsels. Parenchym kan, vooral in bladeren en in jonge stengels, chloroplasten bevatten en daarmee een rol spelen in de fotosynthese. Verder vindt er opslag van reservestoffen en water plaats in parenchym. parenchymweefsel Bron: www.10voorbiologie.nl Epidermis Epidermis is het dekweefsel van een plant. Het is meestal één cellaag dik en bedekt het hele plantenlichaam. De hoofdtaak is het beschermen tegen uitdroging, beschadiging en infecties. Vaak scheiden epidermiscellen een wasachtige stof af, cutine. Er ontstaat dan een ondoordringbare buitenlaag, de cuticula. Wortelcellen en cellen die in water ondergedompeld zijn produceren geen cuticula. epidermis met huidmondjes 7 Bron: www.levenhuk.com Verspreid in de epidermis liggen huidmondjes. Deze worden begrensd door sluitcellen. De openingen komen uit op luchtruimtes in het onderliggende weefsel. Epidermiscellen bevatten meestal geen chloroplasten, de sluitcellen wel. Door verschillen in turgor kunnen de huidmondjes openen en sluiten. Steunweefsels Als planten nog jong en klein zijn houdt de turgordruk ze overeind. Wanneer planten door groeien, hebben de plantendelen extra steun nodig. Dat gebeurt door twee soorten weefsel die extra verdikte wanden hebben: collenchym en sklerenchym. 1. Collenchym Collenchym bestaat uit levende cellen die vaak nog lang de mogelijkheid houden om te delen. Vaak zit het net onder de epidermis. 2. Sklerenchym Sklerenchym ontstaat uit parenchym waarvan de celwand verdikt. Het bestaat vooral uit lignine dat bijna niets door laat. Hierdoor sterft de cel uiteindelijk af. Sklerenchym is dus meestal dood steunweefsel. Sklerenchymvezels zijn langwerpige, puntige cellen. Gegroepeerd vormen ze lange, stevige structuren. Bron: www.slideshare.net Transportweefsels De vaatplanten hebben hun naam te danken aan het feit dat ze gespecialiseerde transportweefsels hebben. Naast de transportweefsels is er ook langzaam transport van cel tot cel. Transportweefsel bestaat uit xyleem en floëem. Xyleem zorgt vooral voor transport van water en mineralen en zorgt daarnaast ook voor ondersteuning. Het floëem zorgt voor het vervoer van stofwisselingsproducten en signaalmoleculen naar alle delen van de plant. 8 1. Xyleem Xyleem bestaat bij bedektzadigen uit drie verschillende celtypes. - Parenchymcellen voor de opslag van reservemateriaal - Vezels die steun geven - Houtvaten die zorgen voor transport Houtvaten ontstaan door het aaneenschakelen van cellen. Bij het ontstaan van houtvaten verdwijnen de dwarswanden tussen de cellen uiteindelijk. In het begin zijn de wanden van houtvaten ringvormig of spiraalvormig door afzettingen van houtstof. Deze vaten kunnen nog uitrekken tijdens het groeiproces. Later wordt er extra lignine afgezet, waardoor ze uiteindelijk niet meer kunnen rekken. De houtvaten bestaan dan uit net- en stippelvaten. (a) ringvat (b) spiraalvat (c)stippelvat (d) netvat (e) laddervat Bron: VOB jaarboek 2010 2. Floëem Net als het xyleem heeft ook het floëem buisvormige structuren. Deze worden zeefvaten genoemd. In tegenstelling tot de houtvaten hebben de zeefvaten wel levend plasma. Zeefvatcellen ontstaan uit meristeemcellen. Van de twee dochtercellen wordt er één een zeefvatcel en de andere een begeleidende cel. Het plasma van een volwassen zeefvatcel bevat geen kern, ribosomen en Golgicomplex. De stofwisseling van een zeefvatcel wordt geregeld door de begeleidende cellen. Een zeefvat ontstaat uit fusie van verschillende zeefvatcellen. De dwarswanden blijven wel bestaan, maar hebben veel openingen, waardoor plasmastromingen mogelijk worden. Deze geperforeerde dwarswanden worden zeefplaten genoemd. De openingen ontstaan uit plasmodesmata. 9 Bron: VOB jaarboek 2010 Overzicht plantenweefsels 10 Plantenorganen 11 Ook bij de plantenorganen beperken we ons tot de monocotylen en de eudicotylen. Wortel Op een primaire wortel kunnen we verschillende zones onderscheiden: - een delingszone, waar voortdurend nieuwe cellen gevormd worden - een strekkingszone, waar de cellen in de lengterichting uitrekken - een differentiëringszone, waar cellen differentiëren tot bepaalde weefsels. De delingscellen van de wortel worden beschermd door parenchymcellen, het wortelmutsje. Bron: www.10voorbiologie.nl Boven de differentiëringszone sterven de epidermiscellen af. De parenchymcellen die eronder liggen verkurken en vormen zo een ondoordringbare, beschermende laag. In de differentiëringszone groeien veel epidermiscellen uit tot wortelharen. Hierdoor vergroot het contactoppervlak met de bodem. Het gebied waarbinnen een wortel water uit de omgeving kan opnemen is beperkt tot de zone met wortelhaartjes. Bron: www.prakan.ac.th Schors en centrale cilinder 12 Als je voorbij de strekkingszone een dwarsdoorsnede van een jonge wortel maakt, kun je twee gebieden onderscheiden, de schors (cortex) en de centrale cilinder. monocotyl dicotyl Bron: www.vcbio.science.ru.nl De schors wordt naar buiten toe begrensd door de exodermis, die bestaat uit ondoordringbare, verkurkte parenchymcellen. Daarna zie je een dikke laag vulweefsel, het schorsparenchym, waar reservestoffen worden opgeslagen. Aan de binnenkant wordt de schors begrensd door de endodermis. Deze bestaat uit dicht aaneengesloten cellen met ringvormige afzettingen van kurkstof, de bandjes van Caspary. Deze bandjes zorgen ervoor dat het transport naar de centrale cilinder via de levende celinhoud van de endodermiscellen gaat, en niet via de celwanden. Bron: www.elements.geoscienceworld.org Bron: www.studyblue.com 13 Aan de buitenkant van de centrale cilinder zit de pericykel. Deze bestaat uit parenchymcellen. Bij dicotylen kunnen cellen van de pericykel uitgroeien tot zijwortels. Er is een duidelijk verschil tussen monocotyle en dicotyle wortels. Dit kun je zien in de eerste figuur van deze paragraaf. Hieronder zie je de centrale cilinders naast elkaar. Bron: VOB jaarboek 2010 Bij dicotylen zie je een stervorm bij het xyleem. Verder is er cambium bij dicotylen. Dit is deelweefsel wat zorgt voor diktegroei bij de wortel. Bron: nl.wikipedia.org 14 Stengel De dwarsdoorsneden van monocotyle en dicotyle stengels zijn ook verschillend. (a) monocotyle stengel (b) vaatbundel monocotyl (c) dicotyle stengel (d) vaatbundel dicotyl Bron: www.natuurwetenschappen.blogspot.com Bij monocotylen liggen de vaatbundels verspreid in het parenchym. Bij dicotylen liggen ze in een cirkel. Bij dicotylen ligt er cambium tussen floëem en xyleem. De stengel dient niet alleen voor transport. Er wordt ook reservevoedsel opgeslagen en hij zorgt ervoor dat bladeren voldoende zonlicht op kunnen vangen. 15 Bron: VOB jaarboek 2008 In de wortels worden water en anorganische ionen geabsorbeerd (Ab). Ze worden door houtvaten vervoerd en afgestaan (A). In de bladeren worden ze gebruikt voor assimilatie (As) door fotosynthese. De gevormde producten en niet gebruikt water en ionen worden opgenomen (O) in de zeefvaten. Er is ook zijdelings transport, uitwisseling (U) tussen hout- en zeefvaten. De belangrijkste kracht voor opwaarts transport is de verdamping van water via de bladeren. De cohesiekrachten zorgen voor een ononderbroken ketting van watermoleculen van de wortels tot aan de bladeren. De sapstroom in het floëem ontstaan door afgifte van suikers. Hierdoor stijgt de osmotische waarde en wordt water uit het xyleem in het floëem getrokken. Als suikers het floëem verlaten, verlaagt de osmotische waarde en wordt het water weer afgestaan. 16