Veiligheid en welbevinden

advertisement
Veiligheid en welbevinden
32
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 2
HOOFDSTUK 2
Veiligheid en
welbevinden
Tim, Jona en Lennaert racen buiten op de fietsjes. Ze gaan helemaal op in hun
spel. Maar af en toe stoppen ze en kijken ze in het rond. Waar zijn Kim of Adrie,
hun pedagogisch medewerkers? Even kort oogcontact. Soms roepen ze wat.
Dan voelen ze zich weer veilig en kunnen ze opnieuw opgaan in hun spel.
Voelt het vertrouwd en is dit een veilige omgeving?
Zijn de pedagogisch medewerkers lief voor mijn kind?
Voel ik me zelf ook welkom en op mijn gemak?
Voor ouders zijn dit de meest basale criteria om de kwaliteit
van een kindercentrum te bepalen. Zowel in de Wet
kinderopvang als in het Internationaal Verdrag inzake
de Rechten van het Kind zijn de rechten van kinderen op
lichamelijke en emotionele veiligheid en op respect voor
hun integriteit vastgelegd. Een kind dat zich veilig voelt,
voelt zich goed en heeft energie om te leren en zich te
ontwikkelen. Daarom behoort in het Pedagigisch kader de
zorg voor fysieke en emotionele veiligheid tot de basisvoorwaarden.
Vertrouwde relaties
Een relatie is het resultaat van herhaald contact. Door
langer met elkaar om te gaan, ontstaan verwachtingen.
Je weet wat je aan elkaar hebt. Er ontstaat een emotionele
band. Onderzoek vanuit de hechtingstheorie toont aan
dat jonge kinderen zich aan hun pedagogisch medewerkers gaan hechten; ze gebruiken hen als veilige
basis om de omgeving te verkennen en zoeken bij hen
bescherming en troost. Een warme, vertrouwde relatie
tussen pedagogisch medewerker en kind wil zeggen dat
het kind weet dat er goed voor hem of haar wordt gezorgd
en hij of zij wordt gerespecteerd. De pedagogisch medewerkers en kinderen kennen elkaar en zijn op elkaar
betrokken. Een vertrouwde groep is het tegenovergestelde
van onverschilligheid en een loszandgroep. Ook de
kinderen voelen zich vertrouwd met elkaar.
FOTO: EDDY DE BRUIJN
OPWINDEND EN SPANNEND: MAMA IS WEG! EN…
MAMA IS TERUG.
DOEN
Nooit negatief
Praat in het kindercentrum nooit negatief
over ouders. Kinderen pikken dat op, voelen
zich afgewezen en onveilig.
Bron: Brooker, L. & Woodhead, M. (2008)
Ontwikkeling van emotionele banden
Het ontwikkelen van een speciale band met de ouders
begint meteen na de geboorte, en wellicht al voor de
geboorte door gewenning aan de stem van de moeder
en geluiden in haar omgeving. Baby’s van enkele
dagen kunnen de geur van de melk van hun moeder
al onderscheiden van die van andere moeders.
Veiligheid en welbevinden
33
Hoofdstuk 2
Hechting tussen ouders en kind
Veiligheid en welbevinden
34
FOTO: RUBEN KEESTRA
SAMEN GENIETEN VAN DE KINDEREN.
FOTO: LOES KLEEREKOPER
VEILIG BIJ DE VERTROUWDE LEIDSTER.
Naarmate het kind meer specifieke gewoontes met de
belangrijkste verzorgers ontwikkelt en duidelijker onderscheid kan maken tussen ‘vertrouwd’ en ‘niet vertrouwd’
ontstaan de eerste vormen van eenkennigheid en scheidingsangst. Een baby van vier maanden protesteert in de
regel niet als hij of zij een dagje door een vreemde wordt
verzorgd. Tenminste: als deze verzorger of pedagogisch
medewerker goed weet aan te sluiten bij de ritmes en
gewoontes van het kind. Maar met zes maanden hebben
veel baby’s al een duidelijke voorkeur voor hun eigen
moeder of vader. En met acht en negen maanden protesteren veel baby’s met hard huilen als de ouder hen achterlaat bij een oppas of pedagogisch medewerker. Het
protest tegen scheiding of de angst voor scheiding is een
teken dat er een bijzondere band is ontstaan tussen de
vaste verzorgers en het kind. Het kind is zover ontwikkeld
op cognitief gebied dat het de bijzonderheid van de
relatie onderkent. Tegelijkertijd is de baby cognitief nog
niet ver genoeg ontwikkeld om te beseffen dat pappa of
mamma niet helemaal weg is. De angst van de baby is
dat als papa en mama er niet zijn, dat ze dan helemaal
verdwenen zijn en dat ze hem of haar hebben verlaten.
Vervangende hechtingsfiguur
FOTO: RUBEN KEESTRA
ALS MIEKE VLAKBIJ IS, DURVEN ZE.
In die allereerste dagen ontwikkelen de baby en zijn of
haar belangrijkste verzorgers gezamenlijke patronen van
aanleggen aan de borst, geven van het flesje en een
ritme van drinken, rusten en boertjes laten. De allereerste
band van baby’s met ouders en verzorgers is gebaseerd
op zintuiglijke herkenning en op vertrouwde handelingspatronen. Rond zes weken kunnen de meeste ouders
genieten van het eerste lachje. Aanvankelijk lacht het
kind naar iedereen even veel, maar al snel lacht de baby
meer naar de ouders en vertrouwde mensen (broertjes,
zusjes, grootouders) dan naar anderen.
In de kinderopvang leert de baby dat de pedagogisch
medewerkers ook goed voor hem of haar zorgen als papa
of mama er niet zijn. De pedagogisch medewerkers nemen
dan de functie van hechtingsfiguur over. Pas later zijn
kinderen in staat om het beeld van hun ouders vast te
houden tijdens hun afwezigheid. Dat heeft te maken met
de ontwikkeling van hun voorstellend vermogen; dat wil
zeggen het cognitieve vermogen om je een voorstelling
(representatie) te maken van iets wat afwezig is. Gedurende
hun tweede en derde levensjaar ontwikkelen de meeste
kinderen geleidelijk aan representatieve vaardigheden
waardoor ze symbolisch contact kunnen houden met
hun afwezige ouders. Als papa of mama er niet zijn,
kunnen ze aan hen denken en weten waar ze zijn en
wanneer ze terugkomen.
Vertrouwde relatie tussen pedagogisch
medewerkers en ouders
Kinderen zijn in de eerste plaats gehecht aan hun ouders,
broertjes, zusjes en andere familieleden. Als ouders zich
niet welkom voelen in het kindercentrum, kunnen hun
kinderen dat gevoel overnemen. Ouders blijken vooral
een ‘lieve leidster’ te willen, een pedagogisch medewerker
Vertrouwde relaties tussen pedagogisch
medewerkers en kinderen
Een vertrouwde relatie ontstaat door herhaald positief
contact tussen kind en pedagogisch medewerker. Daarom
zijn twee zaken van belang:
› Vaste pedagogisch medewerkers. Volgens het Convenant
Kwaliteit Kinderopvang zorgen kinderdagverblijven ervoor dat ieder kind tot een stamgroep behoort en dat
aan ieder kind maximaal drie vaste pedagogisch medewerkers worden gekoppeld. Het kind kan erop rekenen
dat er altijd minimaal één basisleidster aanwezig is. De
vaste pedagogisch medewerkers onderhouden ook de
contacten met de ouders van het kind.
Erbij horen in de groep:
wij-gevoel en rituelen
35
Onderdeel zijn van een groep geeft jonge kinderen een
gevoel van vertrouwdheid. De naam van de groep
(bijvoorbeeld de Rakkers of Gabbers) maakt duidelijk
welke pedagogisch medewerkers en welke kinderen bij
elkaar horen. Daarnaast geven vertrouwde handelingspatronen zoals dagritme en rituelen een gevoel van
veiligheid en verbondenheid aan kinderen. Heel jonge
kinderen kunnen al samenspelen als ze het speelpatroon
(her)kennen door de herhaling en hebben daar ook veel
plezier bij, vooral met zang en grappige bewegingen.
KENNIS
Een hoge mate van beschikbaarheid van de
leidster leidt tot een hogere kwaliteit van interactie tussen leidster en baby. Hierdoor stijgt
het welbevinden van de baby, zowel tijdens het
spel als tijdens de lunch.
Bron: Schipper, E. de, Riksen-Walraven, M. & Geurts, S. (2006)
› Goede communicatie tussen kind en pedagogisch
medewerker. In hoofdstuk 7 worden de communicatievaardigheden van de pedagogisch medewerkers
besproken die essentieel zijn voor het opbouwen van
een vertrouwde relatie.
Vertrouwde relaties tussen kinderen
Kinderen zijn vanaf heel jonge leeftijd in elkaar geïnteresseerd. Ze proberen contact met elkaar te maken en te
communiceren. Vertrouwdheid tussen kinderen ontstaat
bij jonge kinderen door regelmatig samen te spelen.
Daarom zijn ook bij kinderen twee zaken van belang:
› Vaste kinderen in de groep. Als kinderen elkaar vaker
tegen komen, leren ze elkaar kennen en wordt het
gemakkelijker om samen te spelen. Daarom is het
belangrijk dat de kinderen in de groep zo veel mogelijk
dezelfde kinderen tegenkomen. Gevoelens van vriendschap ontstaan als ze fijn met iemand kunnen spelen,
ongeveer dezelfde activiteiten leuk vinden en qua
ontwikkelingsniveau niet te ver uiteen liggen.
› Goede communicatie tussen de kinderen. De pedagogisch
medewerkers helpen de kinderen om zich veilig bij elkaar
te voelen. Ze zorgen ervoor dat ze elkaar geen pijn
FOTO'S: SUZAN DIVIU
WEDERZIJDSE AANDACHT.
Hoofdstuk 2
doen of storen. Bovenal zorgen de pedagogisch medewerkers ervoor dat kinderen plezier met elkaar hebben.
Veiligheid en welbevinden
die emotioneel betrokken is bij hun kind. Als ouders zich
onzeker voelen of als er spanningen zijn tussen pedagogisch
medewerkers en ouders, maakt dat de kinderen ook onzeker. Het is belangrijk dat de groepsleiding en ouders
het eens zijn over basale waarden en normen en de
pedagogische aanpak. Door dagelijks vriendelijk contact
en overleg ontstaat wederzijds vertrouwen. Door de
aankleding van de ruimte of een speciale plaats met foto’s
van de familie van het kind kunnen ouders het dagverblijf
of de speelzaal als een stukje van zichzelf ervaren.
Hoofdstuk 2
Structuur en
voorspelbaarheid
Veiligheid en welbevinden
36
FOTO: LOES KLEEREKOPER
Voor jonge kinderen is de hele wereld nieuw. Daardoor
gebeuren er veel onverwachte dingen. Alles is onvoorspelbaar. Jonge kinderen zoeken daarom de nabijheid van
hun ouders of pedagogisch medewerkers. Ze vertrouwen
erop dat die goed op hen zullen passen. Bovendien geven
de ouders en pedagogisch medewerkers structuur. Ze
geven duidelijk aan wat wel en niet kan en ze begrenzen
de ruimte. Zo weet het kind: als ik hierbinnen blijf, ben ik
veilig, hoef ik nergens op te letten en kan ik opgaan in
mijn spel. Binnen die ruimtes kan het kind op avontuur.
Pedagogisch medewerkers geven structuur door:
‘WIJ ZIJN VRIENDEN, HÈ?’
› Duidelijke grenzen en rituelen, waardoor het gedrag
van kinderen bijna vanzelfsprekend en positief wordt
begeleid. Zie hoofdstuk 7 ‘Basiscommunicatie’.
› Indeling en inrichting van de ruimtes binnen en buiten,
zodat kinderen ongestoord samen en alleen kunnen
spelen en er ruimte is voor een rijk scala aan
activiteiten. Zie hoofdstuk 9 ‘Indeling en inrichting van
de buiten- en binnenruimtes’.
FOTO: LOES KLEEREKOPER
JONGE KINDEREN GENIETEN SAMEN VAN BEWEGINGSSPELLETJES.
› Dagritme en groepssamenstelling, aansluitend bij de
behoeftes van kinderen aan spelen, uitdaging, rust
en verzorging. Zie hoofdstuk 10 ‘Dagritme en groepssamenstelling’.
Een gezonde omgeving en
basisbehoeften
KENNIS
Samen spelen met kinderen met een lichamelijke
beperking gaat niet altijd vanzelf.
De pedagogisch medewerkers helpen de
kinderen daarbij.
Bron: Brooker, L. & Woodhead, M. (2008)
Leren omgaan met diversiteit
Het is belangrijk dat pedagogisch medewerkers ervoor
zorgen dat alle kinderen zich veilig en gerespecteerd
voelen, ongeacht hun culturele achtergrond, sekse of
beperking. Dit betekent dat pedagogisch medewerkers
ook kinderen helpen en begeleiden om elkaar te begrijpen en samen te spelen en daarbij ook veel uitleggen en
benoemen.
Een veilig pedagogisch klimaat stelt eisen aan de materiële omgeving. Deze omgeving moet hygiënisch zijn
en kinderen moeten zich vrij kunnen bewegen zonder
gevaar van lichamelijk letsel. Daarnaast komt de omgeving tegemoet aan de veelzijdige ontwikkelingsbehoeften van kinderen. De pedagogisch medewerkers zorgen
voor een gezonde balans tussen lichamelijke veiligheid
en de behoefte van kinderen aan bewegen en exploreren. Een gezonde peuter is een kind met af en toe een
blauwe plek en een pleister op de knie. Er is aandacht
voor alle basisbehoeften van de kinderen. Bij de basisbehoeftes maken we in het Pedagogisch kader onderscheid tussen:
› Behoefte aan veiligheid en welbevinden. Zie dit hoofdstuk en het hoofdstuk 7 ‘Basiscommunicatie’.
Hoofdstuk 2
› Behoefte om te leren en ontwikkelen. In het Pedagogisch kader wordt uitgegaan van een veelzijdige ontwikkeling met aandacht voor emotionele, sociale, motorisch-zintuiglijke, taal en communicatieve,
creatief-beeldende behoeftes van kinderen. Zie
hoofdstuk 3 ‘Ontwikkelen en leren van jonge kinderen’
en hoofdstuk 8 ‘Steunen en stimuleren van spelen en
leren’.
FOTO: DANIELLE HEESBEEN
‘KLOM IK OP EEN LADDER NAAR HET RAAMKOZIJN’.
EEN VERTROUWD RITUEEL BIJ DE LUNCH.
FOTO: DANIELLE HEESBEEN
TRIOMF VAN HET EIGEN KUNNEN OF TE GEVAARLIJK?
FOTO: DANIELLE HEESBEEN
HET LICHAAM, EEN BRON VAN LUSTBELEVING.
Veiligheid en welbevinden
37
Hoofdstuk 2
Veiligheid en welbevinden
38
Samengevat
Emotionele veiligheid en welbevinden van jonge kinderen
in kindercentra worden bepaald door drie aspecten:
› GOEDE EN VERTROUWDE RELATIES
» Goede en vertrouwde relaties tussen:
- Pedagogisch medewerkers en de ouders.
Pedagogisch medewerkers werken samen met
de ouders en vullen de gezinsopvoeding aan.
Ouders en thuisopvoeding zijn voor jonge
kinderen het belangrijkste.
- Pedagogisch medewerkers en de kinderen. Deze
relatie is het hart van het pedagogisch handelen.
Het is de basis van emotionele veiligheid.
- Kinderen met elkaar. Kinderen komen graag
naar het kindercentrum om te spelen met andere
kinderen. Er is een wij-gevoel in de groep.
» Goede en vertrouwde relaties ontstaan door:
- Vaste relaties. Door herhaald contact leren
kinderen elkaar en de pedagogisch medewerkers
kennen en ontstaat er vertrouwen.
- Goede communicatievaardigheden van de
pedagogisch medewerkers.
- Aandacht en ruimte voor diversiteit, verschillen
tussen mensen en culturen.
› STRUCTUUR EN VOORSPELBAARHEID
» Duidelijke grenzen en rituelen, waardoor het
gedrag van kinderen bijna vanzelfsprekend en
positief wordt begeleid.
» Indeling en inrichting van de ruimte, zodat kinderen
ongestoord samen en alleen kunnen spelen en er
ruimte is voor een rijk scala aan activiteiten.
» Dagritme en groepssamenstelling, aansluitend bij
de behoeftes van kinderen aan spelen, uitdaging,
rust en verzorging.
› EEN GEZONDE OMGEVING EN VOLDOEN AAN BASISBEHOEFTES
» Behoefte aan veiligheid en welbevinden.
» Behoefte om te leren en ontwikkelen.
Download