1. WETTEN VAN NEWTON EN SAMENSTELLING VAN KRACHTEN 1. Een voorwerp van 50 N is door middel van een touw opgehangen aan het plafond. Hoe groot is de trekkracht in het touw ? (zie figuur) BA (50 N) BA (43,3 N ; 25 N) BA (5,028 kN ; 13,813 kN) T FG=50N 2. Een man trekt een wagentje voort met een kracht F = 50 N onder een hoek van 30° met de horizontale. Zoek de horizontale en verticale componenten van deze kracht.(zie figuur) FY F FX 3. Een auto van 1 500 kg staat op een helling van 20°. Zoek de componenten van de zwaartekracht loodrecht op en evenwijdig aan de Ft Fn weg. (zie figuur) Fz 4. Zoek de grootte en de richting van de resultante van een verticale kracht van 200 N en een horizontale kracht van 150 N. BA (250 N ; 53° met horizontale) 5. Twee sleepboten trekken een schip. Elke sleepboot oefent een kracht uit van 6 ton en de hoek tussen de trossen is 60°. Zoek de resulterende kracht op het schip. ( zie figuur) EX (10,4 t) 6 ton A 60° B 6 ton 6. Zoek de horizontale en de verticale component van een kracht van 250 N die een hoek van 50° maakt met de verticale opwaartse as. EX (191,5 N ; 160,7 N) 7. Een man duwt een grasmachine voort met een kracht 100 N. Als het handvat een hoek van 40° maakt met de horizontale, hoe groot is dan de neerwaartse kracht op de grond. Hoe groot is de neerwaartse kracht als de man horizontaal zou duwen ? EX (64,3 N ; 49,2 N) 8. een voorwerp is door middel van een touw aan het plafond opgehangen. Ergens halverwege wordt het touw opzij getrokken met een kracht 30 N zodat het een hoek van 40° maakt met het plafond. Zoek het gewicht van het voorwerp. (zie Error! Reference source not found.) EX (25,2 N) EX (3,46 kN ; 3,42 kN) EX (503 N ; 783 N) 40° F2 50° 30N F1 40° P 30N FG 9. een koord is tussen twee palen gespannen. Een 900 N wegende persoon hangt er aan. Met welke kracht trekt het touw aan de linkse paal waarmee het een hoek van 10° maakt en aan de rechtse paal waarmee het een hoek van 5° met de horizontale maakt ? (zie figuur) 10° 10. 5° een voorwerp is door middel van een touw opgehangen. Het touw wordt door een zijwaartse kracht T1 zodanig opzij getrokken dat het een hoek van 50° met het plafond gaat maken. Zoek T1 en de trekkracht T2 in het touw als het voorwerp 600 N weegt. (zie figuur) 50° T1 T2 600N 11. Op een ring werken 4 krachten in die alle in hetzelfde vlak liggen: - een kracht van 200 N onder een hoek 30° met de X-as - een kracht van 500 N onder een hoek 80° met de X-as - een kracht van 300 N onder een hoek 240° met de X-as Zoek de grootte en de richting van de resultante zodat de ring in rust zal blijven. EX (350,3 N ; 252°) 12. Een 200 N wegend wagentje wordt met een constante snelheid een helling van 30° opgetrokken. Hoe groot moet de trekkracht parallel aan de helling zijn bij verwaarloosbare wrijving ? (zie figuur) EX (100 N) EX (19 N ; 34 N) EX (115 N) Ondersteuning door draagvlak trekkracht 30° 30° gewicht 13. Een doos met een gewicht FG = 50 N wordt over de vloer gesleept met een constante snelheid door een trekkracht van 25 N. Hoe groot zijn de wrijvingskracht FW evenwijdig aan de vloer en de opwaartse reactiekracht FN van de vloer op de doos ? (zie figuur) 25N Fw 40° FG 14. FN Een blok met gewicht 200 N ligt op een helling van 35° en wordt juist in evenwicht gehouden door een onbekend gewicht G dat er aan vast gemaakt is door middel van een koord en een katrol. (zie figuur ) 200N 35° 15. G Zoek in elk van de drie beschouwde gevallen (figuren a b en c) de opwaartse reactiekracht N van het oppervlak waarop het blok rust. Deze kracht is steeds 'normaal' of loodrecht te beschouwen t.o.v. het steunoppervlak. 60N 20N 55° 50N (33,6 N ; 46 N ; 91 N) (c) (b) (a) EX 60N 40° 70 N 40° 16. Het blok van 50 N glijdt horizontaal met een constante snelheid onder invloed van de inwerkende kracht. Hoe groot is dan de tegenwerkende wrijvingskracht ? (zie figuur vraag15 (a)) EX (11,5 N) 17. EX Hoe groot moet de wrijvingskracht van de helling zijn opdat het blok van 60 N met een eenparige snelheid van de helling zou afglijden ? (zie figuur vraag 15 (b)) (38,6 N) 18. Door het aanbrengen van een horizontale kracht van 70 N wordt de wrijving tussen het blok met gewicht 60 N en de helling net overwonnen en zal het naar boven verschuiven. Hoe groot is de bedoelde wrijvingskracht ? (zie figuur vraag 15 (c)) EX (15 N) 19. Een touw is schuin in een kamer opgespannen (tussen plafond en muur). Men hangt er een gewicht aan van 40 N. Aldus ontstaat een evenwichtstoestand waarbij het touw een hoek van 60° maakt met het plafond en het gewicht een hoek van 70° maakt met het touw. Zoek hoe sterk het touw in de twee verschillende delen minstens moet zijn om het gewicht op die wijze te dragen. (zie figuur) SU (58,5 N ; 31,1 N) 60° T1 T2 G 70° 20. Een gewicht van 40 N ligt op een tafel en is door middel van een touw verbonden met het plafond dat er een hoek van 30° mee maakt als men een gewicht G aan het schuin gespannen touw vastmaakt. Hoe groot mag G hoogstens zijn als men weet dat de maximale wrijvingskracht tussen de tafel en het blok 12,0 N is ? (zie figuur) 30° 40N G SU (6,9 N)