Waarom krijgen we zo weinig kinderen

advertisement
Waarom krijgen we zo weinig kinderen?
Een zoektocht naar maatschappelijke oorzaken van
vruchtbaarheidsdaling op lange termijn
Jan Van Bavel
In het midden van de negentiende eeuw kregen West-Europese vrouwen gemiddeld zo’n vier à
vijf kinderen. Anno 2000 was dat gemiddeld nog maar tussen de één en twee. Deze lezing
beschrijft eerst hoe we van de situatie in de negentiende eeuw naar het huidige vruchtbaarheidsniveau geëvolueerd zijn. Het tweede deel gaat op zoek naar verklaringen.
1. De vruchtbaarheidstransitie
Onder de moderne demografische transitie verstaan we de definitieve daling van de sterfte vanaf
de tweede helft van de 18de eeuw, die pas enige tijd later gevolgd werd door een daling van de
vruchtbaarheid. Die laatste daling noemen we dan de vruchtbaarheidstransitie. Ook vóór de
transitie brachten Europeanen veel minder kinderen voort dan fysiologisch mogelijk was maar
allerhande gewoonten verhinderden dat de biologische reproductiemogelijkheden maximaal
gerealiseerd werden. Van essentieel belang in dit verband waren de huwelijksgewoonten: typisch
voor West-Europa sinds ongeveer de 16de eeuw was dat vrouwen op zeer late leeftijd huwden en
dat een uitzonderlijk hoog percentage nooit huwde. Dit West-Europese, Malthusiaanse
huwelijkspatroon drukte het geboortecijfer aanzienlijk.
Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw tot diep in de 20ste eeuw begon dit huwelijkspatroon
steeds sneller te verbrokkelen: men ging steeds vroeger en algemener trouwen. Het viel daarom te
verwachten dat het gemiddelde aantal geboorten per vrouw zou gaan stijgen maar dat gebeurde
echter niet, wel integendeel: het gemiddelde kindertal daalde ondanks de stijging van de
huwelijksgeneigdheid met zo’n twee à drie kinderen. Het kon dan ook niet anders dan dat de
vruchtbaarheid binnen de huwelijken aan het dalen was.
Na de Tweede Wereldoorlog was er tijdelijk en in beperkte mate een heropleving van de
huwelijksvruchtbaarheid. Die babyboom wordt echter vaak overdreven: er was lang niet in alle
Europese landen een uitgesproken opstoot van het geboortecijfer. En waar dat wel het geval was,
was het vooral een gevolg van het feit dat er uitzonderlijk vroeg getrouwd werd. Door die
vervroeging van vruchtbaarheid kregen we gedurende enkele jaren een opeenstapeling van
geboorten bij mensen uit verschillende generaties die allemaal tegelijkertijd hun kinderen aan het
krijgen waren. Vanaf de tweede helft van de jaren 1970 begon men het huwelijk echter terug uit
te stellen. En uitstel leidde almaar vaker tot afstel. Daarmee bleven steeds meer geboorten uit en
daalde het geboortecijfer tot historische recorddiepten.
2. Verklaringen
Van in het begin zorgde de daling van de huwelijksvruchtbaarheid voor opschudding.
Negentiende-eeuwse commentatoren zochten de verklaring in eerste plaats in de menselijke
fysiologie. Sommigen waren er bijvoorbeeld van overtuigd dat overdadige voeding
verantwoordelijk was voor het dalende aantal kinderen per huwelijk. Al snel bleek echter dat
zulke fysiologische verklaringen geen steek hielden en dat de daling van de vruchtbaarheid een
gevolg was van bewuste geboortebeperking door echtparen, dus van contraceptief en abortief
gedrag met het oog op het beperken van de gezinsgrootte.
Een goed startpunt om verklaringen voor de toename van geboortebeperking te ordenen, is de
stelling dat er aan drie voorwaarden voldaan moet zijn om tot een gecontroleerde daling van de
vruchtbaarheid te komen: (1) er moeten effectieve contraceptieve of abortieve methoden en
technieken bekend en voorhanden zijn; (2) mensen moeten een voorkeur hebben voor een
vruchtbaarheid die lager is dan wat die zou zijn zonder contraceptie of abortus; (3)
vruchtbaarheid moet bekeken worden als iets wat mensen zelf in handen hebben, als iets
waarover zij zelf controle kunnen en mogen uitoefenen. Deze drie basisvoorwaarden hebben
respectievelijk betrekking op de middelen, de economie en de cultuur van vruchtbaarheidscontrole.
2.1 De technologie van vruchtbaarheidscontrole
Tot in de 19de eeuw waren de beschikbare middelen om aan geboortebeperking te doen
inefficiënt en vaak ineffectief. Sommige mensen hechtten geloof aan de invloed van allerlei
magische handelingen, al was het belang van dit geloof al sterk afgenomen. Het condoom
bestond al een tijd maar werd nauwelijks verspreid en gebruikt. Men associeerde het met
prostitutie en gebruikte het hoogstens om geslachtsziekten te voorkomen. De meeste demografen
zijn er van overtuigd dat coïtus interruptus, seksuele onthouding en abortus provocatus tot diep
in de twintigste eeuw de belangrijkste contraceptiva waren. Met de verspreiding van de Pincuspil
vanaf 1964 voltrok zich een anticonceptierevolutie. De hormonale contraceptie was immers veel
efficiënter dan alle voorgaande middelen.
2.2 Economische modernisering en de klassieke theorie van de demografische transitie
De overgang van hoge naar lage sterfte- en geboortecijfers voltrok zich in een periode waarin
oude, agrarisch-ambachtelijke samenlevingen transformeerden tot moderne, industriële maatschappijen. De theorie van de demografische transitie verbond het één met het ander.
Door de daling van de sterfte groeiden de Europese bevolkingen steeds sneller omdat het
vruchtbaarheidsniveau niet onmiddellijk in de voetsporen van de mortaliteit trad. De
bevolkingsaanwas maakte de industriële revolutie mogelijk en beide leidden tot verstedelijking en
verhoogde geografische mobiliteit. Door technologische en organisatorische innovatie groeide de
economie en de gemiddelde levensstandaard. Voor het meedraaien in die economie werden
2
familiebanden steeds minder en een goede scholing steeds meer belangrijk. Dit gaf sociale
mobiliteit meer speelruimte en maakte de stratificatie minder rigide. In deze nieuwe
maatschappelijke context werd een hoge vruchtbaarheid uiteindelijk een netto economische last
voor de gezinnen: kinderen droegen steeds minder bij tot de huishoudelijke economie en liepen
steeds meer school. De kinderwens daalde terwijl de levensverwachting van de borelingen juist
toenam. Kortom: economische modernisering en de daling van de kindersterfte stimuleerden
echtparen tot geboortebeperking.
Uit grootschalig onderzoek in de jaren 1970 en ’80 is gebleken dat dit plausibele verhaal niet
helemaal klopt. Wellicht de belangrijkste algemene conclusie uit dat onderzoek was dat
economische modernisering, daling van de kindersterfte en urbanisering noch noodzakelijk, noch
voldoende zijn om de vruchtbaarheidsdaling te kunnen verklaren of te voorspellen.
2.3 De rol van cultuur
Zelfs rekening houdend met economische ontwikkeling, sterfteniveau en urbanisatiegraad waren
op de kaart van Europa nog duidelijk onderscheidbare regio’s zichtbaar die verschilden in hun
geneigdheid om vroeg of laat aan geboortebeperking te doen. Deze regio’s bleken in opvallend
grote mate samen te vallen met min of meer homogene regio’s in termen van taal, godsdienst of
etniciteit. In België, bijvoorbeeld, was Vlaanderen laat en Wallonië vroeg, zelfs als met het
verschil in industrialisatie rekening wordt gehouden. Dergelijke vaststellingen zetten sommige
auteurs er toe aan om de verspreiding van geboortebeperking niet meer op te vatten als een
gedragsaanpassing aan wijzigende maatschappelijke omstandigheden maar als innovatief gedrag
dat zich relatief onafhankelijk van overige moderniseringsprocessen heeft verspreid.
3. Eén of twee transities?
Na de babyboom van na de Tweede Wereldoorlog zette vanaf de jaren 1960 opnieuw een
scherpe en snelle daling van de vruchtbaarheid in. Sinds ongeveer het midden van de jaren 1970
ligt de vruchtbaarheid in Europa structureel onder het vervangingsniveau. Dat is het niveau dat
nodig is om in de vervanging van de generaties te voorzien. Rekening houdend met (vooral)
kindersterfte ligt dat vervangingsniveau tegenwoordig rond de 2,1 kinderen per vrouw.
Volgens een aantal invloedrijke auteurs heeft de daling van de vruchtbaarheid sinds de jaren 1960
heel andere oorzaken dan de daling van het einde van de negentiende eeuw. Daarom noemen zij
de veranderingen sinds de sixties de Tweede Demografische Transitie.
Literatuur
- Jan Van Bavel, Van natuurlijke naar gecontroleerde vruchtbaarheid? Geboortebeperking in Leuven, 18461910. Leuven: Universitaire Pers Leuven, 2002.
- Jan Van Bavel, "Beroepsarbeid van vrouwen en de daling van de vruchtbaarheid in het Westen,
1850-2000", Bevolking en Gezin, vol.33 (2004), nr. 1, pp. 61-90.
3
Download