voordracht in de rubriek symboliek over artikel 26

advertisement
VOORDRACHT IN DE RUBRIEK SYMBOLIEK OVER ARTIKEL 26 VAN DE
NEDERLANDSE GELOOFSBELIJDENIS
---------------------------------------------------------------------------------------------VAN DE ENIGE VOORBIDDING VAN CHRISTUS
Wij geloven, dat wij geen toegang hebben tot God dan alleen door de enige
Middelaar en Voorspraak, Jezus Christus, de Rechtvaardige Die hierom mens
geworden is, verenigende tezamen de Goddelijke en de menselijke natuur, opdat wij
mensen een toegang zouden hebben tot de Goddelijke Majesteit; anderszins ware
ons de toegang gesloten. Maar deze Middelaar, Die de Vader ons heeft gegeven
tussen Zich en ons, moet ons door Zijn grootheid niet verschrikken, om ons een
ander, naar ons goeddunken, te doen zoeken. Want er is niemand, noch in de
hemel noch op de aarde, onder de schepselen, die ons liever heeft dan Jezus
Christus, Die hoewel hij in de gestalte Gods was, nochtans Zichzelf vernietigd heeft,
aannemende de gestalte van een mens en van een dienstknecht voor ons en is in
alles Zijn broeders gelijk geworden.
Indien wij nu een andere Middelaar zoeken moesten, die ons goedgunstig zou zijn,
wie zouden wij kunnen vinden, die ons meer beminde dan Hij, Die Zijn leven voor
ons gelaten heeft, ook toen wij vijanden waren? En zo wij er een zoeken, die macht
en aanzien heeft, wie is er, die daarvan zo veel heeft als
Hij Die gezeten is aan de Rechterhand van Zijn Vader, en
die alle macht heeft in de hemel en op de aarde? En wie
zal eerder verhoord worden dan de eigen welbeminde
Zoons van God? Zo is dan a1een door een wantrouwen
dit gebruik ingevoerd, dat men de heiligen onteert in
plaats van die te eren, doende hetgeen zij nooit gedaan
noch begeerd hebben, maar hebben het volstandig en
volgens hun schuldige plicht verworpen, als blijkt uit
hunne schriften.
En hier moet men niet voorbrengen, dat wij het niet
waardig zijn, want het heeft hier de mening niet (het
gaat er hier niet om), dat wij onze gebeden op onze
waardigheid zouden voordragen, maar alleen op de uitnemendheid en waardigheid
van onze Heere Jezus Christus, Wiens rechtvaardigheid de onze is door het geloof.
Daarom, de Apostel, willende deze zotte vrees of veelmeer dat wantrouwen van ons
nemen, zegt ons, dat Jezus Christus Zijn broeders in alles gelijk geworden is, opdat
Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn, om de zonden des volks te
verzoenen; want in hetgeen Hij Zelf, verzocht zijnde, geleden heeft, kan Hij degenen,
die verzocht worden, te hulp komen. En daarna, om ons nog meer moed te geven om
tot Hem te gaan, zegt Hij: Daar wij dan een grote Hogepriester hebben Die door de
hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, de Zoon Gods, zo laat ons deze belijdenis
vasthouden. Want wij hebben geen Hogepriester, die niet kan medelijde hebben met:
onze zwakheden, maar die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch.
zonder zonde. Laat, ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade,
opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden
ter bekwamer tijd.
Dezelfde Apostel zegt, dat wij vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom
door het bloed van Jezus; laat ons dan toegaan, zegt hij, in volle verzekerdheid des
geloofs, enz. Insgelijks: Christus heeft een onvergankelijk priesterschap; waarom Hij
ook volkomen kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd
1
leeft, om voor hen te bidden. Wat ontbreekt er meer, daar Christus Zelf deze
uitspraak doet: Ik ben de weg, en de waarheid, en het leven; niemand komt tot den
Vader dan door Mij? Waartoe zouden wij een anderen Advocaat zoeken, daar het
God beliefd heeft ons Zijn Zoon tot een Advocaat te geven? Laat ons Hem niet
verlaten, om een ander te nemen; of veel meer een ander te zoeken, zonder hem
immer te vinden; want toen God Hem ons gegeven heeft, zoo wist Hij wel, dat wij
zondaars waren. Daarom, volgens. het bevel van Christus, zo roepen wij de hemelse
Vader aan door Christus, onze enigen Middelaar, gelijk wij in het Gebed des Heeren
geleerd zijn; verzekerd zijnde, dat al wat wij de Vader zullen bidden in Zijn naam,
ons zal gegeven worden.
Tekstverwijzingen: I Tim. 2 : 5; I Joh. 2 : 1; Rom. 8 : 26; Deut.4 : 24 ; Gen. 3 :
10; Exod. 20 : 19; Jer. 2 : 33; Jes. 43 : 22; Hos. 13 : 9; Luk. 18 : 19; Ef. 3
:20; I Joh. 4 : 10; Ef. 3 : 19; Fil.. 2 : 7; Joh. 15:13; Matth. 28; Rom. 5 : 8;
Hebr. 1 : 3, 7; Jes. 51: 1 – 3; Matth. 11:28;. Jak. 5:17; Ps. 115 : 1; Hand. 14
: 15; 10 : 26; Hebr. 9 : 24; Joh. 11: 9; Jan 11 : 9; Hand. 4 : 12;.1 Kor. I : 30;
Ps. 34 : 7; Ier. 2 : 5; Hebr. 4 : 14-16; Jer. 17: 5, 7; Hebr. 2,17,18; Ef. 2 : 18;
Heb. 10: 19; 7 : 25; Joh. 14 : 6; Ps. 44 : 6; I Tim. 2 : 5; I Joh. 2: 1; Rom. 8 :
1
34; Luk. 11 : 2; Joh. 14 : 13; Jer. 16 : 20; Hebr. 13 : 15.
UITLEG
Art. 26 is het laatste artikel in de NGB over Christus en Zijn werk als
Zaligmaker. Hoe ontroerend getuigt dit geloofsartikel van Hem. En dat naar
heel het Schriftgetuigenis. Hier vindt u hartverblijdend nieuws.
Ik denk aan de jonge dominee ut Schotland, Robert Murray McCheyne (19e
eeuw) wiens prediking een voortdurende aansporing was om tot Jezus te
komen Hij schrijft in een preek:
‘Hoe velen blijven in duisternis, doordat zij verkeerde verwachtingen
hebben betreffende dit komen tot Jezus. Zij menen, dat het iets is
boven het geloof in de beloften Gods uit. Maar komen tot Jezus, is
oprecht geloven, wat God van Zijn Zoon getuigd heeft. ‘God is zo goed
als Zijn, Woord.’ Hem kunnen we daarom onze zaak wel
toevertrouwen.’
In Christus mag u die mij vanavond hoort, de enige toegang vinden tot het
paradijs dat eenmaal achter Adams rug gesloten werd. Dat paradijs is in
beginsel te vinden in Jezus Christus. Hij is de God-mens en Middelaar die
ons met God verzoent. Hij is groot. Maar niet zo groot, dat u voor Hem zou
moeten schrikken. Zoek het bij Hem en niet naar een ander naar uw eigen
goeddunken. Zoek het niet bij Maria of een ander heilige.
In de Middeleeuwen schijnt er een schilderij te hebben bestaan, waarin
Christus en Maria tegenover elkaar zijn afgebeeld, ieder aan een eind van de
De afbeelding stelt Robert Murray McCheyne voor (de Schotse Reveil- en
opwekkingsprediker uit de 19e eeuw). Zie aan het slot van deze voordracht enkele
personalia en citaten uit zijn preken; als ook het gedicht ‘Wachtwoord der
Hervormers.’
1
2
hemel. Tussen Christus en de aarde staat een ladder opgericht. Maar slechts
weinigen proberen deze te beklimmen en vallen in schrik terug. Maar er is
ook nog een andere ladder; tussen Maria en de aarde. Wie daarlangs
opklimt, wordt gastvrij ontvangen. Zo’n schilderwerk spreekt boekdelen.
Geheel het tegenovergestelde wordt beleden in artikel 26 NGB. Zie de eerste
zin van art.26. Guydo de Bres schreef in zijn Geloofsbelijdenis: ‘Anders
hebben wij geen toegang (tot God), niet meer dan (als de doornen en de
distelen tot het vuur.’ Neem hierbij wat Alexander Comri in zijn
catechismusverklaring schrijft: ‘Hier is de toets voor ons gemoed: Wie God
nooit in Zijn wraakverterende en wraakoefenende gerechtigheid net zo
liefgehad hebben als in Zijn barmhartigheid, hebben nooit de ware God
gekend noch liefgehad.’ Ik voeg daar graag aan toe: Maar wie God zo ooit
heeft leren kennen, is hartstochtelijk verlegen geworden om een Middelaar
als die van artikel 26 NGB.
Geen toegang. Wij hebben de deur van het paradijs achter ons
dichtgetrokken. En nu kunt u zich alleen maar grote zorgen maken over de
vraag, hoe het ooit weer goed komt tussen de Heere en u. U zou misschien
wat graag gelovig van Christus gebruik willen maken. Maar het lukt u niet.
Uw liefdeloze hart, uw dorre gebedsleven, de leegheid van uw gevoelens, als
u de Bijbel leest. Het slaat uw allemaal neer en maakt u bedroefd. U krijgt
geen toegang tot Christus vanwege Zijn grootheid en ook vanwege uw
onwaardigheid.
Hoe heerlijk getuigt het geloofsartikel 26 van de NGB echter van Christus.
Luister goed. Ambrosius heeft van Hem gezegd: ‘Hij is onze mond, waardoor
wij tot de Vader speken, ons oog waardoor wij de Vader zien, onze
rechterhand, waardoor wij ons(zelf) de Vader aanbieden, zonder Wiens
tussenkomst noch wij noch een van de heiligen met God enige gemeenschap
hebben. ‘Hoe lief had Hij zondaars, dat Hij voor hen stierf.’
Hij werd mens in slavengestalte, legde de heerlijkheid die Hij had bij de
Vader om onzent wil af. Welk een vernedering! Zo lief had Hij zondaars.
Art.26 getuigt van Hem: ‘Er is niemand die ons liever heeft dan Hij.’ Hoe
bestaat het? Voor vrienden kan mogelijk iemand zijn leven geven. Maar Hij
stierf voor vijanden, zonk weg in de oordelen van God die wij verdienden. Om
ons te verzoenen met Zijn Vader. Weet u wat u het beste kunt doen? Al uw
grootheid en braafheid inruilen voor Zijn gerechtigheid.
Zoekt u misschien een tussenpersoon die een goed woord bij de Vader voor u
spreken kan? U kunt bij Christus terecht. Bij wie kunt u immers beter
terecht dan bij Hem Die Koning is van hemel en aarde? Er is nergens in
hemel of op aarde die ons liever heeft. Wie heeft ons meer bemind dan Hij?
Hij gaf Zijn leven voor vijanden. Zoekt u een Middelaar Die macht en aanzien
heeft? Wie heeft daar zoveel van als Hij Die aan de rechterhand van God is.
Wie hoort God liever dan Zij eigen beminde Zoon? Zo getuigt artikel 26.
3
Als Hij uw Bemiddelaar / Tussenpersoon is, dan zit u goed. Want wie zal
eerder door God verhoord worden dan Gods eigen welbeminde Zoon (zo
art.26 NGB). God Zelf heeft Hem aangesteld als de opperste Advocaat, Die
zelfs de zaak van de vuilste zondaar in het kort geding van God wint?!
Het machtige geloofsartikel over Christus als enige betrouwbare Voorbidder
wil u en mij verlossen van elk zot vertrouwen op vlees en van elk
wantrouwen (ongeloof) van uw Heiland. De enige Voorbidder Christus Jezus
wordt u vanavond voor de voeten en aan uw hart gelegd.
Lees nog eens goed, kleingelovigen onder ons wat artikel 26 NGB ons
verkondigt van Jezus’ Hogepriesterschap. Lees erover nog eens wat we over
Hem zeiden bij de behandeling van art. 21. Hij is met al uw zwakheden en
onmogelijkheden bekend. ‘Want wij hebben geen Hogepriester die geen
medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen gelijk
als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde (Hebr. 4 : 14vv)).
J. Calvijn schrijft ergens in zijn Institutie: ‘Onder Christus’ leiding kunnen
wij tot God naderen in het vertrouwen, dat ons niets zal worden geweigerd,
dat we in de Naam van zo’n Voorbidder vragen, omdat de Vader Hem niets
weigeren kan. Daardoor kunnen wij bidden, vervuld van vaste hoop. Want
als we denken aan de huiveringwekkende majesteit van God, kunnen we niet
anders dan sidderen en voelen we ons onwaardig. Maar snelt Christus
tussenbeide, dan verandert Hij de troon van de ontzagwekkende heerlijkheid
in een genadetroon’.
Ga dan maar vrijmoedig toe in volle geloofszekerheid. Niemand komt tot de
Vader dan door Hem. Hij is de weg…Laat ons geen andere Advocaat zoeken.
U begrijpt wel, dat artikel 26 NGB
geschreven is tegen de achtergrond
van de zg. heiligenaanbidding van
de RK Middeleeuwen. Art. 26 wil
daar niets van weten.
Volgens de officiële RK leer werd
aan de heiligen van wie velen een
beeld was opgericht in de kerken,
geen
goddelijke
aanbidding
bewezen. maar werden ze alleen
vereerd. Die beelden waren de zg.
‘boeken der leken’. Bijv. Willibrordus als schutspatroon van Nederland. In de
tijd van de Hervorming werden evenwel die beelden in de kerken door
protestanten met de grond gelijk gemaakt, zijnde overtreding van het tweede
gebod en daarom godslasterlijk. De afbeelding (hierboven) is een bekende
voorstelling van de beeldenstorm in Antwerpen.
U moet bij Christus alleen zijn. Hij is gewillig om u en mij met onze zondelast
voor Zijn rekening te nemen. Hij wil het ook graag voor ons opnemen en van
ons overnemen. Neemt u allemaal vooral toch de moeite om met zegen voor
4
uw geestelijk leven u te verdiepen in de schitterende Bijbelteksten die
genoemd worden in artikel 26, vooral die uit Hebreeën. 2
Helaas, hebben ook wij, protestanten soms onze heiligen en voorbidders van
wie we al te veel verwachten. Als voor u soms alle toegangswegen tot Gods
genadetroon gesloten lijken, gaat u wellicht te rade bij aardse raadgevers.
Misschien hebt u ook wel een ‘moeder Israël’, die u wel eens kenbaar heeft
gemaakt, dat ze goede gedachten over u heeft. Maar gaat zo niet
onwillekeurig haar oordeel een rustpunt van uw hart worden? En is dat dan
veel anders dan: Christus verlaten om en ander te nemen (zoals art.27 van
de NGB het zegt)? Waakt daarvoor.
Als u uw Bijbel ook maar enigszins kent, weet u, dat we gewaarschuwd
worden voor al te grote verering van Gods heiligen. Was de apostel Paulus
niet zo’n heilige? Maar in Lystre (Hand.14), toen de mensen hem en
Barnabas als godheden vereerden na de wonderlijke genezing van een
kreupelgeborene, zei Paulus: ‘Mannen, waarom doet gij deze dingen? Wij zijn
ook mensen van gelijke bewegingen als gij.’ En als de grijze apostel Johannes
op Patmos neervalt om de engel die hij ontmoet te aanbidden, zegt die engel
tegen hem:. ‘Zie, dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht en
van uw broeders de profeten, en van hen die de woorden van dit boek
bewaren; aanbid God.’
Aanbiddelijk is in alle opzicht onze gezegende Zaligmaker Jezus Christus.
Dat mag onze slotsom zijn. Maar dan ook Hij alleen. Het begin van deze
voordracht sprak ik over Maria die volgens de RK kerk bemiddelde in de
toelating van mensen tot Gods troon (middelares der genade). Maar laat ons
nooit vergeten, dat de Bijbel ons zelfs van Maria, de moeder des Heeren, de
gezegende onder de vrouwen, voorhoudt, dat zij gaarne terugtreedt voor de
uit haar geboren Jezus, onze Heiland, de enige Hogepriester. Het valt ons op,
dat Jezus Maria een en andermaal ‘vrouw’ noemt i.p.v. moeder. 3
Wat overblijft is de goede raad van de Bijbel om met vrijmoedigheid toe te
gaan tot de troon der genade om geholpen te worden ter bekwamer tijd
(Hebr. 4).
het boekje Rondom de Enge Poort (blz. 45) vertelt C.H. Spurgeon van een
man die in een donkere nacht verdwaalde en – naar hij meende – terecht
kwam bij de rand van een afgrond. Elk ogenblik dacht hij daarin te vallen.
Wat deed hij? Hij greep zich vast aan een tak van een oude boom. En daar
hing hij uren lang, bang dat hij, als hij zou loslaten, te pletter zou vallen.
Tenslotte kon hij het niet langer volhouden, liet de tak waaraan hij hing los,
en viel. Op een paar meter onder hem zich bevindende met mos bedekte
glooiing. Hij had zich dus gerust veel eerder kunnen laten vallen. Laat alles
los, behalve Christus, en val in Zijn liefdesarmen.
Ik verwijs ook naar
een voordracht in mijn website (onder voordrachten/
Bijbelstudies), getiteld: De hogepriester onzer belijdenis (bijbelstudies over Hebreeën
4:14 tot 5:10 en 7:11 tot 28 over A) Jezus als hogepriester; B) als Melchizedek; C)
onze toegang tot God Met gespreksvragen.
3
Dat was het geval op de bruiloft te Kana (Joh. 2:4) en aan het kruis (Joh. 19:26)
2
5
Amen.
Over Robert Murray McCheyne (21 mei 1813 tot 25 maart 1843)
Uit zijn (jonge) leven van 30 jaren:
Gepaard met de persoonlijke overgave aan Christus in zijn studiejaren,
gaat de intense begeerte om ‘zielen voor Christus te winnen’. Met nog
enkele andere jonge theologen trekt hij erop uit om te evangeliseren in
de achterbuurten van Edinburgh. Zulk een wereld van ellende, zo
vlakbij. Het grijpt hem aan.
In een brief aan iemand, die Jezus zoekt (1841) schrijft Mc'Cheyne: ‘Gij
vraagt wellicht: waarom wenst gij, dat mij zulk een ontdekking van
mijn verloren toestand gegeven worde? Ik antwoord, opdat u alle hoop
tot oprichting van uw eigen gerechtigheid worde afgesneden, opdat gij
nooit in uw arme schuldige ziel zou neerzien om daar een aanbeveling
bij God voor u te zoeken en dat gij met blijdschap de Heere Jezus,
Christus moogt aannemen, die voor zondaren de wet vervuld heeft en
voor hen gestorven is.’
Bekend is zijn ‘Wachtwoord der Hervormers:’
Eens was ik een vreemd’ling voor God en mijn hart.
Ik kende geen schuld en ‘k gevoelde geen smart.
Ik vroeg niet: “Mijn ziele, doorziet gij uw lot?
Hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God?”
Al sprak daar een stem uit de heilige blaân
van ‘t Lam, met de zonden der wereld belaân,
ik zocht bij de kruispaal geen veilige wijk,
‘k stond blind en van verre, in mij zelven zo rijk.
Ik deed als Jeruzalems dochters weleer,
ik weend’ om de pijn van mijn lijdende Heer,
maar dacht er niet aan, dat ik zelf door mijn schuld
Zijn kroon had gevlochten, Zijn beker gevuld.
Maar toen mij God Geest aan mij zelf had ontdekt,
toen werd in mijn ziele de vreze gewekt.
Toen voeld’ ik wat eisen Gods heiligheid deed.
Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed.
Toen vlucht’ ik tot Jezus. Hij heeft mij gered!
Hij heeft mij verlost van het vonnis der wet!
Mijn heil en mijn vreugd’ en mijn leven werd Hij.
Ik boog m’, en geloofd’, en mijn God sprak mij vrij!
Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis,
dat Christus alleen mijn gerechtigheid is.
Nu tart ik de dood, nu verwin ik het graf.
Nu neemt mij geen satan de zegekroon af.
Nu reis ik getroost onder ‘t heiligend kruis
6
naar ‘t erfgoed hierboven, naar ‘t Vaderlijk huis.
Mijn Jezus geleidt mij door d’ aardse woestijn.
“Gestorven voor mij!” zal mijn zwanenzang zijn
(McCheyne)
7
Download