7.5 voorschoolse educatie en de ouders/verzorgers

advertisement
1
PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN
voor peuters
Versie 2016
1
2
inhoudsopgave
1.0 Inleiding
1.1 De pedagogisch medewerkers
2.0 kinderWORLD geschiedenis
2.1 totale dienstverlening
3.0 Algemene doelstelling kinderWORLD
3.1 Algemene Visie op de kinderopvang
3.2 Visie op peuterspeelwerk
3.3 Pedagogische uitgangspunten
4.0 kinderWORLD pedagogisch beleid
4.1 Creëren van geestelijke ontwikkelingsmogelijkheden
4.2 Sociaal emotionele ontwikkeling
4.3 Emotionele ontwikkeling
4.4a Cognitieve ontwikkeling= taal
4.4b Cognitieve ontwikkeling = denken
4.5 Creatieve ontwikkeling
4.6 Ontwikkeling eigen identiteit
4.7 Zelfredzaamheid
4.8 Andere ontwikkeling (zie ook bijlage Opvallend gedrag)
5.0 Maatschappelijke bewustwording
5.1 Waarden en normen overbrengen
5.2 Uitwisseling van waarden en normen
5.3 Vooroordelen
5.4 Welkom
5.5 Verschillen
5.6 Uitdagingen en conflicten
5.7 Feesten en rituelen
5.8 Omgaan met overlijden
6.0 Verzorging van de kinderen
6.1 En trakteren dan?
6.2 Gezondheid, ziekten en ongevallen
6.3 Veiligheid
6.4 Hygiëne
6.5 Inrichting
6.6 Activiteiten
6.7 Dagindeling
7.0 Ouder/verzorger –kindbeleid
7.1 Samenwerking
7.2 Wederzijds begrip en waardering
7.3 Wennen
7.4 Betrokkenheid
7.5 Voorschoolse educatie en de ouders/verzorgers
7.6 Informatie uitwisselen
2
3
8.0 Gericht en methodisch volgen van de ontwikkeling
8.1 Wat levert het op?
8.2 Vroegtijdig signaleren / procedure daarna
9.0 Doorlopende leerlijn
9.1.Borging van kwaliteit en pedagogisch begeleiding
9.2. VVE, voor- en vroegschoolse educatie
10.0 Stamgroepen
10.1 Achterwacht
10.2 Vier ogen principe
10.3 Stagiaires
11.0 Specificaties per vestiging
Bijlage:
Protocol Opvallend gedrag
3
4
1.0 INLEIDING
Voor u ligt het pedagogisch werkplan kinderWORLD voor peuters.
Het doel van dit pedagogisch werkplan is om als leidraad c.q. richtlijn te dienen voor
onze organisatie. Het is een leidraad en werkt ondersteunend voor een ieder die
binnen de speelzalen van de kinderWORLD groep werkzaam is, evenals de ouders en
verzorgers van de kinderen die van deze voorschoolse educatieve speelopvang
gebruik maken.
In dit plan wordt ondermeer beschreven hoe bij kinderWORLD wordt gewerkt aan de
vier competenties, genoemd in de Wet Kinderopvang, namelijk de emotionele
veiligheid, persoonlijke competentie, sociale competentie en de overdracht van
waarden en normen.
Het werkplan blijft in ontwikkeling en zal waar nodig aangepast worden om actueel te
zijn en te blijven. Het plan ligt ter inzage voor alle belangstellenden op het hoofdkantoor
van kinderWORLD en al haar vestigingen.
1.1 De pedagogisch medewerkers
Het pedagogisch beleid is een richtlijn voor de pedagogisch medewerkers zodat zij
weten wat er van hen wordt verwacht. Tevens stimuleert het de pedagogisch
medewerkers om in de dagelijkse praktijk stil te staan bij het werk waardoor de
kwaliteitsbewustheid wordt bevorderd.
2.0 kinderWORLD geschiedenis
kinderWORLD is een particuliere organisatie met als start 17 oktober 1994 in haar
eerste vestiging in Almere-Haven aan het Fontanapad 2. Gekozen werd voor een
organisatie die een totale dienstverlening zou kunnen verlenen op het gebied van de
kinderopvang. Vanaf de start is hier vanuit gegaan en gestreefd om dit doel te
bereiken. (zie tevens doelstelling) kinderWORLD). Diverse nieuwe locaties zijn
inmiddels gerealiseerd. Twee vestigingen in Almere Stad aan de Audioweg 5 en een
vestiging in Lelystad aan de Apolloweg 56. De Buitenschoolse opvang is in 2007
uitgebreid met diverse locaties in scholen in Flevoland. Tevens is SPORTY Kids, dit
is sportieve opvang, op diverse sportlocaties gestart.
In 2009 heeft kinderWORLD zich verder uitgebreid in Flevoland met
achtereenvolgens een vestiging in Dronten en een in Emmeloord.
Naast SPORTY Kids is in 2010 ook zijn creatieve tegenhanger gestart onder de
naam CREATIVE Kids met kook-, theater-, sport- en spelactiviteiten in de diverse
vestigingen.
2.1Totale dienstverlening impliceert:
Ouder/verzorger en kinderen staan voorop.
Gemotiveerd team, met korte lijnen.
Team is direct bereikbaar en aanspreekbaar.
Ontwikkelingsstimulering van de kinderen staat centraal
4
5
3.0 Algemene doelstelling kinderWORLD
Onder ons motto: Het tweede thuis voor uw kind realiseren wij kinderopvang in de
vestigingen van onze kinderWORLD groep. Elk kind moet zich gedurende de
opvangperiode echt thuis voelen.
Daycare with a heart; ons tweede motto houdt in dat elk teamlid dagelijks dient te
streven naar kinderopvang met liefde en genegenheid naar elk individu binnen onze
organisatie.
Professionele opvang: Alle aspecten die voorkomen in de kinderopvang op een
professionele manier behartigen en naar werken.
Het kinderdagverblijf vervult hiermee een aanvulling op de gezinssituatie wat tot uiting
komt in een pedagogische doelstelling. Deze gaat er vanuit dat de kinderen zich in een
veilige, gezellige, vertrouwde, kindgerichte omgeving kunnen ontwikkelen, zowel
sociaal, verstandelijk, als lichamelijk en creatief.
Met de peuterspeelzaal wil de kinderWORLD groep de ontwikkeling van het kind nog
verder stimuleren. En waar mogelijk, zoals peuterspeelzaal bij onze BSO in school,
willen we de pedagogische doorgaande lijn i.s.m. de school realiseren. Voor uw kind
maken we zo een soepele overgang naar de basisschool mogelijk.
Kenmerken van kinderWORLD kwaliteitsbeleid
Wij verplichten ons,onze dienstverlening zo te realiseren, dat kinderWORLD gezien
wordt door alle betrokkenen als preferente organisatie voor de dienstverlening die wij
bieden.
Openheid, integriteit en eerlijkheid te bieden jegens al onze medewerkers, klanten.
Medewerkers in dienst te hebben, die geschoold, getraind en enthousiast zijn, en naar
constante verbetering streven.
Altijd aan de verwachting van onze klant te voldoen.
Een omgeving creëren, die de mogelijkheid schept een ieder in staat te stellen zijn/haar
volle potentieel te realiseren
3.1 Algemene visie op de kinderopvang
kinderWORLD biedt aan elk kind de mogelijkheid om zich in een fraaie, veilige
omgeving in groepsverband te ontwikkelen. kinderWORLD dient te voldoen aan de
eisen met betrekking de geldende kwaliteitsnormen en eisen. Al onze vestigingen
dienen in alle redelijkheid een goede communicatie met de klanten te hebben en
tegemoet te komen aan de wensen van de ouders/verzorgers.
3.2 Visie op speelzaal werk
Wij streven er naar een situatie te bieden die aansluit op de opvoedingssituatie in de
thuissituatie. Samen met de ouders/verzorgers investeren we in het jonge kind met als
doel het kind in de voorschoolse periode optimale ontwikkelingsmogelijkheden te
bieden. Verder aspecten zijn voor ons:
 de kinderen begeleiden bij het zoeken naar hun mogelijkheden en wensen
m.b.t. zichzelf en hun omgeving,
 de kinderen begeleiden bij het leren dragen van verantwoordelijkheden voor
zichzelf en anderen,
5
6

de kinderen leren zelfstandiger te worden waarbij wij uitgaan van de
mogelijkheden van de kinderen,

de kinderen te begeleiden zodat verschillende aspecten van de lichamelijke,
sociale, emotionele, geestelijke en creatieve ontwikkeling gestimuleerd worden,
eigen initiatieven van de kinderen laten ontplooien en iedereen een eigen
inbreng laten hebben.
Het gevolg van het bovenstaande is dat, de kinderen, naast de schoolgerichte
ontwikkeling, de betekenis van helpen, delen, rekening houden met anderen, omgaan
met uitdagingen en opkomen voor je zelf, eigen maken.
Net als bij onze dagopvang is in de peuterspeelzaal de omgeving afgestemd op de
kinderen; zij moeten in een prettige sfeer de dag kunnen doorbrengen, zodanig dat elk
kind zich bij ons veilig en geborgen voelt.
Onze pedagogisch medewerkers zijn zich ervan bewust dat elk kind zich zowel in
groepsverband als individueel naar zijn/haar zin moet hebben.
Elk kind wordt gevolgd, begeleid in zijn/haar ontwikkelingsfase, waarbij elk individu in
eigen tempo zal ontwikkelen. Het is noodzaak om gegevens over de ontwikkeling van
hun kind met de pedagogisch medewerker uit te wisselen. Hierdoor worden
wederzijdse inzichten over de ontwikkeling en opvoeding vergroot. Regelmatig contact
tussen de ouders en de pedagogisch medewerker is belangrijk naar onze mening.
3.3 Pedagogische uitgangspunten
Als basis voor het beleid gelden onderstaande uitgangspunten:
Elk kind heeft recht op liefde, genegenheid, vertrouwen en support.
Elk kind heeft baat bij rust, reinheid en regelmaat.
De opvoeding is gericht op de ontplooiing van een kind tot een zelfstandig, creatieve
en kritische persoon en op het aanleren van sociale vaardigheden. Ieder kind heeft het
basisrecht om geaccepteerd te worden. Het is noodzakelijk om bepaald gedrag te
corrigeren, doch dienen gevoelens zeer serieus genomen te worden. Elk kind heeft
het recht op respect en moet de ruimte krijgen om zich op eigen wijze te ontwikkelen.
In geen enkele vestiging van onze organisatie mag nimmer verbaal of fysiek geweld
gebruikt worden.
Het is van elementair belang dat elk kind zich veilig en geborgen voelt. Elk kind moet
zich thuis voelen en bekend zijn met de plaats en de manier van opvang. Wij streven
er naar dat zoveel mogelijk dezelfde pedagogisch medewerkers en kinderen op
dezelfde groepen zijn.
Elk kind heeft behoefte aan individuele aandacht en zorg, waarbij tevens rekening
moet worden gehouden met het belang van de groep als geheel. Het individu mag niet
lijden onder de groep, maar de groep mag ook niet lijden onder het individu.
6
7
4.0 kinderWORLD pedagogisch beleid
4.1 Creëren van geestelijke ontwikkelingsmogelijkheden
In de eerste vier jaren van het leven ontwikkelt een kind zich van baby tot een peuter
en schoolgaand kind. Een kind dat, als de ontwikkeling voorspoedig verlopen is, gaat
met zelfvertrouwen de toekomst en de ‘grote wereld’ tegemoet. Daarom vinden wij dat
deze eerste vier jaar een cruciale periode zijn, waar het gaat op de ontwikkeling van
het kind in alle opzichten.
Bij elk kind verloopt deze ontwikkeling gelukkig niet identiek. Elk kind heeft een eigen
tempo en heeft bepaalde zaken waarop het zich meer of wat minder ontwikkelt. De
situatie, waarin het kind opgroeit en volwassenen, die het kind omringen, speelt een
belangrijke rol in de manier, waarop die mogelijkheden worden gerealiseerd en in welk
tempo, dat dan gebeurt.
Het is belangrijk, dat ontwikkelingsuitdagingen gesignaleerd worden binnen het
speelzaalwerk. Hierbij wordt zowel in groepsverband als per elk individueel kind
bewust aangesloten op de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt.
Om de eigenheid van de vroegkinderlijke ontwikkeling goed te onderkennen, werken
we met de volgende pedagogische competenties:






sociale competentie (sociaal-emotionele ontwikkeling)
emotionele veiligheid (emotionele ontwikkeling)
cognitieve ontwikkeling (taal/denken)
creatieve ontwikkeling
Ontwikkeling eigen identiteit (persoonlijke competentie)
De overdracht van waarden en normen
4.2 Sociaal-emotionele ontwikkeling (sociale competentie)
Bij de sociale ontwikkeling is een aspect hoe het is om met andere kinderen en
volwassenen dagelijks in de nabije omgeving te zijn. Door om te gaan met de
leeftijdsgenoten, de pedagogisch medewerkers leert het kind de uitwerking van het
gedrag op anderen, dan eigen mensen, kennen. Hierdoor leert het kind inzicht te
krijgen in zijn eigen gevoelens en leert andere creatiemogelijkheden. Het kind leert
direct de betekenis van delen, vrolijkheid, genegenheid, troosten, helpen, rekening
houden met anderen en het omgaan met uitdagingen en meningsverschillen.
De kinderen worden o.a. gestimuleerd om elkaar te waarderen, respecteren. Zij leren
om niet alleen aan zichzelf, maar ook aan anderen te denken. Dit betekent o.a., dat
het kind even moet wachten tot de ander is uitgepraat of klaar is met een bepaald
speeltje.
De kinderen leren rekening te houden met de andere kinderen en de ander te helpen,
als dat nodig is. Samen spelen vinden we belangrijk, maar er moet ook ruimte zijn om
iets alleen te doen.
7
8
De kinderen leren om samen te spelen. Dit wordt vooral gestimuleerd door de groep
in te delen in hoekjes met speelgoed, kinderen spelen dan in groepjes met hetzelfde
speelgoed. Zo leren ze te delen, samen te spelen en met verschillende kinderen
gericht om te gaan. Maar ook hoe te handelen in groot groepsverband, bijv. met z’n
allen zingen: de kinderen zingen een vast liedje, met goedemorgen S…, wie zit er
naast jou weet jij dat misschien? Zo maak je de kinderen in de groep bewust van wie
er allemaal zijn.
kinderWORLD probeert het kind zoveel mogelijk gelegenheid te bieden bij het
ontwikkelen van sociale competenties.

In de leid(st)er-kindinteractie
de leid(s)er stimuleert vriendschap, kameraadschap en samenwerking onder
kinderen onderling. De leid(st)er gaat bewust om met conflicten tussen
kinderen. De rol van de pedagogisch medewerker in de interactie tussen
kinderen is, afhankelijk van de situatie: sturend, ondersteunend, corrigerend,
verzorgend, gangmaker, bruggenbouwer, grenzen bieden waarnodig. Regels
rondom straffen en belonen, bij het niet nakomen van een regel wordt er bijv.
een kind even apart gezet in een hoek, daarna wordt er over gesproken met het
kind en moet het kind sorry zeggen. Maar ook belonen, d.m.v. stickers. Bij
kinderen, die slecht eten of drinken wordt er als beloning van wel goed eten en
drinken een sticker gegeven. Dit geldt ook voor het meehelpen met opruimen.
Hiermee geef je grenzen aan en stimuleer je duidelijkheid, openheid en
vertrouwen.
Van belang is, dat de peuterspeelzaal een groepssituatie biedt, waar duidelijke
regels, normen en waarden (kunnen andere zijn dan in de thuissituatie) gelden.
Een belangrijke ervaring voor uw kind kan zijn, dat een ander (leid(st)er, andere
kinderen) dan de ouder/verzorger ook aandacht, vertrouwen en troost kan
bieden.

De wijze, waarop gebruik wordt gemaakt van de binnen- en buitenruimte, kan
bijdragen bij het ontwikkelen van de sociale competenties
De peuterspeelzaal heeft een buitenruimte, waar de kinderen veilig en
ongestoord kunnen spelen. Er is een diversiteit aan spelmateriaal aanwezig,
zoals fietsjes (driewielers), stepjes, en karren. Er worden allerlei
buitenactiviteiten georganiseerd door de pedagogisch medewerker, waarbij de
sociale competenties van het kind wordt gestimuleerd, zoals kringactiviteiten,
groepsspelen enz.
Daarnaast biedt kinderWORLD ruimten met afwisseling in rustige plekken en
actieplekken, met mogelijkheden voor gezamenlijke en gevarieerde
spelervaringen, zoals fantasiespel met een poppenkast of speelkeukentje.
Hierbij wordt er ook speelgoed in groepjes verdeeld, waarmee de kinderen in
groepjes verdeeld kunnen spelen. Hierdoor gaan kinderen bewuster met elkaar
om.

In en met de groep wordt zorg gedragen voor het ontwikkelen van de sociale
competenties
Een kind moet leren in groepsverband wat hij met speelgoed kan doen. Hij/zij
leert dit door andere kinderen te zien spelen, maar ook door stimulering van de
pedagogisch medewerker. De leid(st)er stimuleert het kind om te gaan met de
8
9
verschillen (“de kleinste” , “ de grootste”, “ de drukste”) in de groep. De sociale
houding, die het kind wordt geleerd, komt overeen met zijn leeftijd en
ontwikkelingsniveau. De pedagogisch medewerker zal invulling geven aan
begrippen, zoals solidariteit, samenwerken, delen en respecteren. Dit gebeurt
door verschillende activiteiten te organiseren, die recht doen aan een specifieke
(persoon) of gezamenlijke (leeftijd, cultuur) kwaliteiten en ervaringen. Hierbij
kun je denken aan Pietengym, hindernisbaan, zeskamp, Sint Maarten lopen.
Paasontbijt in pyjama houden, kerstdiner vieren. Daarnaast leren kinderen
omgaan met regels. Denk hierbij aan gewenste gedragsregels en groepsregels.
Zoals bijv. wachten op elkaar (zoals bij het eten), in een treintje naar buiten toe
lopen, speelgoed opruimen van en met elkaar. 1 voor 1 praten en naar elkaar
luisteren.
In de groep worden ook betekenisvolle, emotionele gebeurtenissen in de groep,
het gezin, de buurt (kortom de belevingswereld van het kind) verwoord. Soms
wordt dit gedaan middels een verhaal of boek, dat daarbij aansluit.

Bij het organiseren en aanbieden van activiteiten
Bij het organiseren en aanbieden van de diverse activiteiten wordt rekening
gehouden met de mogelijkheden om de ontwikkeling van de sociale
competenties van het kind te stimuleren.
In de groep is een duidelijke en vaste verdeling tussen groepsmomenten en
momenten, die de kinderen individueel invullen. Daarnaast worden activiteiten
met de hele groep afgewisseld met activiteiten in kleine, wisselen de groepen.
De sociale inhoud van het van het spel wordt gestimuleerd door samen spelen,
praten, luisteren, plezier hebben, delen, wachten op elkaar, rekening houden
met elkaar.
Om dit te bevorderen doen we veel rollenspellen. Kinderen ontwikkelen dit vaak
zelf al, denk hierbij aan vadertje en moedertje spelen. Maar dit wordt nog eens
extra gestimuleerd door de thema’s, waarbij naast met het doe-boeken,
voorleesboeken ook met allerlei dagelijkse attributen wordt gewerkt. Ook
worden er toneelstukjes bedacht (met) en gevoerd door de kinderen. Hierbij
ontwikkelen de kinderen het inlevingsvermogen.

Spelmateriaal
Bij het spelaanbod wordt er rekening gehouden met de wijze, waarop de
ontwikkeling van de sociale competentie kan worden gestimuleerd.
Daarnaast sluit het spelaanbod aan bij de wens om zowel individueel als
gezamenlijk spel aan te bieden. Het spelmateriaal is uitdagend,
grensverleggend en ontwikkelingsgericht, houdt rekening met de diversiteit in
leeftijd, sekse, sociale en culturele achtergrond. Denk bijv. aan
gezelschapspelletjes, memorie, spelenderwijs leren van kleuren herkennen en
tellen.
4.3 Emotionele ontwikkeling (emotionele veiligheid)
Het uiterst serieus nemen en het waarnemen van de gevoelens van kinderen is bij ons
zeer belangrijk. De gevoelens van elk kind kunnen uitsluitend geaccepteerd worden.
Het gaat tenslotte om gevoel! Bij bijv. vallen zal niet ontkend worden, dat het pijn doen
door te zeggen “ je bent al zo’n grote jongen/meid”. Huilen mag best. Kinderen worden
9
10
serieus genomen er wordt op ooghoogte van het kind gecommuniceerd. De leid[st]er
gaat door de knieën voor een gesprek.
De pedagogisch medewerkers proberen de gevoelens van de kinderen, zoals
blijdschap, boosheid, verdriet, angst, pijn of onverschilligheid te verwoorden. Zo leert
het kind om te gaan met zijn gevoelens, herkent de gevoelens van andere kinderen en
leert hiermee om te gaan.
Het kind moet zichzelf kunnen zijn, maar we leren het kind ook waar de grens is; wat
wel en niet kan (je mag boos zijn, maar je mag niet slaan).
Het is belangrijk, dat de leid(st)er luistert, begrip toont, maar ook duidelijke grenzen
biedt in de groep. De pedagogisch medewerkers stimuleren tevens de emotionele
ontwikkeling door te complimenteren, goedkeuring te geven, gerust te stellen en te
troosten. Ook d.m.v. beloning van stickers zie je kinderen groeien. Hier hebben
kinderen veel behoefte aan.
Kinderen krijgen te maken met veel verschillende emoties en de pedagogisch
medewerkers dienen hierop in te spelen. Hierbij kun je denken aan de rollenspellen,
waarbij kinderen zich helemaal kunnen inleven. Maar denk ook aan creatieve
activiteiten, zoals het schilderen van het eigen lichaam en communiceren over
verschillen en gelijkenissen tussen de kinderen. Kinderen ontwikkelen een eigen
identiteit en moeten leren hier trots op te zijn.
Bij (plotselinge) gedragsveranderingen wordt er altijd eerst naar een oorzaak gezocht
(bijv. de komst van een broertje of zusje, ernstige ziekte in de huiselijke kring etc.). De
leid(st)er speelt hierop in en zal daar waar mogelijk extra aandacht aan schenken. De
kinderen mogen dan iets speciaals maken, een speciale knutsel voor de zieke
persoon, voor het broertje of zusje wat geboren is. Ook wordt hier dan weer aandacht
aan besteed middels het voorlezen van boeken, die daarbij aansluiten. Goede
oudercontracten zijn hiervan groot belang, zodat op de situatie thuis kan worden
ingespeeld.

In de leid(st)er-kindinteractie
Door zoveel mogelijk vaste gezichten op de groepen (en ook zoveel mogelijk
vaste invalkrachten) proberen we te bereiken, dat het kind zich veilig voelt,
zichzelf kan zijn. De leid(st)er leert zo de signalen en gedragingen van het kind
te interpreteren en het kind merkt, dat zijn signalen de leid(st)er bereikt. Wat het
vertrouwen van het kind in zijn omgeving verhoogt. Dit ziet kinderWORLD als
een basis voor een goede relatie tussen kind en pedagogisch medewerker.
Doordat het kind zichzelf te kan zijn, kan het kind zelfvertrouwen opbouwen.
Door een goed contact tussen ouders/verzorgers en pedagogisch
medewerk(st)er is iedereen goed op de hoogte van de omgeving van het kind,
zowel thuis als op de peuterspeelzaal.
Hierdoor zal er tevens een hechting (duurzame gevoelsrelatie) tussen het kind
en één of meer leid(st)ers met wie het kind regelmatig en intensief contact heeft,
ontstaan.
Hoe het kind zijn/haar behoefte aan contact kenbaar maakt, is afhankelijk van
de specifieke omstandigheden van het kind. Naarmate kinderen ouder zijn, is
het hechtingsgedrag verder ontwikkeld en is er een basis gelegd voor een
veilige hechting en meer hechtingsmogelijkheden (hechting aan meer
personen).
10
11
De groepsleiding wordt begeleid en beoordeeld op:
o de wijze, waarop het kind wordt benaderd, aangesproken
o de dagelijkse omgang, zoals plezier maken, stoeien etc.
o de wijze, waarop een kind wordt getroost, bevestigd, verzorgd,
aangemoedigd, uitgelegd
o de wijze, waarop de leid(st)er inspeelt op en omgaat met de persoonlijke
emoties en ervaringen van het kind
o de mate, waarin responsief dan wel restrictief op een kind wordt
gereageerd
o de mate, waarin de leid(st)er respect toont voor de autonomie van een
kind
o bij het afscheid nemen van de ouder, voor het kind, wordt er een vast
ritueel aangehouden, dit is per kind verschillend.

De wijze, waarop gebruik wordt gemaakt van de binnen- en buitenruimte, kan
bijdragen bij het creëren van de emotionele veiligheid
Ieder kind wordt opgevangen op een vaste groep met eigen groepsruimte. De
eigen groepsruimte is een herkenbare, vertrouwde plek voor het kind. Zo heeft
elke groep een eigen thema zoals bijv. de Winnie de Poeh, Dora en Diego of
Sesamstraat. De inrichting is kindgericht door materiaal en kleurkeuze en
zodanig ingericht, dat deze aansluit op de ontwikkelingsfase van de peuter,
zodat die zich optimaal kan ontplooien. Er is plaats voor rust en actie, alleen en
samen spelen. Dit is eveneens het geval bij de buitenruimte.
Voor een gezonde ontwikkeling van het kind is het van belang, dat het kind
vertrouwen heeft in zichzelf en in zijn omgeving. Kinderen, die overgaan naar
de basisschool, worden zoveel mogelijk begeleid om hun een soepele over
gang te geven. Er wordt met de kinderen overgesproken. Als het mogelijk is
brengen we met de bijna vierjarigen een bezoek aan de basisschool. Als de
peuterspeelzaal binnen een basisschool is gevestigd, zal er een nauwe
samenwerking (bijv. door 4-jarigen, die op de speelzaal komen spelen) zijn,
waardoor de overgang spelenderwijs zal plaatsvinden. Op deze wijze wordt de
nieuw omgeving vertrouwd en veilig. Dit proces gaat uiteraard in nauw overleg
met de ouders/verzorgers.
Ondanks, dat kinderWORLD probeert zoveel mogelijk veiligheid en vertrouwen
te bieden, kan dit natuurlijk niet in elke situatie (over speelgoed vallen, stoten).
Een kind moet ook leren om te gaan met situaties, die niet veilig zijn. Bijv. dat
er verschillende soorten struiken zijn en dat er zijn die prikken.

In en met de groep wordt zorg gedragen voor de emotionele veiligheid
De groep heeft een vaste samenstelling. Hetgeen de veiligheid en de
mogelijkheid om vertrouwd te raken met groepsgenoten bevordert. Het is voor
jonge kinderen belangrijk, dat er op een dagdeel vaste punten zijn, die
herkenbaar zijn. Een vast programma is niet de bedoeling. Dit zal juist tot
verstarring leiden, maar wel vaste herkenbare terugkerende dingen (samen aan
tafel eten, drinken, zingen). Dit herkenbare terugkerende geeft een gevoel van
veiligheid en vertrouwen. De groep is een sociale leefgemeenschap, waarin
geoefend
kan
worden
met
eigen
mogelijkheden,
grenzen,
aardigheid/onaardigheid, delen van plezier, geweest en/of ongewenst gedrag.
Begeleiding van de groep biedt het kind heel veel mogelijkheden, maar kan ook
bedreigend zijn. De leid(st)er moet het kind daarom enerzijds ruimte bieden om
onderlinge problemen zelf op te lossen. Anderzijds helpen door in te grijpen en
11
12
te corrigeren, waar het conflict voor het kind bedreigend is en het kind zich
machteloos en angstig in de groep zou kunnen voelen. Ieder individueel kind
moet zich veilig en vertrouwd kunnen voelen. Ieder kind wordt gelijkwaardig
behandelt. Regels worden voor elk kind opnieuw bij onduidelijkheid uitgelegd.
Kinderen kunnen zich ook terug trekken er zijn plekken in de groepsruimte dat
ruimte bied voor rust, zoals een bank, een mat en aparte speelhoekjes.

Bij het organiseren en aanbieden van activiteiten
Bij het organiseren en aanbieden van de diverse activiteiten wordt de
emotionele veiligheid gewaarborgd.
De structuur van een opvangdag ligt vast (zie ook hoofdstuk 9): vaste
activiteiten op vaste momenten bieden het kind zekerheid en structuur. Dit geldt
ook voor vaste rituelen, zoals voorlezen, verjaardag vieren. Samen met de vaste
regels biedt dit het kind zekerheid. Het herkenbare, terugkerend geeft een
gevoel van veiligheid en vertrouwen en bij de jonge kinderen een tijdsgevoel,
waardoor de dag overzichtelijker wordt.
De leid(st)er biedt spelmateriaal, activiteiten aan, die passen bij de ontwikkeling
van een kind, zowel sportief als creatief of rollenspel (fantasiespel). De
pedagogisch medewerker zorgt voor een omgeving, waarin het kind tot spel kan
komen, dringt geen activiteiten op. Het kind krijgt de vrijheid om te spel en daarin
te “leren” in zijn eigen tempo.
Leid(st)ers bieden het kind steun bij activiteiten door:
o Actief optreden, passief bewaken, voelbare aanwezigheid
o Uitdagen en stimuleren tot grensverkenning van het eigen kunnen
o Troostend, helpend, bevestigend
o Sensitieve houding
o Alertheid op restrictieve (beperkend, stoppend) houdingen
Ook het aanbieden van activiteiten wordt ingespeeld op emoties, zoals bijv.
verliefdheid. Deze emotie komt uitgebreid aan de orde bij thema’s als
Valentijn. Maar ook iets voor een ander maken. Voor iemand die ziek is, bij
geboorte en verjaardagen. Bij Vaderdag of Moederdag maakt een kind, dat
bijv. geen contact meer met vader of geen vader heeft, iets voor opa.

Spelmateriaal
Er is ruim voldoende spelmateriaal voor alle leeftijdsgroepen binnen de
dagopvang aanwezig. Het materiaal is voor een deel zodanig opgesteld, dat
kinderen de mogelijkheid hebben zelf te kiezen en ook zelfstandig te gebruiken.
De pedagogisch medewerker stimuleert, helpt en adviseert het kind bij het
kiezen van nieuw, spannend en/of uitdagend materiaal. De leid(st)er weet,
waarin het kind goed is, wat hij/zij leuk vindt, wat zijn/haar mogelijkheden en
uitdagingen zijn.
Ook met muziek wordt de ontwikkeling geprikkeld. Door te dansen, te bewegen
en zich in te leven op de verschillende muziekvormen wordt het kind
gestimuleerd zich verder te ontplooien.
12
13
4.4a Cognitieve ontwikkeling = Taal
Deze ontwikkeling heeft betrekking op de ontwikkeling van taal (begrijpen en spreken)
en niet te vergeten: denken. Begrip en inzicht verwerven door de informatie uit de
omgeving te ordenen, te onthouden, toe te passen en te combineren met nieuwe
situaties. Denken en taal zijn nauw met elkaar verbonden.
Taal is een middel om inzicht te krijgen in de ‘grote’ wereld. Het kind vraagt en krijgt
taal en uitleg en hulp. De pedagogisch medewerker speelt hierin een actieve rol, door
veel met het kind te praten. Zoveel mogelijk wordt op elke taaluitdrukking van het kind
gereageerd. Er wordt door de pedagogisch medewerker geen brabbeltaal gesproken
of nagepraat. Gewoon in onze ‘grote’ mensentaal communiceren. Ter stimulering van
de taalontwikkeling organiseert de pedagogisch medewerker verschillende activiteiten
zoals, zingen, taalspelletjes (woordspelletjes zoals bijv. rijmpjes), klanken en geluiden
(dieren raden, ik zie ik zie wat je niet ziet). D.m.v. voorlezen en prentenboeken. Zelf
verhaaltjes te stimuleren, vertel eens hoe je weekend was. Stimuleren tot de kinderen
zelf een liedje mogen zingen.
4.4b Cognitieve ontwikkeling = Denken
Spelen en bezig zijn is leren voor elk kind. Door voorbeelden en nabootsen leert een
kind. Door allerlei dagelijkse gebeurtenissen te bespreken, ontstaat ordening om de
wereld van het kind. De pedagogisch medewerker legt daarbij uit, benoemt dingen en
vraagt kinderen om dit te verwoorden. Regelmatig doet de pedagogisch medewerker
een beroep op het vermogen van kinderen om zelf oplossingen te zoeken voor de
probleempjes. Om samen te spelen of te knutselen moet best behoorlijk nadenken.
Om de cognitieve vaardigheden te stimuleren worden er verschillende activiteiten
aangeboden. Hierbij kun je denken aan het aanleren van kleuren, vormen, cijfers en
letters.
Het vermogen om verbanden te leggen neemt toe. Ze kunnen zich dingen voorstellen
zonder het concreet te hoeven zien. Hier spelen de medewerkers op in door creatieve
activiteiten te doen, waarbij kinderen bijvoorbeeld een door de leidster genoemd
voorwerp of dier te mogen schilderen, tekenen of knutselen.
Ook wordt het concentratievermogen gestimuleerd door geheugenspellen, als
memorie en puzzeltjes. De kinderen worden ook betrokken bij het bedenken van
activiteiten. Het alfabet spelenderwijs aan leren, hocus pocus spel [onthouden van
wegverstopte voorwerpen]. Vragen te stellen van wat betekend dat…hoe doet een koe
en etc.
4.5 Creatieve ontwikkeling
De pedagogisch medewerker stimuleert de creatieve ontwikkeling door het aanbieden
van tal van materialen (water, zand, verf, verkleedkleren, schmink etc.) en activiteiten
als muziek, dans. Creatief zijn kan op diverse manieren, bijvoorbeeld door te vertellen
en door fantasieconstructief spelen. Het is belangrijk, dat kinderen gewaardeerd
worden in wat ze ondernemen en zoveel mogelijk de ruimte krijgen voor hun eigen
inbreng.
Het materiaal past bij leeftijd, ontwikkelingsfase, fysieke en geestelijke mogelijkheden
van een kind. Het maakt emoties los van plezier, pret, verrassing, verwondering
ongeduld of teleurstelling.
De wijze, waarop de leid(st)er het materiaal aanbiedt, biedt kansen voor individuele
leermomenten, zelfoverwinning, zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
13
14
Bij alle activiteiten staan spontaniteit en enthousiasme voorop. Uiteraard wordt er
rekening gehouden met de leeftijd en belevingswereld van de kinderen. De kinderen
leren papier te scheuren, te knippen, kleine propjes te maken en op te plakken.
4.6 Ontwikkeling eigen identiteit (persoonlijke competentie)
Het kind wordt zich ervan bewust, dat het een eigen persoon is en blijft. Het verschilt
van elk ander kind. Door het kind positief te benaderen, bevordert de pedagogisch
medewerker het zelfvertrouwen van het kind. Er wordt aandacht besteed aan de
persoonlijke verhalen en daden van het kind en het kind wordt gestimuleerd zich te
uiten en eigen keuzes te maken. Zoals bijv., ga je met de poppen of met het duplo
spelen. De pedagogisch medewerker gaat goed om met de onderlinge verschillen
tussen kinderen in bijvoorbeeld voorkeur van activiteiten, tempo en spontaniteit.
Daarnaast stimuleert de pedagogisch medewerker het identiteitsbesef ook door bijv.
regelmatig opnoemen van namen, of door het geven van eigen plekjes of spullen.
Hiervoor wordt er tijdens de maaltijden ook altijd een vast liedje gezongen;
goedemorgen bijv. Sanne blij jou weer te zien, wie zit er naast jou, weet jij dat
misschien? Regelmatig wordt er in de kring gevraagd, wat is jou lievelingskleur of dier, zo krijgt elk kind zijn eigen ideeën, maar ook een mening ergens over.
De leidster stimuleert een kind door grenzen te ontdekken en te verleggen van wat
een kind kan, wil of durft. De leidster maakt het kind bewust van de eigen
capaciteiten en kwaliteiten, speelt in op grapjes, humor en “ gek doen”. Ingaan op
initiatieven van een kind, belonen, prijzen en complimenteren zijn positieve wijzen
van bevestigen van het kind. De groep is een sociale leefgemeenschap, waarin
geoefend kan worden met eigen mogelijkheden, grenzen, aardigheid/onaardigheid,
delen van plezier, uitproberen van gedrag (wat wordt als leuk/fijn ervaren, wat niet).
Bij ontwikkeling van de eigen identiteit van het kind is het ook belangrijk de normen
en waarden over te brengen (zie volgend hoofdstuk).
4.7 Zelfredzaamheid
De pedagogisch medewerker moedigt het kind aan tot zelfstandigheid en
zelfredzaamheid. Dat wat het kind kan, moet je het kind ook daadwerkelijk laten doen
en aanmoedigen. De pedagogisch medewerker geeft alle kinderen af en toe
opdrachten en taken. Bijvoorbeeld door het opruimen van crea-materiaal, speelgoed,
het meehelpen van de tafel dekken of iets dragen en etc.
De leid(st)er laat ruimte aan het kind voor eigen initiatief en eigen ideeën met
betrekking tot het aangaan en uitvoeren van een activiteit. Hierbij worden kansen
geboden voor het ontdekken van eigen persoonlijkheidskenmerken, zoals zelf
vertrouwen, initiatief en interesse maar ook voor zelfoverwinning en zelfredzaamheid.
Bijv. wil jij kleuren, plakken of verven.
De zelfredzaamheid wordt op verschillende manieren gestimuleerd. In eerste instantie
worden de kinderen uitgebreid verteld wat er gaat gebeuren. Dit kan om een activiteit,
zoals opruimen, jassen aantrekken, spullen pakken of om een gebeurtenis, zoals een
uitstapje gaan.
De kinderen proberen het na de uitleg eerst zelf. Als de kinderen het nog niet kunnen
of niet volledig begrijpen, wordt het zoveel mogelijk voorgedaan. Waarna de kinderen
het zelf kunnen doen. Kinderen groeien en bloeien ook op als zij het zelf kunnen en
mogen doen.
14
15
Ook wordt er op de groepen veel gewerkt met beloningssystemen wanneer zelfstandig
gedrag meer vertoont wordt. Hierbij kun je denken aan stickerbeloning of het zelf
mogen kiezen van een activiteit.
Aan de ene kant krijgen zelfstandige kinderen meer vrijheid, omdat ze het al zelf
kunnen. Dit betekent niet, dat de pedagogisch medewerkers het kind minder aandacht
geven. Ze proberen juist het kind steeds een stapje voor te zijn en het een nieuwe
uitdaging te bieden. Daarnaast worden degene, die er nog moeite mee hebben tijdig
gesignaleerd, gestimuleerd en gemotiveerd.
Als laatst leren de pedagogisch medewerkers de kinderen, dat er oorzaak en gevolg
horen bij bepaalde zelfstandige beslissingen en wat deze dan kunnen inhouden. Er
worden duidelijke afspraken gemaakt en ook besproken wat de daaraan hangende
consequenties zijn indien de afspraak niet word nagekomen. Zoals bijv. even apart
zitten in de hoek als je niet meehelpt met opruimen. Kinderen worden ook aangeleerd,
dat zij met ruzie moeten proberen het zelf op te lossen door ook het voor zichzelf op
te nemen, door bijv. te zeggen ik wil dit niet, i.p.v. meteen te gaan slaan.
4.8 Andere ontwikkeling
Bij het volgen van de ontwikkeling van de kinderen kan men verschil zien in
ontwikkeling. Onze pedagogisch medewerkers maken door de kinderen op hun
groep veel ontwikkelingsmomenten van dichtbij mee. In combinatie met hun
opleiding kunnen zij daardoor ook signaleren welke kinderen zich langzamer of
anders ontwikkelen. Om voor deze kinderen de voorwaarden te scheppen waardoor
ze beter kunnen functioneren heeft kinderWORLD het protocol Opvallend Gedrag. In
dit protocol, welke een bijlage bij dit beleidsplan vormt, wordt onder meer beschreven
op welke wijze (en voorwaarden) er wordt gesignaleerd; welke stappen/ maatregelen
er zijn om het kind zich zoveel mogelijk te laten ontplooien.
5.0 Maatschappelijke bewustwording
5.1 Waarden en normen overbrengen
Een belangrijke rol speelt in elke opvoeding het overbrengen van waarden en normen.
Waarden geven uitdrukking aan de betekenis, die mensen hechten aan bepaalde
gedragingen, dingen of gebeurtenissen. Waarden zijn natuurlijk cultuurgebonden; ze
veranderen voortdurend in de diverse samenlevingen.
Normen vertalen de waarden in regels en voorschriften hoe kinderen en volwassenen
zich behoren te gedragen. De waarde is altijd respect te hebben voor alles en iedereen.
De basisnorm is, dat agressie niet toegestaan is. De pedagogisch medewerkers
communiceren veel met de kinderen en zijn heel consequent omtrent de regels op de
groep. Op deze manier weten de kinderen precies wat er van ze verwacht wordt en
waar ze aan toe zijn. De regels worden aan de kinderen uitgelegd en zij worden er, als
de situatie zich voordoet, opgewezen. Hierbij wordt er altijd uitgelegd waarom iets wel
al dan niet mag.
Enkele van die waarden en normen zijn:
 Waarderen en respecteren van jezelf en van anderen
 Sociaal zijn, zoals elkaar laten uitpraten, op elkaar wachten, lief zijn tegen
elkaar
 Samen spelen
 Samen delen
 Niet schoppen, bijten, slaan, gooien
15
16



Eerlijk zijn
Zorgvuldig omgaan met spullen
Respect voor privacy
De meeste van deze normen en waarden worden spelenderwijs aan de kinderen
meegegeven (het bord met fruit gaat rond en iedereen pakt er een stukje van; we doen
een spelletje en iedereen, die wil mag meedoen). Vooral bij gezelschapsspelen en
competitiespelen kunnen meerdere waarden en normen, zoals sociaal zijn, eerlijk zijn,
worden overgedragen.
Tijdens het eten en drinken wordt er een kringgesprek gehouden, waarbij de kinderen
elkaar moeten laten uitpraten. Wat niet enkel de sociale waarde bevordert, maar ook
het respect voor elkaar. Ook door het geven van het goede voorbeeld leren kinderen
veel. Daarnaast zal de boodschap bij situaties, die gevaar opleveren voor de kinderen,
kort en bondig zijn: Dit mag niet. Bij minder gevaarlijke situaties zal de leid(st)er met
het kind bespreken waarom iets niet mag. De leidsters gaan vaak aan tafel of op de
grond zitten om de kinderen het samenspelen te leren en ook het samen delen te leren.
Wij nemen het niet als vanzelfsprekend, dat kinderen dit uit zichzelf kunnen. Dus
besteden wij hier voldoende aandacht aan. Door middel van samenspelen en
voordoen, bijvoorbeeld met lego leren de kinderen samen een hoge toren bouwen, op
elkaar wachten, te delen en elkaar te helpen.
Er wordt naast de basale waarden en normen, zoals elkaar met de naam aanspreken,
op de beurt wachten, niet door elkaar heen praten, ook heldere en eenduidige
afspraken gemaakt over wat kan en mag in alle ruimtes en de wijze, waarop men
elkaar ( de kinderen en de leid(st)er) aan de afspraken houdt. Een goed voorbeeld
hiervan is: speelgoed opruimen als je ergens anders mee wilt spelen. Kinderen kennen
deze regel heel goed en attenderen elkaar daar ook op.
Een van de belangrijkste normen is respect. Respect leren begint bij kleine dingen.
Het is belangrijk, dat de leid(st)er hier constant aandacht voor heeft. Als een kind met
iets gooit, moet het niet alleen leren, dat hij/zij zo iemand pijn doet, maar ook dat het
gegooide materiaal kapot kan gaan. En er niemand meer mee kan spelen. Dat er bij
het buitenspelen niet ongestoord bloemen en blaadjes kan worden geplukt. Als
iedereen dat doet, blijft er niets over. Gaan de plantjes dood.
Wanneer het kind “waarom?-vragen” stelt, wordt er opgelet op welke wijze er antwoord
wordt gegeven en welk antwoord. Dit is belangrijk, want de basis voor onderling
respect is het besef voor de verschillen en overeenkomsten tussen mensen. Het is
uiteraard heel belangrijk, dat de leid(st)ers zelf respect tonen voor elkaar en de
kinderen. Goed voorbeeld doet volgen.
5.2 Uitwisseling van waarden en normen
Een kind wordt gevormd door zijn omgeving, wat vaak betekent het contact met
volwassenen en andere kinderen. Deze omgang heeft bij de peuterspeelzaal een
andere dimensie dan in de thuissituatie.
De pedagogisch medewerker heeft het directe contact met de kinderen van de groep
en daarnaast is de omgang van de pedagogisch medewerker met de groep als geheel.
Op allebei de niveaus is er sprake van voortdurende uitwisseling van waarden en
normen in elke communicatie en interactie.
Dit is vanzelfsprekend een continu proces. Gedeeltelijk bewust en onbewust vindt dit
plaats.
16
17
Door middel van de taal vindt er onderling een (gedeeltelijke) bewuste uitwisseling
plaats van de waarde en normen. In de groep wordt met de kinderen gesproken over
afspraken en omgangsvormen. Met elkaar afspreken van manieren om elkaar ook aan
de afspraken te houden, maar ook over respectvol met elkaar omgaan, je open stellen
voor elkaar. Door middel van verwoorden van wat er gebeurt tijdens sociale interacties
zoals samen iets leuks, spannends, verdrietigs of ontroerends beleven.
Het non-verbale (lichaamstaal) speelt eveneens een aanmerkelijke rol in de
communicatie. Spelmateriaal biedt de mogelijkheid om rollen uit het alledaagse leven
te oefenen: keukenattributen, bedjes, verkleedkleren, tassen e.d. Tijdens het spelen
van die rollen kunnen de kinderen gemaakte afspraken, zoals bijv. elkaar laten
uitspreken, niet zomaar iets afpakken, kortom een respectvolle houding tegenover
elkaar oefenen.
Normen en waarden wordt geleerd door als een kind een ander kind (per ongeluk)
pijn doet, dat kind te betrekken bij het troosten van het andere kind.
Als een kind iets afpakt van een ander kind, moet hij/zij het teruggeven en zijn/haar
excuses aanbieden.
De kinderen wordt ondermeer geleerd alle kinderen mogen meedoen, maak niets
stuk, want dan kan niemand er meer meespelen. Je mag geen lelijke of vieze worden
gebruiken. Dit wordt ook besproken met de kinderen: waarom is het vervelend?,
waarom doet het pijn?
Ook wordt er veel gewerkt met het groepsroulatiesysteem. Dit houdt in de kinderen in
groepjes verdeeld worden en vervolgens rouleren in verschillende activiteiten.
Hierdoor hebben de kinderen steeds wisselend contact met andere kinderen en door
de verschillende activiteiten leren ze omgaan met elkaars gelijkenissen en
verschillen.
Daarnaast werken we met verschillende beloningssystemen in de vorm van kaarten,
stickers en stempels.
5.3 Vooroordelen
De pedagogisch medewerker moet zich ervan bewust zijn, dat er bestaande
vooroordelen bij zich zichzelf en bij anderen bestaan, waar het gaat om religie,
etniciteit, sociale klasse, sekse en seksuele geaardheid. Zij realiseert zich, dat zij
beïnvloed is en gevormd is door onder meer haar eigen omgeving, waarin zij is
opgegroeid.
Over al deze onderwerpen zijn in meer of mindere mate vanzelfsprekendheden
ontstaan, die zeer zeker discutabel zijn. De pedagogisch medewerker is kritisch ten
opzichte van deze meningen, het gedrag, dat daar een gevolg van is en zich bewust
van eigen vooroordelen. Bij onze kinderen wordt getracht te voorkomen, dat er
vooroordelen ontstaan. Juist omdat elke kind van nature nieuwe dingen open en vrij
tegemoet zal treden. kinderWORLD streeft een gelijkwaardige behandeling van de
kinderen na. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de overtuiging, geaardheid of
sekse van het kind. Dit blijkt alleen al uit het feit, dat al het spelmateriaal, zowel aan
meisjes als jongens wordt aangeboden, dus met z’n allen voetballen, maar ook
touwtjespringen.
17
18
Door het groepsroulatiesysteem komen kinderen met verschillend speelgoed in
aanraking, zowel de jongens als de meisjes en wordt het als normaal beschouwd dat
ieder met alle verschillende speelmaterialen speelt. De pedagogisch medewerkers
spelen er direct op in wanneer kinderen opmerkingen maken als “poppen zijn alleen
voor meisjes” of “blauw is een jongenskleur”. Er zijn ook verkleedkleren en zowel de
jongens als meisjes mogen zich kleden in de verschillende kleding als
prinsessenkleding als of ridderpakken.
5.4 Welkom
Het beleid van kinderWORLD is dat kinderen van alle gezindten, cultuur, welke sociale
klasse zij ook zijn, wat hun geaardheid ook is, welke religie zij ook hebben, zijn in
principe welkom. Mits binnen de geldende normen en waarden de ouders en kinderen
in de groep met elkaar willen leven en ontwikkelen.
Daarnaast staan we ook open voor licht gehandicapten, kinderen met ADHD en
andere kinderen met opvallend gedrag. Binnen kinderWORLD wordt het protocol
Opvallend Gedrag gebruikt om voorwaarden te kunnen scheppen, die nodig zijn om
deze kinderen zich beter te kunnen laten ontwikkelen.
5.5 Verschillen
De verschillen in religie, etc. (zie 6.3) worden positief aangegrepen om op gepaste
wijze aandacht te besteden aan de speciale gebeurtenissen, die bij elke
levensovertuiging spelen. De sociale achtergrond zien wij vaak uitwendig in
bijvoorbeeld de kleding, taalgebruik. Hierover wordt eveneens gecommuniceerd in
goede harmonie.
Daarnaast houden wij voor zover mogelijk rekening met eventuele culturen omtrent
het eten en drinken.
Kinderen leren omgaan met elkaars verschillen, omdat er door de pedagogisch
medewerkers vrij over gesproken en uitgelegd wordt. Iedereen staat gelijk aan elkaar
en krijgen evenveel aandacht, genegenheid en verzorging.
5.6 Uitdagingen en conflicten
Kinderen worden gestimuleerd om zoveel mogelijk zelf hun sociale uitdagingen op te
lossen. Wanneer kinderen, daarin niet slagen biedt de pedagogisch medewerker hulp
aan. De minder weerbaren worden wat extra geholpen om de kans op succes te
vergroten.
De pedagogisch medewerker leert kinderen rekening te houden met tegenslagen en
successen. Kinderen leren al vroeg voor zichzelf op te komen met uitdagingen en
conflicten om te gaan.
Hierbij worden er ook duidelijke groepsregels nagestreefd.
De kinderen worden bij conflicten bij de pedagogisch medewerkers geroepen, waar ze
beiden de kans krijgen om te vertellen wat er is gebeurd. Daarna worden er duidelijke
afspraken gemaakt en moeten de kinderen sorry zeggen om het weer goed te maken
met elkaar.
18
19
Voor de kinderen zijn er voldoende uitdagingen op de groep aan materialen. Zowel
voor de grove als fijne motoriek. Hierbij kun je denken aan grote en kleine blokken,
nopper, kralen rijgen, verschillende knutselmaterialen en methoden, loopauto’s e.d.
Daarnaast worden er ook verschillende spellen gedaan om de kinderen voldoende
uitdaging te bieden. Denk hierbij aan kleurenspellen, letterspellen, dierengeluiden,
hocus pocus (een aantal voorwerpen onder een doek, 1 weghalen en kinderen laten
raden welk voorwerp weg is) e.d.
5.7 Feesten en rituelen
Bijzondere gebeurtenissen als verjaardagen, afscheid van de groep, feestdagen zoals
Sinterklaas, Pasen, Kerst verlopen op kinderWORLD volgens een vast patroon. Door
hier passend aandacht aan te besteden leren kinderen hier van en zullen het als zeer
plezierig ervaren. Wat ook gezien kan worden als een ritueel is ons ‘vaste’ dagindeling.
Regelmaat wordt hierdoor ontwikkeld. Voorbeelden in de praktijk zijn hiervan:
carnavalsfeest. Dit wordt vaak een hele week gevierd. Tijdens een gezellige sfeer en
veel blijdschap, mogen de kinderen verkleed komen, worden ze geschminkt. Er
worden allerlei dansspelletjes gedaan, de groepen zijn leuk versierd en er worden
lekkere dingen gegeten. Met Pasen wordt er altijd een Paaslunch gevierd: alle
kinderen mogen in pyjama komen en krijgen een lekkere lunch met paasbrood,
krentenbollen, eieren en etc. Dit geeft een sterk saamhorigheidsgevoel, daarna mogen
de kinderen verstopte chocolade eieren zoeken. Sinterklaas; de groepen worden
gezellig ingericht met knutsels, zoals een open haard. Er worden Sinterklaasliedjes
gezongen. Ieder jaar komen Sinterklaas en zijn Pieten rond 5 december op de groepen
langs. Er wordt over elk kind door de Sint iets leuks verteld en alle kinderen krijgen na
afloop een cadeautje. Moederdag; elk jaar wordt er in mei, Moederdag gevierd, alle
kinderen zijn dan druk bezig om iets moois voor mama te maken. Hier worden hele
kunstwerkjes gemaakt, van bijvoorbeeld een tegel mooi geverfd tot een foto met
fotolijstje. Opa- en omadagen, elk jaar wordt er landelijk een opa- en omadag gevierd.
N.a.v. de opa- en omadag, wordt er bij kinderWORLD een opa- en omaweek
georganiseerd. Alle opa’s en oma’s worden in deze week uitgenodigd om een ochtend
of middag mee te lopen op de peuterspeelzaal om een kijkje te nemen bij de
kleinkinderen. Om zo een indruk te krijgen hoe zij de peuterspeelzaal beleven.
Ook wordt er in juni Vaderdag gevierd. Dit wordt op dezelfde wijze gedaan als bij
Moederdag. Sinten Maarten, dit wordt gevierd d.m.v. het maken van een lampion, hier
wordt veel aandacht aan besteed, maar ook het oefenen van Sint Maarten- liedjes.
Verder wordt er als dit door de weeks valt ook Sint Maarten gelopen. s’Middags gaan
de groepen dan langs een aantal huizen lopen, liedjes zingen en dan krijgen de
kinderen fruit of een snoepje. Dit geeft een sterk saamhorigheidsgevoel en voor de
kinderen ook heel veel gezelligheid zo onderling met elkaar. Met Kerst maken we er
een heus feest van. We verzorgen een Kerstdiner, waarbij ouders en leidsters het eten
verzorgen. Alle kinderen en ouders mogen komen, zo wordt het een hele gezellige
avond.
5.8 Omgaan met overlijden
Het overlijden van iemand in de nabije omgeving is zeker voor jonge kinderen
behoorlijk ingrijpend. Het is belangrijk, dat naast het management de pedagogisch
medewerker op de hoogte is en er goed op kan inspelen. Troosten, aanhalen en
warmte bieden zijn elementair voor het verwerken van rouw en verdriet. Het is tevens
19
20
belangrijk, dat het op ‘kinder’niveau besproken en uitgelegd wordt. Bij het uiten van
emoties van het kind, benoemd de leid[st]er zijn / haar emoties, ook als deze
bijvoorbeeld het uiten van agressie, of extra druk zijn. De leidster geeft het kind extra
aandacht d.m.v. extra op schoot te nemen, extra te praten zowel verbaal als nonverbaal, maar ook d.m.v. een extra knuffel te geven. Ook wordt er met het kind samen
een knutsel of tekening gemaakt voor degene, die is overleden. Zo kan het kind ook
een stukje emotie kwijt. Daarnaast wordt hierbij niet alleen aan de kinderen gedacht,
maar ook aan de ouders. Door open te staan en te communiceren helpen de
pedagogisch medewerkers zowel de kinderen als de ouders.
6.0 Verzorging van de kinderen
De kinderen worden op het gebied van gezondheid, risico’s, veiligheid, hygiëne
verzorgt conform de normen die ontwikkelt zijn voor kinderdagverblijven en
peuterspeelzalen. De controle hierop wordt gedaan door de plaatselijke GG&GD.
Onderstaande zaken maken daar o.a. een onderdeel van uit.
6.1 En trakteren dan?
Ook daar vragen wij vriendelijk doch dringend om vooral deze traditie in stand te
houden, maar dan wel het liefst zonder zoetigheid! Wij kunnen uit ervaring, indien
gewenst, de ouders adviseren voor het bedenken voor een leuke en gezonde traktatie.
6.2 Gezondheid, ziekten en ongevallen.
Helaas komen dit soort zaken ook bij ons voor. Wij werken aan de hand van de
richtlijnen die GGD richtlijnen beschreven heeft. Ons ziekteprotocol is na te lezen op
onze website.. Hierin kan de peuterspeelzaal en de ouder/verzorger exact zien wat te
doen bij een bepaalde ziekte.
In onze vestigingen zijn voldoende personeelsleden die in het bezit zijn van een EHBOdiploma en weten hoe zij moeten handelen bij een calamiteit. Regelmatig zijn er
herhalingscursussen, zodat het personeel up-to-date is en blijft. Tevens hebben wij
een aantal BHV-‘ers. Deze Bedrijfs Hulp Verleners weten tevens wat er bij calamiteiten
moet gebeuren.
Wanneer uw kindje ziek wordt, gaan wij telefonisch contact met u opnemen en wij
besluiten onderling wat er voor actie ondernomen gaat worden. Heerst er een
bepaalde kinderziekte in ons dagverblijf dan hangen wij een poster op met de datum
en de aard van de ziekte.
6.3 Veiligheid.
Het werken met kinderen maakt het noodzakelijk dat het pand, de inrichting en de
materialen veilig zijn en aan de veiligheidsnormen voldoen. Dit is het uitgangspunt voor
het veilig werken met kinderen. Daarnaast hebben wij de veiligheidsnormen
beschreven in de z.g. Risico, inventarisatie, veiligheid en gezondheid. (RIE en VG).
Volgens deze beschrijving dient er gewerkt te worden.
20
21
6.4 Hygiëne.
Onze vestiging dient hygiënisch te zijn. De groepsruimten worden dagelijks
schoongemaakt, alsmede alle centrale ruimten. In het schoonmaakschema staat exact
aangegeven wat, wanneer en hoe schoongemaakt moet worden. Ook hier geldt de
RIE en VG.
6.5 Inrichting.
Elke pand, verblijfsruimte, dient over ruim voldoende licht te beschikken. De kleuren
zijn aanpast op kinderen. Overzichtelijke groepen zorgen ervoor dat de
personeelsleden overzicht hebben op de kinderen. Veel groepen zij uitgerust met
vloerverwarming, die zeer aangenaam aanvoelt. Het meubilair is Arbo-technisch
verantwoord en veilig voor de kinderen. De kinderen hebben we hoekjes waar zij
ongestoord kunnen spelen, maar ook rustig kunnen “lezen”, of even kunnen bijkomen.
6.6 Activiteiten.
Naast de dagelijkse activiteiten wordt er per kwartaal een evenementenkalender aan
de ouders gepresenteerd. Hierin staan vaak met thema’s de bezigheden. Niet exact
met een datum aangegeven, maar in een bepaalde maand gebeurd een activiteit.
(vaak afhankelijk van het weer).
Een belangrijke toename in het denken en werken met kinderen zijn de SPORTactiviteiten. Kinderen op een spelende wijze in contact brengen met Sport is een taak,
naar onze mening, van een peuterspeelzaal. Wij streven ernaar om meer met de
kinderen te bewegen in allerlei vormen, waarbij we, als het kind er aan toe is, de
kinderen ook de basistechnieken van allerlei sporten leren. Hierbij krijgen onze
pedagogische medewerk(st)ers ondersteuning van onze sportleraren van onze
SPORTY Kids-vestigingen.
In de vestigingen, waar het CREATIVE Kids-concept wordt gebruikt zullen de kinderen
van de peuterspeelzaal uiteraard ook gebruiken van de activiteiten, die dit concept
biedt, zoals de theaterruimte, de kinderkeuken en de bibliotheek.
6.7 Dagindeling
Opening maandag-, dinsdag- ,donderdag- en vrijdagochtend van 08.30 uur tot
11.45 uur





08.45 brengen van de peuters
08.45 – 09.45 uur begin van de dag; welkomstliedje, noemen van de namen,
voorlezen van een boekje m.b.t. een thema. Daarna bespreken van wat we de
ochtend gaan doen. Hierbij wordt geprobeerd een actief gesprek te voeren met de
kinderen om taalgebruik te stimuleren over onder meer het thema, waarmee we op
dat moment bezig zijn.
09.45 – 10.45 uur vrij spel, zoveel mogelijk rond het thema, samen spelen, samen
knutselen etc.
10.45 – 11.15uur lekker buiten spelen
11.15 uur in de kring, eten en drinken, zingen, dansen, spelletjes doen etc.
21
22

11.45 uur de kinderen worden opgehaald
Het moment van binnenkomen.
Vanaf 08.30 uur is de peuteropvang open. Als de peuter binnenkomt, hangt hij/zij
samen met de ouder/verzorger de jas en de tas op en wordt het eten en drinken op de
daarvoor bestemde plaats gezet.
De kinderen en ouder/verzorger worden door de leidster(s) begroet, waaraan veel
aandacht wordt besteed. Daarna mag de peuter zelf kiezen waarmee hij/zij wil spelen.
De ouder/verzorger kan nog even gezellig bij het kind blijven, gezellig met andere
ouders praten of juist even een gesprek met één van de leidsters aangaan.
Het binnenkomen van de kinderen gebeurt in een gemoedelijke sfeer.
Als de ouder/verzorger weggaat, wordt er duidelijk afscheid genomen, eventueel met
een leidster.
In de kring.
Wanneer de ouders/verzorgers weg zijn, gaan de kinderen met de leidster(s) in de
kring. Natuurlijk, nadat alle spullen, waarmee gespeeld is, gezamenlijk is opgeruimd.
De kinderen gaan met hun stoeltjes in de kring zitten, waarna de kringactiviteiten
beginnen. Deze activiteiten zijn uitgewerkt uit het VVE-programma Peuterplein (. Er
wordt gewerkt met een jaarplanning en het actuele thema wordt bij de deur van de
groep vermeld. De dagplanning wordt kenbaar gemaakt middels dagritmekaarten op
de groep. Middels de knijper, die een van de kinderen mag plaatsen, is duidelijk welke
activiteit aan de orde is.
Mocht er een jarige zijn, dan wordt deze in de kring in het zonnetje gezet.
Vrij spelen.
Dit moment wordt gecombineerd met werken in groepen. De kinderen gaan in kleine
groepjes spelen of knutselen. Tijdens de kring is al aangegeven wat er geknutseld gaat
worden. De spelletjes worden gekozen bij de ontwikkeling van het kind en zoveel
mogelijk passend bij het thema. Dit is ook het moment, waarop er extra werkje worden
aangeboden aan VVE-kinderen.
Buiten spelen.
Als het weer het toelaat wordt er buiten gespeeld. De kinderen verlaten de groep en
trekken in de hal hun jas aan. Samen met de leidster(s) gaan ze naar buiten. De
kinderen zijn bekend met de plek, waar zij spelen (dit staat ook per vestiging vermeld).
Mocht het weer dusdanig zijn, dat buitenspelen niet tot de mogelijkheden behoort, zal
er uitgeweken worden naar een binnenruimte (per vestiging staat vermeld welke ruimte
hiervoor zal worden gebruikt).
Eten en drinken in de kring.
De kinderen doen hun jas uit en hangen deze in de hal op. Zij wassen hun handen op
de toiletgroep. Op de groep pakken zij hun eten end drinken en gaan zij aan tafel. Voor
het eten zingen zijn het eetlied en dan gaan ze eten. De kinderen leren op elkaar
wachten, ook tijdens de gesprekjes, die er dan zijn. Nadat iedereen gegeten en
gedronken hebben, ruimen de kinderen hun spullen op.
Daarna worden er nog liedjes gezongen, die met het thema te maken hebben, maar
ook liedjes, die de kinderen zelf uitkiezen. Natuurlijk is er dan ook gelegenheid om zelf
muziek te maken of te dansen etc.
22
23
Het ophalen.
De kinderen worden door de ouders/verzorgers op de groep opgehaald. De leidster(s)
neemt met de nodige aandacht afscheid van de kinderen en ouders/verzorgers.
7.0 Ouder/verzorger/kindbeleid
7.1 Samenwerking
In de peuterspeelzaal wordt de verzorging en een stuk opvoeding van de kinderen
overgenomen van de ouders/verzorgers. Dit maakt het essentieel om gegevens over
de ontwikkeling van de kinderen uit te wisselen, waardoor de inzichten over de
ontwikkeling worden vergroot.
Om de kinderen een zo goed mogelijk opvang aan te bieden is een goede
samenwerking met de ouders/verzorgers van groot belang. De ouders/verzorgers
hebben verschillende verwachtingen van de speelzaal, verschillen in sociale en
etnische achtergronden, hebben thuis verschillen communicatie- en opvoedstijlen. De
leid(st)er draagt zorg voor een veilig klimaat en gaat om met al die verschillen. De
pedagogisch medewerk(st)er zorgt ervoor dat alle ouders zich welkom voelen en
maakt met iedere ouder/verzorger individueel contract. Een betekenisvol contact en
regelmatig overleg tussen ouders/verzorgers en pedagogisch medewerk(st)er vormt
de basis voor goed speelzaalwerk. Op deze wijze kunnen de verschillende
leefwerelden voor het kind worden verbonden.
Van belang hierbij zijn de navolgende randvoorwaarden::
A. Wederzijds vertrouwen, begrip voor elkaars verantwoordelijkheid,
mogelijkheden en beperkingen.
B. Wederzijds respect; respect van de pedagogisch medewerkers voor de ouders
die tenslotte eindverantwoordelijk zijn voor hun kind(eren) en vanzelfsprekend
hun kinderen.
kinderWORLD wil graag korte lijnen hebben en behouden, zodat alle vragen en
opmerkingen direct aan de pedagogisch medewerkers, alsmede aan het management
gedaan kunnen worden. Het is gebleken dat ouders dit zeer op prijs stellen. Indien er
een uitdaging is, worden die direct duidelijk uitgesproken en voor een oplossing zorg
gedragen.
Mochten wij er gemeenschappelijk niet ‘uitkomen’ dan kan elke ouder/verzorger haar
klacht deponeren bij de Geschillencommissie (zie ons klachtenreglement). Zij zullen
trachten uw klachten verantwoord op te lossen. Ook kan bij het daaraan verbonden
klachtenloket kinderopvang advies, bemiddeling e.d. worden gevraagd.
De samenwerking krijgt gestalte door:
7.2 wederzijds begrip en waardering
Bij het kennismakingsgesprek en tijdens de eerste weken, dat het kind de speelzaal
bezoekt leggen wij de basis voor wederzijds begrip en waardering. Waarbij wij zoveel
informatie proberen te krijgen van de ouders/verzorgers; zij zijn de deskundigen als
het gaat om hun kind.
23
24
In de dialoog tussen de ouder/verzorger en de pedagogisch medewerk(st)er worden
de verschillende leefwerelden van het kind aan elkaar verbonden. Als
ouders/verzorgers ervaren, dat zij en hun kind gezien en gewaardeerd worden, dan
dragen zij hu kind met een positief gevoel over. Omgekeerd zijn pedagogisch
medewerk(st)ers op de hoogte van de thuissituatie en begrijpen daardoor de
gedragingen van het kind beter.
Voorwaarde voor een goed contact met ouders/verzorgers is een neutrale houding van
de pedagogisch medewerk(st)er. Deze houding en de hartelijkheid van de
pedagogisch medewerker maken het voor ouders/verzorgers laagdrempelig om
contact aan te gaan.
7.3 Wenperiode
Wij vinden het van belang dat uw kind zich snel bij ons thuis voelt. Hiervoor hebben
wij een vaste wenprocedure. Deze bestaat uit een kennismakings-/intakesprek met
wenmoment en een 2e wenmoment.
Intake
Het eerste contact tussen pedagogisch medewerkers en u wordt dus gelegd in het
intake gesprek. In dit eerste gesprek vertelt een van de pedagogisch medewerkers
over de groep. Hoeveel kinderen er zijn, welke pedagogisch medewerkers, hoe een
dag eruit ziet, wat ouders mee moeten brengen. Verder wordt er verteld wat de
regeltjes zijn binnen het kinderdagverblijf/peuteropvang. Zo moeten kinderen bij ziekte
naar huis. Verder moeten de ouders zich houden aan de breng- en haaltijden en
anders even bellen om in overleg hiervan af te wijken.
Tenslotte is er ruimschoots de gelegenheid voor de ouders om vragen te stellen en te
vertellen over hun kind, het gezin en eventuele bijzonderheden (medicijnen, allergie,
karakter). Op de eerste ‘wendag’ wordt samen met de ouder deze aspecten
doorgenomen. Op deze dag krijgt de ouder ook de kans om rond te kijken in de groep
waarin het kind komt en een beetje zien hoe de pedagogisch medewerkers omgaan
met de kinderen.
Uw kind kan vast wat wennen aan de omgeving, de nieuwe kinderen, het speelgoed
en de volwassenen. De pedagogisch medewerker zal proberen door dingen aan te
bieden en met kindje te praten, het eerste contact te leggen. Op een gegeven moment
zullen de ouders de groep verlaten en blijft het kind op de groep. De pedagogisch
medewerkers nemen samen met het kind afscheid en zorgen er dan voor dat hij/zij
zich thuis gaat voelen. Als het kind nog heel verdrietig is of moeilijk kan wennen, wordt
hier wat meer tijd voor genomen. Ook de ouders krijgen tijdens deze periode de kans
om te vertellen hoe zij het vinden. Zeker als het kind huilt, is het voor veel ouders
moeilijk om het kind achter te laten.
Bij het tweede wenmoment van uw kind brengt u uw kind en zal uw kind meedoen met
de groep en haalt u uw kind later op.
Beide wenmomenten vinden plaats voorafgaand aan de plaatsing en op een moment
gelijk aan de vaste opvangmomenten.
24
25
7.4 betrokkenheid
Bij kinderWORLD begint het delen van de opvoeding met het uitwisselen van
informatie. De dagelijkse informele contacten tijdens het haken en brengen zijn daarbij
belangrijke momenten. Ouders/verzorgers worden geïnformeerd over wat hun kind op
de speelzaal heeft meegemaakt, gedaan en de pedagogisch medewerk(st)er
informeert hoe het thuis gaat.
Tijdens de plaatsingsperiode volgt er na het kennismakingsgesprek nog minimaal twee
keer een oudergesprek. Deze gesprekken over de ontwikkeling en het welbevinden
van het kind, worden gevoerd aan de hand van een observatieverslag en aangetekend
in een oudergespreksformulier. Mocht er tijdens zo’n gesprek, of bij een informele
vraag van ouders/verzorgers of leid(st)er advies nodig, zal er een extra gesprek met
de pedagogisch medewerk(st)er volgen. Indien nodig zal hierbij de vestigingsmanager
aanwezig zijn. kinderWORLD onderhoudt nauw contact met het CJG, centrum voor
jeugd en gezin. Het CJG biedt pedagogisch hulpverlening. kinderWORLD zal de
ouders/verzorgers indien nodig graag helpen bij het verkrijgen van individuele
ondersteuning bij opvoedingsproblemen.
7.5 voorschoolse educatie en de ouders/verzorgers
Uit onderzoek is gebleken, dat ouders/verzorgers, die betrokken zijn bij wat hun kind
leert op de speelzaal, hier op doorgaan thuis. De leermomenten van het kind worden
zo verlengd. We hechten daarom veel waarde aan de samenwerking met de
ouders/verzorger bij de uitvoering van de VVE-methode. Door de leid(st)er worden de
ouders/verzorgers op de hoogte gesteld van de activiteiten, die de kinderen
ondernemen.
Bij speelzaalwerk in school zal de VVE-methode aansluiten op de methode van de
school, waar de speelzaal is gevestigd. Op de eigen kinderWORLD-vestigingen zal
worden gewerkt met de methode Peuterplein. Deze methode sluit aan op een groot
aantal scholen.
De ouderbetrokkenheid bij de VVE-methode staat uitgebreid beschreven bij de bij de
VVE-methode passende doorgaande leerlijn.
7.6 Informatie uitwisselen
Naast de informatie, die u middels dit pedagogisch plan en via onze afdeling
Commercie krijgt, zijn er meer momenten, waarop (actuele) informatie wordt
uitgewisseld.
De meeste informatie-uitwisseling over uw kind vindt uiteraard plaats tussen de
pedagogisch medewerker(s) en u.
Dit zijn ook de momenten voor :
* Uitwisselen opvoedingsideeën. Het uitwisselen van opvoedingsideeën maakt het
mogelijk om één lijn te volgen in de benadering van het kind. Soms kan een bepaalde
benadering thuis succesvol zijn en kan de pedagogisch medewerker de benadering
overnemen. Andersom kan dit vanzelfsprekend ook het geval zijn. Verschillen in
opvoeding en benadering van thuis en de kinderopvang zijn eveneens bespreekbaar.
* Opvoedingsvragen van ouders. De opvang kan ouders ondersteuning bieden bij de
opvoeding. Dit gebeurt in individuele contacten tussen ouders en pedagogisch
25
26
medewerkers. Het kan ook zijn bij dit soort vragen/ideeën speciale afspraken rond het
kind rechtstreeks tussen ouders en medewerker wordt gemaakt.
Naast de overdracht bij het brengen halen, vindt er ook informatie plaats door middel
van het observatieformulier van DORR, Inzichtelijk en/of Peuterestafette. Aan de
hand van deze overzichtelijke observatie kan de pedagogisch medewerker u exact
op de hoogte houden van de ontwikkeling van uw kind.
Bij peuteropvang in de school sluit kinderWORLD zoveel mogelijk aan bij de
nieuwsbrief, die de meeste scholen hanteren m.b.t. informatie over activiteiten, die
plaatsvinden op de groep.
De pedagogisch medewerker volgt de ontwikkeling van uw kind, zoals in dit
beleidsplan staat beschreven en ook dit leidt tot een zeer belangrijke uitwisseling van
informatie. In enkele gevallen kan het nodig zijn aan de hand van deze informatie
extra contactmomenten te hebben. De pedagogisch medewerker zal vaak aan de
hand van het protocol Opvallend Gedrag met u samen, indien nodig ondersteund
door de locatiemanager, bekijken welke stappen zinvol zijn om uw kind beter te
begeleiden. Door deze specifieke op uw kind gerichte begeleiding kan zij helpen uw
kind zich beter te ontwikkelen c.q. te functioneren.
Naast de specifieke informatie m.b.t. de ontwikkeling van uw kind krijgt u via de
afdeling Commercie en/of locatiemanager onder meer informatie over de bezetting
op de groep (en eventuele wijziging hierin / inzet van stagiaires), de activiteiten op de
groep (evenementen-kalender).
Voor overige informatie, over bijvoorbeeld het veiligheids- en gezondheidsbeleid,
verwijzen wij naar de zogenaamde GGD-map, die op iedere groep aanwezig is. Hier
treft u naast de risico-inventarisaties Gezondheid en Veiligheid ook diverse
protocollen c.q. beleidsstukken aan.
8. gericht en methodisch volgen van de ontwikkeling
8.1 wat levert het op?
Door het observeren van de kinderen verzamelt de pedagogisch medewerk(st)er haar
informatie. Dit wordt al pratend, spelend en werkend gedaan. Deze informatie wordt
door de leid(st)er in haar omgang met de kinderen en haar pedagogisch handelen
gebruikt.
Deze observaties leggen de grondslag voor de gesprekken met de ouders/verzorgers.
Alle observaties zijn ingebed in de verschillende didactische methodieken, waarmee
wordt gewerkt.
Door de observaties wordt steeds de indruk van de medewerk(st)er getoetst en kan
het kind gerichter gestimuleerd worden.
Ter ondersteuning van de observaties gaat kinderWORLD schooljaar 2015/2016
werken, naast peuterplein werken met een peuterobservatiesysteem, DORR. Hierdoor
kan de pedagogisch medewerk(st)er gedetailleerd en gericht observeren.
26
27
8.2 vroegtijdig signaleren / procedure
Wanneer een pedagogisch medewerk(st)er zich zorgen maakt over het kind, is dat een
reden om het kind vaker, gedetailleerder en gerichter te observeren. De
ontwikkelingslijn uit onze doorgaande leerlijn is hier een van de richtlijnen, die de
pedagogisch medewerker gebruikt. Ook biedt het protocol afwijkend gedraag hierbij
ondersteuning. Als deze (extra) observaties het signaal geven, dat iets niet klopt, zal
er overleg plaatsvinden. De procedure hierbij is, dat de observatie ook door een
collega, die het kind kent, wordt gedaan. De beide bevindingen worden besproken.
Wanneer de opvang gecombineerd is met een basisschool zal de ib-er ook worden
gevraagd om te observeren. Dit alles uiteraard in overleg en met toestemming van de
ouder.
Na de diverse observaties zal er een uitgebreid overleg plaatsvinden en gekeken
worden op welke wijze er ondersteuning kan worden geboden. Aan de hand van een
plan van aanpak zal het kind verder begeleid worden. Voor verdere informatie over de
wijze, waarop na signalering van afwijkend gedrag wordt gehandeld, verwijzen wij
graag naar ons protocol afwijkend gedrag.
9.0 doorgaande leerlijn
kinderWORLD zorgt, dat het kind een soepele overgang krijgt van speelzaal naar
basisschool. De pedagogisch medewerk(st)er begeleidt hier de kinderen in door onder
meer met hen er over te praten. Als het mogelijk is brengt de leid(st) een bezoek aan
de basisschool met de bijna vierjarigen. Als de speelzaal binnen een school is
gevestigd, zal er een wisselingwerking zijn tussen de speelzaal en de school. 4-jarigen
zullen ook weleens de speelzaal bezoeken om te spelen.
De kennis, ervaring, die is op gedaan tijdens de voorschoolse periode zal de
pedagogisch medewerk(st)er, met toestemming van de ouders/verzorgers,
overdragen aan de school. De schriftelijk informatie zal worden gedaan via het
overdrachtsinstrument, ontwikkelt door het JSO, expertisecentrum voor jeugd,
samenleving en ontwikkeling, Peuterestafette. Indien nodig volgt er een “warme
overdracht” in het contact tussen pedagogisch medewerk(st)er en school worden
bijzonderheden besproken. Ook dit geschied uiteraard alleen in overleg met (en met
toestemming van) ouders/verzorgers.
In samenwerking met de basisschool is een doorgaande leerlijn opgesteld. Dit
document kunt u inzien op de peutergroep.
9.1. borging van kwaliteit en pedagogisch beleid
De kwaliteit van het speelzaalwerk is geregeld in de wet OKE en de landelijke
kwaliteitseisen Speelzaalwerk. Het pedagogisch handelen, de voorschoolse educatie
en de afstemming met de ouders/verzorgers is geborgd door de onderwijsinspectie.
De kwaliteitsbewaking wordt door de GGD Flevoland verzorgd. GGD controleert
tijdens haar inspectie de risico inventarisatie veiligheid en gezondheid, welke jaarlijks
dienen te worden opgesteld door kinderWORLD als onderdeel van de kwaliteitszorg.
Onze pedagogisch medewerk(st)ers worden geleid door een vestigingsmanager. Er is
wekelijks een teamoverleg tussen de pedagogisch medewerk(st)ers van het
speelzaalwerk. Er wordt dan o.a. gekeken naar de ontwikkelingen in de groep(en), de
individuele kinderen, pedagogische aanpak, voorbereiding van thema’s en activiteiten.
27
28
De vestigingsmanager is hierbij regelmatig aanwezig, maar heeft daarnaast ook
groepsevaluaties en functioneringsgesprekken met de pedagogisch medewerk(st)ers.
Naast de vakdiploma’s heeft een groot deel van de pedagogisch medewerk(st)ers
kinder-EHBO en/of BHV, welke jaarlijks wordt herhaald. Ook worden er jaarlijks
diverse cursussen aangeboden, zoals bijv. de cursus Knap Lastig, cursus voor
afwijkend gedrag, maar ook op het gebied van signalering. Uiteraard hebben alle
leid(st)ers een Verklaring Omtrent Gedrag.
9.2. VVE, voor- vroegschoolse educatie
Wat is VVE?
Vroeg- en Voorschoolse Educatie (VVE) is een verzamelnaam voor de
programmatische ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen in de leeftijd van twee
tot zes jaar. In de praktijk komt dit meestal neer op het werken met een VVEprogramma in het kinderdagverblijf, op de peuterspeelzaal en de basisschool. VVE is
een van de belangrijkste instrumenten in het onderwijsachterstandenbeleid (OAB).
Dit beleid is gericht op het voorkomen en bestrijden van achterstanden bij kinderen
met een minder gunstige sociale achtergrond.
Voorschoolse educatie wordt aangeboden door kinderdagverblijven en
peuterspeelzalen (voorschoolse instellingen) aan kinderen in de leeftijd van twee tot
vier jaar (de peuters). Vroegschoolse educatie wordt aangeboden in de groepen 1 en
2 van basisscholen aan kinderen in de leeftijd van vier tot zes jaar (de kleuters).
Doelgroep
De Wet OKE regelt dat de gemeente de verantwoordelijkheid krijgt om aan alle
kinderen die dat volgens de gemeente nodig hebben, een aanbod van voorschoolse
educatie te doen dat van voldoende kwaliteit is. Daarbij moet de gemeente zich
inspannen om zoveel mogelijk kinderen ook daadwerkelijk te laten deelnemen aan
voorschoolse educatie. Hiertoe moet de gemeente afspraken maken met onder andere
consultatiebureaus, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en schoolbesturen. Voor
de voorschoolse periode stelt de gemeente de doelgroep voor VVE vast.
Hiervoor zijn de volgende mogelijkheden:
• de definitie van de gewichtenregeling wordt gehanteerd. Dat vereist dat in de
peuterspeelzalen en kinderdagverblijven het opleidingsniveau van de ouders wordt
geregistreerd;
• de kinderen wonen in een bepaalde wijk, dorpskern of postcodegebied;
• op basis van een risicoprofiel of omgevingsanalyse. Het kind woont bijvoorbeeld in
een niet-stimulerende taalomgeving omdat er thuis weinig taalaanbod is of geen
Nederlands wordt gesproken;
• er worden achterstanden bij kinderen vastgesteld.
Een combinatie van deze varianten is ook mogelijk.
VVE-aanbod
Op alle peutergroepen biedt kinderWORLD een VVE-peuterprogramma aan. Op de
hoofdvestigingen in Almere-Stad en Almere-Haven wordt het VVE-programma
Peuterplein aangeboden. Dit geldt ook voor de peuteropvang op de IKC’s i.s.m. De
28
29
Delta en ’t Zonnewiel/Olijfboom. De scholen uit deze samenwerkingen werken met
kleuterprogramma’s, waar Peuterplein een goede aansluiting opgeven. Dit is een
belangrijk aspect bij een IKC. Al onze peuterleidsters krijgen een basisopleiding Vooren Vroegschoolse Educatie om een basis te hebben, vandaaruit kunnen zij dan de
diverse VVE-programma’s aanbieden. Bij de cursus gaat het voornamelijk om de wijze,
waarop VVE het beste kan worden ingezet, op welke wijze het beste kan worden
aangeboden aan het kind, etc. Het belang is, dat alles spelenderwijs wordt
aangeboden.
10.1 Stamgroepen
De stamgroep is de basisgroep, waartoe uw kind behoort, waar het door vaste
pedagogisch medewerkers wordt verzorgd en begeleid in zijn/haar ontwikkeling. Naast
de wenmomenten bij het overgaan naar de basisschool (deze zijn met instemming van
de ouders/verzorgers), zijn er nog momenten, waarop de stamgroep verlaten wordt.
Deze momenten zijn als er activiteiten buiten de groep worden gedaan, zoals
buitenspelen, activiteiten bij CREATIVE Kids, gezamenlijke activiteiten met groep 1 /
2 etc. Deze momenten vallen uiteraard niet tijdens de welkom-, afscheid- en
eetmomenten, maar de momenten in het dagritme van het spelen, de activiteiten.
Mocht er door bijv. ziekte uw kind niet in zijn/haar eigen stamgroep worden
opgevangen, dan wordt u hiervoor toestemming gevraagd. U wordt dan gevraagd
hiervoor een schriftelijk toestemmingsformulier te tekenen.
Bij het afnemen van extra dagdelen kan het voorkomen, dat er geen ruimte is in de
eigen stamgroep van uw kind. De afdeling Commercie zal dit in haar correspondentie
met u over de extra afname altijd vermelden, zodat dit op voorhand bij u bekend is.
Een stamgroep bij de peutersopvang (2-4 jaar) bestaat uit maximaal 16 kinderen,
waarbij een pedagogisch medewerker maximaal 8 kinderen mag; bij de volledige
bezetting heb je twee pedagogisch medewerkers met 16 kinderen.
Op
de
hoofdvestigingen
Almere-Stad
en
Almere-Haven
gaan
de
dreumes/peutergroepen van het dagverblijf weleens samen met de peuteropvang
aldaar. Hierbij wordt uiteraard ook bovenstaande bezetting aangehouden. Mochten de
groepen samengaan, dan wordt u daarover uiteraard geïnformeerd.
10.2 achterwacht
Wat is een achterwacht? Wanneer er maar 1 pedagogisch medewerker op een
vestiging aanwezig zijn, is er in geval van een calamiteit een achterwacht nodig.
Een achterwacht is een medewerker, vrijwilliger of een persoon, die op een andere
wijze met kinderWORLD is verbonden, waarmee de afspraak is gemaakt, dat deze
wordt ingezet in geval van een noodsituatie, waarbij de vaste medewerk(st)er de
vestiging moet verlaten of om zorg te dragen, dat er een mate van controle is..
10.3 vier-ogen-principe
29
30
Wat houdt het vier-ogen-principe in? Zorg ervoor dat niemand met een kind alleen
kan zijn, dat er altijd iemand anders in de buurt is (vier ogen). Dit is een aanbeveling
na onderzoek van de “Amsterdamse zedenzaak” en dient sinds juni 2013 te worden
nageleefd.
Hoe geven wij het vier ogen principe vorm?
 Boventallig inzet, als extra paar ogen, van stagiaires
 Onze gebouwen zijn transparant; we hanteren een open-deuren-beleid; de
ruimtes zijn gemakkelijk benaderbaar, medewerkers lopen makkelijk binnen, de
sanitaire groepen wordt door meer dan een groep gebruikt.
 We werken in een open, professioneel werkklimaat, waarbij de drempel om elkaar
op gedragingen binnen het werk aan te spreken zo laag mogelijk is.
 In de huisregels voor het personeel staat o.a. beschreven:
Het belang van het nakomen van gemaakte afspraken
Het belang van elkaar aanspreken als er een niet pluis gevoel is
ontstaan
Het belang van fouten mogen maken, van fouten willen
 Bij de IKC’s wordt er intensief samengewerkt met de groepen 1/ 2 i.v.m.
doorgaande leerlijn, waardoor regelmatig contact is. Voorts is er over de dag
regelmatig contact met de schooldirectie.
 De rayonmanager komt regelmatig langs op de diverse locaties en groepen.
 Er zijn audiovisuele middelen, zoals babyfoon, in de slaapkamer.
 Er wordt zo min mogelijk alleen op de groep gestaan. Stamgroepen maken
daarom gebruik van twee stamgroepruimten, zodat zij tezamen kunnen staan. Bij
het open en sluiten van de groepen kan het voorkomen, dat er alleen gestaan
wordt. Dit wordt zoveel mogelijk voorkomen door nauw samen te werken met de
overige groepen. De overige medewerkers en ouders, die af en aan lopen,
vormen een controle. Deze kan nog worden versterkt door de achterwacht.
 Een groot aantal medewerkers zijn in 2012 geschoold over het signaleren van
kindermishandeling en het handelen naar de meldcode. Deze medewerkers
vormen voor de andere medewerkers een advies- en vraagbaak.
10.4 Stagiaires
Naast de pedagogische medewerk(st) er kan het team mede bestaan uit
medewerk(st)er in opleiding en/of stagiaires. Hooguit 1 per groep. Deze stagiaires
kunnen afkomstig zijn van diverse middelbare beroepsopleidingen. Elke stagiaire heeft
een vaste stagiairebegeleid(st)er. In de regel is dat één van de vast pedagogisch
medewerk(st)ers. Stagiaires voeren allerlei opdrachten uit met de kinderen, zowel
individueel als in groepsverband. In eerste instantie gaat dit onder begeleiding en
supervisie van de stagiairebegeleid(st)er, later ook zelfstandig. Deze opdrachten
kunnen variëren van het doen van verzorgende/begeleidende activiteiten, rapporten
en observatie. De afdeling P&O bewaakt het totale opleidingsplan, onderhoudt contact
met de diverse beroepsopleidingen en begeleidt de stagiairebegeleid(st)er, o.a. door
middel van cursussen.
Bij kinderWorld hebben we drie soorten stagiaires, namelijk:
30
31
o “Snuffelstagiaire”. Deze stagiaire werkt niet mee op de groep en heeft geen
opdrachten. De periode van de stage is kort (niet langer dan 6 weken) en is
bedoeld om een indruk te krijgen van de voorkomende werkzaamheden op de
groep.
o BOL (Beroeps Opleidende Leerweg) stagiaires. Deze stagiaire wordt alleen
boventallig (dus extra) ingezet. Vaak betreft het een stage van 1 of 2 dagen
per week.
BBL (Beroeps Begeleidende Leerweg) stagiaires. Deze stagiaire werkt 4 dagen en
gaat 1 dag naar school. Zij krijgen betaald voor hun werk en worden als gewone
groepsleidsters ingezet naast een vaste kracht
Op de peuteropvang wordt weinig gewerkt met stagiaires. Mocht dit op de groep van
uw kind toch gebeuren, dan wordt u hier uiteraard over geïnformeerd.
11. Peuterspeelzalen kinderWORLD
Hier volgende de locaties van de peuterspeelzalen kinderWORLD; wanneer de locatie
bij een school is, volgt een korte beschrijving van de school.
11.1 Peuteropvang kinderWORLD i.s.m. De Delta te Almere
Basisschool De Delta is een katholieke school in Stedenwijk. Delta is de vierde letter
van het Griekse alfabet en de hoofdletter heeft de vorm van een driehoek. Delta, in
combinatie met het woord school verwijst naar onderwijs, dat naar tempo en inhoud
differentieert om aan te sluiten bij het kind.
De Delta is een basisschool, waarin leerlingen, leerkracht en ouders respectvol met
elkaar omgaan volgens de gangbare waarden en normen.
Website: www.rkbsdedelta.nl
 In de ruimte voor de peuteropvang wordt ook kinderdagopvang aangeboden in
dezelfde leeftijdscategorie. De kinderen van de kinderdagopvang nemen ook
deel aan het peuterprogramma.
 De peuteropvang (inclusief kinderdagopvang-kinderen) is vanaf 2 tot 4 jaar in
een groep met maximaal 14 kinderen onder begeleiding van 2 pedagogisch
medewerkers. De kind-leidster ratio is één op acht. Wanneer er VVE-kinderen
binnen de groep aanwezig zijn, zal er extra bezetting zijn qua personeel.
 Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein om
zo de doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn kinderWORLD i.s.m. De
Delta) te bevorderen. Om de overdracht zou goed mogelijk te realiseren zal
bovendien het onderlinge contact en een goede voorbereiding voor de komende
overgang naar school zou veel mogelijk worden gemotiveerd door op gezette
tijden gezamenlijk spelen door de peuters en de kinderen uit groep1 / 2. Ook
het buitenspelen maakt hier deel vanuit. De kinderen spelen op het deel van het
schoolplein, waar de zandbak ligt. Bij slecht weer kan er worden uitgeweken
naar de kleutergymzaal.
 De peuteropvang vindt plaats gedurende de ochtenden, dat er ook school is.
Het opendeurenbeleid en het frequent observeren door ib-er en directeur wordt
gedaan in het kader van het vierogenprincipe. Uiteraard maakt ook het
samengaan met de kleuters hier deel vanuit.
31
32
11.2 Peuterspeelzaal kinderWORLD i.s.m. het Zonnewiel te Almere-Stad
Basisschool ’t Zonnewiel is een katholieke school in de wijk Parkwijk/Verzetswijk met
ongeveer 600 leerlingen. ’t Zonnewiel is een bijzondere naam voor levensrad. Dat
levensrad kun je je voorstellen als een wiel, dat steeds in beweging is, schept en een
ontwikkeling doormaakt. De school wil voor de kinderen zo’n wiel zijn.
Website: www.zonnewiel.nl
 Voor de verticale groep en peuteropvang is er binnen het huidige schoolplein
een deel afgeschermd (d.m.v. een hekwerk) om lekker buiten te kunnen spelen.
Dit deel is aansluitend aan de opvang. In het afgeschermde deel van het is een
speelhuisje geplaatst. Als het weer te slecht is voor het buitenspelen, zal er
worden uitgeweken naar de extra ruimte, waar voor de bso-kinderen een
lounge-ruimte is. Hier wordt dan ruimte gemaakt om balspelen te doen.
 De groep is in het bijgebouw gevestigd. Op maandag-, dinsdag-, donderdagen vrijdagochtend wordt op de BSO peuteropvang gerealiseerd. De BSOkinderen zijn dan uiteraard niet op de groep aanwezig. De groep is naast de
kdv-groep van kinderWORLD (zie ook pedagogisch beleidsplan kinderopvang).
In de eerste periode zal, zolang het kindaantal en de leeftijdsopbouw op de kdvopvang het toelaat, de peuteropvang op deze groep plaatsvinden.
 De peuteropvang is vanaf 2 tot 4 jaar in een groep met maximaal 14 kinderen
onder begeleiding van 2 pedagogisch medewerkers. De kind-leidster ratio is
één op acht. Wanneer er VVE-kinderen binnen de groep aanwezig zijn, zal er
extra bezetting zijn qua personeel. Daar deze groep niet zichtbaar in school
aanwezig is, is er altijd een 2e medewerker binnen gehoorafstand aanwezig
i.v.m. het vier ogen principe.
 Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein om
zo de doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn kinderWORLD i.s.m.
Zonnewiel) te bevorderen. Om de overdracht zou goed mogelijk te realiseren
zal bovendien het onderlinge contact en een goede voorbereiding voor de
komende overgang naar school zou veel mogelijk worden gemotiveerd door op
gezette tijden gezamenlijk spelen door de peuters en de kinderen uit groep1 /
2.
11.3 Peuteropvang kinderWORLD Almere-Haven
kinderWORLD Almere-Haven is gelegen aan het Fontanapad 2; 3 minuten vanaf de
A6 afslag Almere-haven.



Bij deze vestiging is een omgrenzende buitenspeelruimte in een bosrijke
omgeving met allerlei speelmogelijkheden. Er wordt gezamenlijk uitgespeeld
met de baby’s en/of BSO-kinderen, maar ook alleen als peutergroep.
De peuteropvang biedt per groep ruimte aan 12 kinderen in de leeftijd van 2
tot 4 jaar met 2 leidsters. Er is 1 peutergroep in deze vestiging. De kinderen,
die gebruik maken van de dagopvang, maken ook gebruik van het peuteraanbod in de ochtend.
Deze vestiging biedt de diverse CREATIVE Kids-activiteiten, bibliotheek, kooken theaterhoek, die ook regelmatig deel zullen uitmaken van het
peuterprogramma.
32
33


Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein. Dit
programma geeft aansluiting met veel programma’s, die de scholen voor de
kleuters gebruiken. Bij het peuterprogramma Peuterplein wordt gewerkt met
de thema’s: zomer, herfst, winter, lente, familie, je lichaam, water en
huisdieren. Peuterplein is een breed pakket voor stimulering van de
ontwikkeling van jonge kinderen. Het biedt een goede voorbereiding op groep
1 van de basisschool.
In de vestiging zijn aantal 2 medewerkers aanwezig. Het opendeurenbeleid
aldaar en het gebruik van meerdere stamgroepruimtes zijn een onderdeel van
het beleid in het kader van het vier ogen principe.
11.4 Peuteropvang kinderWORLD Almere-Stad
kinderWORLD Almere is gelegen aan de Audioweg 5; 3 minuten vanaf de A6 afslag
Almere-Stad, aan de Hoge Ring..





Bij deze vestiging is een omgrenzende buitenspeelruimte met allerlei
speelmogelijkheden. Er wordt gezamenlijk uitgespeeld met de baby’s en/of
BSO-kinderen, maar ook alleen als peutergroep.
De peuteropvang biedt per groep ruimte aan 14 kinderen in de leeftijd van 2
tot 4 jaar met 2 leidsters. Er zijn 3 peutergroepen in deze vestiging. De
kinderen, die gebruik maken van de dagopvang, maken ook gebruik van het
peuter-aanbod in de ochtend. Dit gebeurt op de eigen groep of samen met de
speciale peutergroep (ochtendopvang). Mochten groepen samengaan, dan
wordt u hier uiteraard over geïnformeerd.
Deze vestiging biedt de diverse CREATIVE Kids-activiteiten, bibliotheek,
gymzaal, kook- en theaterhoek, die ook regelmatig deel zullen uitmaken van
het peuterprogramma.
Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VV-programma Peuterplein. Dit
programma geeft aansluiting met veel programma’s, die de scholen voor de
kleuters gebruiken. Bij het peuterprogramma Peuterplein wordt gewerkt met
de thema’s: zomer, herfst, winter, lente, familie, je lichaam, water en
huisdieren. Peuterplein is een breed pakket voor stimulering van de
ontwikkeling van jonge kinderen. Het biedt een goede voorbereiding op groep
1 van de basisschool.
In de vestiging zijn aantal 2 medewerkers aanwezig. Het opendeurenbeleid
aldaar en het gebruik van meerdere stamgroepruimtes zijn een onderdeel van
het beleid in het kader van het vier ogen principe.
11.5 Peuteropvang kinderWORLD i.s.m. De Goede Herder te Almere
Basisschool De Goede Herder is een eigentijdse katholieke school in Almere-Buiten.
Naast het aanleren van de gebruikelijke vakken stelt de school zich tot doel de normen
en waarden uit te dragen naar iedereen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt in
zijn of haar geloof. Ieder mens is uniek en ieder mens mag zijn, de kinderen worden
gewaardeerd op hun talenten en niet op datgene wat ze (nog) niet kunnen. Het kind
mag zichzelf zijn en vandaar uit leren en zichzelf ontwikkelen. Dit doen we samen met
andere kinderen, de leerkrachten en de pedagogisch medewerkers.
Website: www.rkbsdegoedeherder.nl
33
34




In de ruimte voor de peuteropvang wordt ook kinderdagopvang aangeboden in
dezelfde leeftijdscategorie. De kinderen van de kinderdagopvang nemen ook
deel aan het peuterprogramma.
De peuteropvang (inclusief kinderdagopvang-kinderen) is vanaf 2 tot 4 jaar in
een groep met maximaal 14 kinderen onder begeleiding van 2 pedagogisch
medewerkers. De kind-leidster ratio is één op acht. Wanneer er VVE-kinderen
binnen de groep aanwezig zijn, zal er extra bezetting zijn qua personeel.
Bij de start zal afhankelijk van het aantal kinderen in eerste instantie een
pedagogisch medewerker aanwezig zijn. Het vier-ogen-principe wordt hier
ondersteund door de leerkrachten van groep 1 /2 en overige leerkrachten
binnen de school. De peuteropvang wordt enkel aangeboden op de ochtenden,
waarop ook school is.
Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein om
zo de doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn kinderWORLD i.s.m. De
Goede Herder) te bevorderen. Om de overdracht zou goed mogelijk te
realiseren zal bovendien het onderlinge contact en een goede voorbereiding
voor de komende overgang naar school zou veel mogelijk worden gemotiveerd
door op gezette tijden gezamenlijk spelen door de peuters en de kinderen uit
groep1 / 2. Ook het buitenspelen maakt hier deel vanuit.
11.6 kinderdagopvang in school kinderWORLD i.s.m. OBS De Omnibus
Basisschool De Omnibus is een oecumenische school, waar iedereen welkom is.
Naast passend onderwijs voor kinderen met een spraak-/taalachterstand, biedt de
school voor kinderen, die bovengemiddeld presteren ook de Omni-plus-groep.





In de ruimte voor de peuteropvang wordt ook kinderdagopvang aangeboden
in dezelfde leeftijdscategorie. De kinderen van de kinderdagopvang nemen
ook deel aan het peuterprogramma.
De peuteropvang (inclusief kinderdagopvang-kinderen) is vanaf 2 tot 4 jaar
in een groep met maximaal 14 kinderen onder begeleiding van 2
pedagogisch medewerkers. De kind-leidster ratio is één op acht. Wanneer
er VVE-kinderen binnen de groep aanwezig zijn, zal er extra bezetting zijn
qua personeel.
Bij de start zal afhankelijk van het aantal kinderen in eerste instantie een
pedagogisch medewerker aanwezig zijn. Het vier-ogen-principe wordt hier
ondersteund door de leerkrachten van groep 1 /2 en overige leerkrachten
binnen de school. Peuteropvang wordt enkel aangeboden op ochtenden,
waarop school is.
I.t.t. de overige peuteropvanglocaties zal deze locatie om 08.15 uur open
gaan en de opvang starten om 08.30 uur en eindigen om 11.30 uur.
Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein.
Dit peuterprogramma geeft goede aansluiting op het kleuterprogramma,
waarmee de Omnibus werkt. Door deze programma’s op elkaar af te
stemmen wordt er een doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn
kinderWORLD i.s.m. De Omnibus) gerealiseerd. Om de overdracht zo goed
mogelijk te realiseren zal bovendien het onderlinge contact en een goede
voorbereiding voor de komende overgang naar school zo veel mogelijk
worden gemotiveerd door op gezette tijden gezamenlijk spelen door de
34
35
peuters en de kinderen uit groep1 / 2. Ook het buitenspelen maakt hier deel
vanuit. Uiteraard zullen kinderen, die passende begeleiding nodig hebben,
zoals de school ook biedt, zoals spraak-/taalachterstand of bovengemiddeld
presteren, door de nauwe samenwerking tussen opvang en school hier ook
al in meegaan.
Om de doorgaande leerlijn nog verder te optimaliseren gaat de
peuteropvang het peuterobservatiesysteem DORR gebruiken. Deze sluit
aan op die van de kleuters. Bij de observaties zal ook nauw contact zijn met
ouders en ib-er van de Omnibus.
11.7 kinderdagopvang in school kinderWORLD i.s.m. KBS Pirouette
Basisschool Pirouette is een eigentijdse katholieke school in Almere-Muziekwijk. De
Pirouette heeft kennisoverdracht, leren omgaan met elkaar, het bevorderen van de
zelfstandigheid, leren samenwerken, oog hebben voor elkaar hoog in het vaandel
staan. Alle kinderen, leerkrachten en pedagogisch medewerkers dragen dit uit.
Website: www.kbspirouette.nl
 De peuteropvang is vanaf 2 tot 4 jaar in een groep met maximaal 16 kinderen
onder begeleiding van 2 pedagogisch medewerkers. De kind-leidster ratio is
één op acht.
 Bij de start zal afhankelijk van het aantal kinderen in eerste instantie een
pedagogisch medewerker aanwezig zijn. Het vier-ogen-principe wordt hier
ondersteund door de leerkrachten van groep 1 /2 en overige leerkrachten
binnen de school. De peuteropvang wordt enkel aangeboden op de ochtenden,
waarop ook school is. Ook is er verlengde peuteropvang mogelijk tot 14:00 uur.
Er zijn dan rustmomenten op stretchers op de groep.
 Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein om
zo de doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn kinderWORLD i.s.m. KBS
Pirouette) te bevorderen. Om de overdracht zou goed mogelijk te realiseren
wordt er nauw samengewerkt met de leerkrachten groep 1/2 en zal o.a. worden
gemotiveerd door op gezette tijden gezamenlijk spel tussen de peuters en de
kinderen uit groep1 / 2. Ook het buitenspelen maakt hier deel vanuit.
11.8 Peuterspeelzaal kinderWORLD i.s.m. de Olijfboom te Almere-Stad
De Olijfboom is een Protestants Christelijke basisschool in Parkwijk/Verzetswijk. De
Olijfboom wordt vaak in de bijbel genoemd en staat symbool voor een
leefgemeenschap. De Olijfboom wil een gemeenschap zijn, waar kinderen tot bloei
komen
Website: www.de-olijfboom.nl
 De groep is in het lokaal naast de kleuters gevestigd. Dit bevordert de
doorgaande leerlijn van peuter naar kleuter zo optimaal mogelijk.
 De peuteropvang is vanaf 2 tot 4 jaar in een groep met maximaal 16 kinderen
onder begeleiding van 2 pedagogisch medewerkers. De kind-leidster ratio is
één op acht. Wanneer er VVE-kinderen binnen de groep aanwezig zijn, zal er
extra bezetting zijn qua personeel. Daar deze groep in school aanwezig is,
wordt er bij een pedagogisch medewerker (als er 8 of minder zijn) door de
aanwezig van leerkrachten voldaan aan het vierogenprincipe.
35
36

Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein om
zo de doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn kinderWORLD i.s.m.
Olijfboom) te bevorderen. Om de overdracht zou goed mogelijk te realiseren zal
bovendien het onderlinge contact en een goede voorbereiding voor de komende
overgang naar school zou veel mogelijk worden gemotiveerd door op gezette
tijden gezamenlijk spelen door de peuters en de kinderen uit groep1 / 2.
36
37
PROTOCOL OPVALLEND GE DRAG
Voorwoord
Pedagogisch medewerkers op het kinderdagverblijf nemen naast ouders, verzorgers
en hun familie een gedeelte van de opvoeding van de kinderen over. De
kinderopvang is vaak de eerste plaats waar kinderen regelmatig buiten de eigen
gezinssituatie een aantal uren per week tussen leeftijdsgenootjes zijn. Pedagogisch
medewerkers maken een aantal ontwikkelingsmomenten van dichtbij mee en zullen
daardoor ook signaleren welke kinderen zich langzamer of anders ontwikkelen dan
de andere kinderen. Om voor deze kinderen de voorwaarden te scheppen waardoor
ze beter kunnen functioneren zijn in dit protocol richtlijnen vastgelegd. De
pedagogisch medewerker kan aan de hand van dit protocol de stappen nemen die
nodig zijn om kinderen met opvallend gedrag beter te begeleiden.
37
38
Inhoud:
1. Wat is opvallend gedrag?
1.1. Gedragsproblemen
1.2. Ontwikkelingsproblemen
1.3. Aangeboren beperking
2. Welke stappen dien je te ondernemen?
2.1. Signaleren
2.2. Verhelderen
3. Stappenplan
4. Gesprek ouders/verzorgers
5. Observeren
6. Advies en ondersteuning
7. Plan van aanpak
8. Advies en ondersteuning externe organisaties
9. Terugkomen op gemaakte afspraken
10. Ouders willen geen hulp
11. Afsluiting
Bijlages
Bijlage 1.Naslagwerk kinderen met opvallend gedrag
Bijlage 2: Voorbeeld Zorgformulier
Bijlage 3: Voorbeeld Takenlijst
Bijlage 4: Voorbeeld Zorgformulier
Bijlage 5: Extra informatie over verwijzing
38
39
1.Wat is opvallend gedrag?
1.1 Gedragsproblemen
Bepaalde gedragsuitingen zoals agressie, angst en drift zijn bij sommige kinderen
vaker dan normaal aanwezig. Soms gaat dit gepaard met problemen in het leggen
van contacten met andere kinderen en volwassenen. Dergelijk gedrag leidt meestal
tot problemen bij het kind zelf en in de relatie die het kind met de omgeving heeft.
Ook is het mogelijk dat een kind heel teruggetrokken is, nauwelijks opvalt in de groep
en moeilijk contact maakt met de andere kinderen en de pedagogisch medewerkers.
1.2.Ontwikkelingsproblemen
Ieder kind ontwikkelt zich in zijn eigen tempo. Het ene kind ontwikkelt zich in een
bepaalde periode op een specifiek ontwikkelingsgebied meer dan de ander. De een
kan sneller lopen, de ander sneller praten. Op een bepaalde leeftijd hebben de
meeste kinderen een aantal vaardigheden ontwikkeld. Aan de hand daarvan is een
gemiddelde vastgesteld. Er zijn kinderen die boven het gemiddelde zitten, anderen
zitten er net onder. Wanneer een kind zich merkbaar langzamer ontwikkelt dan voor
zijn leeftijd gebruikelijk is, kan het zijn dat er een probleem is met zijn ontwikkeling.
1.3 Aangeboren beperking
Er kan ook sprake zijn van een aangeboren beperking. Denk b.v. aan: contactstoornissen, een lichamelijke beperking of een afwijking aan het gehoor of gezichtsvermogen.
Een kind kan opvallend gedrag vertonen zoals aangegeven bij: ontwikkelings- en
gedragsproblemen. Voor pedagogisch medewerkers is het belangrijk om ook met de
mogelijkheid rekening te houden dat het opvallend gedrag wordt veroorzaakt door
een aangeboren beperking.
2. Welke stappen dien je te nemen wanneer je opvallend gedrag bij een kind
signaleert?
2.1. Signaleren
Signaleren betekent dat je opmerkzaam bent op iets dat opvalt bij kinderen. Je
vraagt je af of het iets is om je zorgen over te maken. Het is belangrijk dat
pedagogisch medewerkers niet te lang blijven rondlopen met vragen en twijfels, maar
er werk van maken. Als problemen tijdig herkend worden, dan kan het vaak
voorkomen worden dat ze verergeren. Door in een vroeg stadium signalen te
herkennen als een stoornis of risico voor de ontwikkeling, kunnen pedagogisch
medewerkers een bijdrage leveren aan vroegtijdige onderkenning. Om je te helpen
bij het herkennen van kinderen met opvallend gedrag is in dit protocol een document
opgenomen waarin je kunt opzoeken welke stappen je kunt nemen als je opvallend
gedrag signaleert.
Als er gegronde redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is van
kindermishandeling en/of verwaarlozing treedt onmiddellijk het protocol: “ Meldcode
kindermishandeling” in werking. Een pedagogisch medewerker dient haar zorgen en
twijfels zo snel mogelijk te delen met de rayonmanager.
39
40
2.2. Verhelderen
Om te besluiten of er iets gedaan moet worden, is het belangrijk om eerst meer
duidelijkheid te krijgen over het signaal. Zie bijlage kinderen met opvallend gedrag
Ook is het noodzakelijk te overleggen met de collega’s en rayonmanager.
Om een goede afweging te kunnen maken of het probleem zorgwekkend is en of er
stappen moeten worden genomen, dienen de vragen van het zorgformulier te
worden ingevuld. Mocht daarna blijken, dat er gehandeld moet worden, dan dient er
een stappenplan worden gemaakt.
40
41
3.Stappenplan bij kinderen met opvallend gedrag (tijdspad is richtlijn)
Signaleren
Pedagogisc Problemen
h
bespreken met
medewerke collega’s
r
Verhelderen
Pedagogisc
h
medewerke
r
Gesprek met
ouders
Contactpersoon
kind
Indien
nodig
samen met
rayonmanager
Observeren
Contactpersoon
kind en/of
team of
Vervolggesprek
ouders
Contactper
soon kind
Indien
nodig met
rayonmanager
Vervolg n.a.v. het
2e gesprek met
ouders
Contactpersoon
kind/ indien
nodig met
rayonmanager
In overleg met de
rayonmanager
wordt beslist of er
een gesprek met
ouders moet
komen om de zorg
kenbaar te maken
Benoemen wat er
is gesignaleerd.
Vraag of ouders
het herkennen en
wat hun
bevindingen zijn.
Zorg uitspreken.
Maak hierna een
nieuwe afspraak
met ouders
Observatie maken
van het kind op de
groep aan de
hand van
observatieformulieren
Het gehele team
houdt op schrift
opvallend gedrag
bij en beschrijft de
contactmomenten
met ouders
Met ouders wordt
de observatie
besproken en
samen met hen
wordt er naar de
volgende stap
gekeken. Wat zijn
de
mogelijkheden?
Afspraken maken
met ouders over
gezamenlijke
omgang t.a.v.
opvallend gedrag
van hun kind
Bespreken in
teamoverleg
(vraag je hierbij af
of het kan wachten
tot het overleg)
Maximaal 2 weken
na het
teamoverleg
Maximaal 2 weken
na teamoverleg
In de
tussenliggende
weken tussen 1e
en 2e gesprek met
ouders
Maximaal 2 tot 3
weken na eerste
gesprek
Maximaal 2 weken
na het
vervolggesprek
met ouders
41
42
Indien nodig wordt
er extern hulp
gezocht, b.v. door
een signalering in
de verwijsindex.
Initiatief ligt bij
ouders
Pedagogisch
medewerker biedt
ondersteuning.
Bespreek met
ouders hoe je
contact houdt.
42
43
4. Gesprek ouders
Het probleem hoeft nog niet helder te zijn voordat de ouders er in worden betrokken.
Juist in een zo vroeg mogelijk stadium is het goed de zorgen, die er rondom een kind
zijn met hen te delen.
De pedagogisch medewerker maakt daartoe binnen twee weken een afspraak met de
ouders. Indien nodig kan de rayonmanager hierbij aanwezig zijn.
De wijze waarop het probleem bespreekbaar gemaakt wordt is van essentieel belang.
Een dergelijk gesprek moet gevoerd worden in de sfeer van 'ik maak me zorgen' , ik
zag dat ..... teruggetrokken is of dat .... erg veel conflicten heeft, etc.
Belangrijk punt hierbij is om aan de ouders te vragen of zij dezelfde ervaring hebben.
Op deze manier bied je ouders een handreiking om erover te praten en wordt er een
ingang gezocht om het probleem bespreekbaar te maken, zonder dat de ouders zich
gelijk veroordeeld hoeven te voelen.
Samenvattend moeten in een gesprek met ouders de volgende punten naar voren
komen:
 De ouders wordt verteld wat is opgevallen. Zorg er voor dat dit feitelijke
informatie is.
 Er wordt aan de ouders gevraagd of zij dit ook opgemerkt hebben.
De pedagogisch medewerker geeft aan welke zorgen zij en het team hebben
 Er wordt aan de ouders gevraagd of zij die zorg delen.
 Er wordt gevraagd hoe ouders in dat geval met het bepaalde gedrag omgaan.
Als uit het antwoord van de ouders wordt begrepen dat zij de opvoedingsvragen van
de pedagogisch medewerker delen, dan vraagt de pedagogische medewerker of
ouders willen samenwerken met het team om samen naar hulp, oplossingen of andere
mogelijkheden voor hun kind te zoeken.
De pedagogisch medewerker observeert het kind de komende twee weken. De
pedagogisch medewerker maakt daarna een vervolgafspraak met de ouders. In het
vervolggesprek wordt samen met de ouders naar een oplossing gezocht. Wanneer er
besloten wordt om samen met ouders tot een plan van aanpak te komen, zonder de
hulp in te roepen van derden, dan is het belangrijk om binnen 3 maanden met ouders
te evalueren. Wanneer er hulp van buitenaf wordt ingeroepen, dan ligt het initiatief bij
de ouders. Aan de hand van de sociale kaart (zit bij de Meldcode), kan gekeken
worden welke hulp het beste bij ouders zou passen.
5. Observeren
Observeren is kijken en/of luisteren, waarbij dat wat gezien wordt, geregistreerd wordt.
Het verschil met kijken en luisteren in het dagelijkse doen en laten ligt in het feit dat er
zoveel mogelijk objectief gekeken wordt. Tijdens het kijken worden er geen conclusies
getrokken en oordelen geveld. Het interpreteren van gevoelens, zoals medelijden,
boosheid, geamuseerd zijn dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Ook het
registreren moet zo objectief mogelijk gebeuren.
Het observeren gebeurt door de pedagogisch medewerker. Hiertoe dient het
zorgformulier, bijgesloten in dit protocol ingevuld te worden. Dit formulier kan worden
besproken in het team waar de rayonmanager bij aanwezig is.
43
44
6. Advies en ondersteuning
Voor advies en ondersteuning kunnen de pedagogisch medewerkers terecht bij het
management, m.n. de rayonmanager en afdeling Commercie.
7. Plan van aanpak
Het is noodzakelijk het plan van aanpak te bespreken in het team en met de
rayonmanager. Ieder lid van het team moet weten wat erin staat en wat er aan de
ouders wordt voorgelegd. Het is van belang dat ieder teamlid zich ook aan de
afspraken houdt die erin staan, zodat er voor het kind een optimale situatie ontstaat
om het gedrag te veranderen. Denk ook om de overdracht naar invallers en stagiaires
toe.
Spreek met elkaar de evaluatiemomenten af, waarin er als team wordt gekeken of er
verbetering optreedt en of de gemaakte afspraken eventueel aanpast moeten worden.
8. Advies en ondersteuning externe organisaties
Organisaties waar pedagogisch medewerkers en ouders terecht kunnen wanneer er
zorg is over de ontwikkeling van een kind zijn:
 Consultatiebureau : ontwikkelingsproblemen jonge kinderen
 Huisarts : advies en eventuele doorverwijzing
 Zorggroep Almere : opvoedproblemen, achterstand in ontwikkeling,
gedragsproblemen
 AMK bij vermoeden kindermishandeling
9. Terugkomen op gemaakte afspraken
Binnen 3 maanden nadat het gesprek met de ouders is geweest over het plan van
aanpak, wordt er samen met de ouders gekeken of de aanpak het gewenste resultaat
heeft gehad.
Voorafgaand aan dit gesprek is de evaluatie in het team al geweest. Slaat de aanpak
aan dan kan worden besloten de aanpak te handhaven of af te sluiten.
Er moet worden afgesproken op welk moment er op het probleem teruggekomen wordt
om te kijken of de positieve lijn zich voortzet. Maak duidelijke vervolg afspraken en
noteer deze ook in het gespreksverslag.
Heeft de aanpak niet het gewenste effect, dan wordt onderzocht welke mogelijkheden
er verder zijn. Dit kan betekenen dat de aanpak wordt gewijzigd, of dat er advies
moeten worden gevraagd.. Het kan zijn dat het raadzaam is om hulp in te schakelen
van derden. Het initiatief hierin ligt bij de ouders.
De resultaten en aanbevelingen in de aanpak worden met de ouders besproken.
10. Ouders willen geen hulp.
Als ouders de problemen die bij hun kind gesignaleerd zijn niet herkennen of
ontkennen en geen hulp willen voor hun kind is het belangrijk dat er toch een
vervolggesprek wordt gepland. Het is wenselijk dat zo’n gesprek binnen 3 maanden
plaatsvind, zodat ouders geïnformeerd blijven over hun kind. Per situatie zal bekeken
moeten worden of het kind de juiste aandacht en begeleiding op de groep kan krijgen
en of het gedrag dat het kind vertoont niet structureel een één op één begeleiding
vraagt.
Wanneer blijkt dat de zorg die het kind nodig heeft niet op het kinderdagverblijf,
peuterspeelplaats of buitenschoolse opvang geboden kan worden, dan zal in overleg
met de rayonmanager moeten worden gekeken hoe nu verder.
44
45
11. Afsluiting
Als er nog steeds zorg bestaat, zal er weer vanaf stap 4 gewerkt worden. Als er geen
aanleiding meer is voor zorg, dan moet de zaak afgesloten worden. Dit wordt aan de
ouders gemeld. Het dossier wordt dan overgebracht naar kantoor, waar het op een
afgesloten plaats bewaard zal worden. Na twee jaar wordt het dossier vernietigd.
Ouders moeten geïnformeerd worden over wat er met de gegevens gebeurt.
45
46
Bijlage 1
Naslagwerk kinderen met opvallend gedrag
Hieraan toegevoegd vind je een uitgebreid naslagwerk m.b.t. kinderen met opvallend
gedrag waarin handvatten worden aangereikt hoe je als pedagogisch medewerker het
beste met het gedrag kunt omgaan. Bekijk het gedrag van het kind altijd in een bredere
context en vraag je af wat het kind met het gedrag wil bereiken. Kijk goed naar de
wisselwerking met andere kinderen en/of de pedagogisch medewerkers. Overleg met
ouders, de rayonmanager en het team blijft noodzakelijk!
Probleem gedrag
Je spreekt van probleemgedrag als een kind regelmatig ongewenst gedrag vertoont.
De constatering gebeurt meestal op basis van beoordelingen van de pedagogisch
medewerker en de reactie van de andere kinderen. Deze omgeving bepaalt of het
gedrag van een kind problematisch is of niet. Dergelijke oordelen zijn gebaseerd op
opvattingen en verwachtingen die de betrokkenen hebben. Daarom kunnen
beoordelingen van groep tot groep en van medewerker tot medewerker verschillen.
Soorten gedrag waarover je je zorgen kunt maken zijn:
 Agressiviteit;
 Driftbuien;
 Eenkennigheid;
 Koppigheid;
 Nerveuze tics;
 Teruggetrokken;
 Moeite met wennen;
 Angst;
 Jaloezie;
 Veel huilen;
 Veel mokken;
 Veel slapen;
 Voedselweigering en spugen;
Bij slechts een klein percentage van de kinderen met ongewenst gedrag is dit gedrag
problematisch, dat wil zeggen dat het gedrag regelmatig voorkomt.
Voor het ontstaan en voortduren van ongewenst gedrag kunnen verschillende
risicofactoren worden genoemd.
 Temperament van het kind;
 Sociaal - economische situatie thuis;
 Gebrek aan kennis bij de opvoeders;
 Relatieproblemen in het gezin.
Door deze factoren kan ongewenst gedrag uitgroeien tot probleemgedrag. Heeft het
probleemgedrag een functie? Met het in stand houden van deze functie blijft
probleemgedrag bestaan.
46
47
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Standaardadviezen, die aangeven hoe je met gedragsproblemen bij kinderen om moet
gaan, zijn niet te geven. Per kind moet gekeken worden naar mogelijke oorzaken voor
het gedrag en moet gezocht worden naar de meest geschikte reactie op het gedrag
van het kind. De manier van reageren bepaalt vaak of het gedrag zich doorzet of niet.
Algemene adviezen voor het omgaan met probleemgedrag:
 Omschrijf zo duidelijk mogelijk het gedrag;
 Observeer wat er aan het gedrag vooraf gaat;
 Kijk wat er precies gebeurt in de directe omgeving;
 Wat zal het kind mogelijk met dit gedrag proberen te bereiken;
 Ga na hoe je hierop reageert;
 Let op het effect op het gedrag van het kind;
 Wissel met collega’s van gedachten over ongewenst gedrag:
 Ga na of het gedrag thuis verschilt van het gedrag op de opvang;
Wanneer het probleemgedrag aanhoudt handel dan volgens het stappenplan in
dit protocol
Agressiviteit
Agressie is een diepe emotie die in elke leeftijdsfase een rol speelt. Schoppen, bijten,
slaan of schreeuwen kun je onder agressief gedrag verstaan. De mate waarin
agressief gedrag naar buiten komt, kan per kind verschillen. De aanleg van het kind
kan hierbij een rol spelen. De uiting van agressief gedrag vindt meestal plaats in
situaties die het kind niet aankan.
Voor het ontstaan van agressief gedrag bij kinderen zijn verschillende verklaringen:
 De agressie is aangeleerd
 De agressie ontstaat door frustratie
Kinderen zijn nooit zonder reden agressief. Hierbij gaat het om gevoelens van angst,
jaloezie, onmacht, verveling en zich in de steek gelaten voelen. Een kind gebruikt
agressie om zijn gevoelsleven te uiten. Negatieve gevoelens die iedereen van tijd tot
tijd heeft, kunnen zo een uitweg vinden.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Op het moment dat een kind agressief gedrag vertoont, kun je het best als volgt
reageren:
 Zorg dat het kind ophoudt met bijten, slaan en schoppen of schreeuwen;
 Zorg ervoor dat andere kinderen niet terugbijten, terugschoppen of terugslaan;
 Probeer het gedrag om te buigen door het kind bijvoorbeeld in een pop te
laten bijten, in een emmer te laten spugen of ergens anders te laten
schreeuwen;
 Probeer voor jezelf te achterhalen waarom het kind op dat moment agressief
gedrag vertoont\
 blijf rustig en ontspannen;
 Accepteer gedrag waarbij wordt geslagen en gegooid niet, maar de gevoelens
bij het kind wel:
47
48
Op lange termijn moet je vooral op het volgende bedacht zijn:
 Blijf positieve dingen in het kind zien en benadruk het positieve gedrag;
 Help het kind bij het vinden van manieren om gevoelens op een andere wijze
te uiten;
 Stel niet te hoge eisen aan het kind;
 Probeer bij extreem gedrag te achterhalen wat de oorzaken voor het gedrag
zijn;
 Probeer te achterhalen hoe het gedrag van het kind thuis is;
 Dwing kinderen niet om alles samen te doen en te delen;
 Zorg dat je consequent bent in de regels die gesteld zijn;
Angst
Angst is een sterke emotie en dient als signaal voor gevaar. Dit gevaar kan reëel zijn,
maar soms is het ook denkbeeldig. Angst is een vorm van zelfbescherming. Het
behoedt het kind voor onnodige risico's. Een kind dat geen gevaar kent, kan een
gevaar zijn voor zichzelf en voor anderen.
Je hebt verschillende typen angst. Elk type heeft een andere oorzaak.
De meest voorkomende angsten:
 Verlatingsangst of scheidingsangst
Het kind gaat zichzelf als een zelfstandig individu zien en komt daarbij los van de
opvoeders
te staan. Dit betekent tegelijkertijd dat het kind angst krijgt om de opvoeders te
verliezen. De
kenmerken bij scheidingsangst zijn slaapstoornissen en moeilijk afscheid kunnen
nemen.
 Angst voor vreemden
Onbekende situaties en mensen kunnen het kind angst bezorgen.
 Angst voor griezels en enge beesten
Bij oudere peuters en jonge kleuters komt de fantasie tot ontwikkeling. De kinderen
gaan
nadenken over dingen die er niet zijn. Ze kunnen moeilijk een scheiding aanbrengen
tussen
fantasie en werkelijkheid. Daardoor gaan bijvoorbeeld verhaaltjes en
televisieprogramma's in
hun fantasie een eigen leven leiden. Deze fantasie overweldigt de kinderen en wordt
daarom
als angstig ervaren.
 Angst voor het donker
Kinderen kunnen zich in het donker heel alleen voelen. Bovendien vinden ze het in het
donker moeilijk een onderscheid te maken tussen wat echt is en wat niet.
 Onberedeneerde angst
Deze angst valt niet nader te benoemen. Bij deze angst is het moeilijk om er achter te
komen waar de angst vandaan komt.
48
49
 Reële angst voor bedreigingen:
Voortkomend uit intimidatie, pesten of lichamelijke straf
Bovengenoemde angsten zijn een normaal verschijnsel in de ontwikkeling van
kinderen; toch zijn er grote verschillen tussen het ene en het andere kind. Dit heeft te
maken met de volgende factoren:
 Aanleg;
 Invloed van de opvoeding;
 Omgeving:
 Spanningen in huis;
 Veranderingen;
 Verhuizing;
 Ziekte;
 Mishandeling.
Voordat je gaat proberen de angst bij het kind weg te nemen, moet je weten hoe je de
angst kunt herkennen. Angst kan zich op de volgende manieren uiten
 Vermijdingsgedrag: weg deinzen voor andere kinderen of pedagogisch
medewerkers en niet naar de opvang willen;
 Verandering in het slaappatroon, moeite met inslapen en vaak wakker
worden;
 Verandering in zindelijkheid;
 Verandering in gedrag, vaak overdreven aanhankelijk, druk, wild of agressief;
 Lichamelijke klachten;
 Geen eetlust hebben;
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Neem de angst serieus:









Bied veiligheid door in de buurt te blijven, zo krijgen enge dingen geen kans;
Versterk het zelfvertrouwen van de kinderen: hoe positiever het zelfbeeld van
het kind, des te meer zijn ze in staat hun angst te overwinnen;
Geef zelf het goede voorbeeld: kinderen nemen ook angsten van anderen
over;
Maak angst bespreekbaar door bijvoorbeeld verhalen over angst met een
goede afloop voor te lezen;
Probeer te achterhalen hoe het gedrag thuis is;
Benadruk de angst niet te veel;
Forceer niets: kinderen kunnen dan overspoeld worden door angst en dat leidt
tot heftige paniek;
Zeg niet dat er niets is om bang voor te zijn;
Ga na of er een reële oorzaak van angst kan zijn, b.v. pesten, inadequaat
straffen, intimidatie of mishandeling;
Driftbuien
Een driftbui is een plotselinge uitbarsting van woede en boosheid. Driftbuien kunnen
onderdeel uit maken van de koppigheidsfase. Veel jonge kinderen in de leeftijd van
twee tot vier jaar hebben driftbuien.
49
50
Een driftbui ontstaat doordat het kind een teveel aan frustraties ervaart. Deze
frustraties moeten geuit worden. Dit komt bijvoorbeeld voor bij kinderen met een
vertraagde spraakontwikkeling. Deze kinderen kunnen zich moeilijk uiten en worden
daardoor niet altijd goed begrepen. Dit leidt tot frustraties; een driftbui kan het gevolg
zijn.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Als een kind een driftbui heeft, kun je het best als volgt reageren:
 Blijf rustig bij een driftbui;
 Laat het kind uitrazen;
 Probeer na afloop de emoties van het kind onder woorden te brengen;
 Zoek naar de oorzaak van het gedrag;
 Probeer te achterhalen hoe het kind thuis is;
 Ga niet schreeuwen en wordt niet boos, dit heeft vaak het omgekeerde effect;
 Geef het kind geen beloning of straf na een driftbui, zodat een driftbui niets ten
nadele of ten voordele verandert,
 Wees niet te voorzichtig uit angst dat het kind een driftbui krijgt;
 Overleg met collega’s voor een eenduidige aanpak naar het kind toe;
Breath holding spell
Dit angstaanjagende, maar onschuldige verschijnsel doet zich voor bij sommige
kinderen in de leeftijd van een half jaar tot ongeveer 5 jaar. Ze huilen korte tijd uit alle
macht en houden dan de adem in. Na enkele seconden lopen ze blauw of bleek aan
en verliezen het bewustzijn. Dit kan worden gevolgd door enige trekkingen van de
ledematen. Kort hierna komt het kind vanzelf weer bij en heeft nergens last van. Het
gebeurt nooit tijdens de slaap. Breath holding spell ontstaat vaak door angst, pijn of
een driftbui.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Blijf rustig, leg het kind op de zij, maak de mond leeg en knellende kleren los;
 Controleer de ademhaling;
 Geef het kind geen overdreven aandacht na het gebeurde;
 Voorkom ernstige driftbuien door het kind tijdig af te leiden;
 Als het de eerste keer is, overleg met de ouders en rayonmanager of er een
arts geraadpleegd moet worden (de aanval kan ook een koortsstuip of
epilepsie zijn);
 Probeer te achterhalen hoe het gedrag thuis is en bespreek met ouders hoe je
het beste kunt handelen.
50
51
Eenkennigheid
Aan eenkennigheid ligt angst ten grondslag, namelijk de scheidingsangst, die vanaf
ongeveer zeven maanden oud optreedt. Kenmerkend voor deze angst is, dat het kind
niets meer van anderen wil weten dan alleen maar van de eigen vertrouwde persoon.
Ook in een vreemd bed of andere kamer slapen wordt moeilijk. Het kind voelt zich in
de steek gelaten na het naar bed brengen. Het voelt zich gescheiden van een
vertrouwd persoon, ook al ligt het in zijn eigen bed.
Deze eenkennigheidperiode is het sterkst tussen de 8 en 18 maanden en kan tot rond
het tweede jaar duren. Het is belangrijk om te weten dat de angst echt is en voor het
kind heel reëel.
De baby kan de tijd waarin iemand verdwijnt niet overzien. Alles lijkt een eeuwigheid
te duren.
De scheidingsangst van de baby kan in een wat veranderde vorm doorzetten in de
peuterleeftijd.
Op dat moment wordt het angst voor liefdesverlies, een kinderangst die gedurende de
hele kindertijd een rol speelt. Deze angst hoort bij de ontwikkeling van het eigen "ik",
het kind gaat zijn grenzen verkennen. Tegelijkertijd komt het hierdoor tegenover zijn
opvoeders te staan, met hun regels en
grenzen. Deze confrontatie roept angst voor liefdesverlies op. Concreet houdt dit in
dat het kind bang is dat de ouders minder van hem zullen houden.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
De angst kan verminderd worden door:
 Niet lijfelijk aanwezig te zijn als de baby in bed of in de box ligt, maar wel je
stem te laten horen; dit biedt veiligheid;
 Je eigen bezigheden hebben in de buurt van de baby; het horen daarvan stelt
hem gerust;
 Dring het kind niet op aan anderen; het verergert de angst;
 Kiekeboe of verstoppertje spelen, zodat het kind leert begrijpen dat de
opvoeder ook weer terugkomt;
 Kijk hoe de ouders met de angst van het kind omgaan;
 Spreek samen met ouders af hoe je het aanpakt.
Huilen
Ook peuters huilen regelmatig. Naarmate ze ouder worden zal dit verminderen. De
oorzaken liggen anders dan bij het huilen van baby's. Angst en vrees kunnen een
peuter aan het huilen maken. Huilen is dan een manier om je te verdedigen tegen
onbehaaglijke gevoelens die niet onder woorden te brengen zijn. Angst ontstaat als
het kind de controle over zijn gevoelens begint te verliezen.
Mocht een peuter op het kinderdagverblijf te lang blijven huilen, dan is het van belang
hierover met ouders te praten. Is het kinderdagverblijf de juiste plek voor het kind? Wat
kunnen we doen om het kind te helpen?
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen:
 Als een kind huilt uit angst, erken die angst volledig;
 Troosten bij pijn en de pijn serieus nemen;
 Troosten en geruststellen als er iets kapot is gegaan;
 Bij frustratie niet redeneren of tegenspreken;
51
52

Bij moeite met afscheid nemen, het kind afleiden. Houd het afscheid kort en
volgens een vast ritueel. Bespreek dit met de ouders.
Jaloezie
Jaloezie is een complexe emotie, waarin allerlei gevoelens een rol spelen, zoals
woede en angst. Er zijn veel verschillende situaties waarin een kind jaloers kan zijn.
Bijvoorbeeld als een ander kind veel aandacht van de pedagogisch medewerker krijgt,
of als een vriendje in de belangstelling staat. Kinderen kunnen ook jaloers zijn op
speelgoed of kleding van anderen. Kinderen kunnen niet altijd duidelijk vertellen wat
ze voelen en waarom.
Zij kunnen hun gevoelens dan op de volgende manier uiten:
 Ruzie maken met andere kinderen;
 Agressief gedrag;
 Huilen als een ander kind aan hun spullen komt;
 Negatieve aandacht vragen;
 Uit hun doen zijn;
 Terugvallen in een vroeger ontwikkelingsstadium: duimzuigen, in de broek
plassen, niet meer zelf willen eten, driftbuien.
De grootste behoefte van kinderen is het krijgen van liefde en aandacht. Dat verschaft
zekerheid en een gevoel van eigenwaarde. Deze eigenwaarde hebben ze nog niet van
zichzelf; ze zijn afhankelijk van hun opvoeders. Meestal ontstaat jaloezie dan ook
doordat ze denken dat een ander kind van hun opvoeders meer aandacht en liefde
krijgt dan zijzelf.
Totdat ze een jaar of 4 à 5 jaar oud zijn zien kinderen zichzelf als middelpunt van de
wereld. Wanneer het kind ziet dat andere kinderen iets krijgen, kunnen of mogen kan
dit tot frustratie leiden, of wel jaloezie. Deze vorm van jaloezie hoort bij het groter
worden van het kind. Een gezonde dosis jaloezie prikkelt het kind om dingen te
ondernemen en stimuleert de ontwikkeling van het kind.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Ga direct in op het gedrag als het kind gooit of slaat;
 Maak gebruik van gebaren en woorden. Zorg dat het kind aan je stem én
mimiek duidelijk


merkt wat je bedoelt en dat je het ook meent;
Geef het kind geen straf voor jaloers gedrag, want daarmee bevestig je zijn
gevoel dat


men niet meer van hem houd. Dit versterkt het jaloeziegevoel;
Geef het kind geen extra aandacht op het moment zelf. Daarmee leer je het
kind dat

jaloeziegevoelens en aandacht vragen geen extra aandacht opleveren.
Hierdoor zal de jaloezie sneller verdwijnen;
Probeer te ontdekken waar de jaloezie vandaan komt. Als je weet wat er
achter het gedrag zit, kun je vermijden dat het kind het gevoel krijgt dat men
echt niet meer van hem houdt. Sommige kleuters reageren op andere
kinderen de spanningen af die ze thuis ervaren. Het gebeurt soms dat een

52
53



kind jaloers is hij een broertje of zusje heeft gekregen en als reactie daarop
kinderen op de opvang slaat. De baby kan hij immers niet slaan;
Beschouw jaloezie niet als iets afkeurenswaardigs. Accepteer jaloezie als iets
dat bij het leven hoort. Jaloers zijn is niet negatief, de manier waarop het soms
wordt geuit daarentegn wel;
Geef het kind positieve en volledige aandacht op momenten dat het zich niet
jaloers gedraagt. Dit is een goed middel om de jaloezie te verminderen. Het
gaat hierbij niet om de duur, maar wel om de manier waarop je het doet. Prijs
het kind om de dingen die het al kan. De kans bestaat dan dat het kind minder
jaloers wordt op wat andere kinderen al kunnen en mogen.
Versterk het gevoel van eigenwaarde van het kind door het dingen zelf te
laten doen.
Koppigheid
Volgens het woordenboek betekent koppigheid: vasthoudend aan eigen wil of inzicht,
halsstarrig, eigenzinnig. Bij kinderen wordt de term "koppig" vaak gebruikt om aan te
geven dat het gedrag van het kind niet overeenkomt met de geboden en verboden van
de opvoeder.
Iedereen wordt geboren met een dosis koppigheid. Bij de één is dat wat meer dan bij
de ander.
De koppigheidsfase ligt rond de leeftijd van 2 à 3 jaar. In deze periode wil de peuter
laten zien dat hij ook invloed heeft. Hij wil zijn zin doorzetten. Hier begint ook de
ontwikkeling van een eigen identiteit. Het koppige gedrag wordt door de opvoeders
vaak uitgelegd als "een eigen willetje". Als het kind naar het kinderdagverblijf gaat,
moet het zich aanpassen aan de eisen van de pedagogisch medewerker en de groep.
Het moet leren zich te gaan gedragen als lid van een groep. In het begin is er nog wel
ruimte voor een beetje koppigheid, maar dat wordt steeds minder.
Koppigheid ontstaat zelden doordat het kind een ander opzettelijk dwars wil zitten. De
koppigheid heeft eerder een signaalfunctie om aan te geven dat er iets met het kind
aan de hand is. Het kind geeft op deze manier aan dat het geholpen wil worden.
Koppigheid kan op de volgende manieren ontstaan:
 Het kind is onzeker en bang om te falen;
 Er zijn problemen in de thuissituatie en het kind is daardoor van streek;
 Het kind heeft een opdracht niet begrepen en kan dit niet duidelijk maken;
 Het kind heeft ruzie gehad met een ander kind en de pedagogisch
medewerker heeft het niet gemerkt;
 Het kind heeft, in zijn ogen, een onterechte correctie gehad;
 Koppigheid kan een symptoom zijn van een brede gedragsstoornis
ontwikkelingsstoornis; in dit geval komt koppigheid zowel thuis voor als op het
kinderdagverblijf. Het wordt frequent en intensief geuit, vaak in combinatie met
ander probleemgedrag zoals agressiviteit en woedaanvallen.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Koppigheid kan uitgroeien tot een gedragsprobleem als de pedagogisch medewerkers
er niet goed mee omgaan.
Zoek uit waarom een kind weigert om een bepaalde oefening te doen of om een
antwoord op een vraag te geven. Bespreek alles met het kind onder vier ogen op een
rustig moment.
53
54
Ga geen machtsstrijd aan met het kind door bijvoorbeeld te zeggen: "Je doet wat ik
zeg of anders...". Daar leert het kind niets van.
Als de koppigheid een symptoom is van een bredere gedragsstoornis, is het gedrag
vaak niet meer te corrigeren. In dit geval handel je volgens het stappenplan in dit
protocol.
Mokken
Mokken is pruilen, zich misnoegd tonen. Dit gedrag uit zich heel wat minder explosief
dan een driftbui. Bij mokken is het kind in zichzelf gekeerd, wrevelig en zegt niet direct
wat het wil. Kinderen die mokken kunnen wel praten, maar ze willen het niet.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Toon wel belangstelling voor het kind, maar negeer het negatieve gedrag;
 Geef het kind positieve aandacht;
 Betrek het kind langzaam bij de andere kinderen;
 Probeer te achterhalen hoe het gedrag thuis is.
Nerveuze tics
Tics zijn onwillekeurige bewegingen van willekeurige spieren die op normale wijze
werken. Tics treden plotseling en meermalen achter elkaar op. Bij inspanning en
emotie nemen tics toe. Gedurende de slaap zijn de tics afwezig. Tics komen bij
kinderen regelmatig voor, met name oogknipperen. Het kind kan de tics nauwelijks
willekeurig beïnvloeden. Daarom horen nagelbijten, neuspeuteren en hoofdbonken
niet bij tics. Bij jongens komen tics vaker voor dan bij meisjes.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Negentig procent van de kinderen raakt de tic ook weer kwijt. Wanner dit niet het geval
is, is het zaak aan de tics aandacht te besteden. In eerste instantie is een gesprek met
de opvoeders noodzakelijk. Kijk hierbij naar het stappenplan in dit protocol. Er is geen
indicatie voor het geven van medicijnen bij enkelvoudige tics.
Slaapproblemen
Bij kinderen is sprake van een slaapprobleem, wanneer kinderen niet kunnen slapen
of als het slapen wordt onderbroken. Deze onderbreking kan plaatsvinden tijdens het
in- of doorslapen. Er kan een slaapprobleem ontstaan door een verschuiving van het
ritme. In het begin hebben kinderen geen echte problemen met slaapstoornissen.
Blijven daarentegen de slaapstoornissen lang aanhouden, dan kan het kind
oververmoeid raken waardoor echte slaaptekorten ontstaan.
Het is belangrijk dat kinderen slapen. Slapen is immers een belangrijk onderdeel van
het leven. Slapen verfrist en na het slapen kan een probleem beter worden opgelost.
Slapen heeft zowel lichamelijk als geestelijk effect. Door te slapen rust je uit. Kinderen
hebben slaap ook nodig om te groeien, om energie op te doen en om actief bezig te
kunnen zijn.
Slapen en wakker zijn horen bij elkaar. Slapen wordt meestal gezien als een tijdelijke
onderbreking van het wakker zijn. De afwisseling tussen slapen en waken is een
biologisch ritme, het zogenaamde slaap-waakritme. Onder normale omstandigheden
zijn we overdag actief en slapen we 's nachts. Dit geldt ook voor kinderen als ze een
normaal slaap-waakritme hebben opgebouwd.
Slaapproblemen komt bij 25 procent van de kinderen voor. Voor het kind zelf geeft dit
vaak geen problemen. Het zijn eerder de opvoeders die problemen hebben met het
slaapgedrag van het kind. Als het kind slecht slaapt, kan het overdag
54
55
gedragsproblemen vertonen. Alle kinderen worden midden in de nacht wel een keer
wakker. Elk kind reageert anders op dit wakker worden. Sommige kinderen maken hun
opvoeders wakker, anderen niet. Meestal vallen ze vanzelf weer in slaap.
Er is een aantal redenen te noemen voor slaapproblemen bij kinderen.
 Temperament;
 Angsten;
 Omgevingsfactoren;
 Ziekte en nare ervaringen
Ziektes, zoals terugkerende oorontstekingen en verkoudheden, hebben een slechte
invloed op het ritme dat een kind opbouwt. Als kinderen ziek zij, krijgen ze meestal
extra aandacht van de opvoeders. Als het kind weer beter is, kan het patroon van extra
aandacht blijven bestaan, waardoor het kind slechter slaapt.
Gebrek aan gewoontevorming en onregelmatig gezinsritme:
Gebrek aan gewoontevorming kan een slaapprobleem in stand houden. Bedrituelen
horen erbij om het kind veiligheid en vertrouwen te geven. Als alles op dezelfde tijd,
manier en volgorde gebeurt, heeft het kind de mogelijkheid om afscheid te nemen en
zijn ogen dicht te doen.
Problematische thuissituatie:
Door spanningen en onrust binnen het gezin kunnen slaapproblemen bij kinderen
ontstaan.
Onrustige woonomgeving:
Lawaai, warmte, kou, lichtinval kunnen zulke sterke zintuigprikkels geven dat een kind
er niet doorheen slaapt.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Meestal komt het eerste signaal van slaapproblemen van de ouders. Soms kun je het
ook aan het kind zien. Het heeft dan donkere kringen onder de ogen en ziet er bleek
en moe uit. Als het kind 's morgens niet uit zichzelf wakker wordt, dan krijgt het te
weinig slaap. Als het kind slaapproblemen heeft, is het belangrijk om te ontdekken
welke factoren van invloed zijn op het slaapritme van het kind. Dit is vooral van belang
als er mogelijk kindermishandeling in het spel is.
Adviezen voor de pedagogisch medewerker:
 Breng regelmaat aan in het spel en eten en drinken op de kinderopvang;
 Zorg voor veiligheid en geborgenheid bij drukke, actieve kinderen;
 Neem kinderangsten serieus;
 Toon begrip voor de opvoeders;
 Realiseer je dat alle kinderen af en toe slecht slapen; dit kan weer snel
overgaan, dus je hoeft je niet altijd zorgen te maken;
 Laat kinderen overdag niet extra lang slapen, dit verstoort het slaapritme nog
meer
Aan de ouders kun je het volgende adviseren:
 Geef aan dat een regelmatig ritme belangrijk is;
 Bedrituelen geven een kind veiligheid;
 Sluit omgevingsprikkels buiten (dikker gordijnen, rust in huis);
 Zorg voor een consequente aanpak;
 Wijs ouders er op dat ze het consultatiebureau kunnen raadplegen voor
advies.
55
56
Het teruggetrokken kind
Teruggetrokken, stille kinderen tref je vaak aan in groepen van jonge kinderen. Soms
betreft het kinderen die er nog niet aan toe zijn om zich in het speelgewoel te storten,
maar het wel leuk vinden om toe te kijken.
Zij zijn meestal wat stiller dan de rest, maar doen wel met plezier mee als je ze uitnodigt
om b.v. mee te doen aan een activiteit. Deze kinderen reageren vaak normaal op de
pedagogisch medewerker en op contacten van de andere kinderen.
Na een periode van drie maanden trekken deze kinderen meestal bij. Het kan ook zijn
dat het kind te jong is voor de groep. Je ziet dan dat het angstig of helemaal niet
reageert op agressief gedrag van andere kinderen. Het kind trekt vaak langzaam bij.
Wanneer kinderen problemen hebben in de thuissituatie wordt het een ander verhaal.
De moeilijkheden, die zij thuis ondervinden, zijn:
 Echtscheidingsperikelen;
 Werkloosheid van één of beide opvoeders;
 Spanningen tussen de opvoeders;
 Straf en vormen van mishandeling;
 Emotionele verwaarlozing.
Het kind kan thuis zijn agressie niet kwijt. Agressie hoort echter als uitingsvorm bij de
ontwikkelingsfase van een kind. Het is onmogelijk het kind op te voeden zonder
agressieve uitingen. Zijn deze uitingen thuis echter taboe, dan kan het kind reageren
met naar binnen gericht gedrag. Het afwijzen van agressief gedrag leidt ertoe dat elke
emotie van het kind vervlakt. Het kind vertoont dit gedrag ook op de opvang.
Het kind heeft problemen met de opvang. Het kan moeilijk scheiden van thuis en voelt
zich bedreigd in de groep. Thuis gedraagt het kind zich heel normaal. Dit betekent dat
het kind zich in de groep nog niet op zijn gemak voelt. Dit probleem komt in de praktijk
maar zelden voor.
Het kan ook voorkomen dat kinderen zonder een aanwijsbare reden stil zijn. Bespreek
dit met je team en rayonmanager en plan een gesprek met ouders
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Breng de ouders van het kind op de hoogte van je bevindingen
 Probeer samen met ouders te achterhalen wat de oorzaak kan zijn
Wanneer je het gedrag niet kunt achterhalen volg dan de stappen in dit stappenplan
Wennen op het kinderdagverblijf of de buitenschoolse opvang
Voor het eerst naar het kinderdagverblijf of de buitenschoolse opvang is wennen voor
kinderen en hun ouders. Ieder kind en iedere ouder reageert anders op de nieuwe
omgeving. Sommige kinderen komen binnen, zien hun ouders niet meer en genieten
volop. Andere kinderen zijn een korte of langere tijd verdrietig. Ook ouders reageren
verschillend op het wennen. Zij kunnen hun kind meteen met een gerust hart
achterlaten of huilend de deur uit gaan bij het afscheid nemen.
Eenkennigheid en de daarmee gepaard gaande scheidingsangst kunnen problemen
bij het wennen op de opvang geven. De eenkennigheidfase van baby's begint zo
ongeveer bij zes à zeven maanden. Na die tijd kan het wennen een probleem worden.
De eenkennigheidfase is een ontwikkelingsfase van kinderen. Het kind gaat het
56
57
verschil zien tussen de vaste verzorger en een vreemde. Bij het zien van een vreemde
kan een kind gaan huilen, angstig worden en wegkruipen bij de vaste verzorger.
Het wennen van jonge baby's gaat vaak snel. Oudere kinderen hebben vaak wat meer
tijd nodig. Het is bekend dat kinderen vanaf acht maanden heftig reageren op scheiding
van hun opvoeders en dat het niet ongewoon is dat kinderen vier weken nodig hebben
om zich helemaal vertrouwd te voelen in een kinderdagverblijf.
Ook bij peuters speelt eenkennigheid en angst voor scheiding van de vaste
verzorgsters een rol. Deze angst is meestal op te lossen. Aan peuters kun je vertellen
dat de opvoeder weer terugkomt. Peuters
zijn nauwelijks in staat hun gevoelens onder woorden de brengen. Hoe ze het wennen
beleven moet je vaak afleiden uit hun gedrag.
Naast eenkennigheid spelen er nog meer factoren een rol bij wenproblemen. Het is
belangrijk om per kind goed te bekijken wat er aan de hand is, en hoe je kunt helpen.
Belangrijk is het ook om van de opvoeder te horen hoe het kind thuis heeft gereageerd.
Was het moe of onrustig?
Een aantal richtingen waar je bij wenproblemen aan kunt denken zijn:
 Sommige ouders hebben moeite om hun kind achter te laten op het
kinderdagverblijf. Dit voelen kinderen goed aan;
 Het afscheid gaat niet goed. Dit kan door het "onhandig" op elkaar reageren
van ouder, kind en pedagogisch medewerkers. Ouders die wegsluipen, omdat
ze bang zijn voor tranen; medewerkers die onduidelijk zijn over wat zij van
ouders verwachten;
 Het moment, waarop het kind voor het eerst naar het kinderdagverblijf of de
buitenschoolse opvang gaat, is ongelukkig: er is net een nieuw broertje of
zusje geboren; één van de opvoeders is ziek; vader en moeder zijn net
gescheiden; het gezin is net verhuisd;.
 Het kind maakt een verandering mee, waar het helemaal niet om gevraagd
heeft. Pas als de leuke kanten van de nieuwe situatie - speelgoed, andere
kinderen - ontdekt worden, verminderen of verdwijnen het protest en verdriet;
 Het kind voelt zich overweldigd door de nieuwe situatie;.
 Het karakter van een kind kan een rol spelen. Er zijn kinderen die slecht of
niet tegen onoverzichtelijke situaties kunnen;
 Ook kinderen die gewend zijn aan een vertrouwde oppas thuis, kunnen moeite
hebben met wennen in een kinderdagverblijf, peuterspeelplaats of
buitenschoolse opvang. Er zijn meer prikkels voor het kind dan in een
omgeving met weinig of geen kinderen en één volwassene.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Accepteer dat het kind verdrietig is in de wenperiode;
 Toon begrip voor hoe het kind zich voelt. Het helpt vaak als je probeert het
gevoel van het kind onder woorden te brengen en dit gevoel probeert te
bevestigen. Vanuit die bevestiging kun je als pedagogisch medewerker rust en
ruimte krijgen om het kind te troosten en uit te leggen wanneer het weer wordt
opgehaald. Alleen maar afleiden ontkent het verdriet van het kind. Het is juist
nodig om het kind over zijn verdriet heen te helpen;
 Met een peuter kun je praten. Je kan bijvoorbeeld aan de hand van een
boekje laten zien hoe het afscheid nemen gaat. Je kan duidelijk maken dat de
opvoeder weer terugkomt
 Besteed in het begin veel tijd aan het kind;
57
58







Geef het kind een eigen plekje;
Bied het kind een duidelijk ritme aan;
Noem de namen van de andere kinderen vaak;.
Zorg dat je goed op de hoogte bent van de bijzonderheden van het kind.
Neem deze in het begin zoveel mogelijk over;
Stel de eerste keren weinig eisen aan het kind. Geef het kind de kans om
rustig de omgeving, de mensen en de andere kinderen te bekijken;
Spreek af dat het kind op tijd wordt gebracht en gehaald, zodat niet alle
kinderen al zijn opgehaald;
Bij het afscheid nemen is het belangrijk dat de ouder zegt dat zij weggaat. Dit
moet duidelijk aangegeven worden. Dan is ook duidelijk dat de ouder pas later
terugkomt
Ontwikkeling- en functiestoornissen
Vroegtijdige signalering
Kinderen verschillen van elkaar. Ook op het kinderdagverblijf, peuterspeelplaats en de
buitenschoolse opvang zie je verschillen in persoonlijkheid, motoriek, spraak en in
tempo van ontwikkeling. De marge van wat een normale ontwikkeling genoemd wordt
is groot. De aanleg van een kind geeft de grens aan hoe ver het kan komen in zijn
ontwikkeling en wanneer het rijp is voor een volgende stap. Het is afhankelijk van zijn
omgeving welke kansen hij krijgt om ervaring en kennis op te doen om zijn talenten te
ontplooien.
Wat is een ontwikkelingsstoornis?
Het 'gemiddelde kind' bestaat niet, bij elk kind zijn wel bijzonderheden op te merken;
leiden die bijzonderheden niet tot blijvend nadelige gevolgen voor het kind, dan is er
sprake van een normale ontwikkeling.
Wijkt een kind naar beneden af van het gemiddelde dan spreken we van een
ontwikkelingsachterstand.
Bij een ontwikkelingsstoornis gaat het om een duidelijke afwijking van de gemiddelde
ontwikkeling van leeftijdsgenoten. Het kind is dan erg achter of ontwikkelt zich
opvallend anders. Deze verstoorde ontwikkeling valt op en vaak zijn er extra
maatregelen nodig om kind de kans te geven zich zoveel mogelijk te ontplooien.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Als pedagogisch medewerker kun je te maken krijgen met kinderen die opvallen en
waarbij je vermoedt dat hun ontwikkeling wordt bedreigd. Dit kan worden veroorzaakt
door factoren in het kind zelf, of door factoren in de omgeving van het kind. In eerste
instantie kun je proberen deze tekenen van een mogelijke ontwikkelingsachterstand of
-stoornis te benoemen.
De signalen van een mogelijke stoornis kun je constateren op één
ontwikkelingsgebied, bijvoorbeeld in de motoriek. Veel vaker echter zul je zien dat zich
op meerdere terreinen problemen voordoen: het kind is bijvoorbeeld niet alleen laat
met praten, maar is ook motorisch onhandig. Bij jonge kinderen is er nog een grote
samenhang tussen de verschillende ontwikkelingsgebieden.
Twee voorbeelden: blijft de denkontwikkeling achter, dan heeft dit onmiddellijk invloed
op de taal; een kind dat onhandig beweegt kan hiervan last hebben in het spel en de
zelfredzaamheid. Het is sterk aan te raden om bij twijfel aan de ontwikkeling alle
58
59
ontwikkelingsgebieden onder de loep te nemen door deze nader te observeren en te
omschrijven.
De volgende aandachtspunten kunnen hierbij tot steun zijn:
 Bewegen: grove en fijne motoriek;
 Praten: begrijpen en uiten van taal;
 Contact met de pedagogisch medewerkers;
 Contact met kinderen;
 Groepsgesprek;
 Spel binnen en buiten;
 Gedrag: binnen en buiten
 Opvallende kenmerken;
Niet iedereen kijkt via dezelfde bril naar het gedrag van kinderen. Wat de één normaal
vindt, vindt de ander afwijkend. Door te praten met collega's of hen mee te laten kijken
naar de kinderen waarover je je zorgen maakt, kun je er achter komen in hoeverre het
gedrag van het kind te maken heeft met jouw oordeel en verwachtingen of dat collega's
je zorg delen.
Bovendien kun je samen nagaan in hoeverre factoren binnen de opvang of van je
eigen aanpak van invloed kunnen zijn. In een gesprek met de opvoeders kan duidelijk
worden of zij de zorg om de ontwikkeling delen en welke gebeurtenissen en
omgevingsfactoren mogelijk een rol spelen. Het kan zijn dat zij bepaalde factoren al
langer als een probleem ervaren en dat de ontwikkeling van het kind vanaf het begin
afwijkend is verlopen. Ook kunnen gebeurtenissen in het gezin, de opvoedingssituatie
of persoonlijke problemen van de gezinsleden zijn weerslag hebben gehad op de
ontwikkeling.
 Gedraagt het kind zich thuis net als in de groep; wanneer dit niet het geval is,
welke factoren spelen dan een rol?
 Gedraagt het kind zich thuis net zo, hoe gaan de ouders daar dan mee om?
Ouders kunnen samen met de pedagogisch medewerker ende rayonmanager
besluiten om advies te vragen aan derden. Een mogelijkheid is om te overleggen met,
het consultatiebureau, de jeugd- of huisarts. Er kan dan worden bekeken of verdere
stappen nodig zijn.
Er kan advies gevraagd worden aan een VTO-team (Vroeg Tijdige Onderkenning van
ontwikkelingsstoornissen). Dit team kan adviseren over de verschillende
mogelijkheden die er in de regio zijn voor verder onderzoek of behandeling. De
pedagogisch coach van Sisa kan je verder helpen aan de hand van de sociale kaart.
Je kunt ook hulp vragen bij de weg die je het beste kunt bewandelen om kind en gezin
te helpen. Laat het duidelijk zijn dat pedagogisch medewerkers alleen signalen en
vermoedens aangeven bij ouders. De stap naar derden ligt bij de ouder. Vanuit de
organisatie kunnen we hen daar wel bij ondersteunen.
Er zijn verschillende valkuilen; het is van belang dat je je daarvan bewust bent.
Wanneer je bepaald gedrag van een kind kunt verklaren (bijvoorbeeld dat het kind erg
agressief is omdat zijn vader dat ook is) wil nog niet zeggen dat dit niet zorgelijk is en
je er niets aan moet doen. Het feit of je gedrag al of niet kunt beïnvloeden zegt weinig
over de zorgelijkheid ervan.
Signaleren is niet hetzelfde als een diagnose stellen. Het stellen van de diagnose laten
we aan specialisten over.
Hierna volgt een bespreking van de signalen voor 3 belangrijke
ontwikkelingsgebieden:
59
60



Motorische ontwikkeling;
Spraakontwikkeling;
Sociaal-emotionele ontwikkeling;
Motorische ontwikkeling
Een belangrijke stap in de motorische ontwikkeling is de houdingscontrole en
spierspanning. Belangrijk hierbij is het evenwicht. Een kind met een slechte controle
over zijn houding kan een heel slappe of juist heel gespannen motoriek laten zien.
Houdingscontrole is al in het eerste levensjaar een belangrijke aanwijzing voor de
werking van de hersenen van een kind.
Op latere leeftijd geven houding en spierspanning ook aanwijzingen over zijn
emotioneel welbevinden. De coördinatie van bewegingen (de afstemming), is ook van
groot belang. Het kind leert steeds beter om zijn bewegingen op elkaar af te stemmen
(b.v. lopen en fietsen) en om met de ogen zijn bewegingen te sturen (b.v. het grijpen
en later het tekenen). Als gecoördineerde bewegingen beheerst worden gaan ze
automatisch. Bij coördinatiestoornissen ontbreekt het vloeiend verloop van de
bewegingen en verlopen de bewegingen schokkerig, ongericht, of houterig.
Bij de motorische ontwikkeling van kinderen moet er niet alleen op gelet worden of ze
de motorische mijlpalen wel op tijd halen, maar ook hoe de kwaliteit van hun
bewegingen is. Beweegt een kind soepel of houterig, zijn de bewegingen geremd of
ongeremd, heeft het er controle over of gaat het ongecontroleerd. Bovendien gaat een
kind gaandeweg steeds meer beschikken over een verfijnd scala aan
bewegingspatronen. Via lopen leert hij rennen, hij leert klimmen, fietsen, springen,
hinkelen. Het is belangrijk om te kijken of het kind voldoende variëteit heeft in dit
bewegen. Of dat het daarin beperkt is of zelfs niet verder komt dan stereotiep
bewegen, steeds maar herhalen van hetzelfde. Elk kind heeft een eigen tempo, maar
een te laag activiteitenniveau (te rustig) of een te hoge activiteit (hyperactiviteit) kan
belemmerend werken op de ontwikkeling. Een aantal kinderen lijkt zich motorisch goed
te ontwikkelen, maar valt in de kleuterleeftijd op vanwege het niet beheersen van de
fijne motoriek. Ze krijgen de kleine legoblokjes niet op elkaar, kunnen niet puzzelen en
knippen. Als ze zich daarnaast moeilijk kunnen concentreren zou er sprake kunnen
zijn van een aandachtstoornis.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Bij het vermoeden van een stoornis op het gebied van de motoriek is het zaak dat een
deskundige bekijkt:
 Of het lichaam zelf goed functioneert;
 Of het zenuwstelsel in orde is;
 Of er iets met de zintuigen is (horen/zien);
 Of het kind zich emotioneel prettig voelt;
 Of het kind voldoende stimulansen heeft gekregen om de motoriek te
ontwikkelen;
 Of het kind geen algehele ontwikkelingsachterstand heeft.
Bij kleuters met overactief gedrag, coördinatieproblemen en/of problemen in de fijne
motoriek moet onderzocht worden of er sprake is van een aandachtstoornis. Bespreek
deze punten met de ouders en adviseer in overleg met de rayonmanager eventueel
nader onderzoek door naar consultatiebureau, huisarts.
Spraakontwikkeling
60
61
Spraak/taalontwikkeling bij 0-4 jarigen
Wanneer er van de geboorte af met een kind gesproken wordt, zal het gaan praten.
Het eerste huilen en de eerste keuvelgeluidjes van een kind komen vanzelf. Alle
kinderen over de hele wereld maken daarbij dezelfde soort geluidjes. Deze geluidjes
gaan langzamerhand steeds meer op de eigen taal lijken. Dit komt, omdat een kind de
klanken overneemt van mensen die veel met hem/haar praten. De reacties vanuit de
omgeving zijn dus erg belangrijk voor de ontwikkeling van zijn/haar spreken. Het kind
gaat steeds meer geluiden, klanken en woordjes die het hoort nadoen. Vanuit dit
nadoen ontwikkelt zich dan tenslotte het spreken.
In de eerste vijf levensjaren leert het kind de wereld om zich heen te begrijpen. Taal is
daarbij een middel tot denken en redeneren. Door de taal krijgt het kind grip op de
wereld. Leren praten is net als leren lopen; het ene kind leert het sneller dan het andere
en het gaat met vallen en opstaan. Rond het vijfde levensjaar beheerst het kind de taal
goed. Hij kan met iedereen een gesprek voeren en begrijpt alles goed.
Periode 0 tot 1 jaar
Begin van de taalontwikkeling. Het aantal klanken dat een kind produceert, neemt in
de loop van de maanden toe. Op de leeftijd van 9 à 10 maanden kunnen kinderen al
veel simpele klanken maken. Rond de eerste verjaardag gaat bij de meeste kinderen
dit brabbelen op echte woordjes lijken. In de periode van 0 tot 1 jaar begint ook het
leren luisteren. Verschillende geluiden van elkaar onderscheiden gaat steeds beter.
Kinderen die slechthorend of doof geboren zijn, vallen in deze
periode al op: het luisteren ontwikkelt zich niet en het brabbelen neemt af, omdat het
kind zichzelf niet of moeilijk hoort.
Periode 1 tot 3 jaar
Het kind ontdekt nu de wereld om zich heen. Hij gaat begrijpen dat alles een naam
heeft.
Zijn wereld breidt zich uit en hij gaat de eerste woordjes zeggen. In deze periode kent
de spraak/taalontwikkeling twee stadia:
 1 tot 2 jaar: het stadium van de twee-woord-zin
Kinderen gaan zich uiten door middel van losse woorden en proberen daarmee een
hele zin uit te drukken;
Voorbeeld: “Eet” kan betekenen: “Ik heb honger, ik wil eten”. Over het algemeen wordt
de één-woord-zin meestal vrij snel gevolgd door de twee-woord-zin. Kinderen zeggen
dan twee woorden achter elkaar. Voorbeeld: “Mama boek” kan betekenen: “Dat is
mama‟s boek” of “Mama, ik wil een boek lezen”.
 2 tot 3 jaar: het stadium van de drie tot vijf-woord-zin;
 De zinnetjes van een kind worden nu steeds langer, tot 5 woorden per zin.
Rond het derde levensjaar kent het kind ongeveer 900 woordjes. Bij het
uitspreken van moeilijke woorden worden nog klanken weggelaten, met name
in medeklinkercombinaties. Voorbeelden: “stoel” wordt “toel”, “klok” wordt
“kok”, “muts” wordt “mus”.
61
62
Periode 3 tot 4 jaar
Het kind ontdekt dat er regels bestaan in taal. Door te luisteren leert hij zinnen te
begrijpen en daardoor ook zelf zinnen te vormen. Tussen drie en vijf jaar breidt de
woordenschat zich van gemiddeld 900 woorden naar 2100 woorden uit. Moeilijke
klankcombinaties gaat het kind steeds beter beheersen: het correct uitspreken van
twee medeklinkers achter elkaar ontstaat. Voorbeeld: “Stoel” wordt niet meer
vereenvoudigd tot “toel”, maar nu echt als “stoel” uitgesproken. De verstaanbaarheid
is circa 90%. Het logisch vertellen van een gebeurtenis of verhaal kan nog moeilijk zijn
voor het kind. Een ander kenmerk van het spreken is, dat het kind over woorden kan
gaan vallen, ook wel haperen genoemd. Dit is een normale fase in de ontwikkeling van
de spraak en taal. Kinderen beleven veel, ze willen erg veel vertellen, maar kunnen
nog moeite hebben dit allemaal te verwoorden. Door het haperen wint een kind tijd om
na te denken en de juiste woorden te vinden.
Samenvatting van de mijlpalen in de spraak/taalontwikkeling.
Volgens de richtlijnen van het consultatiebureau
 Kan een kind van 12 maanden geluiden maken die steeds meer op woordjes
gaan lijken wanneer er tegen hem teruggepraat wordt.
 Kan een kind rond zijn 2e verjaardag in het begin in één-woord-zinnen en later
in twee- of drie-woord-zinnen duidelijk maken wat hij wil. Er mogen nog
uitspraakfouten voorkomen.
 Kan een kind rond zijn 3e verjaardag minimaal zinnetjes van 3 tot 5 woorden
maken; hij gebruikt soms al moeilijke woorden. Uitspraakfouten mogen nog
voorkomen.
 Kan een kind rond zijn 4e verjaardag praten in goede korte zinnen. Een aantal
taalregels kent het nog niet en ook de letter “r” en sommige klankcombinaties,
zoals “sch-” kunnen nog moeilijk zijn.
Spraak/taalproblemen
Sommige kinderen leren snel praten, bij anderen komt dit wat moeilijker op gang. Leren
praten is net als leren lopen; het ene kind leert het sneller dan het andere en het gaat
met vallen en opstaan. De problemen kunnen variëren van lichte uitspraakproblemen
tot belemmering van de communicatie door een gebrek aan (taal)vaardigheid.
Stoornissen in het taalbegrip en de taalproductie (bijvoorbeeld
zinsbouw en grammatica) kunnen belemmerend werken op het sociaal-emotionele en
cognitieve vlak. Spraak- en taalproblemen zijn heel divers: stoornissen zijn soms
moeilijk herkenbaar.
Of een kind gewoon leert spreken, hangt af van vele factoren. Deze factoren kunnen
lichamelijk zijn (medische factoren) maar ook psychosociaal (pedagogischepsychologische factoren).
Medische factoren zijn:
 Gehoor;
 Bouw van de spraakorganen (lippen, tong, verhemelte);
 Bewegingsmogelijkheden van de spraakorganen;
 Gezondheid van de hersenen;
 Psychische basisgesteldheid (contactgevoeligheid).
62
63
Pedagogische-psychologische factoren zijn:
 Stimulatie vanuit de omgeving: ouder kind interactie, huistaal, schooltaal;
 Algemene leervaardigheid;
 Emotionele ontwikkeling;
 Taalgevoeligheid.
Wanneer er met één of meerdere factoren iets mis is, kan de spraak/taalontwikkeling
afwijkend verlopen.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
De pedagogische-psychologische factoren zijn direct door de pedagogisch
medewerker te beïnvloeden.
Tips voor het stimuleren van de spraak/taalontwikkeling:
2 tot 3 jaar
 Neem niet te snel genoegen met gebaren;.
 Bijvoorbeeld: vraag aan het kind te vertellen wat het wil, als het je meetrekt of
als het wijst naar een voorwerp;
 Het kind gaat vragen stellen. Stel zelf ook vragen. Door vraag en antwoord
kunnen er leuke gesprekjes ontstaan. Bijvoorbeeld: “Pop weg! Ja, de pop is
weg. Weet jij waar de pop is?” Het kind beantwoordt de vraag;
 De zinnen van het kind zijn nog niet altijd correct. Soms ontbreken
bijvoorbeeld oorden. Verbeter het kind indirect. Het kind leert zo de juiste
zinsvormen, terwijl de communicatie niet verstoord wordt. Voorbeeld: Kind:
“Hond niet!”. Mogelijke verbetering: “Ja, hier is geen hond”;
 Vertel eenvoudige verhaaltjes bij prentenboeken en stel ook af en toe weer
vragen. Voorbeeld: “Miauw, zegt de poes. Ik heb honger. Wat wil de poes
eten, denk je?”;
Benoem je handelingen en die van het kind;
 Zing liedjes en laat het kind meezingen.
3 tot 4 jaar
 Er kan sprake zijn van haperen. Laat merken dat je rustig wacht totdat het
kind zijn gedachten onder woorden heeft gebracht. Dus: let erop WAT het kind
zegt en niet HOE hij het zegt en onderbreek het kind niet;
 Laat het kind zelf het initiatief tot praten nemen of stimuleer hem tot praten
doordat je een gesprekje met hem begint (dus: dwing het kind niet tot
vertellen);
 Lees regelmatig boekjes met veel plaatjes voor. Vertel of bedenk samen het
verhaal erbij;
 Hulpvragen zijn soms zinvol, bijvoorbeeld: “En toen, weet je dat nog?”;
 Met zijn allen de afgelopen dag doornemen, is een leuk spel;
 Door middel van logopedisch onderzoek kan precies vastgesteld worden of de
spraak en/of taal van een kind zich afwijkend ontwikkelt. Wijs de ouders (in
overleg met rayonmanager en/of pedagogisch coach) op het bestaan van dit
onderzoek. Dit kan aangevraagd worden via de huisarts Een
spraakachterstand komt vaak in combinatie met een taalachterstand voor en
63
64
visa versa. Bij een afwijkende spraak- en/of taalontwikkeling is logopedische
behandeling nodig.
Neusspraak of nasaliteit
Men onderscheidt twee vormen van neusspraak of nasaliteit: open en gesloten
neusspraak. Beide vormen van nasaliteit beïnvloeden de spraak negatief en daarmee
dus ook de verstaanbaarheid.
Open neusspraak
Bij open neusspraak ontsnapt er teveel lucht door de neus. Dit komt doordat de
mondholte niet goed van de neusholte afgesloten wordt. Het zachte gehemelte achter
in de keel zorgt voor die afsluiting.
Open neusspraak wordt veroorzaakt door:
 Een gehemeltespleet;
 Het zachte gehemelte dat slap en inactief is;
 Ook uit gewoonte, bij imitatie of na het knippen van de keelamandelen kan
open neusspraak ontstaan.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Om open neusspraak tegen te gaan, zal het zachte gehemelte getraind moeten
worden.
Dit kan door middel van allerlei blaas- en zuigspelletjes. Door deze spelletjes wordt het
zachte gehemelte sterker en kan zodoende beter zorgen voor de afsluiting van de
mondholte met de neusholte.
Mogelijkheden:
 Blaasvoetbal spelen;
 Bellen blazen;
 Het kind een watje op tafel laten wegblazen door een rietje;
Gesloten neusspraak
In het Nederlands moet de lucht bij slechts drie letters door de neus gaan: bij de “n”,
“m” en “ng”. Als de neusholte verstopt is, kunnen deze letters dus ook niet gemaakt
worden. Bij gesloten neusspraak is dit het geval. De “m” en de “n” klinken dan
bijvoorbeeld als een “b” of “d”.
Gesloten neusspraak kan worden veroorzaakt door:
 Verkoudheid;
 Allergie;
 Te grote neusamandelen;
 Vreemd voorwerp in de neus (bijvoorbeeld speelgoed: een knikker);
 Mond ademen;
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Zorg voor een gezonde omgeving waarin verkoudheden zo min mogelijk de kans
krijgen. Let op de lipsluiting, zodat mond ademen niet mogelijk is.
64
65
Tweede taalverwervingsproblemen
Bij een kind dat het Nederlands niet als moedertaal heeft, kunnen zich op verschillende
gebieden problemen voordoen. Te denken valt aan:
 Het kind spreekt niet of nauwelijks
 Het kind neemt niet of nauwelijks deel aan activiteiten (bijvoorbeeld door
onvoldoende taalbegrip, moeizame communicatie)
 ouders geven aan dat er een ontwikkelingsachterstand is in de eigen taal
(bijvoorbeeld kleine woordenschat, slechte zinsbouw).
De meeste allochtone kinderen leren vanzelf Nederlands. Als de moedertaal zich goed
ontwikkelt, zal ook de Nederlandse taal de mogelijkheid hebben zich te ontwikkelen.
Dezelfde factoren als beschreven bij Nederlandse kinderen zijn van invloed op de
spraak/taalontwikkeling van het allochtone kind. Daarnaast kunnen bij een allochtoon
kind de volgende factoren een rol spelen:
 Voelt het kind zich veilig bij het verwerven van twee of meer talen?
 Hoe vaak wordt de moedertaal en de Nederlandse taal correct aangeboden?
Wat is de verhouding tussen deze talen met betrekking tot het aanbod?
 Welke eisen stelt de omgeving met betrekking tot de moedertaal en de
Nederlandse taal?
 Hoe staan ouders, kind en omgeving tegenover de moedertaal?
 Hoe is de motivatie ten opzichte van het leren van de Nederlandse taal?
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Over het algemeen zijn de tips, zoals beschreven, ook zinvol voor allochtone kinderen.
Daarnaast is het belangrijk aan de volgende aspecten te denken:
Zo vroeg mogelijk beginnen met het verwerven van de Nederlandse taal beïnvloedt
meertaligheid positief. (zie ook het taalbeleid van Sisa Kinderopvang). De gedachte
dat eerst de ontwikkeling van de ene taal afgesloten moet zijn, voordat met de andere
taal begonnen kan worden, is inmiddels volledig achterhaald.
Dit geldt ook voor “het alleen maar Nederlands mogen spreken”. Een correct
taalaanbod is minstens zo belangrijk als hoe vaak een taal aangeboden c.q. gesproken
wordt.
Belangrijk is dat het kind Nederlands leert, maar ook dat zijn moedertaal zich goed
ontwikkelt. De taal die het beste wordt beheerst is een steun bij het leren van een
nieuwe woorden in een andere taal. Vaak is dit bij allochtone kinderen tussen 0 tot 4
jaar de moedertaal. Voorbeeld: een kind leert op circa. één jarige leeftijd van zijn
moeder wat “vallen” is in zijn moedertaal. Op het kinderdagverblijf zal het kind sneller
“vallen” zeggen, omdat hij al weet wat het betekent en het kan verwoorden.
Op circa één jarige en tweejarige leeftijd mogen kinderen twee talen „kriskras‟ door
elkaar gebruiken. Het is niet reëel te verwachten dat een kind op deze leeftijd
bijvoorbeeld één voorwerp in twee talen kan benoemen. Op circa tweejarige leeftijd
gaan tweetalige kinderen hun talen scheiden.
De stille periode: kinderen die een nieuwe taal leren, maken vaak een “stille periode”
door. Ze nemen de taal in zich op, luisteren en verwerken alle nieuwe woorden: ze
absorberen als het ware de taal. Ze zijn nog niet toe aan het zelf praten in de nieuwe
taal. U kunt er dus vanuit gaan, dat kinderen die nog niets zeggen, maar alles goed
waarnemen en goed meedoen met activiteiten, het Nederlands aan het leren zijn.
Dwing deze kinderen niet tot praten.
65
66
Omgang met Nederlandstaligen is cruciaal bij het verwerven en stimuleren van het
Nederlands als tweede taal. Let er dus bijvoorbeeld op, dat het kind met
Nederlandstalige kinderen speelt.
Kinderen die twee talen tegelijkertijd leren, neigen ertoe de talen met verschillende
personen te verbinden, waardoor ze de talen makkelijker kunnen scheiden. Hierdoor
verloopt het verwerven van de talen beter. Dus: tegen het kind kunnen meerdere talen
gesproken worden, maar elke persoon spreekt consequent in dezelfde taal tegen het
kind. Over het algemeen kan er vanuit gegaan worden dat kinderen die nog niets
zeggen, maar alles goed waarnemen en goed meedoen met activiteiten, het
Nederlands aan het leren zijn. Dwing deze kinderen niet tot praten.
Afwijkende mondgewoonten
Het is niet alleen om esthetische redenen dat aan dit onderwerp aandacht wordt
besteed, maar ook om medische redenen. Afwijkende mondgewoonten zijn: mond
ademen, verkeerd slikken, duim- speen- en vinger zuigen.
Mond ademen
Mond ademen is het ademen door de mond als er niet gesproken wordt. Het kind krijgt
op dat moment koude, droge en niet gezuiverde lucht naar binnen.
De gevolgen kunnen zijn:
 Veelvuldige verkoudheden;
 Uitgedroogde mond, waardoor er minder vaak geslikt wordt met als gevolg
een onderdruk in het middenoor waardoor het kind minder hoort;
 Verslapte spieren van het mondgebied, dit heeft meestal ook gevolgen voor
de spraak;
 Ingezakte houding.
Mond ademen kan na verkoudheid als gewoonte blijven bestaan. Van duimen, vinger
zuigen en/of speen zuigen kan de tong slap in de mond gaan hangen, waardoor de
mond sneller open valt.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Het is belangrijk dat het kind zich eerst bewust wordt van het mond ademen. Daarnaast
moeten slap geworden lip- en tongspieren weer sterker worden. Bewustwording en
training kan door middel van allerlei spelletjes, bijvoorbeeld:
 Luisteren naar een verhaal met een rietje tussen je lippen;
 Doe een sirene van een brandweerauto na, spreiden en tuiten van de lippen:
ie-oe-ie-oe;
 Klakken met je tong als een paard;
 Hagelslag met je tong oplikken;
 Lippen aflikken.
Daarna is het belangrijk dat het kind de goede gewoonte, dus de lipsluiting, zelfstandig
leert toepassen. Hulpmiddel hierbij is de zogenaamde “reminder”: dit kan bijvoorbeeld
een sticker zijn, die je op een opvallende plaats plakt. Iedere keer als het kind naar de
sticker kijkt, denkt hij aan de lipsluiting en doet hij zijn lippen op elkaar.
Daarnaast kunt je de ouders (in overleg met de rayonmanager en/of pedagogisch
coach) wijzen op het probleem en de mogelijkheid van een logopedisch onderzoek.
Dit onderzoek is aan te vragen via de huisarts.
66
67
Verkeerd slikken
Tijdens goed slikken is de tong op het bobbeltje vlák achter de voortanden bovenin.
Bij verkeerd slikken is er vaak sprake van een tongpers: de tong stoot tegen de tanden
of is zelfs tussen de tanden. Ook worden vaak de lippen op elkaar geperst, met name
de onderlip. Hierdoor wordt de kinspier overactief, wat een “speldenkusseneffect”geeft.
De gevolgen kunnen zijn:
 Afwijkende gebitsstand en afwijkende kaakgroei (overbeet/open beet);
 Spraakstoornissen;
 Kwijlen en/of speeksel naar binnen zuigen.
Verkeerd slikken kan het gevolg zijn van het gebruik van de speen en door duimen,
vinger zuigen en mond ademen.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Het aanleren van het correcte slikpatroon is een logopedische aangelegenheid en
hoort in de logopedische praktijk thuis. De opvoeders kun je wijzen op het probleem
en de mogelijkheid voor logopedisch onderzoek. Deze is aan te vragen via de huisarts.
Je kunt ervoor zorgen dat de voorwaarden voor het goede slikken zo optimaal mogelijk
aanwezig zijn, bijvoorbeeld: lip- en tongtraining doen, letten op lipsluiting en werken
aan het afleren c.q. minimaliseren van duim-, vinger- of speen zuigen.
Duim-, speen- en vinger zuigen
Na verloop van tijd heeft het kind geen borst- of flesvoeding meer nodig, maar kan de
behoefte om te zuigen toch aanwezig blijven. Het kind neemt zijn duim, vinger of
fopspeen. Door te lang en te intensief duimen of speen zuigen wordt het evenwicht in
de mond verstoord.
De gevolgen kunnen zijn:
 Afwijkende gebits- en kaakgroei met daarbij gevolgen voor de uitspraak,
 bijvoorbeeld slissen;
 Mond ademen en afwijkende mond-motoriek.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Duim-, speen- en vinger zuigen moet rond het derde levensjaar afgeleerd zijn. Geef
het kind kleine beloningen als het niet zuigt. Ook een vinger- of handpop kan voor het
kind een hulpmiddel zijn. Deze tips kunnen ook aan de ouders meegegeven worden.
Heesheid
Bij praten trillen de stembanden. Ze gaan trillen doordat er uitgeademde lucht
langskomt. Bij heesheid trillen de stembanden niet goed. Ze zijn dan vaak wat dik en
rood. Er kunnen ook kleine knobbeltjes (een soort eeltplekjes) op de stembanden
komen.
Heesheid kan ontstaan door:
 Verkoudheid, een allergie, astma (en medicijnen hiertegen) bronchitis of
ontstoken amandelen. De stembanden zijn dan meestal wat geïrriteerd en
gezwollen, waardoor ze niet goed trillen.
 Veel schreeuwen, gillen, kuchen of gekke stemmetjes nadoen. De stem wordt
dan op de verkeerde manier gebruikt;
 Emotionele problemen;
 Gespannen ademhalen;
67
68
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Zorg voor voorwaarden voor een gezonde stem. Met hele jonge kinderen (baby‟s,
peuters) kan nog niet direct over de stem en de gevolgen gesproken worden; dit
onderwerp is nog te abstract. Wel kan de stemkwaliteit indirect beïnvloed worden.
 Zorg dat de omgeving rustig is, dat wil zeggen dat er geen aanleiding tot
schreeuwen is;
 Zorg dat de luchtvochtigheid in orde is;
 Laat het kind niet op de tocht zitten;
 Let op lipsluiting;
 Geef het kind voldoende tijd en rust om te praten. Hectisch, hoog, gespannen
ademen wordt hierdoor vermeden;
 Geef zelf het goede voorbeeld door rustig en niet te luid te spreken;
 Vermijd schreeuwen, gillen of fluisteren: schreeuwen, gillen en fluisteren is
slecht voor de stem. Bijna alle kinderen schreeuwen wel eens tijdens hun spel
en het is onmogelijk hen dat te verbieden. Maak het kind er echter wel af en
toe op attent dat het schreeuwt en dat het slecht is voor de stem;
 Uiten van emoties: huilen, een driftbui hebben of ruzie maken is normaal, toch
gebruiken kinderen hierbij hun stem verkeerd. Probeer het kind zo af te leiden
dat het niet langer zijn stem forceert. Begin bijvoorbeeld zelf heel rustig te
spreken. Dit heeft een kalmerende werking;
 Moedig het kind niet aan om gekke stemmetjes te doen;
 Kuchen of keelschrapen is slecht voor de stem, beter is het kind een slokje
water te laten nemen;
 Ontspannen neuriën masseert de stembanden en trilt overmatig slijm op de
stembanden los en weg.
Slechthorendheid
Bij slechthorendheid is er sprake van minder goed horen. Er zijn verschillende vormen
van slechthorendheid. Een geleidingsverlies is het gevolg van een afwijking in het
middenoor. Alle geluiden klinken wat zachter. Als u luid spreekt, zal het kind u goed
verstaan.
Een perceptieverlies is het gevolg van een afwijking in het binnenoor of in de
zenuwbaan van het oor naar de hersenen. Ook als u luider gaat spreken, blijft het kind
u slecht verstaan. Het hoort niet alleen de geluiden zachter, maar het hoort ze ook
vervormd.
Een kind kan een ernstig gehoorverlies aan één oor hebben, terwijl het andere oor
goed is. Iemand met een één zijdig gehoorverlies kan niet goed horen wáár het geluid
vandaan komt. De verschillende geluiden vloeien als het ware in elkaar over. Een
gesprek van twee mensen in een rustige ruimte zal het kind goed verstaan.
De volgende kenmerken kunnen een indicatie zijn voor slechthorendheid:
 Wisselend goed en minder goed horen (het kind lijkt doof);
 Verminderde concentratie;
 Wegdromen;
 Snel vermoeid, lusteloos zijn, kringen onder de ogen, bleek gezicht;
 Sterk gelaatgericht zijn, zich wenden tot de spreker;
 Verkeerd of laat reageren op mondelinge taal (bijvoorbeeld bij opdrachten);
 Klankverwisselingen in de spraak;
 Veel mond ademen, vaak verkouden zijn.
68
69
De spraak-/taalontwikkeling kan ernstig verstoord worden door slechthorendheid en/of
doofheid, zelfs wanneer er sprake is van een tijdelijk gehoorverlies. Vooral bij kinderen
met lichte of wisselende gehoorverliezen worden de problemen vaak niet onderkend.
Slechthorendheid kan veel verschillende oorzaken hebben. Middenoorontsteking is
één van de meest voorkomende kinderziekten en heeft gehoorverlies tot gevolg. Het
gehoorverlies is tijdelijk, maar kan ook blijvend zijn als de oorontsteking niet weggaat
en het middenoor beschadigt. Oorontstekingen kunnen ontstaan door mond ademen,
omdat hierbij „vuile‟ lucht in de luchtwegen en dus ook in het middenoor terecht komt.
Andere oorzaken van slechthorendheid kunnen zijn:
 Prop in de gehoorgang;
 Vocht in het middenoor: het zogenaamde „lijmoor‟ (glue ear);
 Ongeluk, bijv. het hoofd stoten op een ongelukkige manier
 Lawaai;
 Virusinfectie, bijvoorbeeld éénzijdig gehoorverlies als gevolg van de bof;
 Bacteriële ziekte, bijvoorbeeld doofheid na hersenvliesontsteking;
 Misvorming, bijvoorbeeld geboren worden met een afwijking in het oor;
 Erfelijkheid;
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Let op de lipsluiting. Als een kind zijn mond dicht heeft, ademt hij automatisch
door de neus. Hierdoor komt er schone lucht in de luchtwegen en ook in het
oor;
 Spreek op normale wijze;
 Spreek nooit met volle mond;
 Blijf tijdens het spreken stilstaan of stil zitten en houd het hoofd naar het kind
gericht;
 Vermijd zoveel mogelijk omgevingslawaai;
 Moedig het kind aan vragen te stellen als het iets niet begrijpt;
 Voor de sociale contacten is het belangrijk dat het kind alles kan volgen wat er
in de groep gebeurt. Als iemand achter in de ruimte iets zegt, zal de
slechthorende daardoor vaker omkijken. Heb daar begrip voor;
Stotteren
Naarmate kinderen ouder worden, ontwikkelen zij de vaardigheid om vloeiend te leren
spreken. Haperen of aarzelen komt bij alle kinderen voor, vooral tussen twee en vijf
jaar. Pas als deze normale herhalingen van woorden, klanken of stukjes van zinnen
erg vaak voorkomen en met spanning gepaard gaan, spreken we van stotteren of
onvloeiend spreken.
De onderlinge verschillen bij kinderen zijn groot. De stotters of onvloeiendheden
kunnen heel duidelijk zijn, maar ook onopvallend. Ouders geven vaak aan dat de mate
van onvloeiendheid per periode sterk kan wisselen. Toename kan bijvoorbeeld
voorkomen bij opwinding of bij verminderde lichamelijke conditie. Daarnaast spelen
omgevingsfactoren een rol. Als er een groot verschil is tussen
wat een kind aan kan en wat de verwachtingen van de omgeving zijn (bijvoorbeeld met
betrekking tot spreektempo of taal) kan het kind uit balans raken, waardoor het spreken
minder makkelijk zal gaan en er nog minder vloeiend gesproken woorden te horen
kunnen zijn. Er zijn een aantal factoren die een negatieve rol kunnen spelen bij de
ontwikkeling van deze minder vloeiend gesproken woorden. naar gevestigd stotteren.
Kinderen met meer aarzelingen en herhalingen in hun spraak lopen meer risico
69
70
blijvend te gaan stotteren dan kinderen die dat minder hebben. Signalen die erop
duiden dat normale minder vloeiend gesproken woorden zich ontwikkelt in de richting
van gevestigd stotteren zijn onder andere hoorbare en zichtbare spanning tijdens het
spreken, gespannen klank-, lettergreep-, en woordherhalingen, verlengingen
(“nououou..”), blokkades (vast blijven zitten op een klank of een woord),
vermijdingsgedrag en spreekangst. Daarnaast kunnen de reacties van opvoeders, hoe
goed bedoeld ook, het kind het gevoel geven dat het niet goed spreekt. De houding en
bezorgdheid van ouders ten overstaan van de minder vloeiend gesproken woorden
kunnen dus grote invloed hebben op het spreekgedrag. Het kind kan de hulp juist als
afwijzing of als extra druk ervaren. Bovendien kan het kind hoge eisen aan zichzelf
stellen en speelt de eigen houding ten opzichte van het spreken een grote rol.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Ga uit van het idee: stotteren mag. Laat het kind uitpraten, ook als het stottert.
Maak de zin niet af of zeg het woord niet in zijn plaats als het vastzit;
 Laat goedbedoelde adviezen als: “praat rustig”, “denk eerst na voordat je gaat
vertellen”, “haal eerst diep adem”, achterwege. Het kind krijgt hierdoor de
indruk dat er iets fout is met zijn praten;
 Kijk het kind aan en probeer te luisteren naar wat het duidelijk wil maken en
reageer daarop. Het kind heeft zo het gevoel dat er echt naar hem geluisterd
wordt;
 Over stotteren kun je gewoon praten. Als het kind duidelijk stottert, kun je
zeggen dat je merkt dat het praten wel eens moeilijker gaat. Door erover te
praten en daarbij aan te geven dat het niet zo erg is, steun je het kind;
 Prijs het kind om de dingen die het goed kan. Dit geeft het kind
zelfvertrouwen;
 Je eigen spreken is een voorbeeld: spreek rustig en duidelijk. Neem ook de
tijd met het kind te praten. Als je geen tijd heeft, zeg dat dan en vertel/spreek
af wanneer je wel tijd heeft;
 Het is belangrijk dat het kind plezier in het praten houdt. Vertel het kind
bijvoorbeeld ook eens dat je het fijn vindt, dat het kind je vertelde wat het wilde
vertellen;
 Stotteren kan ook bij peuters en kleuters een indicatie zijn voor logopedische
behandeling. Zeker als het langer duurt dan drie maanden en/of bezorgdheid
bij ouders oproept;
 Bezorgdheid bij ouders van peuters is op zich al een reden om actie te
ondernemen;
 Wijs de ouders in overleg met de rayonmanager en op de mogelijkheid om
een logopedisch onderzoek, aan te vragen bij de huisarts;
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Aspecten van de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen:
Plezier in het contact
De eerste glimlach is het teken dat een kind in staat is tot het maken van contact, het
reageert met een teken van plezier, op de aanwezigheid van anderen en laat merken
dat het hen heeft opgemerkt. Het wordt ook zelf actief in het zoeken van contact, het
strekt de armpjes uit als het de moeder ziet aankomen, gaat huilen als het aandacht
wil.
70
71
Als alles goed verloopt leert het kind vertrouwen op de warmte en veiligheid die zijn
ouders geven en gaat zich hechten. Rond 8 maanden is die gehechtheid zo sterk dat
het kind scheidingsangst gaat vertonen, het wordt angstig als het alleen gelaten of aan
anderen wordt toevertrouwd. Als een kind in deze periode tekort komt (door
verwaarlozing of mishandeling) loopt het ernstig gevaar blijvend beschadigd te worden
in de ontwikkeling.
Imitatie
Kinderen leren al vroeg dat er lichaamstaal bestaat en dat bijvoorbeeld een lachend
vriendelijk gezicht en een ontspannen houding betekent: kom maar op, ga maar
verder.
Gaandeweg leren zij ook de "regels van het spel" als deze tenminste via regelmaat en
duidelijkheid tot hen komen. Vaak imiteren zij anderen. Bij een positieve reactie zal het
geïmiteerde gedrag in het eigen gedragsrepertoire worden opgenomen. Volwassenen
zijn hun grote voorbeeld.
Invoelingsvermogen wederkerigheid
Kinderen oefenen de regels van het met elkaar omgaan eerst door imitatie van wat zij
volwassenen zien doen, vaak uitgespeeld met poppen en beren, maar later steeds
meer vanuit zichzelf. Ze leren rekening te houden met anderen en hun gedrag op
anderen af te stemmen. Zij weten inmiddels via de lichaamstaal haarfijn hoe de
stemming van de belangrijke personen uit hun omgeving is en leren zich steeds beter
in te leven in de gemoedsstemming van anderen.
Identificatie
Als een kind oog krijgt voor de ander zal hij graag willen lijken op degene die hij
bewondert. Hij probeert net zo te praten of te lopen als die persoon, maar hij neemt
ook de mening en houding
over. In eerste instantie is dit vaak van vader of moeder.
Kinderen die opvallen
Als een kind geen interesse in anderen toont, niet gaat lachen of nooit de armpjes
uitstrekt naar iemand is dit opmerkelijk. Ook het niet gaan imiteren kan een teken zijn
dat er sprake is van een stoornis in de ontwikkeling. Kinderen die de wereld om zich
heen niet begrijpen, leren ook de sociale regels niet kennen. Zij houden zich vaak vast
aan starre regels en routines en vertonen weerstand tegen veranderingen.
Als de ontwikkeling op nog meer gebieden achter is, kan er sprake zijn van een
algehele ontwikkelingsachterstand. Als het zich motorisch wel goed ontwikkelt, maar
als de problemen zich vooral in de taal en het contact voordoen kan er sprake zijn van
een contactstoornis. Echter ook kinderen met een gehoorstoornis of taalhandicap
kunnen zich isoleren van de omgeving en vanwege hun beperkte mogelijkheden niet
in staat zijn sociale regels te leren. Blinde of ernstig slechtziende kinderen ondervinden
hiervan ook ernstige beperkingen in de contactontwikkeling.
Er zijn kinderen waarbij pas langzaam blijkt dat zij moeite hebben met het hanteren
van regels, op een of andere manier blijven voor hen de regels te onduidelijk vanwege
de slechte concentratie.
Ze kijken nooit lang genoeg naar anderen om te leren hoe patronen tussen mensen
zich afspelen. Deze kinderen met aandachtsstoornissen en vaak hyperactief gedrag
doen in eerste instantie heel gewoon aan, waardoor vaak niet onderkend wordt dat
aan hun sociale onaangepastheid een ontwikkelingsstoornis ten grondslag ligt. Door
onbegrip en negatieve feedback ontstaat een (steeds complexere) sociaal-emotionele
71
72
stoornis. Bij emotioneel gestoorde kinderen komen signalen van ongenoegen veel
vaker en heftiger voor dan bij andere kinderen. Meestal geeft de omgeving hier directe
aanleiding toe. Het gaat bij emotionele problemen vaak om een verzameling van
eigenschappen van het kind en invloeden van de opvoeders en de naaste omgeving.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Als een kind zich in sociaal-emotioneel opzicht niet goed ontwikkelt kan dit wijzen op
een stoornis in het kind zelf of op omgevingsfactoren die de ontwikkeling bedreigen.
Er dient door een deskundige gekeken te worden naar:
 De aanwezigheid van een mogelijke lichamelijke of verstandelijke handicap;
vanwege de beperkte mogelijkheden kan de sociaal-emotionele ontwikkeling
ernstig verstoord zijn (secundaire contactstoornis)
 De aanwezigheid van een primaire contactstoornis, zoals autisme;
 De aanwezigheid van een aandachtsstoornis;
 beperkende of bedreigende factoren in de thuissituatie;
 Een neurotische persoonlijkheidsontwikkeling.
Bespreek dit met de leden van het team, de rayonmanager, en de ouders, en attendeer
ouders in overleg met de rayonmanager om het kind nader te laten onderzoeken via
het consultatiebureau, de huisarts of het VTO-team.
Gedragsproblemen voortkomend uit ontwikkelingsstoornissen
Er zijn kinderen die opvallend gedrag vertonen als gevolg van een
ontwikkelingsstoornis. Het is belangrijk om dit te onderscheiden van opvallend gedrag
dat bewust gebruikt wordt (om op te vallen of aandacht te krijgen) of dat aangeleerd is
door imitatie of als gevolg van een bepaalde pedagogische situatie. Kinderen met
gedragsproblemen die voortkomen uit ontwikkelingsstoornissen zijn niet normaal te
corrigeren omdat het gedrag niet bewust of opzettelijk is. Zij moeten geholpen worden
om hun problematische gedrag bewust te vervangen door gewenst gedrag dat niet tot
hun normale repertoire behoort. Dit kost enorm veel inspanning van deze kinderen en
van hun opvoeders. Soms is daarvoor speciale therapie nodig of ondersteuning met
medicijnen.
Aandachtstoornissen, onverbeterlijkheid en contactproblemen geven de meeste last
op school of op de kinderopvang. Als zo'n kind echter het etiket "lastig" krijgt opgeplakt,
zal het ernstiger gedrag- en emotionele stoornissen krijgen als gevolg van faalangst
en negatieve feedback. Tijdig herkennen en signaleren kan voorkomen dat een kind
met een probleem een problematisch kind wordt.
Overbeweeglijkheid (hyperkinetisch gedrag)
Sommige kinderen zitten nooit stil. Ze zijn in de ogen van hun ouders erg druk en
overbeweeglijk. Het overbeweeglijke kind kan zelf last hebben van zijn eigen onrust
evenals de kinderen om hem heen. Het is moeilijk om te beschrijven wat
'overbeweeglijkheid' nu precies is. Het is een subjectief begrip. Wat de één
overbeweeglijk gedrag noemt, noemt de ander misschien gezond en levenslustig
gedrag.
Overbeweeglijkheid hoort tot op zekere hoogte bij de ontwikkelingsfase van een klein
kind. Jonge kinderen hebben een grote bewegingsdrang; ze willen van alles ontdekken
en zitten overal aan. Daarnaast ontstaat er een groeiend zelfbewustzijn, ze ontdekken
het eigen ik en de eigen wil en ze hebben moeite het gezag van ouders te accepteren.
Ze zijn dwars en koppig en willen de eigen
zin doen. Ze verkennen grenzen en nemen meer bewegingsruimte in.
72
73
Toch is er een aantal gedragingen en gedragskenmerken te noemen die bij
overbeweeglijke kinderen verhoudingsgewijs meer voorkomen:
 Rusteloos en overactief gedrag: overal op en aan zitten, van alles omver
lopen, moeilijk slapen;
 Opgewonden en impulsief;
 Stoort andere kinderen;
 Maakt dingen niet af;
 Kan niet stilzitten, wiebelt veel;
 Onoplettend en snel afgeleid;
 Verlangens moeten meteen vervuld worden, voelt zich snel gedwarsboomd;
 Huilt gemakkelijk en vaak;
 Stemming kan plotseling omslaan;
 Emotionele uitbarstingen, onvoorspelbaar gedrag;
Overbeweeglijk gedrag komt meer voor bij jongens dan bij meisjes (verhouding 8:1).
Volgens schattingen - afhankelijk van de definitie - gaat het in Nederland om 5 tot 15%
van de kinderen.
Vaak associeert men overbeweeglijkheid direct met ADHD (Attention Deficit and
Hyperactivity Disorder). ADHD is een soort verzamelbegrip geworden waarnaar men
te snel grijpt om gedragsverschijnselen te verklaren.
In bepaalde gevallen is het inderdaad mogelijk dat de oorzaak van overbeweeglijk
gedrag ligt in het niet goed werken van bepaalde hersengebieden. Het lijkt echter
verstandig om verklaringen voor overbeweeglijk gedrag eerst zowel letterlijk als
figuurlijk dichter bij huis te zoeken.
Oorzakelijke factoren zijn te vinden in het kind, in de situatie thuis of in situatie op de
opvang.
Mogelijke oorzakelijke factoren bij het kind
 Temperament van het kind: het kind is vanaf de geboorte (en soms daarvoor)
al druk en beweeglijk;
 Onzekerheid, angsten en spanningen van het kind veroorzaakt door
omgevingsfactoren
 Hersenbeschadiging;
 Hersendysfunctie: een onderdeel van de hersenen werkt niet helemaal goed;
 Allergie: het overgevoelig reageren op bepaalde producten.
Mogelijke oorzaken in de situatie thuis:
Het gedrag van het kind kan een reactie zijn op de ouder - kindrelatie. Dit kan te maken
hebben met de opvoeding. De ouders weten bijvoorbeeld niet goed in te spelen op hun
kind; zij laten zich te veel op sleeptouw nemen door het kind, zijn inconsequent in hun
reacties, stellen te hoge eisen aan het kind of maken het kind te weinig duidelijk wat
zij van hem of haar verwachten.
Ook kan het zijn dat er thuis ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden hebben of
plaatsvinden die spanningen met zich mee brengen voor het kind en voor de andere
gezinsleden, zoals: gezinsuitbreiding, echtscheiding, verhuizing, ernstige ziekte van
het kind of van een van de gezinsleden.
Kinderen kunnen hierdoor zo nerveus worden dat ze overbeweeglijk gedrag gaan
vertonen.
73
74
Mogelijke oorzaken in de situatie op het kinderdagverblijf, peuterspeelplaats of
de buitenschoolse opvang:
De overbeweeglijkheid van het kind kan ook gebonden zijn aan de opvang. Het heeft
dan zeker zin te zoeken naar oorzaken en factoren in de situatie van het kind op de
opvang.
Het kan zijn dat het kind zich onveilig voelt in de groep bijvoorbeeld door het gedrag
van andere kinderen, of doordat het niet goed weet wat er van hem verwacht wordt.
Hierdoor kan het kind angstig en onzeker worden. Deze gevoelens kunnen
overbeweeglijk gedrag veroorzaken.
De pedagogisch medewerker zelf kan druk zijn en die onrust op bepaalde kinderen
overdragen. Ook ook de omgeving kan een kind erg onrustig maken; bijvoorbeeld een
rommelige groepsruimte, veel lawaai enz.
Bijzondere gebeurtenissen kunnen ook onrust teweeg brengen zoals: Sinterklaas of
een verjaardag vieren, de komst van een nieuwe medewerker of een nieuw kind.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Meestal is het niet mogelijk om een bepaalde oorzaak aan te wijzen voor het gedrag
van het overbeweeglijke kind. Bijna altijd is er sprake van meerdere, elkaar
versterkende factoren.
Als enkele van die factoren te beïnvloeden zijn, zie je soms het gedrag van het kind al
verbeteren. Daarnaast moet je rekening houden met het feit dat overbeweeglijkheid
een gedragskenmerk van het kind kan zijn waarop je slechts geringe invloed kunt
uitoefenen.
Maatregelen die overbeweeglijkheid positief kunnen beïnvloeden:
Regelmaat
 Zorg voor duidelijkheid en regelmaat in de dagindeling, zodat het kind weet
waar het aan toe is;
 Kondig van tevoren aan wanneer je overgaat op een andere activiteit;
 Vermijd zoveel mogelijk onverwachte gebeurtenissen;
 Bereid het kind voor (maar niet te lang van tevoren) op nieuwe situaties.
Bijvoorbeeld wanneer er een verjaardag gevierd wordt; beschrijf dan
gedetailleerd wat de opeenvolging van gebeurtenissen zal zijn.
Rust
 Geef alle spullen - zeker die van het kind - een vaste plaats;
 Laat het kind in een groepje spelen met rustige kinderen, die als model voor
hem kunnen dienen;
 Zorg voor een rustig lokaal en een opgeruimde omgeving (voor zover dat
mogelijk is);
 Zorg voor rust in je eigen gedrag.
Structuur
 Hanteer duidelijke en eenvoudige gedragsregels met duidelijke positieve en
aanmoedigende consequenties bij gewenst gedrag en negatieve
consequenties bij
 ongewenst gedrag;
 Beperk de keuzemogelijkheden van het kind. Laat het kind wel kiezen, maar
bijvoorbeeld uit 2 mogelijkheden;
 Praat met het kind in korte duidelijke zinnen. Geef korte opdrachten - liefst één
74
75
tegelijk - die stap voor stap uitgevoerd kunnen worden. Doe het eventueel voor en
vraag het kind het op zijn eigen manier na te doen;
 Bied structuur aan in het spel; b.v. eerst samen met het kind spelen, daarna
het kind alleen (met andere kinderen) laten spelen;
Bied het kind niet teveel tegelijk aan en ruim tussentijds (samen) op.
Positieve feedback
Het geven van aanmoedigingen is voor een overbeweeglijk kind nog belangrijker dan
voor een ander kind. Ook al doet het zijn best, er gaat zoveel fout dat het
zelfvertrouwen er voortdurend door ondermijnd wordt. Dat zelfvertrouwen is niettemin
enorm belangrijk, daarom: moedig aan!
Zoek positieve punten om het gedrag van het kind te kunnen prijzen of belonen.
Probeer rustig gedrag van het kind zo systematisch mogelijk te versterken door er
aandacht aan te schenken in de vorm van een complimentje, een aai over de bol, een
knipoog of iets dergelijks. Benoem daarbij het positieve gedrag dat je op deze manier
wilt versterken.
Probeer aan negatief gedrag niet teveel aandacht te besteden, zo mogelijk negeren.
Een overbeweeglijk kind moet wel duidelijk merken als hij over de schreef gaat.
Corrigeren is soms noodzakelijk.
Stimulansen
 Zorg voor afwisseling in de perioden van activiteit en rust en ontspanning;
 Geef ruimte -letterlijk en figuurlijk- om te experimenteren en te bewegen;
 Wanneer het kind motorisch onhandig is, bied dan groot speelmateriaal aan
en speelmogelijkheden met bewegen in plaats van precieze spelletjes of
materiaal voor fijne motoriek;
 Leer het kind bewegingsspelletjes zoals schommelen en steppen, zodat het
kind (eventueel via nadoen) een betere coördinatie en beheersing krijgt;
 Wanneer het kind slechts kort in staat is tot spel dat een bepaalde
concentratie vraagt, onderbreek dan het spelen na verlies van concentratie en
ga daarna weer verder;
 Wanneer het kind slechts kort in staat is tot gestructureerd spel, maak dan
een activiteitenprogramma (dat dagelijks herhaald kan worden) met een
aantal gevarieerde spelletjes.
Vertel de ouders wat je op de opvang doet om de beweeglijkheid in te dammen.
Probeer ervoor te zorgen dat thuis onderdelen van jouw aanpak overgenomen worden.
Aandachtstoornis
Bij aandachtstoornissen gaat het om kinderen die hun rusteloze gedrag niet onder
controle kunnen krijgen op momenten waarop van ze verwacht wordt dat ze zich
concentreren. Bijvoorbeeld tijdens instructies of bij het uitvoeren van opdrachten. Ze
blijven voortdurend in beweging, zitten te wiebelen en te draaien, lopen van hun plaats,
stoten andere kinderen aan. Ze hebben daarmee een nadelige invloed op hun
omgeving en op hun eigen ontwikkeling. Dit laatst doordat ze te weinig instructies
oppikken en hun opdrachten niet goed uitvoeren.
Het lijkt erop dat kinderen met aandachtstekort niet goed in staat zijn belangrijke van
onbelangrijke informatie te scheiden. Zij kunnen eigen impulsen en
75
76
achtergrondprikkels te weinig onderdrukken. Zij richten hun aandacht niet goed en
kunnen de aandacht niet lang ergens bijgehouden.
Lange tijd is aangenomen dat de stoornis het gevolg was van een minimale
hersendysfunctie, daarom werden zij MBD-(minimalbraindysfunction) kinderen
genoemd. Omdat zo'n disfunctie neurologisch meestal niet is vast te stellen, spreekt
men tegenwoordig van ADHD-kinderen, als aandachtstekort en overbeweeglijkheid
samengaan (ADHD=Attention Deficit and Hyperactivity Disorder).
Als mogelijke oorzaken bij aandacht tekort vinden we:
Hersenafwijking, ontstaan voor, tijdens of na de geboorte. Bijvoorbeeld ten gevolge
van een infectie, epilepsie, trauma of medicijnen tijdens de zwangerschap erfelijke of
familiaire factoren of zintuigproblemen.
Bij vermoedens van aandachts-tekortstoornis moet worden gelet op de gevolgen op
school of op de kinderopvang. Het is zaak dat de zintuigen (vooral het gehoor) goed
onderzocht worden. Ook de emotionele ontwikkeling en vooral het zelfbeeld van het
kind is belangrijk. Een negatief zelfbeeld kan leiden tot faalangst of agressie.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Geef het kind een rustige plaats in de groep, zodat er zo weinig mogelijk storende
prikkels zijn.
Ga bij instructies naar het kind toe, noem zijn naam, kijk het aan, wacht tot het jou
aankijkt, spreek kort en duidelijk, geef niet meer dan één opdracht tegelijk, en laat zo
mogelijk de boodschap herhalen.
Contactstoornis
Van een contactstoornis is sprake als een kind geen belangstelling heeft voor de ander
en ook niet op hem reageert. De ander krijgt het vreemde gevoel als voorwerp
benaderd te worden en het kind niet te kunnen bereiken of aanspreken. In extreme en
zuivere vorm heet dit in zichzelf gekeerd en egocentrisch gedrag "autisme". Er zijn
echter ook mildere vormen en aan autisme verwante stoornissen.
Opvallende kenmerken zijn:
 Geen of weinig oogcontact;
 Geen of weinig reactie als er iemand binnenkomt;
 Het kind vertelt niet over wat het elders meemaakt;
 Vaak opvallende langdurig herhaalde motorische verschijnselen, zoals
fladderen, alsmaar ronddraaien, op en neer springen, heen en weer hollen,
wiegen of schommelen, en kloppen of trommelen;
 Obsessieve voorkeur voor bepaalde voorwerpen of handelingen, zoals:





Schakelaars alsmaar aan en uit doen
WC doortrekken
Deuren open- en dichtdoen
Het verzamelen van waardeloze voorwerpen;
Het opzoeken en betasten van onbelangrijke details
Deze gedragingen belemmeren het ervaringsleren en het sociale functioneren.
76
77
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Bespreek je ongerustheid over de contactarme en de betrokkenheid van het kind met
de ouders, team en de rayonmanager. Adviseer ouders in overleg met de
rayonmanager eventueel nader onderzoek te laten doen, ook op zintuigafwijkingen en
ontwikkelingsstoornissen.
77
78
Bijlage 2
Zorgformulier
Naam kind:
geboorte datum:
Welke zorgen om het kind zijn er?:
Aandachtspunt(en) van de zorg:
Twijfels aan gehoor
o niet luisteren naar opdrachten van de pedagogisch
medewerker
o luid praten of veel lawaai maken
o niet reageren op aanspreken
o opvallend gelaatgericht zijn bij luisteren
o anders nl.
o toelichting
Twijfels aan zien
o boekjes enz. dicht bij de ogen willen houden
o met de neus op het werkje zitten
o scheelkijken, wegdraaien van een oog
o anders nl.
o toelichting
Spraak/taalmoeilijkheden
o slecht verstaanbaar voor de pedagogisch
medewerker
o beperkte woordenschat
o gebruikt geen taal om wensen kenbaar te maken
o gebruikt eigen taal
o anders nl.
o toelichting
78
79
Afwijkend mondgedrag
o duimen, vingerzuigen
o kwijlen
o anders nl.
o toelichting
Onrustig gedrag
o is druk, overbeweeglijk
o eist aandacht op, hangt de clown uit
o kan niet op de beurt wachten
o kan niet in de kring blijven zitten
o verstoort bezigheden van de groep
o anders nl.
toelichting
Dwars of koppig gedrag
o is dwars, koppig, verzet zich tegen opdrachtjes
o wil zijn/haar zin hebben
o heeft geen besef van regels en afspraken
o reageert vrijwel niet op corrigeren en beloning
o anders nl.
o toelichting
Teruggetrokken gedrag
o is teruggetrokken, verlegen, stilletjes
o gaat niet zelf op onderzoek uit
o gaat contacten met andere kinderen en/of
volwassenen uit de weg
o onvoldoende weerbaar, laat over zich heenlopen
o anders nl.
o toelichting
79
80
10. Angstig gedrag
o is bang voor nieuwe situaties
o is bang bij vertrek van ouder
o is bang voor andere kinderen
o is bang voor vreemden
o is bang om iets fout te doen
o is bang voor lichamelijk contact
o onvoorspelbare angsten
o anders nl
o toelichting
Kind lijkt zich jonger te gedragen dan hij isheeft veel
moeite om afscheid te nemen van ouder
o is snel van streek, huilt snel
o anders nl.
o toelichting
Snel van streek, zelden blij
o is snel van streek, huilt snel
o is driftig, prikkelbaar
o maakt een verdrietige indruk, neerslachtig
o is zelden vrolijk of blij
o anders nl
o toelichting
Moeite in omgang met andere kinderen
o wordt geplaagd
o maakt ruzie of plaagt andere kinderen
o heeft moeilijkheden om zich aan te passen
o speelt de baas over de andere kinderen
o anders nl.
o toelichting
Agressief gedrag
o slaat andere kinderen
o duwt andere kinderen omver
o schreeuwt naar andere kinderen
o scheldt andere kinderen uit
o bijt andere kinderen
o vernielt speelgoed of ander materiaal
o anders nl:
80
81
Overgevoeligheid
o voor geluid
o voor visuele prikkels
o voor gevoelsprikkels
o voor smaakprikkels
o anders nl
o toelichting
Moeite in omgang met pedagogisch medewerker
o zoekt geen steun bij de pedagogisch medewerker
o maakt geen (oog) contact met de pedagogisch
medewerker
o anders nl
o toelichting
Slechte algehele conditie
o regelmatig ziek
o moe, hangerig, huilerig, bleek
o onverzorgd uiterlijk
o anders nl
o toelichting
Ander opvallend gedrag
o obsessies: lichtknopjes, deuren, sleutels, merken
enz.
o alles in rijtjes willen zetten
o alles wat niet eetbaar is in de mond stoppen
o andere opvallende gedragingen (toelichten)
o anders nl
o toelichting
Vaak afwezig
o geen regelmatig bezoek zonder verklaarbare reden
o toelichting
81
82
Contact kind-ouders
o kind huilt vaak wanneer het door de ouders
gebracht wordt
o kind huilt vaak wanneer het door de ouders
opgehaald wordt
o ouders zijn in gedrag en/of houding veelal negatief
naar het kind
o ouder neemt weinig tijd of geen tijd om afscheid te
nemen van het kind
o ouder lijkt weinig oog te hebben voor de behoeften
van het kind
o anders nl.
o toelichting
Problemen in de thuissituatie
o verzorging - voeding - adequate kleding
o gezinsomstandigheden
o anders nl
o toelichting
82
83
Bijlage 3 Takenlijst pedagogisch medewerkers
Naam:
Afspraken:
Naam:
Afspraken:
Naam:
Afspraken:
Naam:
Afspraken:
Naam:
Afspraken:
83
84
Bijlage 4
Plan van aanpak
Naam kind:
Geboortedatum:
Omschrijving probleem:
Advies en uitleg:
Afspraken t.a.v. de aanpak van het kind:
Afspraken t.a.v. de groep:
84
85
Aandachtspunten:
Probleem besproken met ouders d.d.:
Probleem besproken met team d.d.:
Handtekening contactpersoon kinderWORLD
----------------------------
Handtekening ouders/verzorgers
-----------------------------
85
86
Bijlage 5 Extra informatie over verwijzing
De gemeenten in Flevoland werken met verschillende organisaties samen aan een
veilige en motiverende omgeving voor jeugdigen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
ESAR. ESAR is de Flevolandse Verwijsindex Risicojeugdigen (VIR) en staat voor
Electronisch Signaleringssysteem Alle Risicojeugd.
Hoe werkt ESAR?
ESAR is een internetprogramma om jeugdigen met problemen sneller en beter te
helpen. Professionals kunnen jeugdigen, waar zij zich zorgen over maken registreren
in ESAR. Wanneer twee of meer professionals dezelfde jeugdige hebben
geregistreerd is er een “match”en bespreken zij onderling op welke wijze de jongere
het best geholpen kan worden. Een kind of jongere wordt pas geregistreerd wanneer
dit besproken is met de ouders (voor kinderen t/m 15 jaar) of met de jongere zelf (vanaf
16 jaar).
Privacy
Bij registratie in ESAR worden alleen de naam, geboortedatum en het geslacht
ingevoerd. Buiten de professionals, die de jeugdige in ESAR geregistreerd hebben,
kan niemand deze informatie bekijken. Na een jaar worden gegevens automatisch uit
het systeem verwijderd, tenzij er reden is voor verlening. Hierdoor is de privacy
beschermd.
Al deze informatie staat op de website van centrum jeugd en gezin / okepunt:
www.okepunt.nl onder professionals.
Daar staat ook de verwijswijzer met de volgende thema’s














(Anti)- sociaal gedrag
Leerproblemen
Lichamelijke gezondheid
Mishandeling
Ontwikkelingsproblemen
Opvoeding
Overlijden en rouwverwerking
Problematiek rond gezinssamenstelling
Psychosociale problemen ouders
Seksualiteit
Sociaal economische problemen
Verslaving
Voeding en eetgedrag
Vrijetijdsbesteding
Als er ook de thema wordt geklikt, komt er een lijst met zorgverleners. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen vrij toegankelijk of op indicatie.
Als extra ondersteuning volgt hier belangrijke informatie over de ontwikkeling van 4-12
jaar
uit
de
GGD-wijzer
(http://www.okepunt.nl/Professionals/ggdwijzer/Paginas/default.aspx)
86
87
Helaas is er zo’n GGD-wijzer (nog) niet voor 0-4 jarigen. Met de nieuwe ontwikkelingen
in de zorg leek het begin 2015, dat de GGD ook de zorg voor kinderen van 0-4 jaar
zou krijgen. In Almere is dat niet gebeurd. Deze leeftijdscategorie wordt door GGD en
Zorggroep Almere verzorgd. Almere is bezig met het organiseren van een integrale
jeugdgezondheidszorg van 0 tot 19 jaar.
In Emmeloord wordt de zorg voor kinderen van 0-4 jaar gedaan door Zorggroep Oudeen Nieuwe Land. Voor Dronten en Lelystad gebeurt dat door Stichting Icare.
Bij alle gemeenten in Flevoland valt 4-19 jaar onder de GGD.
Extra kennis over de ontwikkeling van kinderen van 0-4 jaar is binnen kinderWORLD
ruimschoots aanwezig. Bij twijfel over kinderen van 2-4 jaar kan de medewerker in
eerste instantie voor advies terecht bij de gecertificeerde VVE-collega’s. Daarnaast
zijn er nog adviesmogelijkheden bij diverse IB-ers op de samenwerkende scholen
(IKC’S).
“Day-care with a heart!”
87
Download