1 PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN voor peuters Versie 2016 1 2 inhoudsopgave 1.0 Inleiding 1.1 De pedagogisch medewerkers 2.0 kinderWORLD geschiedenis 2.1 totale dienstverlening 3.0 Algemene doelstelling kinderWORLD 3.1 Algemene Visie op de kinderopvang 3.2 Visie op peuterspeelwerk 3.3 Pedagogische uitgangspunten 4.0 kinderWORLD pedagogisch beleid 4.1 Creëren van geestelijke ontwikkelingsmogelijkheden 4.2 Sociaal emotionele ontwikkeling 4.3 Emotionele ontwikkeling 4.4a Cognitieve ontwikkeling= taal 4.4b Cognitieve ontwikkeling = denken 4.5 Creatieve ontwikkeling 4.6 Ontwikkeling eigen identiteit 4.7 Zelfredzaamheid 4.8 Andere ontwikkeling (zie ook bijlage Opvallend gedrag) 5.0 Maatschappelijke bewustwording 5.1 Waarden en normen overbrengen 5.2 Uitwisseling van waarden en normen 5.3 Vooroordelen 5.4 Welkom 5.5 Verschillen 5.6 Uitdagingen en conflicten 5.7 Feesten en rituelen 5.8 Omgaan met overlijden 6.0 Verzorging van de kinderen 6.1 En trakteren dan? 6.2 Gezondheid, ziekten en ongevallen 6.3 Veiligheid 6.4 Hygiëne 6.5 Inrichting 6.6 Activiteiten 6.7 Dagindeling 7.0 Ouder/verzorger –kindbeleid 7.1 Samenwerking 7.2 Wederzijds begrip en waardering 7.3 Wennen 7.4 Betrokkenheid 7.5 Voorschoolse educatie en de ouders/verzorgers 7.6 Informatie uitwisselen 2 3 8.0 Gericht en methodisch volgen van de ontwikkeling 8.1 Wat levert het op? 8.2 Vroegtijdig signaleren / procedure daarna 9.0 Doorlopende leerlijn 9.1.Borging van kwaliteit en pedagogisch begeleiding 9.2. VVE, voor- en vroegschoolse educatie 10.0 Stamgroepen 10.1 Achterwacht 10.2 Vier ogen principe 10.3 Stagiaires 11.0 Specificaties per vestiging Bijlage: Protocol Opvallend gedrag 3 4 1.0 INLEIDING Voor u ligt het pedagogisch werkplan kinderWORLD voor peuters. Het doel van dit pedagogisch werkplan is om als leidraad c.q. richtlijn te dienen voor onze organisatie. Het is een leidraad en werkt ondersteunend voor een ieder die binnen de speelzalen van de kinderWORLD groep werkzaam is, evenals de ouders en verzorgers van de kinderen die van deze voorschoolse educatieve speelopvang gebruik maken. In dit plan wordt ondermeer beschreven hoe bij kinderWORLD wordt gewerkt aan de vier competenties, genoemd in de Wet Kinderopvang, namelijk de emotionele veiligheid, persoonlijke competentie, sociale competentie en de overdracht van waarden en normen. Het werkplan blijft in ontwikkeling en zal waar nodig aangepast worden om actueel te zijn en te blijven. Het plan ligt ter inzage voor alle belangstellenden op het hoofdkantoor van kinderWORLD en al haar vestigingen. 1.1 De pedagogisch medewerkers Het pedagogisch beleid is een richtlijn voor de pedagogisch medewerkers zodat zij weten wat er van hen wordt verwacht. Tevens stimuleert het de pedagogisch medewerkers om in de dagelijkse praktijk stil te staan bij het werk waardoor de kwaliteitsbewustheid wordt bevorderd. 2.0 kinderWORLD geschiedenis kinderWORLD is een particuliere organisatie met als start 17 oktober 1994 in haar eerste vestiging in Almere-Haven aan het Fontanapad 2. Gekozen werd voor een organisatie die een totale dienstverlening zou kunnen verlenen op het gebied van de kinderopvang. Vanaf de start is hier vanuit gegaan en gestreefd om dit doel te bereiken. (zie tevens doelstelling) kinderWORLD). Diverse nieuwe locaties zijn inmiddels gerealiseerd. Twee vestigingen in Almere Stad aan de Audioweg 5 en een vestiging in Lelystad aan de Apolloweg 56. De Buitenschoolse opvang is in 2007 uitgebreid met diverse locaties in scholen in Flevoland. Tevens is SPORTY Kids, dit is sportieve opvang, op diverse sportlocaties gestart. In 2009 heeft kinderWORLD zich verder uitgebreid in Flevoland met achtereenvolgens een vestiging in Dronten en een in Emmeloord. Naast SPORTY Kids is in 2010 ook zijn creatieve tegenhanger gestart onder de naam CREATIVE Kids met kook-, theater-, sport- en spelactiviteiten in de diverse vestigingen. 2.1Totale dienstverlening impliceert: Ouder/verzorger en kinderen staan voorop. Gemotiveerd team, met korte lijnen. Team is direct bereikbaar en aanspreekbaar. Ontwikkelingsstimulering van de kinderen staat centraal 4 5 3.0 Algemene doelstelling kinderWORLD Onder ons motto: Het tweede thuis voor uw kind realiseren wij kinderopvang in de vestigingen van onze kinderWORLD groep. Elk kind moet zich gedurende de opvangperiode echt thuis voelen. Daycare with a heart; ons tweede motto houdt in dat elk teamlid dagelijks dient te streven naar kinderopvang met liefde en genegenheid naar elk individu binnen onze organisatie. Professionele opvang: Alle aspecten die voorkomen in de kinderopvang op een professionele manier behartigen en naar werken. Het kinderdagverblijf vervult hiermee een aanvulling op de gezinssituatie wat tot uiting komt in een pedagogische doelstelling. Deze gaat er vanuit dat de kinderen zich in een veilige, gezellige, vertrouwde, kindgerichte omgeving kunnen ontwikkelen, zowel sociaal, verstandelijk, als lichamelijk en creatief. Met de peuterspeelzaal wil de kinderWORLD groep de ontwikkeling van het kind nog verder stimuleren. En waar mogelijk, zoals peuterspeelzaal bij onze BSO in school, willen we de pedagogische doorgaande lijn i.s.m. de school realiseren. Voor uw kind maken we zo een soepele overgang naar de basisschool mogelijk. Kenmerken van kinderWORLD kwaliteitsbeleid Wij verplichten ons,onze dienstverlening zo te realiseren, dat kinderWORLD gezien wordt door alle betrokkenen als preferente organisatie voor de dienstverlening die wij bieden. Openheid, integriteit en eerlijkheid te bieden jegens al onze medewerkers, klanten. Medewerkers in dienst te hebben, die geschoold, getraind en enthousiast zijn, en naar constante verbetering streven. Altijd aan de verwachting van onze klant te voldoen. Een omgeving creëren, die de mogelijkheid schept een ieder in staat te stellen zijn/haar volle potentieel te realiseren 3.1 Algemene visie op de kinderopvang kinderWORLD biedt aan elk kind de mogelijkheid om zich in een fraaie, veilige omgeving in groepsverband te ontwikkelen. kinderWORLD dient te voldoen aan de eisen met betrekking de geldende kwaliteitsnormen en eisen. Al onze vestigingen dienen in alle redelijkheid een goede communicatie met de klanten te hebben en tegemoet te komen aan de wensen van de ouders/verzorgers. 3.2 Visie op speelzaal werk Wij streven er naar een situatie te bieden die aansluit op de opvoedingssituatie in de thuissituatie. Samen met de ouders/verzorgers investeren we in het jonge kind met als doel het kind in de voorschoolse periode optimale ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. Verder aspecten zijn voor ons: de kinderen begeleiden bij het zoeken naar hun mogelijkheden en wensen m.b.t. zichzelf en hun omgeving, de kinderen begeleiden bij het leren dragen van verantwoordelijkheden voor zichzelf en anderen, 5 6 de kinderen leren zelfstandiger te worden waarbij wij uitgaan van de mogelijkheden van de kinderen, de kinderen te begeleiden zodat verschillende aspecten van de lichamelijke, sociale, emotionele, geestelijke en creatieve ontwikkeling gestimuleerd worden, eigen initiatieven van de kinderen laten ontplooien en iedereen een eigen inbreng laten hebben. Het gevolg van het bovenstaande is dat, de kinderen, naast de schoolgerichte ontwikkeling, de betekenis van helpen, delen, rekening houden met anderen, omgaan met uitdagingen en opkomen voor je zelf, eigen maken. Net als bij onze dagopvang is in de peuterspeelzaal de omgeving afgestemd op de kinderen; zij moeten in een prettige sfeer de dag kunnen doorbrengen, zodanig dat elk kind zich bij ons veilig en geborgen voelt. Onze pedagogisch medewerkers zijn zich ervan bewust dat elk kind zich zowel in groepsverband als individueel naar zijn/haar zin moet hebben. Elk kind wordt gevolgd, begeleid in zijn/haar ontwikkelingsfase, waarbij elk individu in eigen tempo zal ontwikkelen. Het is noodzaak om gegevens over de ontwikkeling van hun kind met de pedagogisch medewerker uit te wisselen. Hierdoor worden wederzijdse inzichten over de ontwikkeling en opvoeding vergroot. Regelmatig contact tussen de ouders en de pedagogisch medewerker is belangrijk naar onze mening. 3.3 Pedagogische uitgangspunten Als basis voor het beleid gelden onderstaande uitgangspunten: Elk kind heeft recht op liefde, genegenheid, vertrouwen en support. Elk kind heeft baat bij rust, reinheid en regelmaat. De opvoeding is gericht op de ontplooiing van een kind tot een zelfstandig, creatieve en kritische persoon en op het aanleren van sociale vaardigheden. Ieder kind heeft het basisrecht om geaccepteerd te worden. Het is noodzakelijk om bepaald gedrag te corrigeren, doch dienen gevoelens zeer serieus genomen te worden. Elk kind heeft het recht op respect en moet de ruimte krijgen om zich op eigen wijze te ontwikkelen. In geen enkele vestiging van onze organisatie mag nimmer verbaal of fysiek geweld gebruikt worden. Het is van elementair belang dat elk kind zich veilig en geborgen voelt. Elk kind moet zich thuis voelen en bekend zijn met de plaats en de manier van opvang. Wij streven er naar dat zoveel mogelijk dezelfde pedagogisch medewerkers en kinderen op dezelfde groepen zijn. Elk kind heeft behoefte aan individuele aandacht en zorg, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met het belang van de groep als geheel. Het individu mag niet lijden onder de groep, maar de groep mag ook niet lijden onder het individu. 6 7 4.0 kinderWORLD pedagogisch beleid 4.1 Creëren van geestelijke ontwikkelingsmogelijkheden In de eerste vier jaren van het leven ontwikkelt een kind zich van baby tot een peuter en schoolgaand kind. Een kind dat, als de ontwikkeling voorspoedig verlopen is, gaat met zelfvertrouwen de toekomst en de ‘grote wereld’ tegemoet. Daarom vinden wij dat deze eerste vier jaar een cruciale periode zijn, waar het gaat op de ontwikkeling van het kind in alle opzichten. Bij elk kind verloopt deze ontwikkeling gelukkig niet identiek. Elk kind heeft een eigen tempo en heeft bepaalde zaken waarop het zich meer of wat minder ontwikkelt. De situatie, waarin het kind opgroeit en volwassenen, die het kind omringen, speelt een belangrijke rol in de manier, waarop die mogelijkheden worden gerealiseerd en in welk tempo, dat dan gebeurt. Het is belangrijk, dat ontwikkelingsuitdagingen gesignaleerd worden binnen het speelzaalwerk. Hierbij wordt zowel in groepsverband als per elk individueel kind bewust aangesloten op de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt. Om de eigenheid van de vroegkinderlijke ontwikkeling goed te onderkennen, werken we met de volgende pedagogische competenties: sociale competentie (sociaal-emotionele ontwikkeling) emotionele veiligheid (emotionele ontwikkeling) cognitieve ontwikkeling (taal/denken) creatieve ontwikkeling Ontwikkeling eigen identiteit (persoonlijke competentie) De overdracht van waarden en normen 4.2 Sociaal-emotionele ontwikkeling (sociale competentie) Bij de sociale ontwikkeling is een aspect hoe het is om met andere kinderen en volwassenen dagelijks in de nabije omgeving te zijn. Door om te gaan met de leeftijdsgenoten, de pedagogisch medewerkers leert het kind de uitwerking van het gedrag op anderen, dan eigen mensen, kennen. Hierdoor leert het kind inzicht te krijgen in zijn eigen gevoelens en leert andere creatiemogelijkheden. Het kind leert direct de betekenis van delen, vrolijkheid, genegenheid, troosten, helpen, rekening houden met anderen en het omgaan met uitdagingen en meningsverschillen. De kinderen worden o.a. gestimuleerd om elkaar te waarderen, respecteren. Zij leren om niet alleen aan zichzelf, maar ook aan anderen te denken. Dit betekent o.a., dat het kind even moet wachten tot de ander is uitgepraat of klaar is met een bepaald speeltje. De kinderen leren rekening te houden met de andere kinderen en de ander te helpen, als dat nodig is. Samen spelen vinden we belangrijk, maar er moet ook ruimte zijn om iets alleen te doen. 7 8 De kinderen leren om samen te spelen. Dit wordt vooral gestimuleerd door de groep in te delen in hoekjes met speelgoed, kinderen spelen dan in groepjes met hetzelfde speelgoed. Zo leren ze te delen, samen te spelen en met verschillende kinderen gericht om te gaan. Maar ook hoe te handelen in groot groepsverband, bijv. met z’n allen zingen: de kinderen zingen een vast liedje, met goedemorgen S…, wie zit er naast jou weet jij dat misschien? Zo maak je de kinderen in de groep bewust van wie er allemaal zijn. kinderWORLD probeert het kind zoveel mogelijk gelegenheid te bieden bij het ontwikkelen van sociale competenties. In de leid(st)er-kindinteractie de leid(s)er stimuleert vriendschap, kameraadschap en samenwerking onder kinderen onderling. De leid(st)er gaat bewust om met conflicten tussen kinderen. De rol van de pedagogisch medewerker in de interactie tussen kinderen is, afhankelijk van de situatie: sturend, ondersteunend, corrigerend, verzorgend, gangmaker, bruggenbouwer, grenzen bieden waarnodig. Regels rondom straffen en belonen, bij het niet nakomen van een regel wordt er bijv. een kind even apart gezet in een hoek, daarna wordt er over gesproken met het kind en moet het kind sorry zeggen. Maar ook belonen, d.m.v. stickers. Bij kinderen, die slecht eten of drinken wordt er als beloning van wel goed eten en drinken een sticker gegeven. Dit geldt ook voor het meehelpen met opruimen. Hiermee geef je grenzen aan en stimuleer je duidelijkheid, openheid en vertrouwen. Van belang is, dat de peuterspeelzaal een groepssituatie biedt, waar duidelijke regels, normen en waarden (kunnen andere zijn dan in de thuissituatie) gelden. Een belangrijke ervaring voor uw kind kan zijn, dat een ander (leid(st)er, andere kinderen) dan de ouder/verzorger ook aandacht, vertrouwen en troost kan bieden. De wijze, waarop gebruik wordt gemaakt van de binnen- en buitenruimte, kan bijdragen bij het ontwikkelen van de sociale competenties De peuterspeelzaal heeft een buitenruimte, waar de kinderen veilig en ongestoord kunnen spelen. Er is een diversiteit aan spelmateriaal aanwezig, zoals fietsjes (driewielers), stepjes, en karren. Er worden allerlei buitenactiviteiten georganiseerd door de pedagogisch medewerker, waarbij de sociale competenties van het kind wordt gestimuleerd, zoals kringactiviteiten, groepsspelen enz. Daarnaast biedt kinderWORLD ruimten met afwisseling in rustige plekken en actieplekken, met mogelijkheden voor gezamenlijke en gevarieerde spelervaringen, zoals fantasiespel met een poppenkast of speelkeukentje. Hierbij wordt er ook speelgoed in groepjes verdeeld, waarmee de kinderen in groepjes verdeeld kunnen spelen. Hierdoor gaan kinderen bewuster met elkaar om. In en met de groep wordt zorg gedragen voor het ontwikkelen van de sociale competenties Een kind moet leren in groepsverband wat hij met speelgoed kan doen. Hij/zij leert dit door andere kinderen te zien spelen, maar ook door stimulering van de pedagogisch medewerker. De leid(st)er stimuleert het kind om te gaan met de 8 9 verschillen (“de kleinste” , “ de grootste”, “ de drukste”) in de groep. De sociale houding, die het kind wordt geleerd, komt overeen met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau. De pedagogisch medewerker zal invulling geven aan begrippen, zoals solidariteit, samenwerken, delen en respecteren. Dit gebeurt door verschillende activiteiten te organiseren, die recht doen aan een specifieke (persoon) of gezamenlijke (leeftijd, cultuur) kwaliteiten en ervaringen. Hierbij kun je denken aan Pietengym, hindernisbaan, zeskamp, Sint Maarten lopen. Paasontbijt in pyjama houden, kerstdiner vieren. Daarnaast leren kinderen omgaan met regels. Denk hierbij aan gewenste gedragsregels en groepsregels. Zoals bijv. wachten op elkaar (zoals bij het eten), in een treintje naar buiten toe lopen, speelgoed opruimen van en met elkaar. 1 voor 1 praten en naar elkaar luisteren. In de groep worden ook betekenisvolle, emotionele gebeurtenissen in de groep, het gezin, de buurt (kortom de belevingswereld van het kind) verwoord. Soms wordt dit gedaan middels een verhaal of boek, dat daarbij aansluit. Bij het organiseren en aanbieden van activiteiten Bij het organiseren en aanbieden van de diverse activiteiten wordt rekening gehouden met de mogelijkheden om de ontwikkeling van de sociale competenties van het kind te stimuleren. In de groep is een duidelijke en vaste verdeling tussen groepsmomenten en momenten, die de kinderen individueel invullen. Daarnaast worden activiteiten met de hele groep afgewisseld met activiteiten in kleine, wisselen de groepen. De sociale inhoud van het van het spel wordt gestimuleerd door samen spelen, praten, luisteren, plezier hebben, delen, wachten op elkaar, rekening houden met elkaar. Om dit te bevorderen doen we veel rollenspellen. Kinderen ontwikkelen dit vaak zelf al, denk hierbij aan vadertje en moedertje spelen. Maar dit wordt nog eens extra gestimuleerd door de thema’s, waarbij naast met het doe-boeken, voorleesboeken ook met allerlei dagelijkse attributen wordt gewerkt. Ook worden er toneelstukjes bedacht (met) en gevoerd door de kinderen. Hierbij ontwikkelen de kinderen het inlevingsvermogen. Spelmateriaal Bij het spelaanbod wordt er rekening gehouden met de wijze, waarop de ontwikkeling van de sociale competentie kan worden gestimuleerd. Daarnaast sluit het spelaanbod aan bij de wens om zowel individueel als gezamenlijk spel aan te bieden. Het spelmateriaal is uitdagend, grensverleggend en ontwikkelingsgericht, houdt rekening met de diversiteit in leeftijd, sekse, sociale en culturele achtergrond. Denk bijv. aan gezelschapspelletjes, memorie, spelenderwijs leren van kleuren herkennen en tellen. 4.3 Emotionele ontwikkeling (emotionele veiligheid) Het uiterst serieus nemen en het waarnemen van de gevoelens van kinderen is bij ons zeer belangrijk. De gevoelens van elk kind kunnen uitsluitend geaccepteerd worden. Het gaat tenslotte om gevoel! Bij bijv. vallen zal niet ontkend worden, dat het pijn doen door te zeggen “ je bent al zo’n grote jongen/meid”. Huilen mag best. Kinderen worden 9 10 serieus genomen er wordt op ooghoogte van het kind gecommuniceerd. De leid[st]er gaat door de knieën voor een gesprek. De pedagogisch medewerkers proberen de gevoelens van de kinderen, zoals blijdschap, boosheid, verdriet, angst, pijn of onverschilligheid te verwoorden. Zo leert het kind om te gaan met zijn gevoelens, herkent de gevoelens van andere kinderen en leert hiermee om te gaan. Het kind moet zichzelf kunnen zijn, maar we leren het kind ook waar de grens is; wat wel en niet kan (je mag boos zijn, maar je mag niet slaan). Het is belangrijk, dat de leid(st)er luistert, begrip toont, maar ook duidelijke grenzen biedt in de groep. De pedagogisch medewerkers stimuleren tevens de emotionele ontwikkeling door te complimenteren, goedkeuring te geven, gerust te stellen en te troosten. Ook d.m.v. beloning van stickers zie je kinderen groeien. Hier hebben kinderen veel behoefte aan. Kinderen krijgen te maken met veel verschillende emoties en de pedagogisch medewerkers dienen hierop in te spelen. Hierbij kun je denken aan de rollenspellen, waarbij kinderen zich helemaal kunnen inleven. Maar denk ook aan creatieve activiteiten, zoals het schilderen van het eigen lichaam en communiceren over verschillen en gelijkenissen tussen de kinderen. Kinderen ontwikkelen een eigen identiteit en moeten leren hier trots op te zijn. Bij (plotselinge) gedragsveranderingen wordt er altijd eerst naar een oorzaak gezocht (bijv. de komst van een broertje of zusje, ernstige ziekte in de huiselijke kring etc.). De leid(st)er speelt hierop in en zal daar waar mogelijk extra aandacht aan schenken. De kinderen mogen dan iets speciaals maken, een speciale knutsel voor de zieke persoon, voor het broertje of zusje wat geboren is. Ook wordt hier dan weer aandacht aan besteed middels het voorlezen van boeken, die daarbij aansluiten. Goede oudercontracten zijn hiervan groot belang, zodat op de situatie thuis kan worden ingespeeld. In de leid(st)er-kindinteractie Door zoveel mogelijk vaste gezichten op de groepen (en ook zoveel mogelijk vaste invalkrachten) proberen we te bereiken, dat het kind zich veilig voelt, zichzelf kan zijn. De leid(st)er leert zo de signalen en gedragingen van het kind te interpreteren en het kind merkt, dat zijn signalen de leid(st)er bereikt. Wat het vertrouwen van het kind in zijn omgeving verhoogt. Dit ziet kinderWORLD als een basis voor een goede relatie tussen kind en pedagogisch medewerker. Doordat het kind zichzelf te kan zijn, kan het kind zelfvertrouwen opbouwen. Door een goed contact tussen ouders/verzorgers en pedagogisch medewerk(st)er is iedereen goed op de hoogte van de omgeving van het kind, zowel thuis als op de peuterspeelzaal. Hierdoor zal er tevens een hechting (duurzame gevoelsrelatie) tussen het kind en één of meer leid(st)ers met wie het kind regelmatig en intensief contact heeft, ontstaan. Hoe het kind zijn/haar behoefte aan contact kenbaar maakt, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het kind. Naarmate kinderen ouder zijn, is het hechtingsgedrag verder ontwikkeld en is er een basis gelegd voor een veilige hechting en meer hechtingsmogelijkheden (hechting aan meer personen). 10 11 De groepsleiding wordt begeleid en beoordeeld op: o de wijze, waarop het kind wordt benaderd, aangesproken o de dagelijkse omgang, zoals plezier maken, stoeien etc. o de wijze, waarop een kind wordt getroost, bevestigd, verzorgd, aangemoedigd, uitgelegd o de wijze, waarop de leid(st)er inspeelt op en omgaat met de persoonlijke emoties en ervaringen van het kind o de mate, waarin responsief dan wel restrictief op een kind wordt gereageerd o de mate, waarin de leid(st)er respect toont voor de autonomie van een kind o bij het afscheid nemen van de ouder, voor het kind, wordt er een vast ritueel aangehouden, dit is per kind verschillend. De wijze, waarop gebruik wordt gemaakt van de binnen- en buitenruimte, kan bijdragen bij het creëren van de emotionele veiligheid Ieder kind wordt opgevangen op een vaste groep met eigen groepsruimte. De eigen groepsruimte is een herkenbare, vertrouwde plek voor het kind. Zo heeft elke groep een eigen thema zoals bijv. de Winnie de Poeh, Dora en Diego of Sesamstraat. De inrichting is kindgericht door materiaal en kleurkeuze en zodanig ingericht, dat deze aansluit op de ontwikkelingsfase van de peuter, zodat die zich optimaal kan ontplooien. Er is plaats voor rust en actie, alleen en samen spelen. Dit is eveneens het geval bij de buitenruimte. Voor een gezonde ontwikkeling van het kind is het van belang, dat het kind vertrouwen heeft in zichzelf en in zijn omgeving. Kinderen, die overgaan naar de basisschool, worden zoveel mogelijk begeleid om hun een soepele over gang te geven. Er wordt met de kinderen overgesproken. Als het mogelijk is brengen we met de bijna vierjarigen een bezoek aan de basisschool. Als de peuterspeelzaal binnen een basisschool is gevestigd, zal er een nauwe samenwerking (bijv. door 4-jarigen, die op de speelzaal komen spelen) zijn, waardoor de overgang spelenderwijs zal plaatsvinden. Op deze wijze wordt de nieuw omgeving vertrouwd en veilig. Dit proces gaat uiteraard in nauw overleg met de ouders/verzorgers. Ondanks, dat kinderWORLD probeert zoveel mogelijk veiligheid en vertrouwen te bieden, kan dit natuurlijk niet in elke situatie (over speelgoed vallen, stoten). Een kind moet ook leren om te gaan met situaties, die niet veilig zijn. Bijv. dat er verschillende soorten struiken zijn en dat er zijn die prikken. In en met de groep wordt zorg gedragen voor de emotionele veiligheid De groep heeft een vaste samenstelling. Hetgeen de veiligheid en de mogelijkheid om vertrouwd te raken met groepsgenoten bevordert. Het is voor jonge kinderen belangrijk, dat er op een dagdeel vaste punten zijn, die herkenbaar zijn. Een vast programma is niet de bedoeling. Dit zal juist tot verstarring leiden, maar wel vaste herkenbare terugkerende dingen (samen aan tafel eten, drinken, zingen). Dit herkenbare terugkerende geeft een gevoel van veiligheid en vertrouwen. De groep is een sociale leefgemeenschap, waarin geoefend kan worden met eigen mogelijkheden, grenzen, aardigheid/onaardigheid, delen van plezier, geweest en/of ongewenst gedrag. Begeleiding van de groep biedt het kind heel veel mogelijkheden, maar kan ook bedreigend zijn. De leid(st)er moet het kind daarom enerzijds ruimte bieden om onderlinge problemen zelf op te lossen. Anderzijds helpen door in te grijpen en 11 12 te corrigeren, waar het conflict voor het kind bedreigend is en het kind zich machteloos en angstig in de groep zou kunnen voelen. Ieder individueel kind moet zich veilig en vertrouwd kunnen voelen. Ieder kind wordt gelijkwaardig behandelt. Regels worden voor elk kind opnieuw bij onduidelijkheid uitgelegd. Kinderen kunnen zich ook terug trekken er zijn plekken in de groepsruimte dat ruimte bied voor rust, zoals een bank, een mat en aparte speelhoekjes. Bij het organiseren en aanbieden van activiteiten Bij het organiseren en aanbieden van de diverse activiteiten wordt de emotionele veiligheid gewaarborgd. De structuur van een opvangdag ligt vast (zie ook hoofdstuk 9): vaste activiteiten op vaste momenten bieden het kind zekerheid en structuur. Dit geldt ook voor vaste rituelen, zoals voorlezen, verjaardag vieren. Samen met de vaste regels biedt dit het kind zekerheid. Het herkenbare, terugkerend geeft een gevoel van veiligheid en vertrouwen en bij de jonge kinderen een tijdsgevoel, waardoor de dag overzichtelijker wordt. De leid(st)er biedt spelmateriaal, activiteiten aan, die passen bij de ontwikkeling van een kind, zowel sportief als creatief of rollenspel (fantasiespel). De pedagogisch medewerker zorgt voor een omgeving, waarin het kind tot spel kan komen, dringt geen activiteiten op. Het kind krijgt de vrijheid om te spel en daarin te “leren” in zijn eigen tempo. Leid(st)ers bieden het kind steun bij activiteiten door: o Actief optreden, passief bewaken, voelbare aanwezigheid o Uitdagen en stimuleren tot grensverkenning van het eigen kunnen o Troostend, helpend, bevestigend o Sensitieve houding o Alertheid op restrictieve (beperkend, stoppend) houdingen Ook het aanbieden van activiteiten wordt ingespeeld op emoties, zoals bijv. verliefdheid. Deze emotie komt uitgebreid aan de orde bij thema’s als Valentijn. Maar ook iets voor een ander maken. Voor iemand die ziek is, bij geboorte en verjaardagen. Bij Vaderdag of Moederdag maakt een kind, dat bijv. geen contact meer met vader of geen vader heeft, iets voor opa. Spelmateriaal Er is ruim voldoende spelmateriaal voor alle leeftijdsgroepen binnen de dagopvang aanwezig. Het materiaal is voor een deel zodanig opgesteld, dat kinderen de mogelijkheid hebben zelf te kiezen en ook zelfstandig te gebruiken. De pedagogisch medewerker stimuleert, helpt en adviseert het kind bij het kiezen van nieuw, spannend en/of uitdagend materiaal. De leid(st)er weet, waarin het kind goed is, wat hij/zij leuk vindt, wat zijn/haar mogelijkheden en uitdagingen zijn. Ook met muziek wordt de ontwikkeling geprikkeld. Door te dansen, te bewegen en zich in te leven op de verschillende muziekvormen wordt het kind gestimuleerd zich verder te ontplooien. 12 13 4.4a Cognitieve ontwikkeling = Taal Deze ontwikkeling heeft betrekking op de ontwikkeling van taal (begrijpen en spreken) en niet te vergeten: denken. Begrip en inzicht verwerven door de informatie uit de omgeving te ordenen, te onthouden, toe te passen en te combineren met nieuwe situaties. Denken en taal zijn nauw met elkaar verbonden. Taal is een middel om inzicht te krijgen in de ‘grote’ wereld. Het kind vraagt en krijgt taal en uitleg en hulp. De pedagogisch medewerker speelt hierin een actieve rol, door veel met het kind te praten. Zoveel mogelijk wordt op elke taaluitdrukking van het kind gereageerd. Er wordt door de pedagogisch medewerker geen brabbeltaal gesproken of nagepraat. Gewoon in onze ‘grote’ mensentaal communiceren. Ter stimulering van de taalontwikkeling organiseert de pedagogisch medewerker verschillende activiteiten zoals, zingen, taalspelletjes (woordspelletjes zoals bijv. rijmpjes), klanken en geluiden (dieren raden, ik zie ik zie wat je niet ziet). D.m.v. voorlezen en prentenboeken. Zelf verhaaltjes te stimuleren, vertel eens hoe je weekend was. Stimuleren tot de kinderen zelf een liedje mogen zingen. 4.4b Cognitieve ontwikkeling = Denken Spelen en bezig zijn is leren voor elk kind. Door voorbeelden en nabootsen leert een kind. Door allerlei dagelijkse gebeurtenissen te bespreken, ontstaat ordening om de wereld van het kind. De pedagogisch medewerker legt daarbij uit, benoemt dingen en vraagt kinderen om dit te verwoorden. Regelmatig doet de pedagogisch medewerker een beroep op het vermogen van kinderen om zelf oplossingen te zoeken voor de probleempjes. Om samen te spelen of te knutselen moet best behoorlijk nadenken. Om de cognitieve vaardigheden te stimuleren worden er verschillende activiteiten aangeboden. Hierbij kun je denken aan het aanleren van kleuren, vormen, cijfers en letters. Het vermogen om verbanden te leggen neemt toe. Ze kunnen zich dingen voorstellen zonder het concreet te hoeven zien. Hier spelen de medewerkers op in door creatieve activiteiten te doen, waarbij kinderen bijvoorbeeld een door de leidster genoemd voorwerp of dier te mogen schilderen, tekenen of knutselen. Ook wordt het concentratievermogen gestimuleerd door geheugenspellen, als memorie en puzzeltjes. De kinderen worden ook betrokken bij het bedenken van activiteiten. Het alfabet spelenderwijs aan leren, hocus pocus spel [onthouden van wegverstopte voorwerpen]. Vragen te stellen van wat betekend dat…hoe doet een koe en etc. 4.5 Creatieve ontwikkeling De pedagogisch medewerker stimuleert de creatieve ontwikkeling door het aanbieden van tal van materialen (water, zand, verf, verkleedkleren, schmink etc.) en activiteiten als muziek, dans. Creatief zijn kan op diverse manieren, bijvoorbeeld door te vertellen en door fantasieconstructief spelen. Het is belangrijk, dat kinderen gewaardeerd worden in wat ze ondernemen en zoveel mogelijk de ruimte krijgen voor hun eigen inbreng. Het materiaal past bij leeftijd, ontwikkelingsfase, fysieke en geestelijke mogelijkheden van een kind. Het maakt emoties los van plezier, pret, verrassing, verwondering ongeduld of teleurstelling. De wijze, waarop de leid(st)er het materiaal aanbiedt, biedt kansen voor individuele leermomenten, zelfoverwinning, zelfstandigheid en zelfredzaamheid. 13 14 Bij alle activiteiten staan spontaniteit en enthousiasme voorop. Uiteraard wordt er rekening gehouden met de leeftijd en belevingswereld van de kinderen. De kinderen leren papier te scheuren, te knippen, kleine propjes te maken en op te plakken. 4.6 Ontwikkeling eigen identiteit (persoonlijke competentie) Het kind wordt zich ervan bewust, dat het een eigen persoon is en blijft. Het verschilt van elk ander kind. Door het kind positief te benaderen, bevordert de pedagogisch medewerker het zelfvertrouwen van het kind. Er wordt aandacht besteed aan de persoonlijke verhalen en daden van het kind en het kind wordt gestimuleerd zich te uiten en eigen keuzes te maken. Zoals bijv., ga je met de poppen of met het duplo spelen. De pedagogisch medewerker gaat goed om met de onderlinge verschillen tussen kinderen in bijvoorbeeld voorkeur van activiteiten, tempo en spontaniteit. Daarnaast stimuleert de pedagogisch medewerker het identiteitsbesef ook door bijv. regelmatig opnoemen van namen, of door het geven van eigen plekjes of spullen. Hiervoor wordt er tijdens de maaltijden ook altijd een vast liedje gezongen; goedemorgen bijv. Sanne blij jou weer te zien, wie zit er naast jou, weet jij dat misschien? Regelmatig wordt er in de kring gevraagd, wat is jou lievelingskleur of dier, zo krijgt elk kind zijn eigen ideeën, maar ook een mening ergens over. De leidster stimuleert een kind door grenzen te ontdekken en te verleggen van wat een kind kan, wil of durft. De leidster maakt het kind bewust van de eigen capaciteiten en kwaliteiten, speelt in op grapjes, humor en “ gek doen”. Ingaan op initiatieven van een kind, belonen, prijzen en complimenteren zijn positieve wijzen van bevestigen van het kind. De groep is een sociale leefgemeenschap, waarin geoefend kan worden met eigen mogelijkheden, grenzen, aardigheid/onaardigheid, delen van plezier, uitproberen van gedrag (wat wordt als leuk/fijn ervaren, wat niet). Bij ontwikkeling van de eigen identiteit van het kind is het ook belangrijk de normen en waarden over te brengen (zie volgend hoofdstuk). 4.7 Zelfredzaamheid De pedagogisch medewerker moedigt het kind aan tot zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Dat wat het kind kan, moet je het kind ook daadwerkelijk laten doen en aanmoedigen. De pedagogisch medewerker geeft alle kinderen af en toe opdrachten en taken. Bijvoorbeeld door het opruimen van crea-materiaal, speelgoed, het meehelpen van de tafel dekken of iets dragen en etc. De leid(st)er laat ruimte aan het kind voor eigen initiatief en eigen ideeën met betrekking tot het aangaan en uitvoeren van een activiteit. Hierbij worden kansen geboden voor het ontdekken van eigen persoonlijkheidskenmerken, zoals zelf vertrouwen, initiatief en interesse maar ook voor zelfoverwinning en zelfredzaamheid. Bijv. wil jij kleuren, plakken of verven. De zelfredzaamheid wordt op verschillende manieren gestimuleerd. In eerste instantie worden de kinderen uitgebreid verteld wat er gaat gebeuren. Dit kan om een activiteit, zoals opruimen, jassen aantrekken, spullen pakken of om een gebeurtenis, zoals een uitstapje gaan. De kinderen proberen het na de uitleg eerst zelf. Als de kinderen het nog niet kunnen of niet volledig begrijpen, wordt het zoveel mogelijk voorgedaan. Waarna de kinderen het zelf kunnen doen. Kinderen groeien en bloeien ook op als zij het zelf kunnen en mogen doen. 14 15 Ook wordt er op de groepen veel gewerkt met beloningssystemen wanneer zelfstandig gedrag meer vertoont wordt. Hierbij kun je denken aan stickerbeloning of het zelf mogen kiezen van een activiteit. Aan de ene kant krijgen zelfstandige kinderen meer vrijheid, omdat ze het al zelf kunnen. Dit betekent niet, dat de pedagogisch medewerkers het kind minder aandacht geven. Ze proberen juist het kind steeds een stapje voor te zijn en het een nieuwe uitdaging te bieden. Daarnaast worden degene, die er nog moeite mee hebben tijdig gesignaleerd, gestimuleerd en gemotiveerd. Als laatst leren de pedagogisch medewerkers de kinderen, dat er oorzaak en gevolg horen bij bepaalde zelfstandige beslissingen en wat deze dan kunnen inhouden. Er worden duidelijke afspraken gemaakt en ook besproken wat de daaraan hangende consequenties zijn indien de afspraak niet word nagekomen. Zoals bijv. even apart zitten in de hoek als je niet meehelpt met opruimen. Kinderen worden ook aangeleerd, dat zij met ruzie moeten proberen het zelf op te lossen door ook het voor zichzelf op te nemen, door bijv. te zeggen ik wil dit niet, i.p.v. meteen te gaan slaan. 4.8 Andere ontwikkeling Bij het volgen van de ontwikkeling van de kinderen kan men verschil zien in ontwikkeling. Onze pedagogisch medewerkers maken door de kinderen op hun groep veel ontwikkelingsmomenten van dichtbij mee. In combinatie met hun opleiding kunnen zij daardoor ook signaleren welke kinderen zich langzamer of anders ontwikkelen. Om voor deze kinderen de voorwaarden te scheppen waardoor ze beter kunnen functioneren heeft kinderWORLD het protocol Opvallend Gedrag. In dit protocol, welke een bijlage bij dit beleidsplan vormt, wordt onder meer beschreven op welke wijze (en voorwaarden) er wordt gesignaleerd; welke stappen/ maatregelen er zijn om het kind zich zoveel mogelijk te laten ontplooien. 5.0 Maatschappelijke bewustwording 5.1 Waarden en normen overbrengen Een belangrijke rol speelt in elke opvoeding het overbrengen van waarden en normen. Waarden geven uitdrukking aan de betekenis, die mensen hechten aan bepaalde gedragingen, dingen of gebeurtenissen. Waarden zijn natuurlijk cultuurgebonden; ze veranderen voortdurend in de diverse samenlevingen. Normen vertalen de waarden in regels en voorschriften hoe kinderen en volwassenen zich behoren te gedragen. De waarde is altijd respect te hebben voor alles en iedereen. De basisnorm is, dat agressie niet toegestaan is. De pedagogisch medewerkers communiceren veel met de kinderen en zijn heel consequent omtrent de regels op de groep. Op deze manier weten de kinderen precies wat er van ze verwacht wordt en waar ze aan toe zijn. De regels worden aan de kinderen uitgelegd en zij worden er, als de situatie zich voordoet, opgewezen. Hierbij wordt er altijd uitgelegd waarom iets wel al dan niet mag. Enkele van die waarden en normen zijn: Waarderen en respecteren van jezelf en van anderen Sociaal zijn, zoals elkaar laten uitpraten, op elkaar wachten, lief zijn tegen elkaar Samen spelen Samen delen Niet schoppen, bijten, slaan, gooien 15 16 Eerlijk zijn Zorgvuldig omgaan met spullen Respect voor privacy De meeste van deze normen en waarden worden spelenderwijs aan de kinderen meegegeven (het bord met fruit gaat rond en iedereen pakt er een stukje van; we doen een spelletje en iedereen, die wil mag meedoen). Vooral bij gezelschapsspelen en competitiespelen kunnen meerdere waarden en normen, zoals sociaal zijn, eerlijk zijn, worden overgedragen. Tijdens het eten en drinken wordt er een kringgesprek gehouden, waarbij de kinderen elkaar moeten laten uitpraten. Wat niet enkel de sociale waarde bevordert, maar ook het respect voor elkaar. Ook door het geven van het goede voorbeeld leren kinderen veel. Daarnaast zal de boodschap bij situaties, die gevaar opleveren voor de kinderen, kort en bondig zijn: Dit mag niet. Bij minder gevaarlijke situaties zal de leid(st)er met het kind bespreken waarom iets niet mag. De leidsters gaan vaak aan tafel of op de grond zitten om de kinderen het samenspelen te leren en ook het samen delen te leren. Wij nemen het niet als vanzelfsprekend, dat kinderen dit uit zichzelf kunnen. Dus besteden wij hier voldoende aandacht aan. Door middel van samenspelen en voordoen, bijvoorbeeld met lego leren de kinderen samen een hoge toren bouwen, op elkaar wachten, te delen en elkaar te helpen. Er wordt naast de basale waarden en normen, zoals elkaar met de naam aanspreken, op de beurt wachten, niet door elkaar heen praten, ook heldere en eenduidige afspraken gemaakt over wat kan en mag in alle ruimtes en de wijze, waarop men elkaar ( de kinderen en de leid(st)er) aan de afspraken houdt. Een goed voorbeeld hiervan is: speelgoed opruimen als je ergens anders mee wilt spelen. Kinderen kennen deze regel heel goed en attenderen elkaar daar ook op. Een van de belangrijkste normen is respect. Respect leren begint bij kleine dingen. Het is belangrijk, dat de leid(st)er hier constant aandacht voor heeft. Als een kind met iets gooit, moet het niet alleen leren, dat hij/zij zo iemand pijn doet, maar ook dat het gegooide materiaal kapot kan gaan. En er niemand meer mee kan spelen. Dat er bij het buitenspelen niet ongestoord bloemen en blaadjes kan worden geplukt. Als iedereen dat doet, blijft er niets over. Gaan de plantjes dood. Wanneer het kind “waarom?-vragen” stelt, wordt er opgelet op welke wijze er antwoord wordt gegeven en welk antwoord. Dit is belangrijk, want de basis voor onderling respect is het besef voor de verschillen en overeenkomsten tussen mensen. Het is uiteraard heel belangrijk, dat de leid(st)ers zelf respect tonen voor elkaar en de kinderen. Goed voorbeeld doet volgen. 5.2 Uitwisseling van waarden en normen Een kind wordt gevormd door zijn omgeving, wat vaak betekent het contact met volwassenen en andere kinderen. Deze omgang heeft bij de peuterspeelzaal een andere dimensie dan in de thuissituatie. De pedagogisch medewerker heeft het directe contact met de kinderen van de groep en daarnaast is de omgang van de pedagogisch medewerker met de groep als geheel. Op allebei de niveaus is er sprake van voortdurende uitwisseling van waarden en normen in elke communicatie en interactie. Dit is vanzelfsprekend een continu proces. Gedeeltelijk bewust en onbewust vindt dit plaats. 16 17 Door middel van de taal vindt er onderling een (gedeeltelijke) bewuste uitwisseling plaats van de waarde en normen. In de groep wordt met de kinderen gesproken over afspraken en omgangsvormen. Met elkaar afspreken van manieren om elkaar ook aan de afspraken te houden, maar ook over respectvol met elkaar omgaan, je open stellen voor elkaar. Door middel van verwoorden van wat er gebeurt tijdens sociale interacties zoals samen iets leuks, spannends, verdrietigs of ontroerends beleven. Het non-verbale (lichaamstaal) speelt eveneens een aanmerkelijke rol in de communicatie. Spelmateriaal biedt de mogelijkheid om rollen uit het alledaagse leven te oefenen: keukenattributen, bedjes, verkleedkleren, tassen e.d. Tijdens het spelen van die rollen kunnen de kinderen gemaakte afspraken, zoals bijv. elkaar laten uitspreken, niet zomaar iets afpakken, kortom een respectvolle houding tegenover elkaar oefenen. Normen en waarden wordt geleerd door als een kind een ander kind (per ongeluk) pijn doet, dat kind te betrekken bij het troosten van het andere kind. Als een kind iets afpakt van een ander kind, moet hij/zij het teruggeven en zijn/haar excuses aanbieden. De kinderen wordt ondermeer geleerd alle kinderen mogen meedoen, maak niets stuk, want dan kan niemand er meer meespelen. Je mag geen lelijke of vieze worden gebruiken. Dit wordt ook besproken met de kinderen: waarom is het vervelend?, waarom doet het pijn? Ook wordt er veel gewerkt met het groepsroulatiesysteem. Dit houdt in de kinderen in groepjes verdeeld worden en vervolgens rouleren in verschillende activiteiten. Hierdoor hebben de kinderen steeds wisselend contact met andere kinderen en door de verschillende activiteiten leren ze omgaan met elkaars gelijkenissen en verschillen. Daarnaast werken we met verschillende beloningssystemen in de vorm van kaarten, stickers en stempels. 5.3 Vooroordelen De pedagogisch medewerker moet zich ervan bewust zijn, dat er bestaande vooroordelen bij zich zichzelf en bij anderen bestaan, waar het gaat om religie, etniciteit, sociale klasse, sekse en seksuele geaardheid. Zij realiseert zich, dat zij beïnvloed is en gevormd is door onder meer haar eigen omgeving, waarin zij is opgegroeid. Over al deze onderwerpen zijn in meer of mindere mate vanzelfsprekendheden ontstaan, die zeer zeker discutabel zijn. De pedagogisch medewerker is kritisch ten opzichte van deze meningen, het gedrag, dat daar een gevolg van is en zich bewust van eigen vooroordelen. Bij onze kinderen wordt getracht te voorkomen, dat er vooroordelen ontstaan. Juist omdat elke kind van nature nieuwe dingen open en vrij tegemoet zal treden. kinderWORLD streeft een gelijkwaardige behandeling van de kinderen na. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de overtuiging, geaardheid of sekse van het kind. Dit blijkt alleen al uit het feit, dat al het spelmateriaal, zowel aan meisjes als jongens wordt aangeboden, dus met z’n allen voetballen, maar ook touwtjespringen. 17 18 Door het groepsroulatiesysteem komen kinderen met verschillend speelgoed in aanraking, zowel de jongens als de meisjes en wordt het als normaal beschouwd dat ieder met alle verschillende speelmaterialen speelt. De pedagogisch medewerkers spelen er direct op in wanneer kinderen opmerkingen maken als “poppen zijn alleen voor meisjes” of “blauw is een jongenskleur”. Er zijn ook verkleedkleren en zowel de jongens als meisjes mogen zich kleden in de verschillende kleding als prinsessenkleding als of ridderpakken. 5.4 Welkom Het beleid van kinderWORLD is dat kinderen van alle gezindten, cultuur, welke sociale klasse zij ook zijn, wat hun geaardheid ook is, welke religie zij ook hebben, zijn in principe welkom. Mits binnen de geldende normen en waarden de ouders en kinderen in de groep met elkaar willen leven en ontwikkelen. Daarnaast staan we ook open voor licht gehandicapten, kinderen met ADHD en andere kinderen met opvallend gedrag. Binnen kinderWORLD wordt het protocol Opvallend Gedrag gebruikt om voorwaarden te kunnen scheppen, die nodig zijn om deze kinderen zich beter te kunnen laten ontwikkelen. 5.5 Verschillen De verschillen in religie, etc. (zie 6.3) worden positief aangegrepen om op gepaste wijze aandacht te besteden aan de speciale gebeurtenissen, die bij elke levensovertuiging spelen. De sociale achtergrond zien wij vaak uitwendig in bijvoorbeeld de kleding, taalgebruik. Hierover wordt eveneens gecommuniceerd in goede harmonie. Daarnaast houden wij voor zover mogelijk rekening met eventuele culturen omtrent het eten en drinken. Kinderen leren omgaan met elkaars verschillen, omdat er door de pedagogisch medewerkers vrij over gesproken en uitgelegd wordt. Iedereen staat gelijk aan elkaar en krijgen evenveel aandacht, genegenheid en verzorging. 5.6 Uitdagingen en conflicten Kinderen worden gestimuleerd om zoveel mogelijk zelf hun sociale uitdagingen op te lossen. Wanneer kinderen, daarin niet slagen biedt de pedagogisch medewerker hulp aan. De minder weerbaren worden wat extra geholpen om de kans op succes te vergroten. De pedagogisch medewerker leert kinderen rekening te houden met tegenslagen en successen. Kinderen leren al vroeg voor zichzelf op te komen met uitdagingen en conflicten om te gaan. Hierbij worden er ook duidelijke groepsregels nagestreefd. De kinderen worden bij conflicten bij de pedagogisch medewerkers geroepen, waar ze beiden de kans krijgen om te vertellen wat er is gebeurd. Daarna worden er duidelijke afspraken gemaakt en moeten de kinderen sorry zeggen om het weer goed te maken met elkaar. 18 19 Voor de kinderen zijn er voldoende uitdagingen op de groep aan materialen. Zowel voor de grove als fijne motoriek. Hierbij kun je denken aan grote en kleine blokken, nopper, kralen rijgen, verschillende knutselmaterialen en methoden, loopauto’s e.d. Daarnaast worden er ook verschillende spellen gedaan om de kinderen voldoende uitdaging te bieden. Denk hierbij aan kleurenspellen, letterspellen, dierengeluiden, hocus pocus (een aantal voorwerpen onder een doek, 1 weghalen en kinderen laten raden welk voorwerp weg is) e.d. 5.7 Feesten en rituelen Bijzondere gebeurtenissen als verjaardagen, afscheid van de groep, feestdagen zoals Sinterklaas, Pasen, Kerst verlopen op kinderWORLD volgens een vast patroon. Door hier passend aandacht aan te besteden leren kinderen hier van en zullen het als zeer plezierig ervaren. Wat ook gezien kan worden als een ritueel is ons ‘vaste’ dagindeling. Regelmaat wordt hierdoor ontwikkeld. Voorbeelden in de praktijk zijn hiervan: carnavalsfeest. Dit wordt vaak een hele week gevierd. Tijdens een gezellige sfeer en veel blijdschap, mogen de kinderen verkleed komen, worden ze geschminkt. Er worden allerlei dansspelletjes gedaan, de groepen zijn leuk versierd en er worden lekkere dingen gegeten. Met Pasen wordt er altijd een Paaslunch gevierd: alle kinderen mogen in pyjama komen en krijgen een lekkere lunch met paasbrood, krentenbollen, eieren en etc. Dit geeft een sterk saamhorigheidsgevoel, daarna mogen de kinderen verstopte chocolade eieren zoeken. Sinterklaas; de groepen worden gezellig ingericht met knutsels, zoals een open haard. Er worden Sinterklaasliedjes gezongen. Ieder jaar komen Sinterklaas en zijn Pieten rond 5 december op de groepen langs. Er wordt over elk kind door de Sint iets leuks verteld en alle kinderen krijgen na afloop een cadeautje. Moederdag; elk jaar wordt er in mei, Moederdag gevierd, alle kinderen zijn dan druk bezig om iets moois voor mama te maken. Hier worden hele kunstwerkjes gemaakt, van bijvoorbeeld een tegel mooi geverfd tot een foto met fotolijstje. Opa- en omadagen, elk jaar wordt er landelijk een opa- en omadag gevierd. N.a.v. de opa- en omadag, wordt er bij kinderWORLD een opa- en omaweek georganiseerd. Alle opa’s en oma’s worden in deze week uitgenodigd om een ochtend of middag mee te lopen op de peuterspeelzaal om een kijkje te nemen bij de kleinkinderen. Om zo een indruk te krijgen hoe zij de peuterspeelzaal beleven. Ook wordt er in juni Vaderdag gevierd. Dit wordt op dezelfde wijze gedaan als bij Moederdag. Sinten Maarten, dit wordt gevierd d.m.v. het maken van een lampion, hier wordt veel aandacht aan besteed, maar ook het oefenen van Sint Maarten- liedjes. Verder wordt er als dit door de weeks valt ook Sint Maarten gelopen. s’Middags gaan de groepen dan langs een aantal huizen lopen, liedjes zingen en dan krijgen de kinderen fruit of een snoepje. Dit geeft een sterk saamhorigheidsgevoel en voor de kinderen ook heel veel gezelligheid zo onderling met elkaar. Met Kerst maken we er een heus feest van. We verzorgen een Kerstdiner, waarbij ouders en leidsters het eten verzorgen. Alle kinderen en ouders mogen komen, zo wordt het een hele gezellige avond. 5.8 Omgaan met overlijden Het overlijden van iemand in de nabije omgeving is zeker voor jonge kinderen behoorlijk ingrijpend. Het is belangrijk, dat naast het management de pedagogisch medewerker op de hoogte is en er goed op kan inspelen. Troosten, aanhalen en warmte bieden zijn elementair voor het verwerken van rouw en verdriet. Het is tevens 19 20 belangrijk, dat het op ‘kinder’niveau besproken en uitgelegd wordt. Bij het uiten van emoties van het kind, benoemd de leid[st]er zijn / haar emoties, ook als deze bijvoorbeeld het uiten van agressie, of extra druk zijn. De leidster geeft het kind extra aandacht d.m.v. extra op schoot te nemen, extra te praten zowel verbaal als nonverbaal, maar ook d.m.v. een extra knuffel te geven. Ook wordt er met het kind samen een knutsel of tekening gemaakt voor degene, die is overleden. Zo kan het kind ook een stukje emotie kwijt. Daarnaast wordt hierbij niet alleen aan de kinderen gedacht, maar ook aan de ouders. Door open te staan en te communiceren helpen de pedagogisch medewerkers zowel de kinderen als de ouders. 6.0 Verzorging van de kinderen De kinderen worden op het gebied van gezondheid, risico’s, veiligheid, hygiëne verzorgt conform de normen die ontwikkelt zijn voor kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. De controle hierop wordt gedaan door de plaatselijke GG&GD. Onderstaande zaken maken daar o.a. een onderdeel van uit. 6.1 En trakteren dan? Ook daar vragen wij vriendelijk doch dringend om vooral deze traditie in stand te houden, maar dan wel het liefst zonder zoetigheid! Wij kunnen uit ervaring, indien gewenst, de ouders adviseren voor het bedenken voor een leuke en gezonde traktatie. 6.2 Gezondheid, ziekten en ongevallen. Helaas komen dit soort zaken ook bij ons voor. Wij werken aan de hand van de richtlijnen die GGD richtlijnen beschreven heeft. Ons ziekteprotocol is na te lezen op onze website.. Hierin kan de peuterspeelzaal en de ouder/verzorger exact zien wat te doen bij een bepaalde ziekte. In onze vestigingen zijn voldoende personeelsleden die in het bezit zijn van een EHBOdiploma en weten hoe zij moeten handelen bij een calamiteit. Regelmatig zijn er herhalingscursussen, zodat het personeel up-to-date is en blijft. Tevens hebben wij een aantal BHV-‘ers. Deze Bedrijfs Hulp Verleners weten tevens wat er bij calamiteiten moet gebeuren. Wanneer uw kindje ziek wordt, gaan wij telefonisch contact met u opnemen en wij besluiten onderling wat er voor actie ondernomen gaat worden. Heerst er een bepaalde kinderziekte in ons dagverblijf dan hangen wij een poster op met de datum en de aard van de ziekte. 6.3 Veiligheid. Het werken met kinderen maakt het noodzakelijk dat het pand, de inrichting en de materialen veilig zijn en aan de veiligheidsnormen voldoen. Dit is het uitgangspunt voor het veilig werken met kinderen. Daarnaast hebben wij de veiligheidsnormen beschreven in de z.g. Risico, inventarisatie, veiligheid en gezondheid. (RIE en VG). Volgens deze beschrijving dient er gewerkt te worden. 20 21 6.4 Hygiëne. Onze vestiging dient hygiënisch te zijn. De groepsruimten worden dagelijks schoongemaakt, alsmede alle centrale ruimten. In het schoonmaakschema staat exact aangegeven wat, wanneer en hoe schoongemaakt moet worden. Ook hier geldt de RIE en VG. 6.5 Inrichting. Elke pand, verblijfsruimte, dient over ruim voldoende licht te beschikken. De kleuren zijn aanpast op kinderen. Overzichtelijke groepen zorgen ervoor dat de personeelsleden overzicht hebben op de kinderen. Veel groepen zij uitgerust met vloerverwarming, die zeer aangenaam aanvoelt. Het meubilair is Arbo-technisch verantwoord en veilig voor de kinderen. De kinderen hebben we hoekjes waar zij ongestoord kunnen spelen, maar ook rustig kunnen “lezen”, of even kunnen bijkomen. 6.6 Activiteiten. Naast de dagelijkse activiteiten wordt er per kwartaal een evenementenkalender aan de ouders gepresenteerd. Hierin staan vaak met thema’s de bezigheden. Niet exact met een datum aangegeven, maar in een bepaalde maand gebeurd een activiteit. (vaak afhankelijk van het weer). Een belangrijke toename in het denken en werken met kinderen zijn de SPORTactiviteiten. Kinderen op een spelende wijze in contact brengen met Sport is een taak, naar onze mening, van een peuterspeelzaal. Wij streven ernaar om meer met de kinderen te bewegen in allerlei vormen, waarbij we, als het kind er aan toe is, de kinderen ook de basistechnieken van allerlei sporten leren. Hierbij krijgen onze pedagogische medewerk(st)ers ondersteuning van onze sportleraren van onze SPORTY Kids-vestigingen. In de vestigingen, waar het CREATIVE Kids-concept wordt gebruikt zullen de kinderen van de peuterspeelzaal uiteraard ook gebruiken van de activiteiten, die dit concept biedt, zoals de theaterruimte, de kinderkeuken en de bibliotheek. 6.7 Dagindeling Opening maandag-, dinsdag- ,donderdag- en vrijdagochtend van 08.30 uur tot 11.45 uur 08.45 brengen van de peuters 08.45 – 09.45 uur begin van de dag; welkomstliedje, noemen van de namen, voorlezen van een boekje m.b.t. een thema. Daarna bespreken van wat we de ochtend gaan doen. Hierbij wordt geprobeerd een actief gesprek te voeren met de kinderen om taalgebruik te stimuleren over onder meer het thema, waarmee we op dat moment bezig zijn. 09.45 – 10.45 uur vrij spel, zoveel mogelijk rond het thema, samen spelen, samen knutselen etc. 10.45 – 11.15uur lekker buiten spelen 11.15 uur in de kring, eten en drinken, zingen, dansen, spelletjes doen etc. 21 22 11.45 uur de kinderen worden opgehaald Het moment van binnenkomen. Vanaf 08.30 uur is de peuteropvang open. Als de peuter binnenkomt, hangt hij/zij samen met de ouder/verzorger de jas en de tas op en wordt het eten en drinken op de daarvoor bestemde plaats gezet. De kinderen en ouder/verzorger worden door de leidster(s) begroet, waaraan veel aandacht wordt besteed. Daarna mag de peuter zelf kiezen waarmee hij/zij wil spelen. De ouder/verzorger kan nog even gezellig bij het kind blijven, gezellig met andere ouders praten of juist even een gesprek met één van de leidsters aangaan. Het binnenkomen van de kinderen gebeurt in een gemoedelijke sfeer. Als de ouder/verzorger weggaat, wordt er duidelijk afscheid genomen, eventueel met een leidster. In de kring. Wanneer de ouders/verzorgers weg zijn, gaan de kinderen met de leidster(s) in de kring. Natuurlijk, nadat alle spullen, waarmee gespeeld is, gezamenlijk is opgeruimd. De kinderen gaan met hun stoeltjes in de kring zitten, waarna de kringactiviteiten beginnen. Deze activiteiten zijn uitgewerkt uit het VVE-programma Peuterplein (. Er wordt gewerkt met een jaarplanning en het actuele thema wordt bij de deur van de groep vermeld. De dagplanning wordt kenbaar gemaakt middels dagritmekaarten op de groep. Middels de knijper, die een van de kinderen mag plaatsen, is duidelijk welke activiteit aan de orde is. Mocht er een jarige zijn, dan wordt deze in de kring in het zonnetje gezet. Vrij spelen. Dit moment wordt gecombineerd met werken in groepen. De kinderen gaan in kleine groepjes spelen of knutselen. Tijdens de kring is al aangegeven wat er geknutseld gaat worden. De spelletjes worden gekozen bij de ontwikkeling van het kind en zoveel mogelijk passend bij het thema. Dit is ook het moment, waarop er extra werkje worden aangeboden aan VVE-kinderen. Buiten spelen. Als het weer het toelaat wordt er buiten gespeeld. De kinderen verlaten de groep en trekken in de hal hun jas aan. Samen met de leidster(s) gaan ze naar buiten. De kinderen zijn bekend met de plek, waar zij spelen (dit staat ook per vestiging vermeld). Mocht het weer dusdanig zijn, dat buitenspelen niet tot de mogelijkheden behoort, zal er uitgeweken worden naar een binnenruimte (per vestiging staat vermeld welke ruimte hiervoor zal worden gebruikt). Eten en drinken in de kring. De kinderen doen hun jas uit en hangen deze in de hal op. Zij wassen hun handen op de toiletgroep. Op de groep pakken zij hun eten end drinken en gaan zij aan tafel. Voor het eten zingen zijn het eetlied en dan gaan ze eten. De kinderen leren op elkaar wachten, ook tijdens de gesprekjes, die er dan zijn. Nadat iedereen gegeten en gedronken hebben, ruimen de kinderen hun spullen op. Daarna worden er nog liedjes gezongen, die met het thema te maken hebben, maar ook liedjes, die de kinderen zelf uitkiezen. Natuurlijk is er dan ook gelegenheid om zelf muziek te maken of te dansen etc. 22 23 Het ophalen. De kinderen worden door de ouders/verzorgers op de groep opgehaald. De leidster(s) neemt met de nodige aandacht afscheid van de kinderen en ouders/verzorgers. 7.0 Ouder/verzorger/kindbeleid 7.1 Samenwerking In de peuterspeelzaal wordt de verzorging en een stuk opvoeding van de kinderen overgenomen van de ouders/verzorgers. Dit maakt het essentieel om gegevens over de ontwikkeling van de kinderen uit te wisselen, waardoor de inzichten over de ontwikkeling worden vergroot. Om de kinderen een zo goed mogelijk opvang aan te bieden is een goede samenwerking met de ouders/verzorgers van groot belang. De ouders/verzorgers hebben verschillende verwachtingen van de speelzaal, verschillen in sociale en etnische achtergronden, hebben thuis verschillen communicatie- en opvoedstijlen. De leid(st)er draagt zorg voor een veilig klimaat en gaat om met al die verschillen. De pedagogisch medewerk(st)er zorgt ervoor dat alle ouders zich welkom voelen en maakt met iedere ouder/verzorger individueel contract. Een betekenisvol contact en regelmatig overleg tussen ouders/verzorgers en pedagogisch medewerk(st)er vormt de basis voor goed speelzaalwerk. Op deze wijze kunnen de verschillende leefwerelden voor het kind worden verbonden. Van belang hierbij zijn de navolgende randvoorwaarden:: A. Wederzijds vertrouwen, begrip voor elkaars verantwoordelijkheid, mogelijkheden en beperkingen. B. Wederzijds respect; respect van de pedagogisch medewerkers voor de ouders die tenslotte eindverantwoordelijk zijn voor hun kind(eren) en vanzelfsprekend hun kinderen. kinderWORLD wil graag korte lijnen hebben en behouden, zodat alle vragen en opmerkingen direct aan de pedagogisch medewerkers, alsmede aan het management gedaan kunnen worden. Het is gebleken dat ouders dit zeer op prijs stellen. Indien er een uitdaging is, worden die direct duidelijk uitgesproken en voor een oplossing zorg gedragen. Mochten wij er gemeenschappelijk niet ‘uitkomen’ dan kan elke ouder/verzorger haar klacht deponeren bij de Geschillencommissie (zie ons klachtenreglement). Zij zullen trachten uw klachten verantwoord op te lossen. Ook kan bij het daaraan verbonden klachtenloket kinderopvang advies, bemiddeling e.d. worden gevraagd. De samenwerking krijgt gestalte door: 7.2 wederzijds begrip en waardering Bij het kennismakingsgesprek en tijdens de eerste weken, dat het kind de speelzaal bezoekt leggen wij de basis voor wederzijds begrip en waardering. Waarbij wij zoveel informatie proberen te krijgen van de ouders/verzorgers; zij zijn de deskundigen als het gaat om hun kind. 23 24 In de dialoog tussen de ouder/verzorger en de pedagogisch medewerk(st)er worden de verschillende leefwerelden van het kind aan elkaar verbonden. Als ouders/verzorgers ervaren, dat zij en hun kind gezien en gewaardeerd worden, dan dragen zij hu kind met een positief gevoel over. Omgekeerd zijn pedagogisch medewerk(st)ers op de hoogte van de thuissituatie en begrijpen daardoor de gedragingen van het kind beter. Voorwaarde voor een goed contact met ouders/verzorgers is een neutrale houding van de pedagogisch medewerk(st)er. Deze houding en de hartelijkheid van de pedagogisch medewerker maken het voor ouders/verzorgers laagdrempelig om contact aan te gaan. 7.3 Wenperiode Wij vinden het van belang dat uw kind zich snel bij ons thuis voelt. Hiervoor hebben wij een vaste wenprocedure. Deze bestaat uit een kennismakings-/intakesprek met wenmoment en een 2e wenmoment. Intake Het eerste contact tussen pedagogisch medewerkers en u wordt dus gelegd in het intake gesprek. In dit eerste gesprek vertelt een van de pedagogisch medewerkers over de groep. Hoeveel kinderen er zijn, welke pedagogisch medewerkers, hoe een dag eruit ziet, wat ouders mee moeten brengen. Verder wordt er verteld wat de regeltjes zijn binnen het kinderdagverblijf/peuteropvang. Zo moeten kinderen bij ziekte naar huis. Verder moeten de ouders zich houden aan de breng- en haaltijden en anders even bellen om in overleg hiervan af te wijken. Tenslotte is er ruimschoots de gelegenheid voor de ouders om vragen te stellen en te vertellen over hun kind, het gezin en eventuele bijzonderheden (medicijnen, allergie, karakter). Op de eerste ‘wendag’ wordt samen met de ouder deze aspecten doorgenomen. Op deze dag krijgt de ouder ook de kans om rond te kijken in de groep waarin het kind komt en een beetje zien hoe de pedagogisch medewerkers omgaan met de kinderen. Uw kind kan vast wat wennen aan de omgeving, de nieuwe kinderen, het speelgoed en de volwassenen. De pedagogisch medewerker zal proberen door dingen aan te bieden en met kindje te praten, het eerste contact te leggen. Op een gegeven moment zullen de ouders de groep verlaten en blijft het kind op de groep. De pedagogisch medewerkers nemen samen met het kind afscheid en zorgen er dan voor dat hij/zij zich thuis gaat voelen. Als het kind nog heel verdrietig is of moeilijk kan wennen, wordt hier wat meer tijd voor genomen. Ook de ouders krijgen tijdens deze periode de kans om te vertellen hoe zij het vinden. Zeker als het kind huilt, is het voor veel ouders moeilijk om het kind achter te laten. Bij het tweede wenmoment van uw kind brengt u uw kind en zal uw kind meedoen met de groep en haalt u uw kind later op. Beide wenmomenten vinden plaats voorafgaand aan de plaatsing en op een moment gelijk aan de vaste opvangmomenten. 24 25 7.4 betrokkenheid Bij kinderWORLD begint het delen van de opvoeding met het uitwisselen van informatie. De dagelijkse informele contacten tijdens het haken en brengen zijn daarbij belangrijke momenten. Ouders/verzorgers worden geïnformeerd over wat hun kind op de speelzaal heeft meegemaakt, gedaan en de pedagogisch medewerk(st)er informeert hoe het thuis gaat. Tijdens de plaatsingsperiode volgt er na het kennismakingsgesprek nog minimaal twee keer een oudergesprek. Deze gesprekken over de ontwikkeling en het welbevinden van het kind, worden gevoerd aan de hand van een observatieverslag en aangetekend in een oudergespreksformulier. Mocht er tijdens zo’n gesprek, of bij een informele vraag van ouders/verzorgers of leid(st)er advies nodig, zal er een extra gesprek met de pedagogisch medewerk(st)er volgen. Indien nodig zal hierbij de vestigingsmanager aanwezig zijn. kinderWORLD onderhoudt nauw contact met het CJG, centrum voor jeugd en gezin. Het CJG biedt pedagogisch hulpverlening. kinderWORLD zal de ouders/verzorgers indien nodig graag helpen bij het verkrijgen van individuele ondersteuning bij opvoedingsproblemen. 7.5 voorschoolse educatie en de ouders/verzorgers Uit onderzoek is gebleken, dat ouders/verzorgers, die betrokken zijn bij wat hun kind leert op de speelzaal, hier op doorgaan thuis. De leermomenten van het kind worden zo verlengd. We hechten daarom veel waarde aan de samenwerking met de ouders/verzorger bij de uitvoering van de VVE-methode. Door de leid(st)er worden de ouders/verzorgers op de hoogte gesteld van de activiteiten, die de kinderen ondernemen. Bij speelzaalwerk in school zal de VVE-methode aansluiten op de methode van de school, waar de speelzaal is gevestigd. Op de eigen kinderWORLD-vestigingen zal worden gewerkt met de methode Peuterplein. Deze methode sluit aan op een groot aantal scholen. De ouderbetrokkenheid bij de VVE-methode staat uitgebreid beschreven bij de bij de VVE-methode passende doorgaande leerlijn. 7.6 Informatie uitwisselen Naast de informatie, die u middels dit pedagogisch plan en via onze afdeling Commercie krijgt, zijn er meer momenten, waarop (actuele) informatie wordt uitgewisseld. De meeste informatie-uitwisseling over uw kind vindt uiteraard plaats tussen de pedagogisch medewerker(s) en u. Dit zijn ook de momenten voor : * Uitwisselen opvoedingsideeën. Het uitwisselen van opvoedingsideeën maakt het mogelijk om één lijn te volgen in de benadering van het kind. Soms kan een bepaalde benadering thuis succesvol zijn en kan de pedagogisch medewerker de benadering overnemen. Andersom kan dit vanzelfsprekend ook het geval zijn. Verschillen in opvoeding en benadering van thuis en de kinderopvang zijn eveneens bespreekbaar. * Opvoedingsvragen van ouders. De opvang kan ouders ondersteuning bieden bij de opvoeding. Dit gebeurt in individuele contacten tussen ouders en pedagogisch 25 26 medewerkers. Het kan ook zijn bij dit soort vragen/ideeën speciale afspraken rond het kind rechtstreeks tussen ouders en medewerker wordt gemaakt. Naast de overdracht bij het brengen halen, vindt er ook informatie plaats door middel van het observatieformulier van DORR, Inzichtelijk en/of Peuterestafette. Aan de hand van deze overzichtelijke observatie kan de pedagogisch medewerker u exact op de hoogte houden van de ontwikkeling van uw kind. Bij peuteropvang in de school sluit kinderWORLD zoveel mogelijk aan bij de nieuwsbrief, die de meeste scholen hanteren m.b.t. informatie over activiteiten, die plaatsvinden op de groep. De pedagogisch medewerker volgt de ontwikkeling van uw kind, zoals in dit beleidsplan staat beschreven en ook dit leidt tot een zeer belangrijke uitwisseling van informatie. In enkele gevallen kan het nodig zijn aan de hand van deze informatie extra contactmomenten te hebben. De pedagogisch medewerker zal vaak aan de hand van het protocol Opvallend Gedrag met u samen, indien nodig ondersteund door de locatiemanager, bekijken welke stappen zinvol zijn om uw kind beter te begeleiden. Door deze specifieke op uw kind gerichte begeleiding kan zij helpen uw kind zich beter te ontwikkelen c.q. te functioneren. Naast de specifieke informatie m.b.t. de ontwikkeling van uw kind krijgt u via de afdeling Commercie en/of locatiemanager onder meer informatie over de bezetting op de groep (en eventuele wijziging hierin / inzet van stagiaires), de activiteiten op de groep (evenementen-kalender). Voor overige informatie, over bijvoorbeeld het veiligheids- en gezondheidsbeleid, verwijzen wij naar de zogenaamde GGD-map, die op iedere groep aanwezig is. Hier treft u naast de risico-inventarisaties Gezondheid en Veiligheid ook diverse protocollen c.q. beleidsstukken aan. 8. gericht en methodisch volgen van de ontwikkeling 8.1 wat levert het op? Door het observeren van de kinderen verzamelt de pedagogisch medewerk(st)er haar informatie. Dit wordt al pratend, spelend en werkend gedaan. Deze informatie wordt door de leid(st)er in haar omgang met de kinderen en haar pedagogisch handelen gebruikt. Deze observaties leggen de grondslag voor de gesprekken met de ouders/verzorgers. Alle observaties zijn ingebed in de verschillende didactische methodieken, waarmee wordt gewerkt. Door de observaties wordt steeds de indruk van de medewerk(st)er getoetst en kan het kind gerichter gestimuleerd worden. Ter ondersteuning van de observaties gaat kinderWORLD schooljaar 2015/2016 werken, naast peuterplein werken met een peuterobservatiesysteem, DORR. Hierdoor kan de pedagogisch medewerk(st)er gedetailleerd en gericht observeren. 26 27 8.2 vroegtijdig signaleren / procedure Wanneer een pedagogisch medewerk(st)er zich zorgen maakt over het kind, is dat een reden om het kind vaker, gedetailleerder en gerichter te observeren. De ontwikkelingslijn uit onze doorgaande leerlijn is hier een van de richtlijnen, die de pedagogisch medewerker gebruikt. Ook biedt het protocol afwijkend gedraag hierbij ondersteuning. Als deze (extra) observaties het signaal geven, dat iets niet klopt, zal er overleg plaatsvinden. De procedure hierbij is, dat de observatie ook door een collega, die het kind kent, wordt gedaan. De beide bevindingen worden besproken. Wanneer de opvang gecombineerd is met een basisschool zal de ib-er ook worden gevraagd om te observeren. Dit alles uiteraard in overleg en met toestemming van de ouder. Na de diverse observaties zal er een uitgebreid overleg plaatsvinden en gekeken worden op welke wijze er ondersteuning kan worden geboden. Aan de hand van een plan van aanpak zal het kind verder begeleid worden. Voor verdere informatie over de wijze, waarop na signalering van afwijkend gedrag wordt gehandeld, verwijzen wij graag naar ons protocol afwijkend gedrag. 9.0 doorgaande leerlijn kinderWORLD zorgt, dat het kind een soepele overgang krijgt van speelzaal naar basisschool. De pedagogisch medewerk(st)er begeleidt hier de kinderen in door onder meer met hen er over te praten. Als het mogelijk is brengt de leid(st) een bezoek aan de basisschool met de bijna vierjarigen. Als de speelzaal binnen een school is gevestigd, zal er een wisselingwerking zijn tussen de speelzaal en de school. 4-jarigen zullen ook weleens de speelzaal bezoeken om te spelen. De kennis, ervaring, die is op gedaan tijdens de voorschoolse periode zal de pedagogisch medewerk(st)er, met toestemming van de ouders/verzorgers, overdragen aan de school. De schriftelijk informatie zal worden gedaan via het overdrachtsinstrument, ontwikkelt door het JSO, expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling, Peuterestafette. Indien nodig volgt er een “warme overdracht” in het contact tussen pedagogisch medewerk(st)er en school worden bijzonderheden besproken. Ook dit geschied uiteraard alleen in overleg met (en met toestemming van) ouders/verzorgers. In samenwerking met de basisschool is een doorgaande leerlijn opgesteld. Dit document kunt u inzien op de peutergroep. 9.1. borging van kwaliteit en pedagogisch beleid De kwaliteit van het speelzaalwerk is geregeld in de wet OKE en de landelijke kwaliteitseisen Speelzaalwerk. Het pedagogisch handelen, de voorschoolse educatie en de afstemming met de ouders/verzorgers is geborgd door de onderwijsinspectie. De kwaliteitsbewaking wordt door de GGD Flevoland verzorgd. GGD controleert tijdens haar inspectie de risico inventarisatie veiligheid en gezondheid, welke jaarlijks dienen te worden opgesteld door kinderWORLD als onderdeel van de kwaliteitszorg. Onze pedagogisch medewerk(st)ers worden geleid door een vestigingsmanager. Er is wekelijks een teamoverleg tussen de pedagogisch medewerk(st)ers van het speelzaalwerk. Er wordt dan o.a. gekeken naar de ontwikkelingen in de groep(en), de individuele kinderen, pedagogische aanpak, voorbereiding van thema’s en activiteiten. 27 28 De vestigingsmanager is hierbij regelmatig aanwezig, maar heeft daarnaast ook groepsevaluaties en functioneringsgesprekken met de pedagogisch medewerk(st)ers. Naast de vakdiploma’s heeft een groot deel van de pedagogisch medewerk(st)ers kinder-EHBO en/of BHV, welke jaarlijks wordt herhaald. Ook worden er jaarlijks diverse cursussen aangeboden, zoals bijv. de cursus Knap Lastig, cursus voor afwijkend gedrag, maar ook op het gebied van signalering. Uiteraard hebben alle leid(st)ers een Verklaring Omtrent Gedrag. 9.2. VVE, voor- vroegschoolse educatie Wat is VVE? Vroeg- en Voorschoolse Educatie (VVE) is een verzamelnaam voor de programmatische ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar. In de praktijk komt dit meestal neer op het werken met een VVEprogramma in het kinderdagverblijf, op de peuterspeelzaal en de basisschool. VVE is een van de belangrijkste instrumenten in het onderwijsachterstandenbeleid (OAB). Dit beleid is gericht op het voorkomen en bestrijden van achterstanden bij kinderen met een minder gunstige sociale achtergrond. Voorschoolse educatie wordt aangeboden door kinderdagverblijven en peuterspeelzalen (voorschoolse instellingen) aan kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar (de peuters). Vroegschoolse educatie wordt aangeboden in de groepen 1 en 2 van basisscholen aan kinderen in de leeftijd van vier tot zes jaar (de kleuters). Doelgroep De Wet OKE regelt dat de gemeente de verantwoordelijkheid krijgt om aan alle kinderen die dat volgens de gemeente nodig hebben, een aanbod van voorschoolse educatie te doen dat van voldoende kwaliteit is. Daarbij moet de gemeente zich inspannen om zoveel mogelijk kinderen ook daadwerkelijk te laten deelnemen aan voorschoolse educatie. Hiertoe moet de gemeente afspraken maken met onder andere consultatiebureaus, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en schoolbesturen. Voor de voorschoolse periode stelt de gemeente de doelgroep voor VVE vast. Hiervoor zijn de volgende mogelijkheden: • de definitie van de gewichtenregeling wordt gehanteerd. Dat vereist dat in de peuterspeelzalen en kinderdagverblijven het opleidingsniveau van de ouders wordt geregistreerd; • de kinderen wonen in een bepaalde wijk, dorpskern of postcodegebied; • op basis van een risicoprofiel of omgevingsanalyse. Het kind woont bijvoorbeeld in een niet-stimulerende taalomgeving omdat er thuis weinig taalaanbod is of geen Nederlands wordt gesproken; • er worden achterstanden bij kinderen vastgesteld. Een combinatie van deze varianten is ook mogelijk. VVE-aanbod Op alle peutergroepen biedt kinderWORLD een VVE-peuterprogramma aan. Op de hoofdvestigingen in Almere-Stad en Almere-Haven wordt het VVE-programma Peuterplein aangeboden. Dit geldt ook voor de peuteropvang op de IKC’s i.s.m. De 28 29 Delta en ’t Zonnewiel/Olijfboom. De scholen uit deze samenwerkingen werken met kleuterprogramma’s, waar Peuterplein een goede aansluiting opgeven. Dit is een belangrijk aspect bij een IKC. Al onze peuterleidsters krijgen een basisopleiding Vooren Vroegschoolse Educatie om een basis te hebben, vandaaruit kunnen zij dan de diverse VVE-programma’s aanbieden. Bij de cursus gaat het voornamelijk om de wijze, waarop VVE het beste kan worden ingezet, op welke wijze het beste kan worden aangeboden aan het kind, etc. Het belang is, dat alles spelenderwijs wordt aangeboden. 10.1 Stamgroepen De stamgroep is de basisgroep, waartoe uw kind behoort, waar het door vaste pedagogisch medewerkers wordt verzorgd en begeleid in zijn/haar ontwikkeling. Naast de wenmomenten bij het overgaan naar de basisschool (deze zijn met instemming van de ouders/verzorgers), zijn er nog momenten, waarop de stamgroep verlaten wordt. Deze momenten zijn als er activiteiten buiten de groep worden gedaan, zoals buitenspelen, activiteiten bij CREATIVE Kids, gezamenlijke activiteiten met groep 1 / 2 etc. Deze momenten vallen uiteraard niet tijdens de welkom-, afscheid- en eetmomenten, maar de momenten in het dagritme van het spelen, de activiteiten. Mocht er door bijv. ziekte uw kind niet in zijn/haar eigen stamgroep worden opgevangen, dan wordt u hiervoor toestemming gevraagd. U wordt dan gevraagd hiervoor een schriftelijk toestemmingsformulier te tekenen. Bij het afnemen van extra dagdelen kan het voorkomen, dat er geen ruimte is in de eigen stamgroep van uw kind. De afdeling Commercie zal dit in haar correspondentie met u over de extra afname altijd vermelden, zodat dit op voorhand bij u bekend is. Een stamgroep bij de peutersopvang (2-4 jaar) bestaat uit maximaal 16 kinderen, waarbij een pedagogisch medewerker maximaal 8 kinderen mag; bij de volledige bezetting heb je twee pedagogisch medewerkers met 16 kinderen. Op de hoofdvestigingen Almere-Stad en Almere-Haven gaan de dreumes/peutergroepen van het dagverblijf weleens samen met de peuteropvang aldaar. Hierbij wordt uiteraard ook bovenstaande bezetting aangehouden. Mochten de groepen samengaan, dan wordt u daarover uiteraard geïnformeerd. 10.2 achterwacht Wat is een achterwacht? Wanneer er maar 1 pedagogisch medewerker op een vestiging aanwezig zijn, is er in geval van een calamiteit een achterwacht nodig. Een achterwacht is een medewerker, vrijwilliger of een persoon, die op een andere wijze met kinderWORLD is verbonden, waarmee de afspraak is gemaakt, dat deze wordt ingezet in geval van een noodsituatie, waarbij de vaste medewerk(st)er de vestiging moet verlaten of om zorg te dragen, dat er een mate van controle is.. 10.3 vier-ogen-principe 29 30 Wat houdt het vier-ogen-principe in? Zorg ervoor dat niemand met een kind alleen kan zijn, dat er altijd iemand anders in de buurt is (vier ogen). Dit is een aanbeveling na onderzoek van de “Amsterdamse zedenzaak” en dient sinds juni 2013 te worden nageleefd. Hoe geven wij het vier ogen principe vorm? Boventallig inzet, als extra paar ogen, van stagiaires Onze gebouwen zijn transparant; we hanteren een open-deuren-beleid; de ruimtes zijn gemakkelijk benaderbaar, medewerkers lopen makkelijk binnen, de sanitaire groepen wordt door meer dan een groep gebruikt. We werken in een open, professioneel werkklimaat, waarbij de drempel om elkaar op gedragingen binnen het werk aan te spreken zo laag mogelijk is. In de huisregels voor het personeel staat o.a. beschreven: Het belang van het nakomen van gemaakte afspraken Het belang van elkaar aanspreken als er een niet pluis gevoel is ontstaan Het belang van fouten mogen maken, van fouten willen Bij de IKC’s wordt er intensief samengewerkt met de groepen 1/ 2 i.v.m. doorgaande leerlijn, waardoor regelmatig contact is. Voorts is er over de dag regelmatig contact met de schooldirectie. De rayonmanager komt regelmatig langs op de diverse locaties en groepen. Er zijn audiovisuele middelen, zoals babyfoon, in de slaapkamer. Er wordt zo min mogelijk alleen op de groep gestaan. Stamgroepen maken daarom gebruik van twee stamgroepruimten, zodat zij tezamen kunnen staan. Bij het open en sluiten van de groepen kan het voorkomen, dat er alleen gestaan wordt. Dit wordt zoveel mogelijk voorkomen door nauw samen te werken met de overige groepen. De overige medewerkers en ouders, die af en aan lopen, vormen een controle. Deze kan nog worden versterkt door de achterwacht. Een groot aantal medewerkers zijn in 2012 geschoold over het signaleren van kindermishandeling en het handelen naar de meldcode. Deze medewerkers vormen voor de andere medewerkers een advies- en vraagbaak. 10.4 Stagiaires Naast de pedagogische medewerk(st) er kan het team mede bestaan uit medewerk(st)er in opleiding en/of stagiaires. Hooguit 1 per groep. Deze stagiaires kunnen afkomstig zijn van diverse middelbare beroepsopleidingen. Elke stagiaire heeft een vaste stagiairebegeleid(st)er. In de regel is dat één van de vast pedagogisch medewerk(st)ers. Stagiaires voeren allerlei opdrachten uit met de kinderen, zowel individueel als in groepsverband. In eerste instantie gaat dit onder begeleiding en supervisie van de stagiairebegeleid(st)er, later ook zelfstandig. Deze opdrachten kunnen variëren van het doen van verzorgende/begeleidende activiteiten, rapporten en observatie. De afdeling P&O bewaakt het totale opleidingsplan, onderhoudt contact met de diverse beroepsopleidingen en begeleidt de stagiairebegeleid(st)er, o.a. door middel van cursussen. Bij kinderWorld hebben we drie soorten stagiaires, namelijk: 30 31 o “Snuffelstagiaire”. Deze stagiaire werkt niet mee op de groep en heeft geen opdrachten. De periode van de stage is kort (niet langer dan 6 weken) en is bedoeld om een indruk te krijgen van de voorkomende werkzaamheden op de groep. o BOL (Beroeps Opleidende Leerweg) stagiaires. Deze stagiaire wordt alleen boventallig (dus extra) ingezet. Vaak betreft het een stage van 1 of 2 dagen per week. BBL (Beroeps Begeleidende Leerweg) stagiaires. Deze stagiaire werkt 4 dagen en gaat 1 dag naar school. Zij krijgen betaald voor hun werk en worden als gewone groepsleidsters ingezet naast een vaste kracht Op de peuteropvang wordt weinig gewerkt met stagiaires. Mocht dit op de groep van uw kind toch gebeuren, dan wordt u hier uiteraard over geïnformeerd. 11. Peuterspeelzalen kinderWORLD Hier volgende de locaties van de peuterspeelzalen kinderWORLD; wanneer de locatie bij een school is, volgt een korte beschrijving van de school. 11.1 Peuteropvang kinderWORLD i.s.m. De Delta te Almere Basisschool De Delta is een katholieke school in Stedenwijk. Delta is de vierde letter van het Griekse alfabet en de hoofdletter heeft de vorm van een driehoek. Delta, in combinatie met het woord school verwijst naar onderwijs, dat naar tempo en inhoud differentieert om aan te sluiten bij het kind. De Delta is een basisschool, waarin leerlingen, leerkracht en ouders respectvol met elkaar omgaan volgens de gangbare waarden en normen. Website: www.rkbsdedelta.nl In de ruimte voor de peuteropvang wordt ook kinderdagopvang aangeboden in dezelfde leeftijdscategorie. De kinderen van de kinderdagopvang nemen ook deel aan het peuterprogramma. De peuteropvang (inclusief kinderdagopvang-kinderen) is vanaf 2 tot 4 jaar in een groep met maximaal 14 kinderen onder begeleiding van 2 pedagogisch medewerkers. De kind-leidster ratio is één op acht. Wanneer er VVE-kinderen binnen de groep aanwezig zijn, zal er extra bezetting zijn qua personeel. Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein om zo de doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn kinderWORLD i.s.m. De Delta) te bevorderen. Om de overdracht zou goed mogelijk te realiseren zal bovendien het onderlinge contact en een goede voorbereiding voor de komende overgang naar school zou veel mogelijk worden gemotiveerd door op gezette tijden gezamenlijk spelen door de peuters en de kinderen uit groep1 / 2. Ook het buitenspelen maakt hier deel vanuit. De kinderen spelen op het deel van het schoolplein, waar de zandbak ligt. Bij slecht weer kan er worden uitgeweken naar de kleutergymzaal. De peuteropvang vindt plaats gedurende de ochtenden, dat er ook school is. Het opendeurenbeleid en het frequent observeren door ib-er en directeur wordt gedaan in het kader van het vierogenprincipe. Uiteraard maakt ook het samengaan met de kleuters hier deel vanuit. 31 32 11.2 Peuterspeelzaal kinderWORLD i.s.m. het Zonnewiel te Almere-Stad Basisschool ’t Zonnewiel is een katholieke school in de wijk Parkwijk/Verzetswijk met ongeveer 600 leerlingen. ’t Zonnewiel is een bijzondere naam voor levensrad. Dat levensrad kun je je voorstellen als een wiel, dat steeds in beweging is, schept en een ontwikkeling doormaakt. De school wil voor de kinderen zo’n wiel zijn. Website: www.zonnewiel.nl Voor de verticale groep en peuteropvang is er binnen het huidige schoolplein een deel afgeschermd (d.m.v. een hekwerk) om lekker buiten te kunnen spelen. Dit deel is aansluitend aan de opvang. In het afgeschermde deel van het is een speelhuisje geplaatst. Als het weer te slecht is voor het buitenspelen, zal er worden uitgeweken naar de extra ruimte, waar voor de bso-kinderen een lounge-ruimte is. Hier wordt dan ruimte gemaakt om balspelen te doen. De groep is in het bijgebouw gevestigd. Op maandag-, dinsdag-, donderdagen vrijdagochtend wordt op de BSO peuteropvang gerealiseerd. De BSOkinderen zijn dan uiteraard niet op de groep aanwezig. De groep is naast de kdv-groep van kinderWORLD (zie ook pedagogisch beleidsplan kinderopvang). In de eerste periode zal, zolang het kindaantal en de leeftijdsopbouw op de kdvopvang het toelaat, de peuteropvang op deze groep plaatsvinden. De peuteropvang is vanaf 2 tot 4 jaar in een groep met maximaal 14 kinderen onder begeleiding van 2 pedagogisch medewerkers. De kind-leidster ratio is één op acht. Wanneer er VVE-kinderen binnen de groep aanwezig zijn, zal er extra bezetting zijn qua personeel. Daar deze groep niet zichtbaar in school aanwezig is, is er altijd een 2e medewerker binnen gehoorafstand aanwezig i.v.m. het vier ogen principe. Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein om zo de doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn kinderWORLD i.s.m. Zonnewiel) te bevorderen. Om de overdracht zou goed mogelijk te realiseren zal bovendien het onderlinge contact en een goede voorbereiding voor de komende overgang naar school zou veel mogelijk worden gemotiveerd door op gezette tijden gezamenlijk spelen door de peuters en de kinderen uit groep1 / 2. 11.3 Peuteropvang kinderWORLD Almere-Haven kinderWORLD Almere-Haven is gelegen aan het Fontanapad 2; 3 minuten vanaf de A6 afslag Almere-haven. Bij deze vestiging is een omgrenzende buitenspeelruimte in een bosrijke omgeving met allerlei speelmogelijkheden. Er wordt gezamenlijk uitgespeeld met de baby’s en/of BSO-kinderen, maar ook alleen als peutergroep. De peuteropvang biedt per groep ruimte aan 12 kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar met 2 leidsters. Er is 1 peutergroep in deze vestiging. De kinderen, die gebruik maken van de dagopvang, maken ook gebruik van het peuteraanbod in de ochtend. Deze vestiging biedt de diverse CREATIVE Kids-activiteiten, bibliotheek, kooken theaterhoek, die ook regelmatig deel zullen uitmaken van het peuterprogramma. 32 33 Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein. Dit programma geeft aansluiting met veel programma’s, die de scholen voor de kleuters gebruiken. Bij het peuterprogramma Peuterplein wordt gewerkt met de thema’s: zomer, herfst, winter, lente, familie, je lichaam, water en huisdieren. Peuterplein is een breed pakket voor stimulering van de ontwikkeling van jonge kinderen. Het biedt een goede voorbereiding op groep 1 van de basisschool. In de vestiging zijn aantal 2 medewerkers aanwezig. Het opendeurenbeleid aldaar en het gebruik van meerdere stamgroepruimtes zijn een onderdeel van het beleid in het kader van het vier ogen principe. 11.4 Peuteropvang kinderWORLD Almere-Stad kinderWORLD Almere is gelegen aan de Audioweg 5; 3 minuten vanaf de A6 afslag Almere-Stad, aan de Hoge Ring.. Bij deze vestiging is een omgrenzende buitenspeelruimte met allerlei speelmogelijkheden. Er wordt gezamenlijk uitgespeeld met de baby’s en/of BSO-kinderen, maar ook alleen als peutergroep. De peuteropvang biedt per groep ruimte aan 14 kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar met 2 leidsters. Er zijn 3 peutergroepen in deze vestiging. De kinderen, die gebruik maken van de dagopvang, maken ook gebruik van het peuter-aanbod in de ochtend. Dit gebeurt op de eigen groep of samen met de speciale peutergroep (ochtendopvang). Mochten groepen samengaan, dan wordt u hier uiteraard over geïnformeerd. Deze vestiging biedt de diverse CREATIVE Kids-activiteiten, bibliotheek, gymzaal, kook- en theaterhoek, die ook regelmatig deel zullen uitmaken van het peuterprogramma. Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VV-programma Peuterplein. Dit programma geeft aansluiting met veel programma’s, die de scholen voor de kleuters gebruiken. Bij het peuterprogramma Peuterplein wordt gewerkt met de thema’s: zomer, herfst, winter, lente, familie, je lichaam, water en huisdieren. Peuterplein is een breed pakket voor stimulering van de ontwikkeling van jonge kinderen. Het biedt een goede voorbereiding op groep 1 van de basisschool. In de vestiging zijn aantal 2 medewerkers aanwezig. Het opendeurenbeleid aldaar en het gebruik van meerdere stamgroepruimtes zijn een onderdeel van het beleid in het kader van het vier ogen principe. 11.5 Peuteropvang kinderWORLD i.s.m. De Goede Herder te Almere Basisschool De Goede Herder is een eigentijdse katholieke school in Almere-Buiten. Naast het aanleren van de gebruikelijke vakken stelt de school zich tot doel de normen en waarden uit te dragen naar iedereen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt in zijn of haar geloof. Ieder mens is uniek en ieder mens mag zijn, de kinderen worden gewaardeerd op hun talenten en niet op datgene wat ze (nog) niet kunnen. Het kind mag zichzelf zijn en vandaar uit leren en zichzelf ontwikkelen. Dit doen we samen met andere kinderen, de leerkrachten en de pedagogisch medewerkers. Website: www.rkbsdegoedeherder.nl 33 34 In de ruimte voor de peuteropvang wordt ook kinderdagopvang aangeboden in dezelfde leeftijdscategorie. De kinderen van de kinderdagopvang nemen ook deel aan het peuterprogramma. De peuteropvang (inclusief kinderdagopvang-kinderen) is vanaf 2 tot 4 jaar in een groep met maximaal 14 kinderen onder begeleiding van 2 pedagogisch medewerkers. De kind-leidster ratio is één op acht. Wanneer er VVE-kinderen binnen de groep aanwezig zijn, zal er extra bezetting zijn qua personeel. Bij de start zal afhankelijk van het aantal kinderen in eerste instantie een pedagogisch medewerker aanwezig zijn. Het vier-ogen-principe wordt hier ondersteund door de leerkrachten van groep 1 /2 en overige leerkrachten binnen de school. De peuteropvang wordt enkel aangeboden op de ochtenden, waarop ook school is. Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein om zo de doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn kinderWORLD i.s.m. De Goede Herder) te bevorderen. Om de overdracht zou goed mogelijk te realiseren zal bovendien het onderlinge contact en een goede voorbereiding voor de komende overgang naar school zou veel mogelijk worden gemotiveerd door op gezette tijden gezamenlijk spelen door de peuters en de kinderen uit groep1 / 2. Ook het buitenspelen maakt hier deel vanuit. 11.6 kinderdagopvang in school kinderWORLD i.s.m. OBS De Omnibus Basisschool De Omnibus is een oecumenische school, waar iedereen welkom is. Naast passend onderwijs voor kinderen met een spraak-/taalachterstand, biedt de school voor kinderen, die bovengemiddeld presteren ook de Omni-plus-groep. In de ruimte voor de peuteropvang wordt ook kinderdagopvang aangeboden in dezelfde leeftijdscategorie. De kinderen van de kinderdagopvang nemen ook deel aan het peuterprogramma. De peuteropvang (inclusief kinderdagopvang-kinderen) is vanaf 2 tot 4 jaar in een groep met maximaal 14 kinderen onder begeleiding van 2 pedagogisch medewerkers. De kind-leidster ratio is één op acht. Wanneer er VVE-kinderen binnen de groep aanwezig zijn, zal er extra bezetting zijn qua personeel. Bij de start zal afhankelijk van het aantal kinderen in eerste instantie een pedagogisch medewerker aanwezig zijn. Het vier-ogen-principe wordt hier ondersteund door de leerkrachten van groep 1 /2 en overige leerkrachten binnen de school. Peuteropvang wordt enkel aangeboden op ochtenden, waarop school is. I.t.t. de overige peuteropvanglocaties zal deze locatie om 08.15 uur open gaan en de opvang starten om 08.30 uur en eindigen om 11.30 uur. Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein. Dit peuterprogramma geeft goede aansluiting op het kleuterprogramma, waarmee de Omnibus werkt. Door deze programma’s op elkaar af te stemmen wordt er een doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn kinderWORLD i.s.m. De Omnibus) gerealiseerd. Om de overdracht zo goed mogelijk te realiseren zal bovendien het onderlinge contact en een goede voorbereiding voor de komende overgang naar school zo veel mogelijk worden gemotiveerd door op gezette tijden gezamenlijk spelen door de 34 35 peuters en de kinderen uit groep1 / 2. Ook het buitenspelen maakt hier deel vanuit. Uiteraard zullen kinderen, die passende begeleiding nodig hebben, zoals de school ook biedt, zoals spraak-/taalachterstand of bovengemiddeld presteren, door de nauwe samenwerking tussen opvang en school hier ook al in meegaan. Om de doorgaande leerlijn nog verder te optimaliseren gaat de peuteropvang het peuterobservatiesysteem DORR gebruiken. Deze sluit aan op die van de kleuters. Bij de observaties zal ook nauw contact zijn met ouders en ib-er van de Omnibus. 11.7 kinderdagopvang in school kinderWORLD i.s.m. KBS Pirouette Basisschool Pirouette is een eigentijdse katholieke school in Almere-Muziekwijk. De Pirouette heeft kennisoverdracht, leren omgaan met elkaar, het bevorderen van de zelfstandigheid, leren samenwerken, oog hebben voor elkaar hoog in het vaandel staan. Alle kinderen, leerkrachten en pedagogisch medewerkers dragen dit uit. Website: www.kbspirouette.nl De peuteropvang is vanaf 2 tot 4 jaar in een groep met maximaal 16 kinderen onder begeleiding van 2 pedagogisch medewerkers. De kind-leidster ratio is één op acht. Bij de start zal afhankelijk van het aantal kinderen in eerste instantie een pedagogisch medewerker aanwezig zijn. Het vier-ogen-principe wordt hier ondersteund door de leerkrachten van groep 1 /2 en overige leerkrachten binnen de school. De peuteropvang wordt enkel aangeboden op de ochtenden, waarop ook school is. Ook is er verlengde peuteropvang mogelijk tot 14:00 uur. Er zijn dan rustmomenten op stretchers op de groep. Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein om zo de doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn kinderWORLD i.s.m. KBS Pirouette) te bevorderen. Om de overdracht zou goed mogelijk te realiseren wordt er nauw samengewerkt met de leerkrachten groep 1/2 en zal o.a. worden gemotiveerd door op gezette tijden gezamenlijk spel tussen de peuters en de kinderen uit groep1 / 2. Ook het buitenspelen maakt hier deel vanuit. 11.8 Peuterspeelzaal kinderWORLD i.s.m. de Olijfboom te Almere-Stad De Olijfboom is een Protestants Christelijke basisschool in Parkwijk/Verzetswijk. De Olijfboom wordt vaak in de bijbel genoemd en staat symbool voor een leefgemeenschap. De Olijfboom wil een gemeenschap zijn, waar kinderen tot bloei komen Website: www.de-olijfboom.nl De groep is in het lokaal naast de kleuters gevestigd. Dit bevordert de doorgaande leerlijn van peuter naar kleuter zo optimaal mogelijk. De peuteropvang is vanaf 2 tot 4 jaar in een groep met maximaal 16 kinderen onder begeleiding van 2 pedagogisch medewerkers. De kind-leidster ratio is één op acht. Wanneer er VVE-kinderen binnen de groep aanwezig zijn, zal er extra bezetting zijn qua personeel. Daar deze groep in school aanwezig is, wordt er bij een pedagogisch medewerker (als er 8 of minder zijn) door de aanwezig van leerkrachten voldaan aan het vierogenprincipe. 35 36 Op de peuteropvang wordt gewerkt met het VVE-programma Peuterplein om zo de doorgaande leerlijn (zie doorgaande leerlijn kinderWORLD i.s.m. Olijfboom) te bevorderen. Om de overdracht zou goed mogelijk te realiseren zal bovendien het onderlinge contact en een goede voorbereiding voor de komende overgang naar school zou veel mogelijk worden gemotiveerd door op gezette tijden gezamenlijk spelen door de peuters en de kinderen uit groep1 / 2. 36 37 PROTOCOL OPVALLEND GE DRAG Voorwoord Pedagogisch medewerkers op het kinderdagverblijf nemen naast ouders, verzorgers en hun familie een gedeelte van de opvoeding van de kinderen over. De kinderopvang is vaak de eerste plaats waar kinderen regelmatig buiten de eigen gezinssituatie een aantal uren per week tussen leeftijdsgenootjes zijn. Pedagogisch medewerkers maken een aantal ontwikkelingsmomenten van dichtbij mee en zullen daardoor ook signaleren welke kinderen zich langzamer of anders ontwikkelen dan de andere kinderen. Om voor deze kinderen de voorwaarden te scheppen waardoor ze beter kunnen functioneren zijn in dit protocol richtlijnen vastgelegd. De pedagogisch medewerker kan aan de hand van dit protocol de stappen nemen die nodig zijn om kinderen met opvallend gedrag beter te begeleiden. 37 38 Inhoud: 1. Wat is opvallend gedrag? 1.1. Gedragsproblemen 1.2. Ontwikkelingsproblemen 1.3. Aangeboren beperking 2. Welke stappen dien je te ondernemen? 2.1. Signaleren 2.2. Verhelderen 3. Stappenplan 4. Gesprek ouders/verzorgers 5. Observeren 6. Advies en ondersteuning 7. Plan van aanpak 8. Advies en ondersteuning externe organisaties 9. Terugkomen op gemaakte afspraken 10. Ouders willen geen hulp 11. Afsluiting Bijlages Bijlage 1.Naslagwerk kinderen met opvallend gedrag Bijlage 2: Voorbeeld Zorgformulier Bijlage 3: Voorbeeld Takenlijst Bijlage 4: Voorbeeld Zorgformulier Bijlage 5: Extra informatie over verwijzing 38 39 1.Wat is opvallend gedrag? 1.1 Gedragsproblemen Bepaalde gedragsuitingen zoals agressie, angst en drift zijn bij sommige kinderen vaker dan normaal aanwezig. Soms gaat dit gepaard met problemen in het leggen van contacten met andere kinderen en volwassenen. Dergelijk gedrag leidt meestal tot problemen bij het kind zelf en in de relatie die het kind met de omgeving heeft. Ook is het mogelijk dat een kind heel teruggetrokken is, nauwelijks opvalt in de groep en moeilijk contact maakt met de andere kinderen en de pedagogisch medewerkers. 1.2.Ontwikkelingsproblemen Ieder kind ontwikkelt zich in zijn eigen tempo. Het ene kind ontwikkelt zich in een bepaalde periode op een specifiek ontwikkelingsgebied meer dan de ander. De een kan sneller lopen, de ander sneller praten. Op een bepaalde leeftijd hebben de meeste kinderen een aantal vaardigheden ontwikkeld. Aan de hand daarvan is een gemiddelde vastgesteld. Er zijn kinderen die boven het gemiddelde zitten, anderen zitten er net onder. Wanneer een kind zich merkbaar langzamer ontwikkelt dan voor zijn leeftijd gebruikelijk is, kan het zijn dat er een probleem is met zijn ontwikkeling. 1.3 Aangeboren beperking Er kan ook sprake zijn van een aangeboren beperking. Denk b.v. aan: contactstoornissen, een lichamelijke beperking of een afwijking aan het gehoor of gezichtsvermogen. Een kind kan opvallend gedrag vertonen zoals aangegeven bij: ontwikkelings- en gedragsproblemen. Voor pedagogisch medewerkers is het belangrijk om ook met de mogelijkheid rekening te houden dat het opvallend gedrag wordt veroorzaakt door een aangeboren beperking. 2. Welke stappen dien je te nemen wanneer je opvallend gedrag bij een kind signaleert? 2.1. Signaleren Signaleren betekent dat je opmerkzaam bent op iets dat opvalt bij kinderen. Je vraagt je af of het iets is om je zorgen over te maken. Het is belangrijk dat pedagogisch medewerkers niet te lang blijven rondlopen met vragen en twijfels, maar er werk van maken. Als problemen tijdig herkend worden, dan kan het vaak voorkomen worden dat ze verergeren. Door in een vroeg stadium signalen te herkennen als een stoornis of risico voor de ontwikkeling, kunnen pedagogisch medewerkers een bijdrage leveren aan vroegtijdige onderkenning. Om je te helpen bij het herkennen van kinderen met opvallend gedrag is in dit protocol een document opgenomen waarin je kunt opzoeken welke stappen je kunt nemen als je opvallend gedrag signaleert. Als er gegronde redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is van kindermishandeling en/of verwaarlozing treedt onmiddellijk het protocol: “ Meldcode kindermishandeling” in werking. Een pedagogisch medewerker dient haar zorgen en twijfels zo snel mogelijk te delen met de rayonmanager. 39 40 2.2. Verhelderen Om te besluiten of er iets gedaan moet worden, is het belangrijk om eerst meer duidelijkheid te krijgen over het signaal. Zie bijlage kinderen met opvallend gedrag Ook is het noodzakelijk te overleggen met de collega’s en rayonmanager. Om een goede afweging te kunnen maken of het probleem zorgwekkend is en of er stappen moeten worden genomen, dienen de vragen van het zorgformulier te worden ingevuld. Mocht daarna blijken, dat er gehandeld moet worden, dan dient er een stappenplan worden gemaakt. 40 41 3.Stappenplan bij kinderen met opvallend gedrag (tijdspad is richtlijn) Signaleren Pedagogisc Problemen h bespreken met medewerke collega’s r Verhelderen Pedagogisc h medewerke r Gesprek met ouders Contactpersoon kind Indien nodig samen met rayonmanager Observeren Contactpersoon kind en/of team of Vervolggesprek ouders Contactper soon kind Indien nodig met rayonmanager Vervolg n.a.v. het 2e gesprek met ouders Contactpersoon kind/ indien nodig met rayonmanager In overleg met de rayonmanager wordt beslist of er een gesprek met ouders moet komen om de zorg kenbaar te maken Benoemen wat er is gesignaleerd. Vraag of ouders het herkennen en wat hun bevindingen zijn. Zorg uitspreken. Maak hierna een nieuwe afspraak met ouders Observatie maken van het kind op de groep aan de hand van observatieformulieren Het gehele team houdt op schrift opvallend gedrag bij en beschrijft de contactmomenten met ouders Met ouders wordt de observatie besproken en samen met hen wordt er naar de volgende stap gekeken. Wat zijn de mogelijkheden? Afspraken maken met ouders over gezamenlijke omgang t.a.v. opvallend gedrag van hun kind Bespreken in teamoverleg (vraag je hierbij af of het kan wachten tot het overleg) Maximaal 2 weken na het teamoverleg Maximaal 2 weken na teamoverleg In de tussenliggende weken tussen 1e en 2e gesprek met ouders Maximaal 2 tot 3 weken na eerste gesprek Maximaal 2 weken na het vervolggesprek met ouders 41 42 Indien nodig wordt er extern hulp gezocht, b.v. door een signalering in de verwijsindex. Initiatief ligt bij ouders Pedagogisch medewerker biedt ondersteuning. Bespreek met ouders hoe je contact houdt. 42 43 4. Gesprek ouders Het probleem hoeft nog niet helder te zijn voordat de ouders er in worden betrokken. Juist in een zo vroeg mogelijk stadium is het goed de zorgen, die er rondom een kind zijn met hen te delen. De pedagogisch medewerker maakt daartoe binnen twee weken een afspraak met de ouders. Indien nodig kan de rayonmanager hierbij aanwezig zijn. De wijze waarop het probleem bespreekbaar gemaakt wordt is van essentieel belang. Een dergelijk gesprek moet gevoerd worden in de sfeer van 'ik maak me zorgen' , ik zag dat ..... teruggetrokken is of dat .... erg veel conflicten heeft, etc. Belangrijk punt hierbij is om aan de ouders te vragen of zij dezelfde ervaring hebben. Op deze manier bied je ouders een handreiking om erover te praten en wordt er een ingang gezocht om het probleem bespreekbaar te maken, zonder dat de ouders zich gelijk veroordeeld hoeven te voelen. Samenvattend moeten in een gesprek met ouders de volgende punten naar voren komen: De ouders wordt verteld wat is opgevallen. Zorg er voor dat dit feitelijke informatie is. Er wordt aan de ouders gevraagd of zij dit ook opgemerkt hebben. De pedagogisch medewerker geeft aan welke zorgen zij en het team hebben Er wordt aan de ouders gevraagd of zij die zorg delen. Er wordt gevraagd hoe ouders in dat geval met het bepaalde gedrag omgaan. Als uit het antwoord van de ouders wordt begrepen dat zij de opvoedingsvragen van de pedagogisch medewerker delen, dan vraagt de pedagogische medewerker of ouders willen samenwerken met het team om samen naar hulp, oplossingen of andere mogelijkheden voor hun kind te zoeken. De pedagogisch medewerker observeert het kind de komende twee weken. De pedagogisch medewerker maakt daarna een vervolgafspraak met de ouders. In het vervolggesprek wordt samen met de ouders naar een oplossing gezocht. Wanneer er besloten wordt om samen met ouders tot een plan van aanpak te komen, zonder de hulp in te roepen van derden, dan is het belangrijk om binnen 3 maanden met ouders te evalueren. Wanneer er hulp van buitenaf wordt ingeroepen, dan ligt het initiatief bij de ouders. Aan de hand van de sociale kaart (zit bij de Meldcode), kan gekeken worden welke hulp het beste bij ouders zou passen. 5. Observeren Observeren is kijken en/of luisteren, waarbij dat wat gezien wordt, geregistreerd wordt. Het verschil met kijken en luisteren in het dagelijkse doen en laten ligt in het feit dat er zoveel mogelijk objectief gekeken wordt. Tijdens het kijken worden er geen conclusies getrokken en oordelen geveld. Het interpreteren van gevoelens, zoals medelijden, boosheid, geamuseerd zijn dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Ook het registreren moet zo objectief mogelijk gebeuren. Het observeren gebeurt door de pedagogisch medewerker. Hiertoe dient het zorgformulier, bijgesloten in dit protocol ingevuld te worden. Dit formulier kan worden besproken in het team waar de rayonmanager bij aanwezig is. 43 44 6. Advies en ondersteuning Voor advies en ondersteuning kunnen de pedagogisch medewerkers terecht bij het management, m.n. de rayonmanager en afdeling Commercie. 7. Plan van aanpak Het is noodzakelijk het plan van aanpak te bespreken in het team en met de rayonmanager. Ieder lid van het team moet weten wat erin staat en wat er aan de ouders wordt voorgelegd. Het is van belang dat ieder teamlid zich ook aan de afspraken houdt die erin staan, zodat er voor het kind een optimale situatie ontstaat om het gedrag te veranderen. Denk ook om de overdracht naar invallers en stagiaires toe. Spreek met elkaar de evaluatiemomenten af, waarin er als team wordt gekeken of er verbetering optreedt en of de gemaakte afspraken eventueel aanpast moeten worden. 8. Advies en ondersteuning externe organisaties Organisaties waar pedagogisch medewerkers en ouders terecht kunnen wanneer er zorg is over de ontwikkeling van een kind zijn: Consultatiebureau : ontwikkelingsproblemen jonge kinderen Huisarts : advies en eventuele doorverwijzing Zorggroep Almere : opvoedproblemen, achterstand in ontwikkeling, gedragsproblemen AMK bij vermoeden kindermishandeling 9. Terugkomen op gemaakte afspraken Binnen 3 maanden nadat het gesprek met de ouders is geweest over het plan van aanpak, wordt er samen met de ouders gekeken of de aanpak het gewenste resultaat heeft gehad. Voorafgaand aan dit gesprek is de evaluatie in het team al geweest. Slaat de aanpak aan dan kan worden besloten de aanpak te handhaven of af te sluiten. Er moet worden afgesproken op welk moment er op het probleem teruggekomen wordt om te kijken of de positieve lijn zich voortzet. Maak duidelijke vervolg afspraken en noteer deze ook in het gespreksverslag. Heeft de aanpak niet het gewenste effect, dan wordt onderzocht welke mogelijkheden er verder zijn. Dit kan betekenen dat de aanpak wordt gewijzigd, of dat er advies moeten worden gevraagd.. Het kan zijn dat het raadzaam is om hulp in te schakelen van derden. Het initiatief hierin ligt bij de ouders. De resultaten en aanbevelingen in de aanpak worden met de ouders besproken. 10. Ouders willen geen hulp. Als ouders de problemen die bij hun kind gesignaleerd zijn niet herkennen of ontkennen en geen hulp willen voor hun kind is het belangrijk dat er toch een vervolggesprek wordt gepland. Het is wenselijk dat zo’n gesprek binnen 3 maanden plaatsvind, zodat ouders geïnformeerd blijven over hun kind. Per situatie zal bekeken moeten worden of het kind de juiste aandacht en begeleiding op de groep kan krijgen en of het gedrag dat het kind vertoont niet structureel een één op één begeleiding vraagt. Wanneer blijkt dat de zorg die het kind nodig heeft niet op het kinderdagverblijf, peuterspeelplaats of buitenschoolse opvang geboden kan worden, dan zal in overleg met de rayonmanager moeten worden gekeken hoe nu verder. 44 45 11. Afsluiting Als er nog steeds zorg bestaat, zal er weer vanaf stap 4 gewerkt worden. Als er geen aanleiding meer is voor zorg, dan moet de zaak afgesloten worden. Dit wordt aan de ouders gemeld. Het dossier wordt dan overgebracht naar kantoor, waar het op een afgesloten plaats bewaard zal worden. Na twee jaar wordt het dossier vernietigd. Ouders moeten geïnformeerd worden over wat er met de gegevens gebeurt. 45 46 Bijlage 1 Naslagwerk kinderen met opvallend gedrag Hieraan toegevoegd vind je een uitgebreid naslagwerk m.b.t. kinderen met opvallend gedrag waarin handvatten worden aangereikt hoe je als pedagogisch medewerker het beste met het gedrag kunt omgaan. Bekijk het gedrag van het kind altijd in een bredere context en vraag je af wat het kind met het gedrag wil bereiken. Kijk goed naar de wisselwerking met andere kinderen en/of de pedagogisch medewerkers. Overleg met ouders, de rayonmanager en het team blijft noodzakelijk! Probleem gedrag Je spreekt van probleemgedrag als een kind regelmatig ongewenst gedrag vertoont. De constatering gebeurt meestal op basis van beoordelingen van de pedagogisch medewerker en de reactie van de andere kinderen. Deze omgeving bepaalt of het gedrag van een kind problematisch is of niet. Dergelijke oordelen zijn gebaseerd op opvattingen en verwachtingen die de betrokkenen hebben. Daarom kunnen beoordelingen van groep tot groep en van medewerker tot medewerker verschillen. Soorten gedrag waarover je je zorgen kunt maken zijn: Agressiviteit; Driftbuien; Eenkennigheid; Koppigheid; Nerveuze tics; Teruggetrokken; Moeite met wennen; Angst; Jaloezie; Veel huilen; Veel mokken; Veel slapen; Voedselweigering en spugen; Bij slechts een klein percentage van de kinderen met ongewenst gedrag is dit gedrag problematisch, dat wil zeggen dat het gedrag regelmatig voorkomt. Voor het ontstaan en voortduren van ongewenst gedrag kunnen verschillende risicofactoren worden genoemd. Temperament van het kind; Sociaal - economische situatie thuis; Gebrek aan kennis bij de opvoeders; Relatieproblemen in het gezin. Door deze factoren kan ongewenst gedrag uitgroeien tot probleemgedrag. Heeft het probleemgedrag een functie? Met het in stand houden van deze functie blijft probleemgedrag bestaan. 46 47 Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Standaardadviezen, die aangeven hoe je met gedragsproblemen bij kinderen om moet gaan, zijn niet te geven. Per kind moet gekeken worden naar mogelijke oorzaken voor het gedrag en moet gezocht worden naar de meest geschikte reactie op het gedrag van het kind. De manier van reageren bepaalt vaak of het gedrag zich doorzet of niet. Algemene adviezen voor het omgaan met probleemgedrag: Omschrijf zo duidelijk mogelijk het gedrag; Observeer wat er aan het gedrag vooraf gaat; Kijk wat er precies gebeurt in de directe omgeving; Wat zal het kind mogelijk met dit gedrag proberen te bereiken; Ga na hoe je hierop reageert; Let op het effect op het gedrag van het kind; Wissel met collega’s van gedachten over ongewenst gedrag: Ga na of het gedrag thuis verschilt van het gedrag op de opvang; Wanneer het probleemgedrag aanhoudt handel dan volgens het stappenplan in dit protocol Agressiviteit Agressie is een diepe emotie die in elke leeftijdsfase een rol speelt. Schoppen, bijten, slaan of schreeuwen kun je onder agressief gedrag verstaan. De mate waarin agressief gedrag naar buiten komt, kan per kind verschillen. De aanleg van het kind kan hierbij een rol spelen. De uiting van agressief gedrag vindt meestal plaats in situaties die het kind niet aankan. Voor het ontstaan van agressief gedrag bij kinderen zijn verschillende verklaringen: De agressie is aangeleerd De agressie ontstaat door frustratie Kinderen zijn nooit zonder reden agressief. Hierbij gaat het om gevoelens van angst, jaloezie, onmacht, verveling en zich in de steek gelaten voelen. Een kind gebruikt agressie om zijn gevoelsleven te uiten. Negatieve gevoelens die iedereen van tijd tot tijd heeft, kunnen zo een uitweg vinden. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Op het moment dat een kind agressief gedrag vertoont, kun je het best als volgt reageren: Zorg dat het kind ophoudt met bijten, slaan en schoppen of schreeuwen; Zorg ervoor dat andere kinderen niet terugbijten, terugschoppen of terugslaan; Probeer het gedrag om te buigen door het kind bijvoorbeeld in een pop te laten bijten, in een emmer te laten spugen of ergens anders te laten schreeuwen; Probeer voor jezelf te achterhalen waarom het kind op dat moment agressief gedrag vertoont\ blijf rustig en ontspannen; Accepteer gedrag waarbij wordt geslagen en gegooid niet, maar de gevoelens bij het kind wel: 47 48 Op lange termijn moet je vooral op het volgende bedacht zijn: Blijf positieve dingen in het kind zien en benadruk het positieve gedrag; Help het kind bij het vinden van manieren om gevoelens op een andere wijze te uiten; Stel niet te hoge eisen aan het kind; Probeer bij extreem gedrag te achterhalen wat de oorzaken voor het gedrag zijn; Probeer te achterhalen hoe het gedrag van het kind thuis is; Dwing kinderen niet om alles samen te doen en te delen; Zorg dat je consequent bent in de regels die gesteld zijn; Angst Angst is een sterke emotie en dient als signaal voor gevaar. Dit gevaar kan reëel zijn, maar soms is het ook denkbeeldig. Angst is een vorm van zelfbescherming. Het behoedt het kind voor onnodige risico's. Een kind dat geen gevaar kent, kan een gevaar zijn voor zichzelf en voor anderen. Je hebt verschillende typen angst. Elk type heeft een andere oorzaak. De meest voorkomende angsten: Verlatingsangst of scheidingsangst Het kind gaat zichzelf als een zelfstandig individu zien en komt daarbij los van de opvoeders te staan. Dit betekent tegelijkertijd dat het kind angst krijgt om de opvoeders te verliezen. De kenmerken bij scheidingsangst zijn slaapstoornissen en moeilijk afscheid kunnen nemen. Angst voor vreemden Onbekende situaties en mensen kunnen het kind angst bezorgen. Angst voor griezels en enge beesten Bij oudere peuters en jonge kleuters komt de fantasie tot ontwikkeling. De kinderen gaan nadenken over dingen die er niet zijn. Ze kunnen moeilijk een scheiding aanbrengen tussen fantasie en werkelijkheid. Daardoor gaan bijvoorbeeld verhaaltjes en televisieprogramma's in hun fantasie een eigen leven leiden. Deze fantasie overweldigt de kinderen en wordt daarom als angstig ervaren. Angst voor het donker Kinderen kunnen zich in het donker heel alleen voelen. Bovendien vinden ze het in het donker moeilijk een onderscheid te maken tussen wat echt is en wat niet. Onberedeneerde angst Deze angst valt niet nader te benoemen. Bij deze angst is het moeilijk om er achter te komen waar de angst vandaan komt. 48 49 Reële angst voor bedreigingen: Voortkomend uit intimidatie, pesten of lichamelijke straf Bovengenoemde angsten zijn een normaal verschijnsel in de ontwikkeling van kinderen; toch zijn er grote verschillen tussen het ene en het andere kind. Dit heeft te maken met de volgende factoren: Aanleg; Invloed van de opvoeding; Omgeving: Spanningen in huis; Veranderingen; Verhuizing; Ziekte; Mishandeling. Voordat je gaat proberen de angst bij het kind weg te nemen, moet je weten hoe je de angst kunt herkennen. Angst kan zich op de volgende manieren uiten Vermijdingsgedrag: weg deinzen voor andere kinderen of pedagogisch medewerkers en niet naar de opvang willen; Verandering in het slaappatroon, moeite met inslapen en vaak wakker worden; Verandering in zindelijkheid; Verandering in gedrag, vaak overdreven aanhankelijk, druk, wild of agressief; Lichamelijke klachten; Geen eetlust hebben; Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Neem de angst serieus: Bied veiligheid door in de buurt te blijven, zo krijgen enge dingen geen kans; Versterk het zelfvertrouwen van de kinderen: hoe positiever het zelfbeeld van het kind, des te meer zijn ze in staat hun angst te overwinnen; Geef zelf het goede voorbeeld: kinderen nemen ook angsten van anderen over; Maak angst bespreekbaar door bijvoorbeeld verhalen over angst met een goede afloop voor te lezen; Probeer te achterhalen hoe het gedrag thuis is; Benadruk de angst niet te veel; Forceer niets: kinderen kunnen dan overspoeld worden door angst en dat leidt tot heftige paniek; Zeg niet dat er niets is om bang voor te zijn; Ga na of er een reële oorzaak van angst kan zijn, b.v. pesten, inadequaat straffen, intimidatie of mishandeling; Driftbuien Een driftbui is een plotselinge uitbarsting van woede en boosheid. Driftbuien kunnen onderdeel uit maken van de koppigheidsfase. Veel jonge kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar hebben driftbuien. 49 50 Een driftbui ontstaat doordat het kind een teveel aan frustraties ervaart. Deze frustraties moeten geuit worden. Dit komt bijvoorbeeld voor bij kinderen met een vertraagde spraakontwikkeling. Deze kinderen kunnen zich moeilijk uiten en worden daardoor niet altijd goed begrepen. Dit leidt tot frustraties; een driftbui kan het gevolg zijn. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Als een kind een driftbui heeft, kun je het best als volgt reageren: Blijf rustig bij een driftbui; Laat het kind uitrazen; Probeer na afloop de emoties van het kind onder woorden te brengen; Zoek naar de oorzaak van het gedrag; Probeer te achterhalen hoe het kind thuis is; Ga niet schreeuwen en wordt niet boos, dit heeft vaak het omgekeerde effect; Geef het kind geen beloning of straf na een driftbui, zodat een driftbui niets ten nadele of ten voordele verandert, Wees niet te voorzichtig uit angst dat het kind een driftbui krijgt; Overleg met collega’s voor een eenduidige aanpak naar het kind toe; Breath holding spell Dit angstaanjagende, maar onschuldige verschijnsel doet zich voor bij sommige kinderen in de leeftijd van een half jaar tot ongeveer 5 jaar. Ze huilen korte tijd uit alle macht en houden dan de adem in. Na enkele seconden lopen ze blauw of bleek aan en verliezen het bewustzijn. Dit kan worden gevolgd door enige trekkingen van de ledematen. Kort hierna komt het kind vanzelf weer bij en heeft nergens last van. Het gebeurt nooit tijdens de slaap. Breath holding spell ontstaat vaak door angst, pijn of een driftbui. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Blijf rustig, leg het kind op de zij, maak de mond leeg en knellende kleren los; Controleer de ademhaling; Geef het kind geen overdreven aandacht na het gebeurde; Voorkom ernstige driftbuien door het kind tijdig af te leiden; Als het de eerste keer is, overleg met de ouders en rayonmanager of er een arts geraadpleegd moet worden (de aanval kan ook een koortsstuip of epilepsie zijn); Probeer te achterhalen hoe het gedrag thuis is en bespreek met ouders hoe je het beste kunt handelen. 50 51 Eenkennigheid Aan eenkennigheid ligt angst ten grondslag, namelijk de scheidingsangst, die vanaf ongeveer zeven maanden oud optreedt. Kenmerkend voor deze angst is, dat het kind niets meer van anderen wil weten dan alleen maar van de eigen vertrouwde persoon. Ook in een vreemd bed of andere kamer slapen wordt moeilijk. Het kind voelt zich in de steek gelaten na het naar bed brengen. Het voelt zich gescheiden van een vertrouwd persoon, ook al ligt het in zijn eigen bed. Deze eenkennigheidperiode is het sterkst tussen de 8 en 18 maanden en kan tot rond het tweede jaar duren. Het is belangrijk om te weten dat de angst echt is en voor het kind heel reëel. De baby kan de tijd waarin iemand verdwijnt niet overzien. Alles lijkt een eeuwigheid te duren. De scheidingsangst van de baby kan in een wat veranderde vorm doorzetten in de peuterleeftijd. Op dat moment wordt het angst voor liefdesverlies, een kinderangst die gedurende de hele kindertijd een rol speelt. Deze angst hoort bij de ontwikkeling van het eigen "ik", het kind gaat zijn grenzen verkennen. Tegelijkertijd komt het hierdoor tegenover zijn opvoeders te staan, met hun regels en grenzen. Deze confrontatie roept angst voor liefdesverlies op. Concreet houdt dit in dat het kind bang is dat de ouders minder van hem zullen houden. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? De angst kan verminderd worden door: Niet lijfelijk aanwezig te zijn als de baby in bed of in de box ligt, maar wel je stem te laten horen; dit biedt veiligheid; Je eigen bezigheden hebben in de buurt van de baby; het horen daarvan stelt hem gerust; Dring het kind niet op aan anderen; het verergert de angst; Kiekeboe of verstoppertje spelen, zodat het kind leert begrijpen dat de opvoeder ook weer terugkomt; Kijk hoe de ouders met de angst van het kind omgaan; Spreek samen met ouders af hoe je het aanpakt. Huilen Ook peuters huilen regelmatig. Naarmate ze ouder worden zal dit verminderen. De oorzaken liggen anders dan bij het huilen van baby's. Angst en vrees kunnen een peuter aan het huilen maken. Huilen is dan een manier om je te verdedigen tegen onbehaaglijke gevoelens die niet onder woorden te brengen zijn. Angst ontstaat als het kind de controle over zijn gevoelens begint te verliezen. Mocht een peuter op het kinderdagverblijf te lang blijven huilen, dan is het van belang hierover met ouders te praten. Is het kinderdagverblijf de juiste plek voor het kind? Wat kunnen we doen om het kind te helpen? Wat kun je als pedagogisch medewerker doen: Als een kind huilt uit angst, erken die angst volledig; Troosten bij pijn en de pijn serieus nemen; Troosten en geruststellen als er iets kapot is gegaan; Bij frustratie niet redeneren of tegenspreken; 51 52 Bij moeite met afscheid nemen, het kind afleiden. Houd het afscheid kort en volgens een vast ritueel. Bespreek dit met de ouders. Jaloezie Jaloezie is een complexe emotie, waarin allerlei gevoelens een rol spelen, zoals woede en angst. Er zijn veel verschillende situaties waarin een kind jaloers kan zijn. Bijvoorbeeld als een ander kind veel aandacht van de pedagogisch medewerker krijgt, of als een vriendje in de belangstelling staat. Kinderen kunnen ook jaloers zijn op speelgoed of kleding van anderen. Kinderen kunnen niet altijd duidelijk vertellen wat ze voelen en waarom. Zij kunnen hun gevoelens dan op de volgende manier uiten: Ruzie maken met andere kinderen; Agressief gedrag; Huilen als een ander kind aan hun spullen komt; Negatieve aandacht vragen; Uit hun doen zijn; Terugvallen in een vroeger ontwikkelingsstadium: duimzuigen, in de broek plassen, niet meer zelf willen eten, driftbuien. De grootste behoefte van kinderen is het krijgen van liefde en aandacht. Dat verschaft zekerheid en een gevoel van eigenwaarde. Deze eigenwaarde hebben ze nog niet van zichzelf; ze zijn afhankelijk van hun opvoeders. Meestal ontstaat jaloezie dan ook doordat ze denken dat een ander kind van hun opvoeders meer aandacht en liefde krijgt dan zijzelf. Totdat ze een jaar of 4 à 5 jaar oud zijn zien kinderen zichzelf als middelpunt van de wereld. Wanneer het kind ziet dat andere kinderen iets krijgen, kunnen of mogen kan dit tot frustratie leiden, of wel jaloezie. Deze vorm van jaloezie hoort bij het groter worden van het kind. Een gezonde dosis jaloezie prikkelt het kind om dingen te ondernemen en stimuleert de ontwikkeling van het kind. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Ga direct in op het gedrag als het kind gooit of slaat; Maak gebruik van gebaren en woorden. Zorg dat het kind aan je stem én mimiek duidelijk merkt wat je bedoelt en dat je het ook meent; Geef het kind geen straf voor jaloers gedrag, want daarmee bevestig je zijn gevoel dat men niet meer van hem houd. Dit versterkt het jaloeziegevoel; Geef het kind geen extra aandacht op het moment zelf. Daarmee leer je het kind dat jaloeziegevoelens en aandacht vragen geen extra aandacht opleveren. Hierdoor zal de jaloezie sneller verdwijnen; Probeer te ontdekken waar de jaloezie vandaan komt. Als je weet wat er achter het gedrag zit, kun je vermijden dat het kind het gevoel krijgt dat men echt niet meer van hem houdt. Sommige kleuters reageren op andere kinderen de spanningen af die ze thuis ervaren. Het gebeurt soms dat een 52 53 kind jaloers is hij een broertje of zusje heeft gekregen en als reactie daarop kinderen op de opvang slaat. De baby kan hij immers niet slaan; Beschouw jaloezie niet als iets afkeurenswaardigs. Accepteer jaloezie als iets dat bij het leven hoort. Jaloers zijn is niet negatief, de manier waarop het soms wordt geuit daarentegn wel; Geef het kind positieve en volledige aandacht op momenten dat het zich niet jaloers gedraagt. Dit is een goed middel om de jaloezie te verminderen. Het gaat hierbij niet om de duur, maar wel om de manier waarop je het doet. Prijs het kind om de dingen die het al kan. De kans bestaat dan dat het kind minder jaloers wordt op wat andere kinderen al kunnen en mogen. Versterk het gevoel van eigenwaarde van het kind door het dingen zelf te laten doen. Koppigheid Volgens het woordenboek betekent koppigheid: vasthoudend aan eigen wil of inzicht, halsstarrig, eigenzinnig. Bij kinderen wordt de term "koppig" vaak gebruikt om aan te geven dat het gedrag van het kind niet overeenkomt met de geboden en verboden van de opvoeder. Iedereen wordt geboren met een dosis koppigheid. Bij de één is dat wat meer dan bij de ander. De koppigheidsfase ligt rond de leeftijd van 2 à 3 jaar. In deze periode wil de peuter laten zien dat hij ook invloed heeft. Hij wil zijn zin doorzetten. Hier begint ook de ontwikkeling van een eigen identiteit. Het koppige gedrag wordt door de opvoeders vaak uitgelegd als "een eigen willetje". Als het kind naar het kinderdagverblijf gaat, moet het zich aanpassen aan de eisen van de pedagogisch medewerker en de groep. Het moet leren zich te gaan gedragen als lid van een groep. In het begin is er nog wel ruimte voor een beetje koppigheid, maar dat wordt steeds minder. Koppigheid ontstaat zelden doordat het kind een ander opzettelijk dwars wil zitten. De koppigheid heeft eerder een signaalfunctie om aan te geven dat er iets met het kind aan de hand is. Het kind geeft op deze manier aan dat het geholpen wil worden. Koppigheid kan op de volgende manieren ontstaan: Het kind is onzeker en bang om te falen; Er zijn problemen in de thuissituatie en het kind is daardoor van streek; Het kind heeft een opdracht niet begrepen en kan dit niet duidelijk maken; Het kind heeft ruzie gehad met een ander kind en de pedagogisch medewerker heeft het niet gemerkt; Het kind heeft, in zijn ogen, een onterechte correctie gehad; Koppigheid kan een symptoom zijn van een brede gedragsstoornis ontwikkelingsstoornis; in dit geval komt koppigheid zowel thuis voor als op het kinderdagverblijf. Het wordt frequent en intensief geuit, vaak in combinatie met ander probleemgedrag zoals agressiviteit en woedaanvallen. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Koppigheid kan uitgroeien tot een gedragsprobleem als de pedagogisch medewerkers er niet goed mee omgaan. Zoek uit waarom een kind weigert om een bepaalde oefening te doen of om een antwoord op een vraag te geven. Bespreek alles met het kind onder vier ogen op een rustig moment. 53 54 Ga geen machtsstrijd aan met het kind door bijvoorbeeld te zeggen: "Je doet wat ik zeg of anders...". Daar leert het kind niets van. Als de koppigheid een symptoom is van een bredere gedragsstoornis, is het gedrag vaak niet meer te corrigeren. In dit geval handel je volgens het stappenplan in dit protocol. Mokken Mokken is pruilen, zich misnoegd tonen. Dit gedrag uit zich heel wat minder explosief dan een driftbui. Bij mokken is het kind in zichzelf gekeerd, wrevelig en zegt niet direct wat het wil. Kinderen die mokken kunnen wel praten, maar ze willen het niet. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Toon wel belangstelling voor het kind, maar negeer het negatieve gedrag; Geef het kind positieve aandacht; Betrek het kind langzaam bij de andere kinderen; Probeer te achterhalen hoe het gedrag thuis is. Nerveuze tics Tics zijn onwillekeurige bewegingen van willekeurige spieren die op normale wijze werken. Tics treden plotseling en meermalen achter elkaar op. Bij inspanning en emotie nemen tics toe. Gedurende de slaap zijn de tics afwezig. Tics komen bij kinderen regelmatig voor, met name oogknipperen. Het kind kan de tics nauwelijks willekeurig beïnvloeden. Daarom horen nagelbijten, neuspeuteren en hoofdbonken niet bij tics. Bij jongens komen tics vaker voor dan bij meisjes. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Negentig procent van de kinderen raakt de tic ook weer kwijt. Wanner dit niet het geval is, is het zaak aan de tics aandacht te besteden. In eerste instantie is een gesprek met de opvoeders noodzakelijk. Kijk hierbij naar het stappenplan in dit protocol. Er is geen indicatie voor het geven van medicijnen bij enkelvoudige tics. Slaapproblemen Bij kinderen is sprake van een slaapprobleem, wanneer kinderen niet kunnen slapen of als het slapen wordt onderbroken. Deze onderbreking kan plaatsvinden tijdens het in- of doorslapen. Er kan een slaapprobleem ontstaan door een verschuiving van het ritme. In het begin hebben kinderen geen echte problemen met slaapstoornissen. Blijven daarentegen de slaapstoornissen lang aanhouden, dan kan het kind oververmoeid raken waardoor echte slaaptekorten ontstaan. Het is belangrijk dat kinderen slapen. Slapen is immers een belangrijk onderdeel van het leven. Slapen verfrist en na het slapen kan een probleem beter worden opgelost. Slapen heeft zowel lichamelijk als geestelijk effect. Door te slapen rust je uit. Kinderen hebben slaap ook nodig om te groeien, om energie op te doen en om actief bezig te kunnen zijn. Slapen en wakker zijn horen bij elkaar. Slapen wordt meestal gezien als een tijdelijke onderbreking van het wakker zijn. De afwisseling tussen slapen en waken is een biologisch ritme, het zogenaamde slaap-waakritme. Onder normale omstandigheden zijn we overdag actief en slapen we 's nachts. Dit geldt ook voor kinderen als ze een normaal slaap-waakritme hebben opgebouwd. Slaapproblemen komt bij 25 procent van de kinderen voor. Voor het kind zelf geeft dit vaak geen problemen. Het zijn eerder de opvoeders die problemen hebben met het slaapgedrag van het kind. Als het kind slecht slaapt, kan het overdag 54 55 gedragsproblemen vertonen. Alle kinderen worden midden in de nacht wel een keer wakker. Elk kind reageert anders op dit wakker worden. Sommige kinderen maken hun opvoeders wakker, anderen niet. Meestal vallen ze vanzelf weer in slaap. Er is een aantal redenen te noemen voor slaapproblemen bij kinderen. Temperament; Angsten; Omgevingsfactoren; Ziekte en nare ervaringen Ziektes, zoals terugkerende oorontstekingen en verkoudheden, hebben een slechte invloed op het ritme dat een kind opbouwt. Als kinderen ziek zij, krijgen ze meestal extra aandacht van de opvoeders. Als het kind weer beter is, kan het patroon van extra aandacht blijven bestaan, waardoor het kind slechter slaapt. Gebrek aan gewoontevorming en onregelmatig gezinsritme: Gebrek aan gewoontevorming kan een slaapprobleem in stand houden. Bedrituelen horen erbij om het kind veiligheid en vertrouwen te geven. Als alles op dezelfde tijd, manier en volgorde gebeurt, heeft het kind de mogelijkheid om afscheid te nemen en zijn ogen dicht te doen. Problematische thuissituatie: Door spanningen en onrust binnen het gezin kunnen slaapproblemen bij kinderen ontstaan. Onrustige woonomgeving: Lawaai, warmte, kou, lichtinval kunnen zulke sterke zintuigprikkels geven dat een kind er niet doorheen slaapt. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Meestal komt het eerste signaal van slaapproblemen van de ouders. Soms kun je het ook aan het kind zien. Het heeft dan donkere kringen onder de ogen en ziet er bleek en moe uit. Als het kind 's morgens niet uit zichzelf wakker wordt, dan krijgt het te weinig slaap. Als het kind slaapproblemen heeft, is het belangrijk om te ontdekken welke factoren van invloed zijn op het slaapritme van het kind. Dit is vooral van belang als er mogelijk kindermishandeling in het spel is. Adviezen voor de pedagogisch medewerker: Breng regelmaat aan in het spel en eten en drinken op de kinderopvang; Zorg voor veiligheid en geborgenheid bij drukke, actieve kinderen; Neem kinderangsten serieus; Toon begrip voor de opvoeders; Realiseer je dat alle kinderen af en toe slecht slapen; dit kan weer snel overgaan, dus je hoeft je niet altijd zorgen te maken; Laat kinderen overdag niet extra lang slapen, dit verstoort het slaapritme nog meer Aan de ouders kun je het volgende adviseren: Geef aan dat een regelmatig ritme belangrijk is; Bedrituelen geven een kind veiligheid; Sluit omgevingsprikkels buiten (dikker gordijnen, rust in huis); Zorg voor een consequente aanpak; Wijs ouders er op dat ze het consultatiebureau kunnen raadplegen voor advies. 55 56 Het teruggetrokken kind Teruggetrokken, stille kinderen tref je vaak aan in groepen van jonge kinderen. Soms betreft het kinderen die er nog niet aan toe zijn om zich in het speelgewoel te storten, maar het wel leuk vinden om toe te kijken. Zij zijn meestal wat stiller dan de rest, maar doen wel met plezier mee als je ze uitnodigt om b.v. mee te doen aan een activiteit. Deze kinderen reageren vaak normaal op de pedagogisch medewerker en op contacten van de andere kinderen. Na een periode van drie maanden trekken deze kinderen meestal bij. Het kan ook zijn dat het kind te jong is voor de groep. Je ziet dan dat het angstig of helemaal niet reageert op agressief gedrag van andere kinderen. Het kind trekt vaak langzaam bij. Wanneer kinderen problemen hebben in de thuissituatie wordt het een ander verhaal. De moeilijkheden, die zij thuis ondervinden, zijn: Echtscheidingsperikelen; Werkloosheid van één of beide opvoeders; Spanningen tussen de opvoeders; Straf en vormen van mishandeling; Emotionele verwaarlozing. Het kind kan thuis zijn agressie niet kwijt. Agressie hoort echter als uitingsvorm bij de ontwikkelingsfase van een kind. Het is onmogelijk het kind op te voeden zonder agressieve uitingen. Zijn deze uitingen thuis echter taboe, dan kan het kind reageren met naar binnen gericht gedrag. Het afwijzen van agressief gedrag leidt ertoe dat elke emotie van het kind vervlakt. Het kind vertoont dit gedrag ook op de opvang. Het kind heeft problemen met de opvang. Het kan moeilijk scheiden van thuis en voelt zich bedreigd in de groep. Thuis gedraagt het kind zich heel normaal. Dit betekent dat het kind zich in de groep nog niet op zijn gemak voelt. Dit probleem komt in de praktijk maar zelden voor. Het kan ook voorkomen dat kinderen zonder een aanwijsbare reden stil zijn. Bespreek dit met je team en rayonmanager en plan een gesprek met ouders Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Breng de ouders van het kind op de hoogte van je bevindingen Probeer samen met ouders te achterhalen wat de oorzaak kan zijn Wanneer je het gedrag niet kunt achterhalen volg dan de stappen in dit stappenplan Wennen op het kinderdagverblijf of de buitenschoolse opvang Voor het eerst naar het kinderdagverblijf of de buitenschoolse opvang is wennen voor kinderen en hun ouders. Ieder kind en iedere ouder reageert anders op de nieuwe omgeving. Sommige kinderen komen binnen, zien hun ouders niet meer en genieten volop. Andere kinderen zijn een korte of langere tijd verdrietig. Ook ouders reageren verschillend op het wennen. Zij kunnen hun kind meteen met een gerust hart achterlaten of huilend de deur uit gaan bij het afscheid nemen. Eenkennigheid en de daarmee gepaard gaande scheidingsangst kunnen problemen bij het wennen op de opvang geven. De eenkennigheidfase van baby's begint zo ongeveer bij zes à zeven maanden. Na die tijd kan het wennen een probleem worden. De eenkennigheidfase is een ontwikkelingsfase van kinderen. Het kind gaat het 56 57 verschil zien tussen de vaste verzorger en een vreemde. Bij het zien van een vreemde kan een kind gaan huilen, angstig worden en wegkruipen bij de vaste verzorger. Het wennen van jonge baby's gaat vaak snel. Oudere kinderen hebben vaak wat meer tijd nodig. Het is bekend dat kinderen vanaf acht maanden heftig reageren op scheiding van hun opvoeders en dat het niet ongewoon is dat kinderen vier weken nodig hebben om zich helemaal vertrouwd te voelen in een kinderdagverblijf. Ook bij peuters speelt eenkennigheid en angst voor scheiding van de vaste verzorgsters een rol. Deze angst is meestal op te lossen. Aan peuters kun je vertellen dat de opvoeder weer terugkomt. Peuters zijn nauwelijks in staat hun gevoelens onder woorden de brengen. Hoe ze het wennen beleven moet je vaak afleiden uit hun gedrag. Naast eenkennigheid spelen er nog meer factoren een rol bij wenproblemen. Het is belangrijk om per kind goed te bekijken wat er aan de hand is, en hoe je kunt helpen. Belangrijk is het ook om van de opvoeder te horen hoe het kind thuis heeft gereageerd. Was het moe of onrustig? Een aantal richtingen waar je bij wenproblemen aan kunt denken zijn: Sommige ouders hebben moeite om hun kind achter te laten op het kinderdagverblijf. Dit voelen kinderen goed aan; Het afscheid gaat niet goed. Dit kan door het "onhandig" op elkaar reageren van ouder, kind en pedagogisch medewerkers. Ouders die wegsluipen, omdat ze bang zijn voor tranen; medewerkers die onduidelijk zijn over wat zij van ouders verwachten; Het moment, waarop het kind voor het eerst naar het kinderdagverblijf of de buitenschoolse opvang gaat, is ongelukkig: er is net een nieuw broertje of zusje geboren; één van de opvoeders is ziek; vader en moeder zijn net gescheiden; het gezin is net verhuisd;. Het kind maakt een verandering mee, waar het helemaal niet om gevraagd heeft. Pas als de leuke kanten van de nieuwe situatie - speelgoed, andere kinderen - ontdekt worden, verminderen of verdwijnen het protest en verdriet; Het kind voelt zich overweldigd door de nieuwe situatie;. Het karakter van een kind kan een rol spelen. Er zijn kinderen die slecht of niet tegen onoverzichtelijke situaties kunnen; Ook kinderen die gewend zijn aan een vertrouwde oppas thuis, kunnen moeite hebben met wennen in een kinderdagverblijf, peuterspeelplaats of buitenschoolse opvang. Er zijn meer prikkels voor het kind dan in een omgeving met weinig of geen kinderen en één volwassene. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Accepteer dat het kind verdrietig is in de wenperiode; Toon begrip voor hoe het kind zich voelt. Het helpt vaak als je probeert het gevoel van het kind onder woorden te brengen en dit gevoel probeert te bevestigen. Vanuit die bevestiging kun je als pedagogisch medewerker rust en ruimte krijgen om het kind te troosten en uit te leggen wanneer het weer wordt opgehaald. Alleen maar afleiden ontkent het verdriet van het kind. Het is juist nodig om het kind over zijn verdriet heen te helpen; Met een peuter kun je praten. Je kan bijvoorbeeld aan de hand van een boekje laten zien hoe het afscheid nemen gaat. Je kan duidelijk maken dat de opvoeder weer terugkomt Besteed in het begin veel tijd aan het kind; 57 58 Geef het kind een eigen plekje; Bied het kind een duidelijk ritme aan; Noem de namen van de andere kinderen vaak;. Zorg dat je goed op de hoogte bent van de bijzonderheden van het kind. Neem deze in het begin zoveel mogelijk over; Stel de eerste keren weinig eisen aan het kind. Geef het kind de kans om rustig de omgeving, de mensen en de andere kinderen te bekijken; Spreek af dat het kind op tijd wordt gebracht en gehaald, zodat niet alle kinderen al zijn opgehaald; Bij het afscheid nemen is het belangrijk dat de ouder zegt dat zij weggaat. Dit moet duidelijk aangegeven worden. Dan is ook duidelijk dat de ouder pas later terugkomt Ontwikkeling- en functiestoornissen Vroegtijdige signalering Kinderen verschillen van elkaar. Ook op het kinderdagverblijf, peuterspeelplaats en de buitenschoolse opvang zie je verschillen in persoonlijkheid, motoriek, spraak en in tempo van ontwikkeling. De marge van wat een normale ontwikkeling genoemd wordt is groot. De aanleg van een kind geeft de grens aan hoe ver het kan komen in zijn ontwikkeling en wanneer het rijp is voor een volgende stap. Het is afhankelijk van zijn omgeving welke kansen hij krijgt om ervaring en kennis op te doen om zijn talenten te ontplooien. Wat is een ontwikkelingsstoornis? Het 'gemiddelde kind' bestaat niet, bij elk kind zijn wel bijzonderheden op te merken; leiden die bijzonderheden niet tot blijvend nadelige gevolgen voor het kind, dan is er sprake van een normale ontwikkeling. Wijkt een kind naar beneden af van het gemiddelde dan spreken we van een ontwikkelingsachterstand. Bij een ontwikkelingsstoornis gaat het om een duidelijke afwijking van de gemiddelde ontwikkeling van leeftijdsgenoten. Het kind is dan erg achter of ontwikkelt zich opvallend anders. Deze verstoorde ontwikkeling valt op en vaak zijn er extra maatregelen nodig om kind de kans te geven zich zoveel mogelijk te ontplooien. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Als pedagogisch medewerker kun je te maken krijgen met kinderen die opvallen en waarbij je vermoedt dat hun ontwikkeling wordt bedreigd. Dit kan worden veroorzaakt door factoren in het kind zelf, of door factoren in de omgeving van het kind. In eerste instantie kun je proberen deze tekenen van een mogelijke ontwikkelingsachterstand of -stoornis te benoemen. De signalen van een mogelijke stoornis kun je constateren op één ontwikkelingsgebied, bijvoorbeeld in de motoriek. Veel vaker echter zul je zien dat zich op meerdere terreinen problemen voordoen: het kind is bijvoorbeeld niet alleen laat met praten, maar is ook motorisch onhandig. Bij jonge kinderen is er nog een grote samenhang tussen de verschillende ontwikkelingsgebieden. Twee voorbeelden: blijft de denkontwikkeling achter, dan heeft dit onmiddellijk invloed op de taal; een kind dat onhandig beweegt kan hiervan last hebben in het spel en de zelfredzaamheid. Het is sterk aan te raden om bij twijfel aan de ontwikkeling alle 58 59 ontwikkelingsgebieden onder de loep te nemen door deze nader te observeren en te omschrijven. De volgende aandachtspunten kunnen hierbij tot steun zijn: Bewegen: grove en fijne motoriek; Praten: begrijpen en uiten van taal; Contact met de pedagogisch medewerkers; Contact met kinderen; Groepsgesprek; Spel binnen en buiten; Gedrag: binnen en buiten Opvallende kenmerken; Niet iedereen kijkt via dezelfde bril naar het gedrag van kinderen. Wat de één normaal vindt, vindt de ander afwijkend. Door te praten met collega's of hen mee te laten kijken naar de kinderen waarover je je zorgen maakt, kun je er achter komen in hoeverre het gedrag van het kind te maken heeft met jouw oordeel en verwachtingen of dat collega's je zorg delen. Bovendien kun je samen nagaan in hoeverre factoren binnen de opvang of van je eigen aanpak van invloed kunnen zijn. In een gesprek met de opvoeders kan duidelijk worden of zij de zorg om de ontwikkeling delen en welke gebeurtenissen en omgevingsfactoren mogelijk een rol spelen. Het kan zijn dat zij bepaalde factoren al langer als een probleem ervaren en dat de ontwikkeling van het kind vanaf het begin afwijkend is verlopen. Ook kunnen gebeurtenissen in het gezin, de opvoedingssituatie of persoonlijke problemen van de gezinsleden zijn weerslag hebben gehad op de ontwikkeling. Gedraagt het kind zich thuis net als in de groep; wanneer dit niet het geval is, welke factoren spelen dan een rol? Gedraagt het kind zich thuis net zo, hoe gaan de ouders daar dan mee om? Ouders kunnen samen met de pedagogisch medewerker ende rayonmanager besluiten om advies te vragen aan derden. Een mogelijkheid is om te overleggen met, het consultatiebureau, de jeugd- of huisarts. Er kan dan worden bekeken of verdere stappen nodig zijn. Er kan advies gevraagd worden aan een VTO-team (Vroeg Tijdige Onderkenning van ontwikkelingsstoornissen). Dit team kan adviseren over de verschillende mogelijkheden die er in de regio zijn voor verder onderzoek of behandeling. De pedagogisch coach van Sisa kan je verder helpen aan de hand van de sociale kaart. Je kunt ook hulp vragen bij de weg die je het beste kunt bewandelen om kind en gezin te helpen. Laat het duidelijk zijn dat pedagogisch medewerkers alleen signalen en vermoedens aangeven bij ouders. De stap naar derden ligt bij de ouder. Vanuit de organisatie kunnen we hen daar wel bij ondersteunen. Er zijn verschillende valkuilen; het is van belang dat je je daarvan bewust bent. Wanneer je bepaald gedrag van een kind kunt verklaren (bijvoorbeeld dat het kind erg agressief is omdat zijn vader dat ook is) wil nog niet zeggen dat dit niet zorgelijk is en je er niets aan moet doen. Het feit of je gedrag al of niet kunt beïnvloeden zegt weinig over de zorgelijkheid ervan. Signaleren is niet hetzelfde als een diagnose stellen. Het stellen van de diagnose laten we aan specialisten over. Hierna volgt een bespreking van de signalen voor 3 belangrijke ontwikkelingsgebieden: 59 60 Motorische ontwikkeling; Spraakontwikkeling; Sociaal-emotionele ontwikkeling; Motorische ontwikkeling Een belangrijke stap in de motorische ontwikkeling is de houdingscontrole en spierspanning. Belangrijk hierbij is het evenwicht. Een kind met een slechte controle over zijn houding kan een heel slappe of juist heel gespannen motoriek laten zien. Houdingscontrole is al in het eerste levensjaar een belangrijke aanwijzing voor de werking van de hersenen van een kind. Op latere leeftijd geven houding en spierspanning ook aanwijzingen over zijn emotioneel welbevinden. De coördinatie van bewegingen (de afstemming), is ook van groot belang. Het kind leert steeds beter om zijn bewegingen op elkaar af te stemmen (b.v. lopen en fietsen) en om met de ogen zijn bewegingen te sturen (b.v. het grijpen en later het tekenen). Als gecoördineerde bewegingen beheerst worden gaan ze automatisch. Bij coördinatiestoornissen ontbreekt het vloeiend verloop van de bewegingen en verlopen de bewegingen schokkerig, ongericht, of houterig. Bij de motorische ontwikkeling van kinderen moet er niet alleen op gelet worden of ze de motorische mijlpalen wel op tijd halen, maar ook hoe de kwaliteit van hun bewegingen is. Beweegt een kind soepel of houterig, zijn de bewegingen geremd of ongeremd, heeft het er controle over of gaat het ongecontroleerd. Bovendien gaat een kind gaandeweg steeds meer beschikken over een verfijnd scala aan bewegingspatronen. Via lopen leert hij rennen, hij leert klimmen, fietsen, springen, hinkelen. Het is belangrijk om te kijken of het kind voldoende variëteit heeft in dit bewegen. Of dat het daarin beperkt is of zelfs niet verder komt dan stereotiep bewegen, steeds maar herhalen van hetzelfde. Elk kind heeft een eigen tempo, maar een te laag activiteitenniveau (te rustig) of een te hoge activiteit (hyperactiviteit) kan belemmerend werken op de ontwikkeling. Een aantal kinderen lijkt zich motorisch goed te ontwikkelen, maar valt in de kleuterleeftijd op vanwege het niet beheersen van de fijne motoriek. Ze krijgen de kleine legoblokjes niet op elkaar, kunnen niet puzzelen en knippen. Als ze zich daarnaast moeilijk kunnen concentreren zou er sprake kunnen zijn van een aandachtstoornis. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Bij het vermoeden van een stoornis op het gebied van de motoriek is het zaak dat een deskundige bekijkt: Of het lichaam zelf goed functioneert; Of het zenuwstelsel in orde is; Of er iets met de zintuigen is (horen/zien); Of het kind zich emotioneel prettig voelt; Of het kind voldoende stimulansen heeft gekregen om de motoriek te ontwikkelen; Of het kind geen algehele ontwikkelingsachterstand heeft. Bij kleuters met overactief gedrag, coördinatieproblemen en/of problemen in de fijne motoriek moet onderzocht worden of er sprake is van een aandachtstoornis. Bespreek deze punten met de ouders en adviseer in overleg met de rayonmanager eventueel nader onderzoek door naar consultatiebureau, huisarts. Spraakontwikkeling 60 61 Spraak/taalontwikkeling bij 0-4 jarigen Wanneer er van de geboorte af met een kind gesproken wordt, zal het gaan praten. Het eerste huilen en de eerste keuvelgeluidjes van een kind komen vanzelf. Alle kinderen over de hele wereld maken daarbij dezelfde soort geluidjes. Deze geluidjes gaan langzamerhand steeds meer op de eigen taal lijken. Dit komt, omdat een kind de klanken overneemt van mensen die veel met hem/haar praten. De reacties vanuit de omgeving zijn dus erg belangrijk voor de ontwikkeling van zijn/haar spreken. Het kind gaat steeds meer geluiden, klanken en woordjes die het hoort nadoen. Vanuit dit nadoen ontwikkelt zich dan tenslotte het spreken. In de eerste vijf levensjaren leert het kind de wereld om zich heen te begrijpen. Taal is daarbij een middel tot denken en redeneren. Door de taal krijgt het kind grip op de wereld. Leren praten is net als leren lopen; het ene kind leert het sneller dan het andere en het gaat met vallen en opstaan. Rond het vijfde levensjaar beheerst het kind de taal goed. Hij kan met iedereen een gesprek voeren en begrijpt alles goed. Periode 0 tot 1 jaar Begin van de taalontwikkeling. Het aantal klanken dat een kind produceert, neemt in de loop van de maanden toe. Op de leeftijd van 9 à 10 maanden kunnen kinderen al veel simpele klanken maken. Rond de eerste verjaardag gaat bij de meeste kinderen dit brabbelen op echte woordjes lijken. In de periode van 0 tot 1 jaar begint ook het leren luisteren. Verschillende geluiden van elkaar onderscheiden gaat steeds beter. Kinderen die slechthorend of doof geboren zijn, vallen in deze periode al op: het luisteren ontwikkelt zich niet en het brabbelen neemt af, omdat het kind zichzelf niet of moeilijk hoort. Periode 1 tot 3 jaar Het kind ontdekt nu de wereld om zich heen. Hij gaat begrijpen dat alles een naam heeft. Zijn wereld breidt zich uit en hij gaat de eerste woordjes zeggen. In deze periode kent de spraak/taalontwikkeling twee stadia: 1 tot 2 jaar: het stadium van de twee-woord-zin Kinderen gaan zich uiten door middel van losse woorden en proberen daarmee een hele zin uit te drukken; Voorbeeld: “Eet” kan betekenen: “Ik heb honger, ik wil eten”. Over het algemeen wordt de één-woord-zin meestal vrij snel gevolgd door de twee-woord-zin. Kinderen zeggen dan twee woorden achter elkaar. Voorbeeld: “Mama boek” kan betekenen: “Dat is mama‟s boek” of “Mama, ik wil een boek lezen”. 2 tot 3 jaar: het stadium van de drie tot vijf-woord-zin; De zinnetjes van een kind worden nu steeds langer, tot 5 woorden per zin. Rond het derde levensjaar kent het kind ongeveer 900 woordjes. Bij het uitspreken van moeilijke woorden worden nog klanken weggelaten, met name in medeklinkercombinaties. Voorbeelden: “stoel” wordt “toel”, “klok” wordt “kok”, “muts” wordt “mus”. 61 62 Periode 3 tot 4 jaar Het kind ontdekt dat er regels bestaan in taal. Door te luisteren leert hij zinnen te begrijpen en daardoor ook zelf zinnen te vormen. Tussen drie en vijf jaar breidt de woordenschat zich van gemiddeld 900 woorden naar 2100 woorden uit. Moeilijke klankcombinaties gaat het kind steeds beter beheersen: het correct uitspreken van twee medeklinkers achter elkaar ontstaat. Voorbeeld: “Stoel” wordt niet meer vereenvoudigd tot “toel”, maar nu echt als “stoel” uitgesproken. De verstaanbaarheid is circa 90%. Het logisch vertellen van een gebeurtenis of verhaal kan nog moeilijk zijn voor het kind. Een ander kenmerk van het spreken is, dat het kind over woorden kan gaan vallen, ook wel haperen genoemd. Dit is een normale fase in de ontwikkeling van de spraak en taal. Kinderen beleven veel, ze willen erg veel vertellen, maar kunnen nog moeite hebben dit allemaal te verwoorden. Door het haperen wint een kind tijd om na te denken en de juiste woorden te vinden. Samenvatting van de mijlpalen in de spraak/taalontwikkeling. Volgens de richtlijnen van het consultatiebureau Kan een kind van 12 maanden geluiden maken die steeds meer op woordjes gaan lijken wanneer er tegen hem teruggepraat wordt. Kan een kind rond zijn 2e verjaardag in het begin in één-woord-zinnen en later in twee- of drie-woord-zinnen duidelijk maken wat hij wil. Er mogen nog uitspraakfouten voorkomen. Kan een kind rond zijn 3e verjaardag minimaal zinnetjes van 3 tot 5 woorden maken; hij gebruikt soms al moeilijke woorden. Uitspraakfouten mogen nog voorkomen. Kan een kind rond zijn 4e verjaardag praten in goede korte zinnen. Een aantal taalregels kent het nog niet en ook de letter “r” en sommige klankcombinaties, zoals “sch-” kunnen nog moeilijk zijn. Spraak/taalproblemen Sommige kinderen leren snel praten, bij anderen komt dit wat moeilijker op gang. Leren praten is net als leren lopen; het ene kind leert het sneller dan het andere en het gaat met vallen en opstaan. De problemen kunnen variëren van lichte uitspraakproblemen tot belemmering van de communicatie door een gebrek aan (taal)vaardigheid. Stoornissen in het taalbegrip en de taalproductie (bijvoorbeeld zinsbouw en grammatica) kunnen belemmerend werken op het sociaal-emotionele en cognitieve vlak. Spraak- en taalproblemen zijn heel divers: stoornissen zijn soms moeilijk herkenbaar. Of een kind gewoon leert spreken, hangt af van vele factoren. Deze factoren kunnen lichamelijk zijn (medische factoren) maar ook psychosociaal (pedagogischepsychologische factoren). Medische factoren zijn: Gehoor; Bouw van de spraakorganen (lippen, tong, verhemelte); Bewegingsmogelijkheden van de spraakorganen; Gezondheid van de hersenen; Psychische basisgesteldheid (contactgevoeligheid). 62 63 Pedagogische-psychologische factoren zijn: Stimulatie vanuit de omgeving: ouder kind interactie, huistaal, schooltaal; Algemene leervaardigheid; Emotionele ontwikkeling; Taalgevoeligheid. Wanneer er met één of meerdere factoren iets mis is, kan de spraak/taalontwikkeling afwijkend verlopen. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? De pedagogische-psychologische factoren zijn direct door de pedagogisch medewerker te beïnvloeden. Tips voor het stimuleren van de spraak/taalontwikkeling: 2 tot 3 jaar Neem niet te snel genoegen met gebaren;. Bijvoorbeeld: vraag aan het kind te vertellen wat het wil, als het je meetrekt of als het wijst naar een voorwerp; Het kind gaat vragen stellen. Stel zelf ook vragen. Door vraag en antwoord kunnen er leuke gesprekjes ontstaan. Bijvoorbeeld: “Pop weg! Ja, de pop is weg. Weet jij waar de pop is?” Het kind beantwoordt de vraag; De zinnen van het kind zijn nog niet altijd correct. Soms ontbreken bijvoorbeeld oorden. Verbeter het kind indirect. Het kind leert zo de juiste zinsvormen, terwijl de communicatie niet verstoord wordt. Voorbeeld: Kind: “Hond niet!”. Mogelijke verbetering: “Ja, hier is geen hond”; Vertel eenvoudige verhaaltjes bij prentenboeken en stel ook af en toe weer vragen. Voorbeeld: “Miauw, zegt de poes. Ik heb honger. Wat wil de poes eten, denk je?”; Benoem je handelingen en die van het kind; Zing liedjes en laat het kind meezingen. 3 tot 4 jaar Er kan sprake zijn van haperen. Laat merken dat je rustig wacht totdat het kind zijn gedachten onder woorden heeft gebracht. Dus: let erop WAT het kind zegt en niet HOE hij het zegt en onderbreek het kind niet; Laat het kind zelf het initiatief tot praten nemen of stimuleer hem tot praten doordat je een gesprekje met hem begint (dus: dwing het kind niet tot vertellen); Lees regelmatig boekjes met veel plaatjes voor. Vertel of bedenk samen het verhaal erbij; Hulpvragen zijn soms zinvol, bijvoorbeeld: “En toen, weet je dat nog?”; Met zijn allen de afgelopen dag doornemen, is een leuk spel; Door middel van logopedisch onderzoek kan precies vastgesteld worden of de spraak en/of taal van een kind zich afwijkend ontwikkelt. Wijs de ouders (in overleg met rayonmanager en/of pedagogisch coach) op het bestaan van dit onderzoek. Dit kan aangevraagd worden via de huisarts Een spraakachterstand komt vaak in combinatie met een taalachterstand voor en 63 64 visa versa. Bij een afwijkende spraak- en/of taalontwikkeling is logopedische behandeling nodig. Neusspraak of nasaliteit Men onderscheidt twee vormen van neusspraak of nasaliteit: open en gesloten neusspraak. Beide vormen van nasaliteit beïnvloeden de spraak negatief en daarmee dus ook de verstaanbaarheid. Open neusspraak Bij open neusspraak ontsnapt er teveel lucht door de neus. Dit komt doordat de mondholte niet goed van de neusholte afgesloten wordt. Het zachte gehemelte achter in de keel zorgt voor die afsluiting. Open neusspraak wordt veroorzaakt door: Een gehemeltespleet; Het zachte gehemelte dat slap en inactief is; Ook uit gewoonte, bij imitatie of na het knippen van de keelamandelen kan open neusspraak ontstaan. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Om open neusspraak tegen te gaan, zal het zachte gehemelte getraind moeten worden. Dit kan door middel van allerlei blaas- en zuigspelletjes. Door deze spelletjes wordt het zachte gehemelte sterker en kan zodoende beter zorgen voor de afsluiting van de mondholte met de neusholte. Mogelijkheden: Blaasvoetbal spelen; Bellen blazen; Het kind een watje op tafel laten wegblazen door een rietje; Gesloten neusspraak In het Nederlands moet de lucht bij slechts drie letters door de neus gaan: bij de “n”, “m” en “ng”. Als de neusholte verstopt is, kunnen deze letters dus ook niet gemaakt worden. Bij gesloten neusspraak is dit het geval. De “m” en de “n” klinken dan bijvoorbeeld als een “b” of “d”. Gesloten neusspraak kan worden veroorzaakt door: Verkoudheid; Allergie; Te grote neusamandelen; Vreemd voorwerp in de neus (bijvoorbeeld speelgoed: een knikker); Mond ademen; Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Zorg voor een gezonde omgeving waarin verkoudheden zo min mogelijk de kans krijgen. Let op de lipsluiting, zodat mond ademen niet mogelijk is. 64 65 Tweede taalverwervingsproblemen Bij een kind dat het Nederlands niet als moedertaal heeft, kunnen zich op verschillende gebieden problemen voordoen. Te denken valt aan: Het kind spreekt niet of nauwelijks Het kind neemt niet of nauwelijks deel aan activiteiten (bijvoorbeeld door onvoldoende taalbegrip, moeizame communicatie) ouders geven aan dat er een ontwikkelingsachterstand is in de eigen taal (bijvoorbeeld kleine woordenschat, slechte zinsbouw). De meeste allochtone kinderen leren vanzelf Nederlands. Als de moedertaal zich goed ontwikkelt, zal ook de Nederlandse taal de mogelijkheid hebben zich te ontwikkelen. Dezelfde factoren als beschreven bij Nederlandse kinderen zijn van invloed op de spraak/taalontwikkeling van het allochtone kind. Daarnaast kunnen bij een allochtoon kind de volgende factoren een rol spelen: Voelt het kind zich veilig bij het verwerven van twee of meer talen? Hoe vaak wordt de moedertaal en de Nederlandse taal correct aangeboden? Wat is de verhouding tussen deze talen met betrekking tot het aanbod? Welke eisen stelt de omgeving met betrekking tot de moedertaal en de Nederlandse taal? Hoe staan ouders, kind en omgeving tegenover de moedertaal? Hoe is de motivatie ten opzichte van het leren van de Nederlandse taal? Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Over het algemeen zijn de tips, zoals beschreven, ook zinvol voor allochtone kinderen. Daarnaast is het belangrijk aan de volgende aspecten te denken: Zo vroeg mogelijk beginnen met het verwerven van de Nederlandse taal beïnvloedt meertaligheid positief. (zie ook het taalbeleid van Sisa Kinderopvang). De gedachte dat eerst de ontwikkeling van de ene taal afgesloten moet zijn, voordat met de andere taal begonnen kan worden, is inmiddels volledig achterhaald. Dit geldt ook voor “het alleen maar Nederlands mogen spreken”. Een correct taalaanbod is minstens zo belangrijk als hoe vaak een taal aangeboden c.q. gesproken wordt. Belangrijk is dat het kind Nederlands leert, maar ook dat zijn moedertaal zich goed ontwikkelt. De taal die het beste wordt beheerst is een steun bij het leren van een nieuwe woorden in een andere taal. Vaak is dit bij allochtone kinderen tussen 0 tot 4 jaar de moedertaal. Voorbeeld: een kind leert op circa. één jarige leeftijd van zijn moeder wat “vallen” is in zijn moedertaal. Op het kinderdagverblijf zal het kind sneller “vallen” zeggen, omdat hij al weet wat het betekent en het kan verwoorden. Op circa één jarige en tweejarige leeftijd mogen kinderen twee talen „kriskras‟ door elkaar gebruiken. Het is niet reëel te verwachten dat een kind op deze leeftijd bijvoorbeeld één voorwerp in twee talen kan benoemen. Op circa tweejarige leeftijd gaan tweetalige kinderen hun talen scheiden. De stille periode: kinderen die een nieuwe taal leren, maken vaak een “stille periode” door. Ze nemen de taal in zich op, luisteren en verwerken alle nieuwe woorden: ze absorberen als het ware de taal. Ze zijn nog niet toe aan het zelf praten in de nieuwe taal. U kunt er dus vanuit gaan, dat kinderen die nog niets zeggen, maar alles goed waarnemen en goed meedoen met activiteiten, het Nederlands aan het leren zijn. Dwing deze kinderen niet tot praten. 65 66 Omgang met Nederlandstaligen is cruciaal bij het verwerven en stimuleren van het Nederlands als tweede taal. Let er dus bijvoorbeeld op, dat het kind met Nederlandstalige kinderen speelt. Kinderen die twee talen tegelijkertijd leren, neigen ertoe de talen met verschillende personen te verbinden, waardoor ze de talen makkelijker kunnen scheiden. Hierdoor verloopt het verwerven van de talen beter. Dus: tegen het kind kunnen meerdere talen gesproken worden, maar elke persoon spreekt consequent in dezelfde taal tegen het kind. Over het algemeen kan er vanuit gegaan worden dat kinderen die nog niets zeggen, maar alles goed waarnemen en goed meedoen met activiteiten, het Nederlands aan het leren zijn. Dwing deze kinderen niet tot praten. Afwijkende mondgewoonten Het is niet alleen om esthetische redenen dat aan dit onderwerp aandacht wordt besteed, maar ook om medische redenen. Afwijkende mondgewoonten zijn: mond ademen, verkeerd slikken, duim- speen- en vinger zuigen. Mond ademen Mond ademen is het ademen door de mond als er niet gesproken wordt. Het kind krijgt op dat moment koude, droge en niet gezuiverde lucht naar binnen. De gevolgen kunnen zijn: Veelvuldige verkoudheden; Uitgedroogde mond, waardoor er minder vaak geslikt wordt met als gevolg een onderdruk in het middenoor waardoor het kind minder hoort; Verslapte spieren van het mondgebied, dit heeft meestal ook gevolgen voor de spraak; Ingezakte houding. Mond ademen kan na verkoudheid als gewoonte blijven bestaan. Van duimen, vinger zuigen en/of speen zuigen kan de tong slap in de mond gaan hangen, waardoor de mond sneller open valt. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Het is belangrijk dat het kind zich eerst bewust wordt van het mond ademen. Daarnaast moeten slap geworden lip- en tongspieren weer sterker worden. Bewustwording en training kan door middel van allerlei spelletjes, bijvoorbeeld: Luisteren naar een verhaal met een rietje tussen je lippen; Doe een sirene van een brandweerauto na, spreiden en tuiten van de lippen: ie-oe-ie-oe; Klakken met je tong als een paard; Hagelslag met je tong oplikken; Lippen aflikken. Daarna is het belangrijk dat het kind de goede gewoonte, dus de lipsluiting, zelfstandig leert toepassen. Hulpmiddel hierbij is de zogenaamde “reminder”: dit kan bijvoorbeeld een sticker zijn, die je op een opvallende plaats plakt. Iedere keer als het kind naar de sticker kijkt, denkt hij aan de lipsluiting en doet hij zijn lippen op elkaar. Daarnaast kunt je de ouders (in overleg met de rayonmanager en/of pedagogisch coach) wijzen op het probleem en de mogelijkheid van een logopedisch onderzoek. Dit onderzoek is aan te vragen via de huisarts. 66 67 Verkeerd slikken Tijdens goed slikken is de tong op het bobbeltje vlák achter de voortanden bovenin. Bij verkeerd slikken is er vaak sprake van een tongpers: de tong stoot tegen de tanden of is zelfs tussen de tanden. Ook worden vaak de lippen op elkaar geperst, met name de onderlip. Hierdoor wordt de kinspier overactief, wat een “speldenkusseneffect”geeft. De gevolgen kunnen zijn: Afwijkende gebitsstand en afwijkende kaakgroei (overbeet/open beet); Spraakstoornissen; Kwijlen en/of speeksel naar binnen zuigen. Verkeerd slikken kan het gevolg zijn van het gebruik van de speen en door duimen, vinger zuigen en mond ademen. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Het aanleren van het correcte slikpatroon is een logopedische aangelegenheid en hoort in de logopedische praktijk thuis. De opvoeders kun je wijzen op het probleem en de mogelijkheid voor logopedisch onderzoek. Deze is aan te vragen via de huisarts. Je kunt ervoor zorgen dat de voorwaarden voor het goede slikken zo optimaal mogelijk aanwezig zijn, bijvoorbeeld: lip- en tongtraining doen, letten op lipsluiting en werken aan het afleren c.q. minimaliseren van duim-, vinger- of speen zuigen. Duim-, speen- en vinger zuigen Na verloop van tijd heeft het kind geen borst- of flesvoeding meer nodig, maar kan de behoefte om te zuigen toch aanwezig blijven. Het kind neemt zijn duim, vinger of fopspeen. Door te lang en te intensief duimen of speen zuigen wordt het evenwicht in de mond verstoord. De gevolgen kunnen zijn: Afwijkende gebits- en kaakgroei met daarbij gevolgen voor de uitspraak, bijvoorbeeld slissen; Mond ademen en afwijkende mond-motoriek. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Duim-, speen- en vinger zuigen moet rond het derde levensjaar afgeleerd zijn. Geef het kind kleine beloningen als het niet zuigt. Ook een vinger- of handpop kan voor het kind een hulpmiddel zijn. Deze tips kunnen ook aan de ouders meegegeven worden. Heesheid Bij praten trillen de stembanden. Ze gaan trillen doordat er uitgeademde lucht langskomt. Bij heesheid trillen de stembanden niet goed. Ze zijn dan vaak wat dik en rood. Er kunnen ook kleine knobbeltjes (een soort eeltplekjes) op de stembanden komen. Heesheid kan ontstaan door: Verkoudheid, een allergie, astma (en medicijnen hiertegen) bronchitis of ontstoken amandelen. De stembanden zijn dan meestal wat geïrriteerd en gezwollen, waardoor ze niet goed trillen. Veel schreeuwen, gillen, kuchen of gekke stemmetjes nadoen. De stem wordt dan op de verkeerde manier gebruikt; Emotionele problemen; Gespannen ademhalen; 67 68 Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Zorg voor voorwaarden voor een gezonde stem. Met hele jonge kinderen (baby‟s, peuters) kan nog niet direct over de stem en de gevolgen gesproken worden; dit onderwerp is nog te abstract. Wel kan de stemkwaliteit indirect beïnvloed worden. Zorg dat de omgeving rustig is, dat wil zeggen dat er geen aanleiding tot schreeuwen is; Zorg dat de luchtvochtigheid in orde is; Laat het kind niet op de tocht zitten; Let op lipsluiting; Geef het kind voldoende tijd en rust om te praten. Hectisch, hoog, gespannen ademen wordt hierdoor vermeden; Geef zelf het goede voorbeeld door rustig en niet te luid te spreken; Vermijd schreeuwen, gillen of fluisteren: schreeuwen, gillen en fluisteren is slecht voor de stem. Bijna alle kinderen schreeuwen wel eens tijdens hun spel en het is onmogelijk hen dat te verbieden. Maak het kind er echter wel af en toe op attent dat het schreeuwt en dat het slecht is voor de stem; Uiten van emoties: huilen, een driftbui hebben of ruzie maken is normaal, toch gebruiken kinderen hierbij hun stem verkeerd. Probeer het kind zo af te leiden dat het niet langer zijn stem forceert. Begin bijvoorbeeld zelf heel rustig te spreken. Dit heeft een kalmerende werking; Moedig het kind niet aan om gekke stemmetjes te doen; Kuchen of keelschrapen is slecht voor de stem, beter is het kind een slokje water te laten nemen; Ontspannen neuriën masseert de stembanden en trilt overmatig slijm op de stembanden los en weg. Slechthorendheid Bij slechthorendheid is er sprake van minder goed horen. Er zijn verschillende vormen van slechthorendheid. Een geleidingsverlies is het gevolg van een afwijking in het middenoor. Alle geluiden klinken wat zachter. Als u luid spreekt, zal het kind u goed verstaan. Een perceptieverlies is het gevolg van een afwijking in het binnenoor of in de zenuwbaan van het oor naar de hersenen. Ook als u luider gaat spreken, blijft het kind u slecht verstaan. Het hoort niet alleen de geluiden zachter, maar het hoort ze ook vervormd. Een kind kan een ernstig gehoorverlies aan één oor hebben, terwijl het andere oor goed is. Iemand met een één zijdig gehoorverlies kan niet goed horen wáár het geluid vandaan komt. De verschillende geluiden vloeien als het ware in elkaar over. Een gesprek van twee mensen in een rustige ruimte zal het kind goed verstaan. De volgende kenmerken kunnen een indicatie zijn voor slechthorendheid: Wisselend goed en minder goed horen (het kind lijkt doof); Verminderde concentratie; Wegdromen; Snel vermoeid, lusteloos zijn, kringen onder de ogen, bleek gezicht; Sterk gelaatgericht zijn, zich wenden tot de spreker; Verkeerd of laat reageren op mondelinge taal (bijvoorbeeld bij opdrachten); Klankverwisselingen in de spraak; Veel mond ademen, vaak verkouden zijn. 68 69 De spraak-/taalontwikkeling kan ernstig verstoord worden door slechthorendheid en/of doofheid, zelfs wanneer er sprake is van een tijdelijk gehoorverlies. Vooral bij kinderen met lichte of wisselende gehoorverliezen worden de problemen vaak niet onderkend. Slechthorendheid kan veel verschillende oorzaken hebben. Middenoorontsteking is één van de meest voorkomende kinderziekten en heeft gehoorverlies tot gevolg. Het gehoorverlies is tijdelijk, maar kan ook blijvend zijn als de oorontsteking niet weggaat en het middenoor beschadigt. Oorontstekingen kunnen ontstaan door mond ademen, omdat hierbij „vuile‟ lucht in de luchtwegen en dus ook in het middenoor terecht komt. Andere oorzaken van slechthorendheid kunnen zijn: Prop in de gehoorgang; Vocht in het middenoor: het zogenaamde „lijmoor‟ (glue ear); Ongeluk, bijv. het hoofd stoten op een ongelukkige manier Lawaai; Virusinfectie, bijvoorbeeld éénzijdig gehoorverlies als gevolg van de bof; Bacteriële ziekte, bijvoorbeeld doofheid na hersenvliesontsteking; Misvorming, bijvoorbeeld geboren worden met een afwijking in het oor; Erfelijkheid; Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Let op de lipsluiting. Als een kind zijn mond dicht heeft, ademt hij automatisch door de neus. Hierdoor komt er schone lucht in de luchtwegen en ook in het oor; Spreek op normale wijze; Spreek nooit met volle mond; Blijf tijdens het spreken stilstaan of stil zitten en houd het hoofd naar het kind gericht; Vermijd zoveel mogelijk omgevingslawaai; Moedig het kind aan vragen te stellen als het iets niet begrijpt; Voor de sociale contacten is het belangrijk dat het kind alles kan volgen wat er in de groep gebeurt. Als iemand achter in de ruimte iets zegt, zal de slechthorende daardoor vaker omkijken. Heb daar begrip voor; Stotteren Naarmate kinderen ouder worden, ontwikkelen zij de vaardigheid om vloeiend te leren spreken. Haperen of aarzelen komt bij alle kinderen voor, vooral tussen twee en vijf jaar. Pas als deze normale herhalingen van woorden, klanken of stukjes van zinnen erg vaak voorkomen en met spanning gepaard gaan, spreken we van stotteren of onvloeiend spreken. De onderlinge verschillen bij kinderen zijn groot. De stotters of onvloeiendheden kunnen heel duidelijk zijn, maar ook onopvallend. Ouders geven vaak aan dat de mate van onvloeiendheid per periode sterk kan wisselen. Toename kan bijvoorbeeld voorkomen bij opwinding of bij verminderde lichamelijke conditie. Daarnaast spelen omgevingsfactoren een rol. Als er een groot verschil is tussen wat een kind aan kan en wat de verwachtingen van de omgeving zijn (bijvoorbeeld met betrekking tot spreektempo of taal) kan het kind uit balans raken, waardoor het spreken minder makkelijk zal gaan en er nog minder vloeiend gesproken woorden te horen kunnen zijn. Er zijn een aantal factoren die een negatieve rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van deze minder vloeiend gesproken woorden. naar gevestigd stotteren. Kinderen met meer aarzelingen en herhalingen in hun spraak lopen meer risico 69 70 blijvend te gaan stotteren dan kinderen die dat minder hebben. Signalen die erop duiden dat normale minder vloeiend gesproken woorden zich ontwikkelt in de richting van gevestigd stotteren zijn onder andere hoorbare en zichtbare spanning tijdens het spreken, gespannen klank-, lettergreep-, en woordherhalingen, verlengingen (“nououou..”), blokkades (vast blijven zitten op een klank of een woord), vermijdingsgedrag en spreekangst. Daarnaast kunnen de reacties van opvoeders, hoe goed bedoeld ook, het kind het gevoel geven dat het niet goed spreekt. De houding en bezorgdheid van ouders ten overstaan van de minder vloeiend gesproken woorden kunnen dus grote invloed hebben op het spreekgedrag. Het kind kan de hulp juist als afwijzing of als extra druk ervaren. Bovendien kan het kind hoge eisen aan zichzelf stellen en speelt de eigen houding ten opzichte van het spreken een grote rol. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Ga uit van het idee: stotteren mag. Laat het kind uitpraten, ook als het stottert. Maak de zin niet af of zeg het woord niet in zijn plaats als het vastzit; Laat goedbedoelde adviezen als: “praat rustig”, “denk eerst na voordat je gaat vertellen”, “haal eerst diep adem”, achterwege. Het kind krijgt hierdoor de indruk dat er iets fout is met zijn praten; Kijk het kind aan en probeer te luisteren naar wat het duidelijk wil maken en reageer daarop. Het kind heeft zo het gevoel dat er echt naar hem geluisterd wordt; Over stotteren kun je gewoon praten. Als het kind duidelijk stottert, kun je zeggen dat je merkt dat het praten wel eens moeilijker gaat. Door erover te praten en daarbij aan te geven dat het niet zo erg is, steun je het kind; Prijs het kind om de dingen die het goed kan. Dit geeft het kind zelfvertrouwen; Je eigen spreken is een voorbeeld: spreek rustig en duidelijk. Neem ook de tijd met het kind te praten. Als je geen tijd heeft, zeg dat dan en vertel/spreek af wanneer je wel tijd heeft; Het is belangrijk dat het kind plezier in het praten houdt. Vertel het kind bijvoorbeeld ook eens dat je het fijn vindt, dat het kind je vertelde wat het wilde vertellen; Stotteren kan ook bij peuters en kleuters een indicatie zijn voor logopedische behandeling. Zeker als het langer duurt dan drie maanden en/of bezorgdheid bij ouders oproept; Bezorgdheid bij ouders van peuters is op zich al een reden om actie te ondernemen; Wijs de ouders in overleg met de rayonmanager en op de mogelijkheid om een logopedisch onderzoek, aan te vragen bij de huisarts; Sociaal-emotionele ontwikkeling Aspecten van de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen: Plezier in het contact De eerste glimlach is het teken dat een kind in staat is tot het maken van contact, het reageert met een teken van plezier, op de aanwezigheid van anderen en laat merken dat het hen heeft opgemerkt. Het wordt ook zelf actief in het zoeken van contact, het strekt de armpjes uit als het de moeder ziet aankomen, gaat huilen als het aandacht wil. 70 71 Als alles goed verloopt leert het kind vertrouwen op de warmte en veiligheid die zijn ouders geven en gaat zich hechten. Rond 8 maanden is die gehechtheid zo sterk dat het kind scheidingsangst gaat vertonen, het wordt angstig als het alleen gelaten of aan anderen wordt toevertrouwd. Als een kind in deze periode tekort komt (door verwaarlozing of mishandeling) loopt het ernstig gevaar blijvend beschadigd te worden in de ontwikkeling. Imitatie Kinderen leren al vroeg dat er lichaamstaal bestaat en dat bijvoorbeeld een lachend vriendelijk gezicht en een ontspannen houding betekent: kom maar op, ga maar verder. Gaandeweg leren zij ook de "regels van het spel" als deze tenminste via regelmaat en duidelijkheid tot hen komen. Vaak imiteren zij anderen. Bij een positieve reactie zal het geïmiteerde gedrag in het eigen gedragsrepertoire worden opgenomen. Volwassenen zijn hun grote voorbeeld. Invoelingsvermogen wederkerigheid Kinderen oefenen de regels van het met elkaar omgaan eerst door imitatie van wat zij volwassenen zien doen, vaak uitgespeeld met poppen en beren, maar later steeds meer vanuit zichzelf. Ze leren rekening te houden met anderen en hun gedrag op anderen af te stemmen. Zij weten inmiddels via de lichaamstaal haarfijn hoe de stemming van de belangrijke personen uit hun omgeving is en leren zich steeds beter in te leven in de gemoedsstemming van anderen. Identificatie Als een kind oog krijgt voor de ander zal hij graag willen lijken op degene die hij bewondert. Hij probeert net zo te praten of te lopen als die persoon, maar hij neemt ook de mening en houding over. In eerste instantie is dit vaak van vader of moeder. Kinderen die opvallen Als een kind geen interesse in anderen toont, niet gaat lachen of nooit de armpjes uitstrekt naar iemand is dit opmerkelijk. Ook het niet gaan imiteren kan een teken zijn dat er sprake is van een stoornis in de ontwikkeling. Kinderen die de wereld om zich heen niet begrijpen, leren ook de sociale regels niet kennen. Zij houden zich vaak vast aan starre regels en routines en vertonen weerstand tegen veranderingen. Als de ontwikkeling op nog meer gebieden achter is, kan er sprake zijn van een algehele ontwikkelingsachterstand. Als het zich motorisch wel goed ontwikkelt, maar als de problemen zich vooral in de taal en het contact voordoen kan er sprake zijn van een contactstoornis. Echter ook kinderen met een gehoorstoornis of taalhandicap kunnen zich isoleren van de omgeving en vanwege hun beperkte mogelijkheden niet in staat zijn sociale regels te leren. Blinde of ernstig slechtziende kinderen ondervinden hiervan ook ernstige beperkingen in de contactontwikkeling. Er zijn kinderen waarbij pas langzaam blijkt dat zij moeite hebben met het hanteren van regels, op een of andere manier blijven voor hen de regels te onduidelijk vanwege de slechte concentratie. Ze kijken nooit lang genoeg naar anderen om te leren hoe patronen tussen mensen zich afspelen. Deze kinderen met aandachtsstoornissen en vaak hyperactief gedrag doen in eerste instantie heel gewoon aan, waardoor vaak niet onderkend wordt dat aan hun sociale onaangepastheid een ontwikkelingsstoornis ten grondslag ligt. Door onbegrip en negatieve feedback ontstaat een (steeds complexere) sociaal-emotionele 71 72 stoornis. Bij emotioneel gestoorde kinderen komen signalen van ongenoegen veel vaker en heftiger voor dan bij andere kinderen. Meestal geeft de omgeving hier directe aanleiding toe. Het gaat bij emotionele problemen vaak om een verzameling van eigenschappen van het kind en invloeden van de opvoeders en de naaste omgeving. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Als een kind zich in sociaal-emotioneel opzicht niet goed ontwikkelt kan dit wijzen op een stoornis in het kind zelf of op omgevingsfactoren die de ontwikkeling bedreigen. Er dient door een deskundige gekeken te worden naar: De aanwezigheid van een mogelijke lichamelijke of verstandelijke handicap; vanwege de beperkte mogelijkheden kan de sociaal-emotionele ontwikkeling ernstig verstoord zijn (secundaire contactstoornis) De aanwezigheid van een primaire contactstoornis, zoals autisme; De aanwezigheid van een aandachtsstoornis; beperkende of bedreigende factoren in de thuissituatie; Een neurotische persoonlijkheidsontwikkeling. Bespreek dit met de leden van het team, de rayonmanager, en de ouders, en attendeer ouders in overleg met de rayonmanager om het kind nader te laten onderzoeken via het consultatiebureau, de huisarts of het VTO-team. Gedragsproblemen voortkomend uit ontwikkelingsstoornissen Er zijn kinderen die opvallend gedrag vertonen als gevolg van een ontwikkelingsstoornis. Het is belangrijk om dit te onderscheiden van opvallend gedrag dat bewust gebruikt wordt (om op te vallen of aandacht te krijgen) of dat aangeleerd is door imitatie of als gevolg van een bepaalde pedagogische situatie. Kinderen met gedragsproblemen die voortkomen uit ontwikkelingsstoornissen zijn niet normaal te corrigeren omdat het gedrag niet bewust of opzettelijk is. Zij moeten geholpen worden om hun problematische gedrag bewust te vervangen door gewenst gedrag dat niet tot hun normale repertoire behoort. Dit kost enorm veel inspanning van deze kinderen en van hun opvoeders. Soms is daarvoor speciale therapie nodig of ondersteuning met medicijnen. Aandachtstoornissen, onverbeterlijkheid en contactproblemen geven de meeste last op school of op de kinderopvang. Als zo'n kind echter het etiket "lastig" krijgt opgeplakt, zal het ernstiger gedrag- en emotionele stoornissen krijgen als gevolg van faalangst en negatieve feedback. Tijdig herkennen en signaleren kan voorkomen dat een kind met een probleem een problematisch kind wordt. Overbeweeglijkheid (hyperkinetisch gedrag) Sommige kinderen zitten nooit stil. Ze zijn in de ogen van hun ouders erg druk en overbeweeglijk. Het overbeweeglijke kind kan zelf last hebben van zijn eigen onrust evenals de kinderen om hem heen. Het is moeilijk om te beschrijven wat 'overbeweeglijkheid' nu precies is. Het is een subjectief begrip. Wat de één overbeweeglijk gedrag noemt, noemt de ander misschien gezond en levenslustig gedrag. Overbeweeglijkheid hoort tot op zekere hoogte bij de ontwikkelingsfase van een klein kind. Jonge kinderen hebben een grote bewegingsdrang; ze willen van alles ontdekken en zitten overal aan. Daarnaast ontstaat er een groeiend zelfbewustzijn, ze ontdekken het eigen ik en de eigen wil en ze hebben moeite het gezag van ouders te accepteren. Ze zijn dwars en koppig en willen de eigen zin doen. Ze verkennen grenzen en nemen meer bewegingsruimte in. 72 73 Toch is er een aantal gedragingen en gedragskenmerken te noemen die bij overbeweeglijke kinderen verhoudingsgewijs meer voorkomen: Rusteloos en overactief gedrag: overal op en aan zitten, van alles omver lopen, moeilijk slapen; Opgewonden en impulsief; Stoort andere kinderen; Maakt dingen niet af; Kan niet stilzitten, wiebelt veel; Onoplettend en snel afgeleid; Verlangens moeten meteen vervuld worden, voelt zich snel gedwarsboomd; Huilt gemakkelijk en vaak; Stemming kan plotseling omslaan; Emotionele uitbarstingen, onvoorspelbaar gedrag; Overbeweeglijk gedrag komt meer voor bij jongens dan bij meisjes (verhouding 8:1). Volgens schattingen - afhankelijk van de definitie - gaat het in Nederland om 5 tot 15% van de kinderen. Vaak associeert men overbeweeglijkheid direct met ADHD (Attention Deficit and Hyperactivity Disorder). ADHD is een soort verzamelbegrip geworden waarnaar men te snel grijpt om gedragsverschijnselen te verklaren. In bepaalde gevallen is het inderdaad mogelijk dat de oorzaak van overbeweeglijk gedrag ligt in het niet goed werken van bepaalde hersengebieden. Het lijkt echter verstandig om verklaringen voor overbeweeglijk gedrag eerst zowel letterlijk als figuurlijk dichter bij huis te zoeken. Oorzakelijke factoren zijn te vinden in het kind, in de situatie thuis of in situatie op de opvang. Mogelijke oorzakelijke factoren bij het kind Temperament van het kind: het kind is vanaf de geboorte (en soms daarvoor) al druk en beweeglijk; Onzekerheid, angsten en spanningen van het kind veroorzaakt door omgevingsfactoren Hersenbeschadiging; Hersendysfunctie: een onderdeel van de hersenen werkt niet helemaal goed; Allergie: het overgevoelig reageren op bepaalde producten. Mogelijke oorzaken in de situatie thuis: Het gedrag van het kind kan een reactie zijn op de ouder - kindrelatie. Dit kan te maken hebben met de opvoeding. De ouders weten bijvoorbeeld niet goed in te spelen op hun kind; zij laten zich te veel op sleeptouw nemen door het kind, zijn inconsequent in hun reacties, stellen te hoge eisen aan het kind of maken het kind te weinig duidelijk wat zij van hem of haar verwachten. Ook kan het zijn dat er thuis ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden hebben of plaatsvinden die spanningen met zich mee brengen voor het kind en voor de andere gezinsleden, zoals: gezinsuitbreiding, echtscheiding, verhuizing, ernstige ziekte van het kind of van een van de gezinsleden. Kinderen kunnen hierdoor zo nerveus worden dat ze overbeweeglijk gedrag gaan vertonen. 73 74 Mogelijke oorzaken in de situatie op het kinderdagverblijf, peuterspeelplaats of de buitenschoolse opvang: De overbeweeglijkheid van het kind kan ook gebonden zijn aan de opvang. Het heeft dan zeker zin te zoeken naar oorzaken en factoren in de situatie van het kind op de opvang. Het kan zijn dat het kind zich onveilig voelt in de groep bijvoorbeeld door het gedrag van andere kinderen, of doordat het niet goed weet wat er van hem verwacht wordt. Hierdoor kan het kind angstig en onzeker worden. Deze gevoelens kunnen overbeweeglijk gedrag veroorzaken. De pedagogisch medewerker zelf kan druk zijn en die onrust op bepaalde kinderen overdragen. Ook ook de omgeving kan een kind erg onrustig maken; bijvoorbeeld een rommelige groepsruimte, veel lawaai enz. Bijzondere gebeurtenissen kunnen ook onrust teweeg brengen zoals: Sinterklaas of een verjaardag vieren, de komst van een nieuwe medewerker of een nieuw kind. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Meestal is het niet mogelijk om een bepaalde oorzaak aan te wijzen voor het gedrag van het overbeweeglijke kind. Bijna altijd is er sprake van meerdere, elkaar versterkende factoren. Als enkele van die factoren te beïnvloeden zijn, zie je soms het gedrag van het kind al verbeteren. Daarnaast moet je rekening houden met het feit dat overbeweeglijkheid een gedragskenmerk van het kind kan zijn waarop je slechts geringe invloed kunt uitoefenen. Maatregelen die overbeweeglijkheid positief kunnen beïnvloeden: Regelmaat Zorg voor duidelijkheid en regelmaat in de dagindeling, zodat het kind weet waar het aan toe is; Kondig van tevoren aan wanneer je overgaat op een andere activiteit; Vermijd zoveel mogelijk onverwachte gebeurtenissen; Bereid het kind voor (maar niet te lang van tevoren) op nieuwe situaties. Bijvoorbeeld wanneer er een verjaardag gevierd wordt; beschrijf dan gedetailleerd wat de opeenvolging van gebeurtenissen zal zijn. Rust Geef alle spullen - zeker die van het kind - een vaste plaats; Laat het kind in een groepje spelen met rustige kinderen, die als model voor hem kunnen dienen; Zorg voor een rustig lokaal en een opgeruimde omgeving (voor zover dat mogelijk is); Zorg voor rust in je eigen gedrag. Structuur Hanteer duidelijke en eenvoudige gedragsregels met duidelijke positieve en aanmoedigende consequenties bij gewenst gedrag en negatieve consequenties bij ongewenst gedrag; Beperk de keuzemogelijkheden van het kind. Laat het kind wel kiezen, maar bijvoorbeeld uit 2 mogelijkheden; Praat met het kind in korte duidelijke zinnen. Geef korte opdrachten - liefst één 74 75 tegelijk - die stap voor stap uitgevoerd kunnen worden. Doe het eventueel voor en vraag het kind het op zijn eigen manier na te doen; Bied structuur aan in het spel; b.v. eerst samen met het kind spelen, daarna het kind alleen (met andere kinderen) laten spelen; Bied het kind niet teveel tegelijk aan en ruim tussentijds (samen) op. Positieve feedback Het geven van aanmoedigingen is voor een overbeweeglijk kind nog belangrijker dan voor een ander kind. Ook al doet het zijn best, er gaat zoveel fout dat het zelfvertrouwen er voortdurend door ondermijnd wordt. Dat zelfvertrouwen is niettemin enorm belangrijk, daarom: moedig aan! Zoek positieve punten om het gedrag van het kind te kunnen prijzen of belonen. Probeer rustig gedrag van het kind zo systematisch mogelijk te versterken door er aandacht aan te schenken in de vorm van een complimentje, een aai over de bol, een knipoog of iets dergelijks. Benoem daarbij het positieve gedrag dat je op deze manier wilt versterken. Probeer aan negatief gedrag niet teveel aandacht te besteden, zo mogelijk negeren. Een overbeweeglijk kind moet wel duidelijk merken als hij over de schreef gaat. Corrigeren is soms noodzakelijk. Stimulansen Zorg voor afwisseling in de perioden van activiteit en rust en ontspanning; Geef ruimte -letterlijk en figuurlijk- om te experimenteren en te bewegen; Wanneer het kind motorisch onhandig is, bied dan groot speelmateriaal aan en speelmogelijkheden met bewegen in plaats van precieze spelletjes of materiaal voor fijne motoriek; Leer het kind bewegingsspelletjes zoals schommelen en steppen, zodat het kind (eventueel via nadoen) een betere coördinatie en beheersing krijgt; Wanneer het kind slechts kort in staat is tot spel dat een bepaalde concentratie vraagt, onderbreek dan het spelen na verlies van concentratie en ga daarna weer verder; Wanneer het kind slechts kort in staat is tot gestructureerd spel, maak dan een activiteitenprogramma (dat dagelijks herhaald kan worden) met een aantal gevarieerde spelletjes. Vertel de ouders wat je op de opvang doet om de beweeglijkheid in te dammen. Probeer ervoor te zorgen dat thuis onderdelen van jouw aanpak overgenomen worden. Aandachtstoornis Bij aandachtstoornissen gaat het om kinderen die hun rusteloze gedrag niet onder controle kunnen krijgen op momenten waarop van ze verwacht wordt dat ze zich concentreren. Bijvoorbeeld tijdens instructies of bij het uitvoeren van opdrachten. Ze blijven voortdurend in beweging, zitten te wiebelen en te draaien, lopen van hun plaats, stoten andere kinderen aan. Ze hebben daarmee een nadelige invloed op hun omgeving en op hun eigen ontwikkeling. Dit laatst doordat ze te weinig instructies oppikken en hun opdrachten niet goed uitvoeren. Het lijkt erop dat kinderen met aandachtstekort niet goed in staat zijn belangrijke van onbelangrijke informatie te scheiden. Zij kunnen eigen impulsen en 75 76 achtergrondprikkels te weinig onderdrukken. Zij richten hun aandacht niet goed en kunnen de aandacht niet lang ergens bijgehouden. Lange tijd is aangenomen dat de stoornis het gevolg was van een minimale hersendysfunctie, daarom werden zij MBD-(minimalbraindysfunction) kinderen genoemd. Omdat zo'n disfunctie neurologisch meestal niet is vast te stellen, spreekt men tegenwoordig van ADHD-kinderen, als aandachtstekort en overbeweeglijkheid samengaan (ADHD=Attention Deficit and Hyperactivity Disorder). Als mogelijke oorzaken bij aandacht tekort vinden we: Hersenafwijking, ontstaan voor, tijdens of na de geboorte. Bijvoorbeeld ten gevolge van een infectie, epilepsie, trauma of medicijnen tijdens de zwangerschap erfelijke of familiaire factoren of zintuigproblemen. Bij vermoedens van aandachts-tekortstoornis moet worden gelet op de gevolgen op school of op de kinderopvang. Het is zaak dat de zintuigen (vooral het gehoor) goed onderzocht worden. Ook de emotionele ontwikkeling en vooral het zelfbeeld van het kind is belangrijk. Een negatief zelfbeeld kan leiden tot faalangst of agressie. Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Geef het kind een rustige plaats in de groep, zodat er zo weinig mogelijk storende prikkels zijn. Ga bij instructies naar het kind toe, noem zijn naam, kijk het aan, wacht tot het jou aankijkt, spreek kort en duidelijk, geef niet meer dan één opdracht tegelijk, en laat zo mogelijk de boodschap herhalen. Contactstoornis Van een contactstoornis is sprake als een kind geen belangstelling heeft voor de ander en ook niet op hem reageert. De ander krijgt het vreemde gevoel als voorwerp benaderd te worden en het kind niet te kunnen bereiken of aanspreken. In extreme en zuivere vorm heet dit in zichzelf gekeerd en egocentrisch gedrag "autisme". Er zijn echter ook mildere vormen en aan autisme verwante stoornissen. Opvallende kenmerken zijn: Geen of weinig oogcontact; Geen of weinig reactie als er iemand binnenkomt; Het kind vertelt niet over wat het elders meemaakt; Vaak opvallende langdurig herhaalde motorische verschijnselen, zoals fladderen, alsmaar ronddraaien, op en neer springen, heen en weer hollen, wiegen of schommelen, en kloppen of trommelen; Obsessieve voorkeur voor bepaalde voorwerpen of handelingen, zoals: Schakelaars alsmaar aan en uit doen WC doortrekken Deuren open- en dichtdoen Het verzamelen van waardeloze voorwerpen; Het opzoeken en betasten van onbelangrijke details Deze gedragingen belemmeren het ervaringsleren en het sociale functioneren. 76 77 Wat kun je als pedagogisch medewerker doen? Bespreek je ongerustheid over de contactarme en de betrokkenheid van het kind met de ouders, team en de rayonmanager. Adviseer ouders in overleg met de rayonmanager eventueel nader onderzoek te laten doen, ook op zintuigafwijkingen en ontwikkelingsstoornissen. 77 78 Bijlage 2 Zorgformulier Naam kind: geboorte datum: Welke zorgen om het kind zijn er?: Aandachtspunt(en) van de zorg: Twijfels aan gehoor o niet luisteren naar opdrachten van de pedagogisch medewerker o luid praten of veel lawaai maken o niet reageren op aanspreken o opvallend gelaatgericht zijn bij luisteren o anders nl. o toelichting Twijfels aan zien o boekjes enz. dicht bij de ogen willen houden o met de neus op het werkje zitten o scheelkijken, wegdraaien van een oog o anders nl. o toelichting Spraak/taalmoeilijkheden o slecht verstaanbaar voor de pedagogisch medewerker o beperkte woordenschat o gebruikt geen taal om wensen kenbaar te maken o gebruikt eigen taal o anders nl. o toelichting 78 79 Afwijkend mondgedrag o duimen, vingerzuigen o kwijlen o anders nl. o toelichting Onrustig gedrag o is druk, overbeweeglijk o eist aandacht op, hangt de clown uit o kan niet op de beurt wachten o kan niet in de kring blijven zitten o verstoort bezigheden van de groep o anders nl. toelichting Dwars of koppig gedrag o is dwars, koppig, verzet zich tegen opdrachtjes o wil zijn/haar zin hebben o heeft geen besef van regels en afspraken o reageert vrijwel niet op corrigeren en beloning o anders nl. o toelichting Teruggetrokken gedrag o is teruggetrokken, verlegen, stilletjes o gaat niet zelf op onderzoek uit o gaat contacten met andere kinderen en/of volwassenen uit de weg o onvoldoende weerbaar, laat over zich heenlopen o anders nl. o toelichting 79 80 10. Angstig gedrag o is bang voor nieuwe situaties o is bang bij vertrek van ouder o is bang voor andere kinderen o is bang voor vreemden o is bang om iets fout te doen o is bang voor lichamelijk contact o onvoorspelbare angsten o anders nl o toelichting Kind lijkt zich jonger te gedragen dan hij isheeft veel moeite om afscheid te nemen van ouder o is snel van streek, huilt snel o anders nl. o toelichting Snel van streek, zelden blij o is snel van streek, huilt snel o is driftig, prikkelbaar o maakt een verdrietige indruk, neerslachtig o is zelden vrolijk of blij o anders nl o toelichting Moeite in omgang met andere kinderen o wordt geplaagd o maakt ruzie of plaagt andere kinderen o heeft moeilijkheden om zich aan te passen o speelt de baas over de andere kinderen o anders nl. o toelichting Agressief gedrag o slaat andere kinderen o duwt andere kinderen omver o schreeuwt naar andere kinderen o scheldt andere kinderen uit o bijt andere kinderen o vernielt speelgoed of ander materiaal o anders nl: 80 81 Overgevoeligheid o voor geluid o voor visuele prikkels o voor gevoelsprikkels o voor smaakprikkels o anders nl o toelichting Moeite in omgang met pedagogisch medewerker o zoekt geen steun bij de pedagogisch medewerker o maakt geen (oog) contact met de pedagogisch medewerker o anders nl o toelichting Slechte algehele conditie o regelmatig ziek o moe, hangerig, huilerig, bleek o onverzorgd uiterlijk o anders nl o toelichting Ander opvallend gedrag o obsessies: lichtknopjes, deuren, sleutels, merken enz. o alles in rijtjes willen zetten o alles wat niet eetbaar is in de mond stoppen o andere opvallende gedragingen (toelichten) o anders nl o toelichting Vaak afwezig o geen regelmatig bezoek zonder verklaarbare reden o toelichting 81 82 Contact kind-ouders o kind huilt vaak wanneer het door de ouders gebracht wordt o kind huilt vaak wanneer het door de ouders opgehaald wordt o ouders zijn in gedrag en/of houding veelal negatief naar het kind o ouder neemt weinig tijd of geen tijd om afscheid te nemen van het kind o ouder lijkt weinig oog te hebben voor de behoeften van het kind o anders nl. o toelichting Problemen in de thuissituatie o verzorging - voeding - adequate kleding o gezinsomstandigheden o anders nl o toelichting 82 83 Bijlage 3 Takenlijst pedagogisch medewerkers Naam: Afspraken: Naam: Afspraken: Naam: Afspraken: Naam: Afspraken: Naam: Afspraken: 83 84 Bijlage 4 Plan van aanpak Naam kind: Geboortedatum: Omschrijving probleem: Advies en uitleg: Afspraken t.a.v. de aanpak van het kind: Afspraken t.a.v. de groep: 84 85 Aandachtspunten: Probleem besproken met ouders d.d.: Probleem besproken met team d.d.: Handtekening contactpersoon kinderWORLD ---------------------------- Handtekening ouders/verzorgers ----------------------------- 85 86 Bijlage 5 Extra informatie over verwijzing De gemeenten in Flevoland werken met verschillende organisaties samen aan een veilige en motiverende omgeving voor jeugdigen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van ESAR. ESAR is de Flevolandse Verwijsindex Risicojeugdigen (VIR) en staat voor Electronisch Signaleringssysteem Alle Risicojeugd. Hoe werkt ESAR? ESAR is een internetprogramma om jeugdigen met problemen sneller en beter te helpen. Professionals kunnen jeugdigen, waar zij zich zorgen over maken registreren in ESAR. Wanneer twee of meer professionals dezelfde jeugdige hebben geregistreerd is er een “match”en bespreken zij onderling op welke wijze de jongere het best geholpen kan worden. Een kind of jongere wordt pas geregistreerd wanneer dit besproken is met de ouders (voor kinderen t/m 15 jaar) of met de jongere zelf (vanaf 16 jaar). Privacy Bij registratie in ESAR worden alleen de naam, geboortedatum en het geslacht ingevoerd. Buiten de professionals, die de jeugdige in ESAR geregistreerd hebben, kan niemand deze informatie bekijken. Na een jaar worden gegevens automatisch uit het systeem verwijderd, tenzij er reden is voor verlening. Hierdoor is de privacy beschermd. Al deze informatie staat op de website van centrum jeugd en gezin / okepunt: www.okepunt.nl onder professionals. Daar staat ook de verwijswijzer met de volgende thema’s (Anti)- sociaal gedrag Leerproblemen Lichamelijke gezondheid Mishandeling Ontwikkelingsproblemen Opvoeding Overlijden en rouwverwerking Problematiek rond gezinssamenstelling Psychosociale problemen ouders Seksualiteit Sociaal economische problemen Verslaving Voeding en eetgedrag Vrijetijdsbesteding Als er ook de thema wordt geklikt, komt er een lijst met zorgverleners. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vrij toegankelijk of op indicatie. Als extra ondersteuning volgt hier belangrijke informatie over de ontwikkeling van 4-12 jaar uit de GGD-wijzer (http://www.okepunt.nl/Professionals/ggdwijzer/Paginas/default.aspx) 86 87 Helaas is er zo’n GGD-wijzer (nog) niet voor 0-4 jarigen. Met de nieuwe ontwikkelingen in de zorg leek het begin 2015, dat de GGD ook de zorg voor kinderen van 0-4 jaar zou krijgen. In Almere is dat niet gebeurd. Deze leeftijdscategorie wordt door GGD en Zorggroep Almere verzorgd. Almere is bezig met het organiseren van een integrale jeugdgezondheidszorg van 0 tot 19 jaar. In Emmeloord wordt de zorg voor kinderen van 0-4 jaar gedaan door Zorggroep Oudeen Nieuwe Land. Voor Dronten en Lelystad gebeurt dat door Stichting Icare. Bij alle gemeenten in Flevoland valt 4-19 jaar onder de GGD. Extra kennis over de ontwikkeling van kinderen van 0-4 jaar is binnen kinderWORLD ruimschoots aanwezig. Bij twijfel over kinderen van 2-4 jaar kan de medewerker in eerste instantie voor advies terecht bij de gecertificeerde VVE-collega’s. Daarnaast zijn er nog adviesmogelijkheden bij diverse IB-ers op de samenwerkende scholen (IKC’S). “Day-care with a heart!” 87