Dieet bij nierstenen Mariëlle van Veen-Lievaart, diëtist LUMC Inleiding Voeding speelt mogelijk een belangrijke rol bij het ontwikkelen van nierstenen. Met name de relatief grote hoeveelheid zout en dierlijk eiwit in de Westerse voeding lijkt verantwoordelijk voor de toename van het steenlijden (Schröder & Boevé 1996). Daarnaast zijn vochtinname en/of transpiratie bij extreme lichamelijke inspanning belangrijke aandachtspunten wat betreft steenvorming. De laatste jaren is er veel onderzoek gedaan naar de rol van calcium, oxaalzuur, natrium, kalium, dierlijk eiwit en vitamine C vanwege het effect op de urine-excretie. Het dieet is een onderdeel van de multidisciplinaire behandeling van nierstenen en heeft als doel: - het voorkomen van recidief stenen door verlaging van de concentratie oxaalzuur, calcium, fosfaat en urinezuur in de urine - het vergroten van de oplosbaarheid van de urine - het remmen van kristallisatie Het dieetadvies Het dieet bestaat uit adviezen over vocht, calcium, oxaalzuur, dierlijk eiwit, natrium. Vochtverrijkt Bij patiënten met nierstenen moet een vochtinname van 2,5 – 3 liter geadviseerd worden. Een ruime vochtinname is van belang om de urine zoveel mogelijk te verdunnen. Het vocht dient goed verdeeld te worden over de dag (ook ’s nachts of voor het slapen). De diurese dient minimaal 2 liter per dag te bedragen. Tijdens warm weer of in landen met warm klimaat moet extra aandacht besteed worden aan veel drinken. Calcium In het verleden werd een calciumbeperking geadviseerd in verband met de hoge incidentie van hypercalciurie bij nierstenen. Uit recent onderzoek blijkt echter dat een lage inname van calcium een hoger risico op recidiefstenen geeft in vergelijking met een normale calciuminname. Dit wordt veroorzaakt door een toename van oxaalzuur in de urine bij een calciumbeperking. Een lage calciuminname leidt namelijk tot een afname van binding van oxaalzuur aan calcium in de darm, zodat er meer oxaalzuur opgenomen wordt en uiteindelijk meer oxaalzuur in de urine terechtkomt. Daarnaast leidt een strikte calciumbeperking ook tot mogelijk botverlies door een negatieve calciumbalans en stimulatie van calciumabsorptie en botresorptie via overregulatie van vitamine D-receptoren. Dit is de reden dat de hoeveelheid calcium in het dieet gelijk is aan de algemene aanbevolen hoeveelheid calcium van de Gezondheidsraad, namelijk 1000 – 1100 mg. Dierlijk eiwit en natrium verhogen de calciumexcretie en dienen daarom beperkt te worden. Belangrijkste bronnen: melk, karnemelk, yoghurt, kwark, vla, pudding, pap, kaas Oxaalzuurbeperkt Oxaalzuur speelt een rol bij de steenvorming bij patiënten met calciumoxalaatstenen. Het meeste oxaalzuur in de urine is afkomstig van oxaalzuur dat in het lichaam zelf gevormd wordt. Toch kan een oxaalzuurbeperking in het dieet de oxaalzuurexcretie in de urine verlagen, zeker bij patiënten met een hoge oxaalzuurinname. Het advies bestaat uit het zoveel mogelijk beperken van producten die rijk aan oxaalzuur zijn. Belangrijkste bronnen: oxaalzuurrijk: spinazie, rabarber; in mindere mate in: bietjes, noten, chocola (cacao), sterke thee, postelein, boerenkool, knolselderij, cola Dierlijk eiwitbeperkt Een hoge inname van dierlijk eiwit is gerelateerd aan een verhoogde concentratie urinezuur in de urine als gevolg van het hoge purinegehalte. Urinezuur is het eindproduct van het metabolisme van purine in het lichaam. Dierlijk eiwit bevat veel purine. Bij verhoogde concentratie urinezuur in de urine kunnen urinezuurstenen gevormd worden. Daarnaast verhoogt dierlijk eiwit de excretie van oxaalzuur en calcium in de urine. Ook veroorzaakt een hoge inname van dierlijk eiwit hypocitraaturie vanwege de verhoogde tubulaire reabsorptie van citraat. Citraat is een kristalgroeiremmer en remt met name de vorming van calciumfosfaat- en calciumoxalaatstenen. Beperking van dierlijk eiwit wordt gerealiseerd door het totaal eiwit te reduceren tot 0,8-1 gram eiwit per kg lichaamsgewicht. Dit is de normale aanbevolen hoeveelheid voor eiwit. Voor de meeste mensen is dat een beperking, omdat er in het algemeen meer eiwit geconsumeerd wordt door een hogere inname van melkproducten en vlees(waren) dan de aanbevolen hoeveelheden aangeven. Door deze dierlijke producten te minderen, wordt de hoeveelheid dierlijk eiwit vanzelf beperkt. Patiënten met urinezuurstenen dienen purinerijke produkten en alcohol zoveel mogelijk te vermijden. Belangrijkste bronnen dierlijk eiwit: vlees, vleeswaren, kaas, vis, kip, ei, melk en melkproducten. Belangrijkste bronnen purine: vis (ansjovis, sardines, krab, haring, makreel, hom, garnalen, sprot, wijting), orgaanvlees (lever, niertjes, zwezerik en hersenen), en in mindere mate vlees, wild en gevogelte, alcoholische dranken zoals bier en wijn. Natriumbeperkt Natrium is een onderdeel van zout (= natriumchloride). Een hoge natriuminname veroorzaakt een verhoogde calciumexcretie. Een natriumbeperking verhoogt de effectiviteit van de behandeling met thiazidediuretica bij hypercalciurie en verlaagt de concentratie calcium in de urine. Verder lijkt een hoge inname van natrium met de voeding de hoeveelheid citraat in de urine te verlagen. Dit is ongunstig, omdat citraat kristalvorming remt. Het advies bestaat uit het beperken van natrium tot 3600 mg per dag. (= is de gemiddelde natriuminname in Nederland). Bij hypercalciurie en thiazidediuretica dient de hoeveelheid natrium beperkt te worden tot 2000 mg per dag. Dit is een sterke beperking, waarbij zelden toegevoegd zout en één van de onderstaande producten geconsumeerd kunnen worden. Belangrijkste bronnen: zout dat over het eten gestrooid wordt of tijdens de bereiding toegevoegd wordt, bouillonblokjes, ketjap, kruidenmixen, soep, saus, kant- en klaarproducten, snacks, zoutjes, gezouten noten, zoute haring. Megadoses vitamine C zou de oxaalzuur- en urinezuurexcretie in de urine kunnen verhogen en een verlaging van de pH van de urine kunnen veroorzaken. Dit bevordert steenvorming. Een megadosis vitamine D kan een verhoogde intestinae absorptie van calcium veroorzaken. Excessen van vitamine C en D moeten vermeden worden. Kalium lijkt een gunstig effect te hebben. Een hoge kaliuminname is omgekeerd geassocieerd met het risico op nierstenen. Er is echter onvoldoende bewijs om patiënten met nierstenen extra kalium te adviseren. Taak van de diëtist Het is belangrijk om na te gaan of de patiënt al eerder dieetadviezen heeft gekregen. Vroeger was het advies calcium sterk te beperken. Veel patiënten gebruiken nog steeds een voeding met te weinig calcium. Soms is het voor patiënten moeilijk het drinkadvies van drie liter per dag op te volgen met name bij patiënten die weinig tot geen klachten hebben ondervonden. Ook kan op den duur de motivatie van de patiënt afnemen als steenvorming voor lange periodes uitblijft. De diëtist kan na het stellen van de diagnose het dieet uitleggen en tips geven voor de praktische uitvoering van de adviezen. Een dieetadvies toegespitst op de persoon in kwestie heeft de meeste kans van slagen. Daarnaast kan de diëtist verouderde dieetadviezen corrigeren en misvattingen wegnemen. Ook het motiveren van de patiënt is van belang aangezien de dieetadviezen in principe levenslang gehouden moeten worden. Literatuur: Dieetbehandelingsprotocol Urinewegstenen. Dieetbehandelingsprotocollen Elsevier gezondheidszorg, Maarssen 1997 Borghi L., Schianchi T, e.a.. Comparison of two diets for the prevention of recurrent stones in idiopathic hypercalciuria. N Engl J Med 2002; vol 346 (2)