Efez.3:8 Jezus onze heerlijke obsessie - deel 2

advertisement
Jezus, onze heerlijke obsessie - 2.
Efez.3:8 Mij, de allerminste van alle heiligen, is de genade geschonken om de
ondoorgrondelijke rijkdom van Christus te verkondigen.
A: De schoonheid van Jezus in de Drie-Eenheid.
De Bijbelse leer over de Goddelijke Drie-Eenheid is een van de allerbelangrijkste waarheden
uit de Bijbel. Meer dan 70 Bijbelgedeelten in het Nieuwe Testament tonen ons de Vader,
samen met de Zoon en met de Heilige Geest, maar deze waarheid wordt hevig aangevallen,
omdat velen op zoek zijn naar het bijeenbrengen van religies binnen één overkoepelende
wereldreligie. Vooral de twee grote monotheïstische religies, het Jodendom en de islam, zijn
fel gekeerd tegen deze waarheid, en daarom moeten wij goed toegerust zijn om de leer over
de Drie-Eenheid te verdedigen, wanneer wij ons geloof met anderen delen. De leer over de
Drie-Eenheid leert dat God uit drie Personen bestaat, namelijk God de Vader, God de Zoon
en God de Heilige Geest. Elke persoon is volledig en voor eeuwig God, maar toch is er maar
één God. Het begrip Drie-Eenheid is niet in de Bijbel te vinden, maar deze waarheid wordt
duidelijk in allerlei Bijbelgedeelten bevestigd. Het begrip Drie-Eenheid duidt op drie Personen
in één, en de meest duidelijke verwijzing naar de Drie-Eenheid is te vinden in de volgende
Bijbeltekst.
1Joh.5:7-8 Er zijn dus drie getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest;
en deze drie zijn één. En er zijn drie getuigen op de aarde: de Geest, het water en het bloed;
en deze drie zijn één.
Het probleem met deze tekst is dat het eerste gedeelte over de drie getuigen in de hemel
niet in alle oude Griekse handschriften te vinden is, en daarom is de Goddelijke Drie-Eenheid
altijd een punt ter discussie geweest in de kerkgeschiedenis. De eerste grote aanval op de
leer van de Drie-Eenheid werd ingezet door een zekere Arius (256-336 na Chr.), die een
ouderling was in Alexandrië in Egypte. Onder invloed van de Griekse filosofie verwierp Arius
de centrale gedachte dat Jezus, de Zoon van God, zelf ook God is. Hij leerde dat Jezus het
eerste geschapen schepsel was, een leer die we ook bij de Jehova’s-getuigen vinden. Hierin
werd hij fel bestreden door Athanasius, die in dezelfde tijd bisschop was in de kerk van
Alexandrië. En het concilie van Nicea in 325 na Chr. verklaarde de opvattingen van Arius tot
dwaalleer, wat er toe leidde dat de kerk uiteindelijk, na Athanasius' dood, de gedachten van
Arius definitief als ketterij verwierp.
De belijdenis dat Jezus Christus de Zoon van God is en ook zelf God is, is fundamenteel
voor het christelijke geloof. Mede door de debatten die waren ontstaan rondom de opvatting
van Arius, kwam de kerk tot de vaststelling van de leer over de Drie-Eenheid van God en de
twee-naturenleer van Jezus Christus. Uiteindelijk werd pas ruim een eeuw na Arius, op het
Concilie van Chalcedon in 451 na Chr., de leer van de Drie-Eenheid vastgelegd. Er waren
nog twee andere concilies nodig alvorens men tot de definitieve afronding van deze kwestie
kwam. Het heeft evenwel nog ruim twee eeuwen geduurd voordat de grote aanhang van het
arianisme volledig verdwenen was.
De twee meest uitmuntende verdedigers van de leer van de Drie-Eenheid waren Athanasius,
bisschop in Alexandrië in Egypte (293-373 na Chr.) en Augustinus, bisschop van Hippo in
Algerije (354-430 na Chr.). Athanasius had ernstig te lijden onder de hevige weerstand en
vervolging in zijn verdediging van de leer van de Drie-Eenheid tegen de dwaalleer van Arius.
Augustinus heeft met zijn verdediging van de waarheid over de Drie-Eenheid verreweg de
grootste invloed gehad in de kerkgeschiedenis. De belangrijkste geloofsbelijdenissen van de
christelijke kerk zijn de Apostolische Geloofsbelijdenis, de Geloofsbelijdenis van Athanasius
en de Geloofsbelijdenis van Nicea. De geloofsbelijdenis van Athanasius van ca. 500 na Chr.
is de duidelijkste geloofsverklaring over de Drie-Eenheid; deze geloofsbelijdenis leert dat
elke Persoon van de Godheid niet geschapen, oneindig, eeuwig en almachtig is. Al de drie
Personen zijn eeuwig samen geweest en volkomen aan elkaar gelijk. De Bijbelse leer over
de Goddelijke Drie-Eenheid is van fundamenteel belang voor de boodschap van het kruis en
het reddende evangelie van Jezus Christus.
1
B: Drie geloofsbelijdenissen uit de kerkgeschiedenis.
B1: de Apostolische geloofsbelijdenis.
1) Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
2) En in Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heer; die ontvangen is van de Heilige
Geest, geboren uit de maagd Maria; die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd,
gestorven en begraven, nedergedaald ter helle; ten derde dage wederom opgestaan van
de doden; opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods, des almachtigen Vaders;
vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
3) Ik geloof in de Heilige Geest.
4) Ik geloof in één heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen;
vergeving der zonden; wederopstanding des vlezes; en een eeuwig leven. Amen
B2: de Geloofsbelijdenis van Nicea
1) Ik geloof in één God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde, van al wat
zichtbaar en onzichtbaar is.
2) En in één Heer, Jezus Christus, eniggeboren Zoon van God, vóór alle tijden geboren uit
de Vader. God uit God, licht uit licht, ware God uit de ware God. Geboren, niet geschapen,
één in wezen met de Vader, en door wie alles geschapen is. Hij is voor ons, mensen, en
omwille van ons heil uit de hemel neergedaald. Hij heeft het vlees aangenomen door de
Heilige Geest uit de maagd Maria en is mens geworden. Hij werd voor ons gekruisigd,
Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus en is begraven. Hij is verrezen op de derde dag,
volgens de Schriften. Hij is opgevaren ten hemel: zit aan de rechterhand van de Vader.
Hij zal wederkomen in heerlijkheid om te oordelen levenden en doden en aan Zijn rijk komt
geen einde.
4) Ik geloof in de Heilige Geest die Heer is en het leven geeft, die voortkomt uit de Vader en
de Zoon; die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt; die
gesproken heeft door de profeten.
5) Ik geloof in de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk.
6) Ik belijd één doopsel tot vergeving van de zonden.
7) Ik verwacht de opstanding van de doden en het leven van het komend rijk. Amen.
B3: de Geloofsbelijdenis van Athanasius.
1) Al wie behouden wil worden, heeft vóór alles nodig, dat hij het algemeen geloof vasthoudt.
2) Wie dit niet volledig en ongeschonden bewaart, zal ongetwijfeld voor eeuwig verloren
gaan.
3) Het algemeen geloof nu is, dat wij één God in de Drie-Eenheid en de Drie-Eenheid in de
Eenheid aanbidden,
4) zonder de Personen te vermengen of het Wezen te delen.
5) Want de Persoon van de Vader, die van de Zoon en die van de Heilige Geest zijn ieder
een andere Persoon.
6) Maar één is de Godheid van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, gelijk is
hun heerlijkheid en gelijk van eeuwigheid hun majesteit.
7) Zoals de Vader is, zo is de Zoon, zo is ook de Heilige Geest.
8) Ongeschapen is de Vader, ongeschapen de Zoon, ongeschapen de Heilige Geest.
9) Onmetelijk is de Vader, onmetelijk de Zoon, onmetelijk de Heilige Geest.
10) Eeuwig is de Vader, eeuwig de Zoon, eeuwig de Heilige Geest.
11) En toch zijn zij niet drie eeuwigen, maar één Eeuwige.
12) Zoals zij niet drie ongeschapenen zijn of drie onmetelijken, maar één Ongeschapene en
één Onmetelijke.
13) Evenzo is de Vader almachtig, almachtig de Zoon, almachtig de Heilige Geest.
14) En toch zijn zij niet drie almachtigen, maar één Almachtige.
15) Zo is de Vader God, de Zoon God, en de Heilige Geest God.
16) En toch zijn zij niet drie Goden, maar één God.
2
17) Zo is de Vader Heer, de Zoon Heer en de Heilige Geest Heer.
18) En toch zijn zij niet drie Heren, maar één Heer.
19) Want evenzeer als wij door de christelijke waarheid genoodzaakt worden elke Persoon
afzonderlijk als God en Heer te belijden, worden wij door het algemeen geloof ervan
weerhouden te spreken van drie Goden of Heren.
20) De Vader is door niemand gemaakt of geschapen of voortgebracht.
21) De Zoon is door de Vader alleen, niet gemaakt of geschapen, maar voortgebracht.
22) De Heilige Geest is door de Vader en de Zoon niet gemaakt of geschapen of
voortgebracht, maar Hij gaat van Hen uit.
23) Eén Vader dus, niet drie Vaders, één Zoon, niet drie Zonen, één Heilige Geest, niet drie
Heilige Geesten.
24) En in deze Drie-Eenheid is niemand eerder of later, niemand groter of kleiner, maar alle
drie Personen zijn aan elkaar gelijk in eeuwigheid en hoedanigheid.
25) Zodat in alles, zoals reeds gezegd is, de eenheid in de drieheid en de drieheid in de
eenheid te aanbidden is.
26) Wie derhalve behouden wil worden, moet deze overtuiging over de Drie-Eenheid
hebben.
27) Maar het is noodzakelijk voor zijn eeuwige behoud, dat hij ook de menswording van onze
Heer Jezus Christus oprecht gelooft.
28) Het ware geloof is dan, dat wij geloven en belijden, dat onze Heer Jezus Christus, de
Zoon van God, evenzeer God als mens is.
29) God is Hij, omdat Hij uit de natuur van de Vader vóór de tijden is voortgebracht; en mens
is Hij, omdat Hij uit de natuur van Zijn moeder ín de tijd geboren is.
30) Ten volle God en ten volle mens, met een redelijke ziel en een menselijk lichaam,
31) gelijk aan de Vader naar Zijn Godheid, minder dan de Vader naar Zijn mensheid.
32) Hoewel Hij God is en mens, is Hij toch niet twee, maar één Christus.
33) Eén is Hij, echter niet doordat de Godheid is veranderd in mensheid, maar doordat Hij
als God de mensheid heeft aangenomen.
34) Eén is Hij, volstrekt niet door een vermenging van naturen, maar door de eenheid van
Zijn Persoon.
35) Want zoals een redelijke ziel met het lichaam één mens is, zo is ook God en mens één
Christus.
36) Die geleden heeft om ons behoud, is neergedaald in het rijk van de dood, op de derde
dag opgestaan uit de doden,
37) opgevaren naar de hemel, en zit aan de rechterhand van de Vader, vanwaar Hij komen
zal om te oordelen over de levenden en de doden.
38) En bij Zijn komst moeten alle mensen wederopstaan met hun lichaam en rekenschap
afleggen van hun eigen daden.
39) En die het goede gedaan hebben zullen in het eeuwige leven gaan, maar die het kwade
gedaan hebben in het eeuwige vuur.
40) Dit is het algemeen geloof. Wie dit niet oprecht en standvastig gelooft, kan niet behouden
worden.
B4: Belijden zonder te begrijpen.
Wanneer wij de Drie-Eenheid willen proberen te verklaren, zullen onze hersens opgeblazen
worden, maar wanneer wij willen proberen de Drie-Eenheid te ontkennen, zullen wij ons
geloof verliezen.
A.W. Tozer schreef: Onze meest oprechte poging om het onbegrijpelijke mysterie van de
Drie-Eenheid te begrijpen moet voor eeuwig als armzalig worden beschouwd. Sommige
personen die alles verwerpen wat zij niet kunnen verklaren, hebben ontkend dat God een
Drie-Eenheid is. Omdat zij de Allerhoogste onderworpen hebben aan hun koude, aardse
drang naar nauwkeurig onderzoek, concluderen zij dat het onmogelijk is dat Hij zowel Eén
als Drie kan zijn. Deze mensen vergeten dat hun hele leven versluierd is in mysterie. Ze
schieten volledig tekort om te beseffen dat elke verklaring van het meest simpele fenomeen
in de natuur verborgen ligt in duisternis, en niet beter verklaard kan worden dan het mysterie
3
van de Godheid. Elk mens leeft door geloof, de ongelovige evenzeer als de gelovige; de
eerste door zijn geloof in natuurwetten en de andere door zijn geloof in God. Elk mens
accepteert gedurende zijn hele leven voortdurend zonder werkelijk te begrijpen: de bomen,
de bergen, de rivieren, de vele geluiden van de zeeën, wat is dit alles?
C: Aanwijzingen over de Drie-Eenheid in het Oude Testament.
Het onderwerp van de Goddelijke Drie-Eenheid is zeer duidelijk zichtbaar in het Nieuwe
Testament, maar in het Oude Testament is deze waarheid meer verborgen. Toch zijn er ook
in het Oude Testament aanwijzingen voor dit mysterie van de Godheid, maar alleen het
hongerige hart zal deze aanwijzingen vinden.
C1: De persoon van God in enkelvoud en in meervoud.
Zo ontdekken we bijvoorbeeld dat God al aan het begin van de schepping over Zichzelf
spreekt in het meervoud, en dat gebeurt ook op andere plaatsen in het Oude Testament.
Gen.1:26 God zei: Laten Wij mensen maken die Ons evenbeeld zijn, die op Ons lijken; zij
moeten heerschappij voeren over …… alles wat op de aarde rondkruipt.
Gen.3:22 Toen zei God, de HEER: Nu is de mens aan Ons gelijk geworden, nu heeft hij
kennis van goed en kwaad.
Gen.11:5+7 Maar toen daalde de HEER af om te kijken naar de stad en de toren die de
mensen aan het bouwen waren…… Laten Wij naar hen toe gaan en spraakverwarring onder
hen teweegbrengen, zodat ze elkaar niet meer verstaan.
Jes.6:8 Daarop hoorde ik de stem van de Heer zeggen: Wie zal Ik sturen? Wie kan namens
Ons gaan?
Het opmerkelijke in deze teksten is dat God in het enkelvoud staat, maar toch over Zichzelf
spreekt in zowel het enkelvoud als het meervoud. Maar deze meervoudsvorm is niet een
majestatus pluralis, wat in het spraakgebruik van koninklijke personen een meervoudsvorm
is voor een enkele persoon, namelijk de koning of koningin. Bepaalde sekten zoals Jehova’s
getuigen willen dat argument nog wel eens aanhalen, maar de Hebreeuwse taal kent deze
vorm van spraakgebruik niet. Het opmerkelijke is dat de Hebreeuwse taal drie verschillende
woorden voor de titel God heeft.
1) het woord El: dit is een woord dat God in het enkelvoud aangeeft, 245 keer in het O.T.
2) het woord Elowah: dit is een woord dat God in tweevoud aangeeft, 57 keer in het O.T.
3) het woord Elohim: dit is een woord dat God in drievoud aangeeft, 2606 keer in het O.T.
Al deze drie titels voor God stammen af van het z.n.w. ‘uwl’, wat verhevenheid betekent;
deze drie woorden zijn een aanduiding voor een verheven persoon. Maar verreweg het
meest wordt de drievoudige vorm Elohim gebruikt, waarbij dus heel vaak over God wordt
gesproken als over de Drie-Eenheid. In andere talen dan de Hebreeuwse taal wordt dit
echter niet duidelijk vanwege het gebruik van het enkelvoudige woord God. Maar op diverse
plaatsen in het Oude Testament komen wij teksten tegen, waarin God tegen God spreekt; dit
gebeurt bijvoorbeeld in Ps.2:7-12, Ps.45:6-7, Ps.110:1, Jes.6:8.
Ps.45:6-7 Uw troon is voor eeuwig en altijd, o God, de scepter van het recht is Uw
koningsscepter, U hebt gerechtigheid lief en haat het kwaad. Daarom heeft God, Uw God, U
gezalfd met vreugdeolie, als geen van uw gelijken.
De schrijver van de Hebreeënbrief heeft deze tekst aangehaald in zijn eerste hoofdstuk, en
hij heeft deze uitspraak toegepast op Jezus, de Zoon van God, als een uitspraak die door
God de Vader over Jezus is uitgesproken.
Hebr.1:8-9 Tegen de Zoon zegt Hij (de Vader): God (Jezus), Uw troon houdt stand tot in alle
eeuwigheid, en de scepter van het recht is de scepter van Uw koningschap. Gerechtigheid
hebt U liefgehad en onrecht gehaat; daarom, o God (Jezus), heeft Uw God (de Vader) U
gezalfd met vreugdeolie, als geen van uw gelijken.
M.a.w. in de tekst van Ps.45:6-7 wordt Jezus in vers 7 als God aangesproken, en in vers 8
wordt de Vader als God aangesproken; en volgens de uitleg van Hebr.1:8-9 spreekt God in
deze tekst dus tegen God, ofwel God de Vader tegen God de Zoon. Hetzelfde gebeurt in
Ps.2:7-12 en in Ps.110:1; deze laatste tekst gebruikte Jezus om de farizeeën te helpen
begrijpen dat Hij de God-Mens was, de beloofde Joodse Messias.
4
Matt.22:41-45 Nu de Farizeeën om Hem heen stonden, stelde Jezus hun deze vraag: Wat
denkt u over de Messias? Van wie is Hij een zoon? Van David, antwoordden ze. Jezus
vroeg: Hoe kan David Hem dan, geïnspireerd door de Geest, Heer noemen? Want hij zegt:
De Heer sprak tot mijn Heer: Neem plaats aan Mijn rechterhand, tot Ik je vijanden onder je
voeten heb gelegd. Als David Hem dus Heer noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?
Dat de Joodse Messias een zoon van David zou zijn, wisten de farizeeën wel, maar dat Hij
tegelijkertijd de Heer van David zou zijn, bezorgde de farizeeën hoofdbrekens. Jezus maakte
daarmee duidelijk dat de Messias een menselijke afstamming had als zoon van David, maar
dat Hij ook een Goddelijke – en dus eeuwige - afstamming had van God. Jezus maakte ook
duidelijk dat David in deze psalm naar twee verschillende Personen verwees als Heer en
God, en alleen God kan tegen God zeggen: Neem plaats aan Mijn rechterhand.
C2: Nieuwtestamentische toepassing van oudtestamentische profetieën.
De profeet Jesaja werd door God geroepen tot de bediening van profeet d.m.v. een bijzonder
visioen (Jes.6:1-12), en nadat Jesaja het vuur van reiniging voor zijn mond had ontvangen,
sprak de stem van de Heer de volgende woorden uit.
Jes.6:8 Daarop hoorde ik de stem van de Heer zeggen: Wie zal Ik sturen? Wie kan namens
Ons gaan?
Het opmerkelijke in deze tekst is dat de Heer over Zichzelf spreekt als in het enkelvoud: wie
zal Ik sturen?, maar ook in het meervoud: wie kan namens Ons gaan? Degene die hier
spreekt is niet God de Vader, maar God de Zoon volgens de uitleg van de apostel Johannes
in zijn evangelie, want in Joh.12 haalt Johannes deze gebeurtenis aan.
Joh.12:37-41 Ondanks de wondertekenen die Jezus voor hun ogen gedaan had, geloofden
ze niet in Hem. Zo gingen de woorden van de profeet Jesaja in vervulling, die zei: Heer, wie
heeft onze boodschap geloofd? Aan wie is de macht van de Heer geopenbaard? Ze konden
niet tot geloof komen, want Jesaja heeft ook gezegd: Hij heeft hun ogen verblind en hun hart
gesloten, anders zouden zij met hun ogen zien en met hun hart begrijpen, zij zouden zich
omkeren en Ik zou hen genezen. Jesaja doelde op Jezus toen hij dit zei, omdat hij Zijn
majesteit zag.
Johannes citeerde in Joh.12:40 de tekst uit Jes.6:9-10, en Johannes concludeerde dat
Jesaja de majesteit van Jezus had gezien, niet de majesteit van de Vader. M.a.w. Jesaja
kreeg een visioen waarin de glorie van Jezus, de eeuwige Zoon van God werd geopenbaard.
Hetzelfde gebeurde met Ezechiël die ook geroepen werd d.m.v. een geweldig visioen waarin
ook hij de glorie van Jezus kreeg te zien.
Ezech.1:26-28 En boven de koepel zag ik iets dat leek een troon van saffier, en daarboven,
op die troon, zag ik een gedaante als van een mens… Dit was de aanblik van de stralende
verschijning van de HEER.
We zien vaker in het Nieuwe Testament dat teksten uit het Oude Testament over God
worden toegepast op Jezus, de Zoon van God; zo wordt bijvoorbeeld Ps.102:26-28 over God
de HEER in de Hebreeënbrief toegepast op Jezus, de Zoon van God, zie Hebr.1:10-12. En
Paulus maakt het nog bonter door in zijn aanhaling van twee teksten uit Jesaja de naam
HEER (Jehovah) te vervangen door de naam Christus.
Jes.26:19b Ontwaak, jullie daar in het stof en jubel.
Jes.60:1 Sta op en schitter, je licht is gekomen, over jou schijnt de luister van de HEER.
Efez.5:14 Ontwaak uit uw slaap, sta op uit de dood, en Christus zal over u stralen.
Dergelijke dingen gebeuren vaker in het Nieuwe Testament, en de hongerige student van het
woord van God zal ze door de loop van de tijd heen gaan ontdekken. De conclusie is dat er
in het Oude Testament veel vaker over Jezus, de Zoon van God, gesproken wordt dan wij
geneigd zijn om te denken. Het was niet God de Vader maar God de Zoon die in het paradijs
met Adam en Eva wandelde en sprak, en het was niet God de Vader maar God de Zoon die
tegen Kain sprak na de moord op zijn broer Abel. Het was niet God de Vader die met
Henoch wandelde en sprak, maar God de Zoon; het was niet God de Vader die met Noach
sprak, maar God de Zoon. En het was niet God de Vader die aan Abraham, Isaak en Jacob
verscheen, maar God de Zoon. En zo zou ik kunnen doorgaan, want Jezus is het Woord van
God (Joh.1:1-3), en als zodanig meestal degene die tot de mensen in het Oude Testament
5
sprak. Het zijn eerder uitzonderingen waarin God de Vader spreekt, en dan met name tegen
God de Zoon, zoals in Ps.2, Ps.45 en Ps.110.
C3: De mysterieuze openbaring van de Engel van de Heer.
Orthodoxe Joodse rabbijnen hebben door de eeuwen heen bij het bestuderen van de Joodse
Tenach - dat is het Oude Testament - een mysterie ontdekt dat zij tot op de dag van vandaag
niet hebben kunnen oplossen. Zij hebben in diverse Bijbelgedeelten een Persoon ontdekt,
die naast God op een troon zit, en die een middelaar is tussen God en mensen; zij noemen
deze persoon de Metatron. Deze Metatron werd in Joodse geschriften uit de middeleeuwen
gezien als een aartsengel, of ook wel als Henoch, de voorouder van Noach uit Gen.5:21-24,
die in een engel was veranderd. De Metatron wordt sterk geïdentificeerd met de stem van
Jehova, de God van Israël, maar er zijn geen tekstverwijzingen in de Joodse Tenach en ook
niet in het Nieuwe Testament. Hoewel hij wel wordt genoemd in een paar korte passages in
de Talmoed, verschijnt hij vooral in middeleeuwse Joodse mystieke teksten; in de rabbijnse
traditie is hij de hoogste van de engelen. Maar orthodoxe rabbijnen hebben in het Oude
Testament wel een aantal Bijbelteksten gevonden, die verwijzen naar een Persoon die naast
God Zelf ook als God wordt gezien en aangesproken. In de Bijbel wordt deze persoon
aangeduid als de Engel des Heren, waarbij in veel christelijke Bijbelvertalingen het woord
Engel met een hoofdletter wordt geschreven. Deze hoofdletter staat er niet in het Hebreeuws
maar is een keuze van de Bijbelvertalers om aan te geven dat deze Engel des Heren een
Persoon is die gezien en aangesproken wordt als God. Hij spreekt niet alleen namens God,
zoals andere engelen dat doen, maar Hij spreekt als God met hetzelfde gezag dat God heeft,
en Hij komt diverse malen in het Oude Testament voor. De christelijke kerk heeft in deze
Persoon altijd de Heer Jezus gezien, voordat Hij als mens naar de aarde kwam. Hier volgen
een aantal voorbeelden uit het Oude Testament, en ik gebruik hierbij de teksten uit de NBGBijbelvertaling van 1951.
Gen.16:10+13 En de Engel des HEREN zeide tot haar: Ik zal uw nageslacht zeer talrijk
maken, zodat het vanwege de menigte niet geteld kan worden……13 Toen noemde zij de
naam des HEREN, die tot haar gesproken had: Gij zijt een God des aanziens; want,
zeide zij, heb ik hier ook omgezien naar Hem, die naar mij ziet?.
In Gen.16:7-13 heeft Hagar een ontmoeting met de Engel van de Heer, nadat zij door
Abraham weggejaagd is met haar zoon Ismaël, nadat zij een conflict heeft gehad met haar
meesteres Sarah. Deze Engel zegt tegen haar dat ze weer terug moet gaan en zich moet
onderwerpen aan haar meesteres Sarah, maar hij belooft haar in vers 10, dat hij haar veel
nakomelingen zal geven, zoveel dat ze niet te tellen zijn. In vers 13 spreekt zij over deze
Engel als over de HEER, die tot haar gesproken had, en zij noemt hem de God die naar haar
heeft om gezien; zij identificeert deze Engel dus met God Zelf.
Gen.22:11-12 Maar de Engel des HEREN riep tot hem van de hemel en zeide: Abraham,
Abraham! En hij zeide: Hier ben ik. En Hij zeide: Strek uw hand niet uit naar de jongen en
doe hem niets, want nu weet Ik, dat gij godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt
onthouden (NBG’51).
In Gen.22:1-18 wordt Abraham door God op de proef gesteld, en hij moet naar de berg Moria
gaan en zijn enige zoon Isaak offeren. Op het moment dat Abraham bijna aan deze opdracht
gehoor heeft gegeven, grijpt de Engel van de Heer in en zegt dat Hij nu weet dat Abraham
godvrezend is en zijn enige zoon niet aan Hem heeft onthouden. De Engel spreekt op een
manier alsof Hij zelf de God is die aan Abraham deze opdracht heeft gegeven; en ook in dit
Bijbelgedeelte wordt de Engel van de Heer geïdentificeerd met God Zelf. En zo zijn er nog
een aantal voorbeelden uit het Oude Testament, die ik hierna alleen noemen zal met de
bedoeling dat mijn lezers zelf deze Bijbelgedeelten doorlezen.
In Gen.18 komt de HEER met twee engelen bij Abraham op bezoek in de gedaante van een
mens, maar het hele hoofdstuk spreekt over deze mens als over God. In dit hoofdstuk zien
wij dat Jezus al vóór Zijn menswording als God verschenen is aan mensen op de aarde; en
zonder dat dit gezegd wordt is er hier ook sprake van de Engel des Heren.
In Gen.32:25-31 worstelt iemand met Jacob, en na afloop van de ontmoeting zegt Jacob dat
hij oog in oog gestaan heeft met God, maar dat hij toch in leven is gebleven. In Gen.48:15
6
spreekt Jacob over de God van zijn voorouders Abraham en Isaak, die zijn leven lang zijn
herder is geweest, maar direct daarna spreekt Jacob in vers 16 over de Engel die hem heeft
bevrijd van alle onheil. Hij vraagt daarna of de God van vers 15 ofwel de Engel van vers 16
zijn beide kleinzoons wil zegenen; Jacob identificeert hiermee de Engel uit vers 16 met God
uit vers 15.
In Ex.3:2 heeft Mozes een ontmoeting met de Engel van de Heer die als een vuurvlam in een
doornstruik aan hem verschijnt; maar in vers 4 staat dat het de HEER Zelf is die hem vanuit
deze doornstruik toeroept. En in vers 6 zegt deze Engel dat Hij de God is van Abraham,
Isaak en Jacob; ook hier wordt de Engel des Heren geïdentificeerd met God Zelf.
In Ex.23:20-21 belooft de Heer aan Mozes dat Hij een Engel voor Israël zal uitsturen om het
volk op de tocht naar het beloofde land te beschermen, en naar de plaats te brengen die de
Heer voor het volk bestemd heeft. Maar in vers 21 wordt het volk gewaarschuwd om deze
Engel te gehoorzamen, want Hij handelt in Gods naam en zal de opstandigheid van het volk
niet vergeven. Deze Engel kan dus zonde wel of niet vergeven, en daarmee is deze Engel
door God geïdentificeerd met God Zelf.
In Num.22:21-35 heeft Bileam een ontmoeting met de Engel van de Heer; ook in dit verhaal
wordt de Engel van de Heer geïdentificeerd met de Heer Zelf.
In Recht.2:1-5 verschijnt de Engel van de Heer aan het volk Israël, nadat Jozua overleden is,
en Hij verwijt het volk dat ze in gebreke gebleven zijn om het beloofde land in bezit te
nemen; deze Engel spreekt alsof Hij zelf God is.
In Recht.6:11-21 heeft Gideon ook een ontmoeting met de Engel van de Heer, en nadat de
Engel verdwenen is, beseft Gideon dat hij aan de dood ontsnapt is, waarmee hij erkent dat
hij God Zelf gezien heeft. Maar de Heer stelt hem daarna gerust dat hij niet bang hoeft te
zijn, omdat hij niet zal sterven.
In Recht.13:3-5 heeft de moeder van Simson een ontmoeting met de Engel van de Heer, en
niet veel later hebben de ouders van Simson samen een ontmoeting met de Engel van de
Heer. In vers 21-22 beseft de vader dat zij de Engel van de Heer hebben gezien, en ook hij
identificeert deze Engel met God Zelf.
Jes.63:9 In al hun nood was ook Hijzelf in nood: zij werden gered door de Engel van Zijn
tegenwoordigheid. In Zijn liefde en mededogen heeft Hij hen zelf verlost, Hij tilde hen op en
heeft hen gedragen, alle jaren door.
In deze tekst wordt de Engel van Gods tegenwoordigheid ook geïdentificeerd met God Zelf.
Mal.3:1 Let op, Ik zal Mijn bode zenden; hij zal de weg voor Mij effenen. Opeens zal Hij naar
Zijn tempel komen, de Heer naar wie jullie uitzien, de Engel van het verbond naar wie jullie
verlangen.
In deze tekst is de bode uit de eerste woorden een profetie over Johannes de Doper, maar
de woorden over de Engel van het verbond zijn een profetie over de Heer Jezus; in deze
tekst wordt de Engel ook geïdentificeerd met God Zelf.
Zo zien wij een aantal voorbeelden van de Engel des Heren, die geïdentificeerd wordt met
God Zelf, maar dat betekent nog niet dat elke tekst in het Oude Testament over een engel
van de Heer een uitspraak is over deze specifieke Engel van de Heer, want uit de context
moet blijken of de genoemde engel wel of niet geïdentificeerd wordt met God. Er zijn vele
teksten over engelen in de Bijbel, maar in veel gevallen wordt de engel niet geïdentificeerd
met God Zelf; dit onderscheid moet goed gemaakt worden bij het lezen van de Bijbel.
Hoewel theologen door alle eeuwen heen hebben geloofd dat deze specifieke Engel van de
Heer een oudtestamentische verschijning van de Heer Jezus is, moeten we toch duidelijk
voor ogen houden dat Jezus geen engel is. Want engelen zijn geschapen wezens, en Jezus
is de eeuwige Zoon van God zonder begin en zonder einde; Hij is nooit geschapen door de
Vader. Het woord engel heeft zowel in het Hebreeuws van het Oude Testament (malak) als
in het Grieks van het Nieuwe Testament (angelos) de betekenis van een boodschapper.
Jezus is dus als de Engel van de Heer in bijzondere situaties aan Israëlieten verschenen met
een boodschap uit de hemel; als zodanig is onze Heer een speciale bode geweest voor
Israël. Maar toch is Hij geen geschapen engel, want in Hebr.1 wordt Jezus beschreven als
boven de engelen verheven, en in Hebr.2 wordt Jezus beschreven als voor een korte tijd
beneden de engelen geplaatst. Maar nergens wordt Jezus aan de engelen gelijkgesteld.
7
D: De waarheid over de Drie-Eenheid in het Nieuwe Testament.
In verschillende Bijbelgedeelten in het Nieuwe Testament staan voorbeelden waarin alle drie
Personen van de Godheid actief aanwezig zijn of spreken in een bepaalde gebeurtenis. Een
voorbeeld daarvan is de doop van Jezus in de Jordaan, waarbij God de Zoon in water wordt
gedoopt, waarna God de Heilige Geest op Hem neerdaalt en God de Vader vanuit de hemel
tot Hem spreekt (Matt.3:16-17). Een ander voorbeeld is de grote zendingsopdracht die Jezus
aan het einde van Zijn verblijf op de aarde aan Zijn apostelen gaf, waarbij Hij zei dat zij alle
volkeren tot leerlingen van Jezus moesten maken, en hen moesten dopen in de naam van
de Vader, de Zoon en de Heilige Geest (Matt.28:19). De leer over de Drie-Eenheid is vooral
gebaseerd op de Goddelijkheid van Jezus en de meervoudigheid van de Godheid, maar we
leven nu in een tijd waarin deze twee Bijbelse waarheden een groot struikelblok voor velen
vormen en een bron van conflict zijn. Deze waarheden zijn fundamenteel voor het christelijk
geloof, maar zullen in toenemende mate aangevochten worden naarmate we steeds dichter
bij de tweede komst van Jezus komen.
Joh.5:18 Vanaf dat moment probeerden de Joden Jezus te doden, omdat Hij niet alleen de
sabbat ondermijnde, maar bovendien God Zijn eigen Vader noemde, en Zichzelf zo aan
God gelijkstelde.
Joh.10:30-33 De Vader en Ik zijn één. Toen de Joden weer stenen opraapten omdat ze
Hem wilden stenigen, zei Jezus: Ik heb door de Vader veel goeds voor u gedaan; waarom
wilt u Mij stenigen? Voor een goede daad zullen we u niet stenigen, antwoordden ze, maar
wel voor godslastering: u bent een mens, maar u beweert dat u God bent!
Sinds Zijn menswording heeft Jezus twee naturen; Hij is volledig God en volledig
Mens. Hoewel Hij nooit minder dan God is geweest, heeft Hij op de aarde geleefd alsof Hij
nooit meer dan een Mens is geweest. De Goddelijke identiteit van Jezus wordt in het Nieuwe
Testament zeer duidelijk vastgelegd in de volgende teksten, die echter alleen begrepen
kunnen worden door wedergeboren mensen die de Heilige Geest in hun binnenste hebben
wonen. Maar zonder een wedergeboren geest en de inwonende Heilige Geest is het moeilijk
om de waarheid van de Goddelijke identiteit van Jezus in deze teksten te ontdekken. Dit zijn
de teksten: Matt.1:23, 3:3 (=Jes.40:3), 18:20, 22:44 (=Ps.110:1), 26:63-65 (=Dan.7:13-14),
28:20, Marc.1:1, 14:61-63, Luc.1:35, 22:67-71, Joh.1:1-3, 1:14-18, 4:25-26, 5:18, 8:58,
10:30-33, 14:9, 20:28, Rom.9:5 (NBG’51), 1Kor.8:6, 2Kor.4:4-6, Fil.2:6-11, Kol.1:15-19, 2:9,
1Tim.3:16, Tit.2:13, Hebr.1:2-3, 1:8-12, 2Petr.1:1, 1Joh.2:23, 4:15, Openb.5:12-13, 19:11-16,
21:6, 22:13.
Joh.20:28 Thomas antwoordde: Mijn Heer, mijn God!
E: Zeven waarheden over de Drie-Eenheid.
In dit gedeelte wil ik zeven belangrijke waarheden m.b.t. de Drie-Eenheid behandelen, en
elke waarheid vraagt de volle aandacht van ons hart.
1) Er is maar één God.
2) God bestaat voor eeuwig uit drie verschillende Personen, die als Goddelijke Personen
volkomen aan elkaar gelijk zijn.
3) Elke Persoon geniet van de eeuwige, vrijwillige, wederzijdse relatie in liefde, nederigheid
en eenheid.
4) Elke Persoon bezit volledig alle Goddelijke eigenschappen in oneindige afmeting en in
eeuwige duurzaamheid.
5) Elke Persoon is verschillend in functie en autoriteit in hun onderlinge relatie en werk.
6) Het werk van elke Persoon is onderling verbonden, onafscheidelijk en afhankelijk met het
werk van de Anderen.
7) Elke Persoon woont wederzijds in de twee andere Personen.
Samengevat betekent dit dat er één God is die van eeuwigheid bestaat als drie verschillende
Personen, die aan elkaar gelijk zijn in hun natuur als God, en die van een diepe relatie van
liefde met elkaar genieten, maar toch verschillen in functie en autoriteit in hun gezamenlijke
relatie en werkzaamheid, terwijl zij in elkaar aanwezig zijn.
8
E2: Er is maar één God.
Onze God is maar één Wezen; Hij is essentieel één, en Zijn wezenlijke natuur is één. Dat
was voor Israël in de tijd van het Oude Testament een fundamenteel belangrijke waarheid,
waarop hun geloof gebaseerd was. Deut.6:4 is het bekende sjema van Israël en in deze
tekst wordt de centrale geloofsbelijdenis van Israël gedefinieerd.
Deut.6:4 Luister Israël: de HEER is onze God, de HEER is één.
De essentiële eenheid van God wordt vooral ook door de profeet Jesaja op verschillende
plaatsen onder woorden gebracht; lees Jes.44:6-8, 45:5-6, 45:21-22. De apostelen hebben
in het Nieuwe Testament heel duidelijk deze geloofsbelijdenis overgenomen en voortdurend
aan de volgelingen van Jezus bekendgemaakt, lees Rom.3:30, 1Kor.8:6, 1Tim.2:5.
Jac.2:19 U gelooft dat God de enige is? Daar doet u goed aan.
E2: God bestaat voor eeuwig uit drie Personen, die volkomen aan elkaar gelijk zijn.
Hoe het mogelijk is dat God één ongedeeld Wezen is en toch in drie verschillende Personen
aanwezig is, is een mysterie dat ons begrip volledig te boven gaat. Er is namelijk duidelijk
onderscheid tussen elke Persoon van de Godheid. Er is één Persoon van de Vader, een
andere Persoon van de Zoon, en weer een andere Persoon van de Heilige Geest. En elke
Persoon bezit Goddelijke intelligentie, Goddelijke emoties als liefde, vreugde en verlangen,
en een vrije keus in de relatie tot de andere Personen binnen de Godheid en in de relatie
met de schepping.
1) Volkomen gelijk: God de Vader, God de Zoon en God de Geest zijn volkomen gelijk in de
eenheid van Wezen of essentie als God zonder enige vorm van ongelijkheid. Er zijn drie
Personen, maar er zijn geen drie goden maar één God.
2) Onderscheid: er bestaat onderscheid tussen de drie Personen van de Godheid, die is
gebaseerd op hun unieke relatie. De unieke expressie van de Vader bestaat in de manier
waarop Hij als Vader relatie heeft met de Zoon en met de Geest. De unieke expressie van de
Zoon bestaat in de manier waarop Hij als Zoon relatie heeft met de Vader. De unieke
expressie van de Geest bestaat in de manier waarop Hij als Geest relatie heeft met de Vader
en met de Zoon.
3) Voor eeuwig: van eeuwigheid aan heeft de Vader gefunctioneerd als Vader, en de Zoon
als Zoon, en de Geest als Geest. God is onveranderlijk (Mal.3:6, Jac.1:17), en daarom is dit
onderscheid voor eeuwig en niet iets dat met de schepping of met onze verlossing is
begonnen. Jezus was al eeuwig de Zoon, toen de Vader de wereld zo liefhad dat Hij Zijn
Zoon gezonden heeft (Joh.3:16).
E3: Elke Persoon geniet van de eeuwige, vrijwillige, wederzijdse relatie.
Er bestaat een eeuwige intens bevredigende relatie in de gemeenschap van de Godheid.
Maar het gaat ons voorstellingsvermogen oneindig ver te boven om te beseffen hoe enorm
vreugdevol de relatie binnen de Drie-Eenheid is, en ook hoeveel wij als gelovigen tot in alle
eeuwigheid van deze vreugde zullen genieten. Gods liefde voor ons mensen is niet een
kwestie van behoefte maar van verlangen om ons te laten delen in de intieme relatie binnen
de Drie-Eenheid. De relatie binnen de Drie-Eenheid heeft o.a. de volgende kenmerken.
1) Liefde: de Vader heeft de Zoon lief en de Zoon heeft de Vader lief, Joh.3:35, 5:20, 14:31.
2) Nederigheid: Vader, Zoon en Geest genieten er enorm van om hun autoriteit te gebruiken
in het vrijwillig dienen van elkaar in liefdevol eerbetoon, Joh.5:23, 8:49-54,12:26, 13:31-32,
16:14, 17:1, 17:4-5, 17:22+24.
3) Intimiteit: Vader, Zoon en Geest kennen elkaar op een onbegrijpelijk persoonlijke en zeer
intense manier, Matt.11:27, 1Kor.2:10.
4) Vrijwilligheid: God onderhoudt de relatie in eenheid op grond van Zijn natuur en op basis
van een vrije keus. Elke Persoon kiest er eeuwig voor om Zichzelf te zijn in de relatie met de
Anderen; en elke Persoon handelt op basis van Zijn natuur in de relatie.
5) Wederzijds: elke Persoon draagt evenveel bij aan wederzijdse liefde en hartstochtelijke
toewijding. Zij zijn elk volledig betrokken, volledig doelgericht en volledig toegewijd aan
elkaar.
9
E4: Elke Persoon bezit volledig alle Goddelijke eigenschappen voor eeuwig.
Elke Persoon van de Godheid bezit alle Goddelijke eigenschappen zoals liefde, wijsheid en
macht, en zij bezitten deze eigenschappen in oneindige afmetingen en eeuwige tijdsduur en
grenzeloze volheid, en dus verminderen noch vermeerderen deze eigenschappen zich bij elk
van de Personen van de Godheid. De Goddelijke eigenschappen zijn zowel bij de Vader als
bij de Zoon en bij de Heilige Geest eeuwig volmaakt en in oneindige volheid aanwezig; zo is
het altijd geweest en zo zal het altijd zijn zonder einde.
E5: Elke Persoon is verschillend in functie en autoriteit in hun onderlinge relatie en werk.
Er is volmaakte gelijkheid in de Godheid aanwezig, maar ook verscheidenheid in de manier
waarop Vader, Zoon en Geest relatie hebben met elkaar en verschillend functioneren in hun
werk in Gods koninkrijk. Hun werk omvat de schepping, de verlossing, en heerschappij over
de naties. De taak van de Vader is om leiding te geven en te zenden, de taak van Jezus is
om te gehoorzamen, te bidden en het werk van de Vader te doen, en de taak van de Heilige
Geest is om het werk van de verlossing toe te passen en dienaren van God te zalven voor
hun werk in het koninkrijk van God. Deze verschillen in taak zijn niet tijdelijk, maar zullen
voor eeuwig blijven, en om die reden bestaat er een verschil in onze ervaring met de Vader,
met de Zoon en met de Heilige Geest.
2Kor.13:13 De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God (de Vader), en de
eenheid met de Heilige Geest zij met u allen.
Dit betekent dat wij in onze relatie met Jezus vooral genade zullen ervaren, in onze relatie
met de Vader vooral liefde zullen ervaren, en in onze relatie met de Heilige Geest vooral
eenheid met Hem zullen ervaren. Dat betekent echter niet dat wij geen liefde ervaren
wanneer wij in aanraking komen met Jezus (zie Rom.8:39) of geen eenheid met Hem
ervaren (zie 1Kor.1:9, 1Joh.1:3). En wanneer wij in aanraking komen met de Vader zullen we
niet alleen maar liefde ervaren (1Joh.3:1), maar ook genade (elke brief in het N.T. begint
daarmee) en ook eenheid (1Joh.1:3). En wanneer wij in aanraking komen met de Heilige
Geest, zullen we niet alleen eenheid met Hem ervaren, maar ook genade (Hebr.10:29). Maar
2Kor.13:13 beschrijft de belangrijkste eigenschap van elk van de drie Personen van God de
Drie-Eenheid, wanneer zij met ons in contact komen.
E6: Het werk van elke Persoon is onderling verbonden, onafscheidelijk en afhankelijk.
De drie Personen van de Godheid zijn volmaakt één in hun doelstellingen en volledig in
overeenstemming met elkaars werk. Zij zijn volledig betrokken bij elk werk van God in de
schepping, in de menswording van Jezus, in de verlossing, in de opstanding, en straks ook
in de tweede komst van Jezus, het 1000-jarige vrederijk en daarna in de nieuwe hemelen en
de nieuwe aarde.
E7: Elke Persoon woont wederzijds in de twee andere Personen.
De drie Personen van de Godheid zijn intens met elkaar verbonden doordat zij wederzijds in
elkaar aanwezig zijn. God de Vader is in Jezus aanwezig en Jezus is in de Vader aanwezig
(Joh.10:38, 14:10-11,14:20, 17:21-23). Dit verklaart hoe de drie Personen van de Godheid
één van hart, één van gedachten en één in handeling zijn, zodat God altijd handelt als één
Persoon en altijd als drie personen. God de Vader is de bron van alles, en zowel de Zoon als
de Heilige Geest verklaren wat in het hart van de Vader leeft; dat is het grote mysterie van
de Goddelijke Drie-Eenheid.
Joh.1:18 Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het
hart van de Vader rust heeft Hem doen kennen.
1Kor.2:10 God heeft ons dit geopenbaard door de Geest, want de Geest doorgrondt alles,
ook de diepten van God.
V.v.d.B. 
10
Download