VLAAMS PARLEMENT ₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN FRANK VANDENBROUCKE VICEMINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS EN VORMING Vraag nr. 43 van 27 oktober 2008 van STERN DEMEULENAERE Benelux-aanbeveling onderwijssamenwerking – Antwoord ministercomité De Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad heeft op 14 december 2006 een aanbeveling goedgekeurd inzake “Grensoverschrijdende samenwerking inzake onderwijs” (doc 760/1 van 14.12.2006). Hierin wordt aan de verschillende regeringen volgende zaken aanbevolen: − de groeiende samenwerking tussen onderwijs en bedrijfswereld te ondersteunen; − de harmonisering van opleiding en diploma’s te stimuleren en de mogelijkheid van bidiplomering te onderzoeken; − de grensligging te benutten door transnationaal onderwijs ook in andere domeinen dan grensoverschrijdend ondernemerschap mogelijk te maken, bijvoorbeeld op het vlak van vreemdetalenonderwijs en van secundair en beroepsonderwijs; − grensoverschrijdende projecten te ondersteunen op Europees gebied en aldus ook grensoverschrijdend leren en werken aan de binnen- en buitengrenzen van de Benelux uit te breiden; − de internationale uitwisseling van studenten en onderwijzend personeel actief te promoten en te ondersteunen. Op deze aanbeveling werd nog geen antwoord ontvangen van het Beneluxcomité van Ministers. 1. Bestaan er afspraken waarbinnen het Comité van Ministers normaliter op aanbevelingen reageert? Zo ja, welke? Wat wordt als een adequate termijn beschouwd? Zo neen, waarom niet? 2. Waarom is het antwoord op deze aanbeveling tot op heden uitgebleven? Ligt de moeilijkheid omtrent het antwoord op deze aanbeveling bij één lidstaat en zo ja, welke? 3. Voorziet de minister initiatieven om aan de bovenvermelde aanbevelingen “grensoverschrijdende samenwerking inzake onderwijs” te voldoen? Zo ja, welke? inzake Zo neen, waarom niet? ANTWOORD 1. Artikel 3 van de overeenkomst van 5 november 1955 tussen België, Luxemburg en Nederland bepaalt dat de Raadgevende Interparlementaire Benelux-raad (IPR) bevoegd is te beraadslagen en adviezen uit te brengen aan de drie regeringen met betrekking tot vraagstukken die rechtstreeks verband houden met de totstandkoming en de werking van een economische unie tussen de drie staten, de culturele toenadering tussen de drie staten op het gebied van het buitenlands beleid, de eenmaking van recht in de drie staten en andere vraagstukken van gemeenschappelijk belang. De overeenkomst zegt echter niets over de antwoordprocedure op deze aanbeveling. Het Reglement van Orde van de IPR bepaalt alleen dat de Raad van de IPR aanbevelingen kan opstellen, maar geen enkel artikel bepaalt termijnen waarbinnen het Benelux-comité van ministers gehouden is deze te beantwoorden. Het Verdrag tussen België, Luxemburg en Nederland tot instelling van de Benelux Economisch Unie van 3 februari 1958, in werking getreden op 1 november 1960, voegt daar op dit punt niets aan toe. 2. Op de aanbeveling inzake “Grensoverschrijdende samenwerking inzake onderwijs” heeft het Benelux Comité van ministers weldegelijk geantwoord. Het antwoord is opgenomen in het ‘groene document’ van de IPR van 9 juni 2008, met als referentie 760/2. 3. Mijn schriftelijk antwoord in verband met deze aanbeveling heb ik op 3 december 2007 overgemaakt. Mijn repliek bevat de volgende krachtlijnen: - Inzake de verbetering van de overgang onderwijs – arbeidsmarkt, stelde ik dat dit een van de topprioriteiten uit mijn beleidsnota 2004-2009 is. Sindsdien zijn heel wat initiatieven opgestart om deze samenwerking te bevorderen. Ik denk aan de projecten Accent op Talent en de Proeftuinen, de verplichting voor scholen om stages in bedrijven te organiseren, enz. - Omdat de autonomie van de lidstaten en de opleidingsverstrekkers in de vormgeving van het curriculum zeer belangrijk is, is de Vlaamse overheid geen pleitbezorger van de harmonisering van diploma’s en opleidingen. Wel kunnen we onze volle steun verlenen aan Europese initiatieven die de vergelijkbaarheid van diploma’s en opleidingen bevorderen en zo de mobiliteit van studenten en werknemers stimuleren. - Wat betreft grensoverschrijdende samenwerking antwoordde ik dat de bevordering van de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland een grote prioriteit is van het onderwijsbeleid in Vlaanderen. Gezien de gemeenschappelijke onderwijstaal ligt dit voor de hand. Vlaamse onderwijsinstellingen in de grensregio’s werken via allerlei netwerken intensief samen met hun Nederlandse collega’s. Ik kan in deze ook verwijzen naar de GROS (grensoverschrijdende Samenwerkings)-projecten, aangemoedigd en gesteund door de Vlaamse overheid. - Op het vlak van Europese samenwerking is Vlaanderen steeds een actieve partner. De Vlaamse overheid is een voorloper geweest bij de invoering van het ECTS-systeem. Alle instellingen voor hoger onderwijs zitten in de Bologna-structuur. Vlaamse onderwijsinstellingen, hiervoor financieel en logistiek ondersteund door de overheid, zijn bijzonder actief in de Europese communautaire programma’s ter bevordering van mobiliteit. - In dit alles is de aandacht voor de mobiliteit van de sociaal minder begoeden een constante. Samengevat, de elementen opgenomen in de aanbeveling inzake “Grensoverschrijdende samenwerking inzake onderwijs” zijn terug te vinden in tal van Vlaamse beleidsinitiatieven. Bovendien maakt Vlaanderen ter ondersteuning van de mobiliteit binnen de Benelux in de eerste plaats gebruik van de instrumenten en mogelijkheden die gecreëerd worden voor de ondersteuning en de bevordering van de mobiliteit in de Europese Unie.