Juli 2002 Nieuwsbrief: Duurzame Landbouw jaargang 2 nummer 7 De kortschildkevers De familie van de kortschildkevers (Staphylinidae) is één van de omvangrijkste keverfamilies: Midden-Europa telt er ongeveer 1300 soorten. Over de voeding en de levenscyclus van de meeste kortschildkevers is tot op heden nog maar zéér weinig geweten. Men vermoedt dat veel soorten rovers zijn, maar er zijn ook soorten die zich voeden met schimmels, zwammen en verteerd organisch materiaal. De meeste soorten die in agrarisch gebied voorkomen zijn zéér nuttig, omdat hun voeding voornamelijk bestaat uit eieren en larven van vliegen (o.a. de wortelvlieg) en andere insecten. Bovendien hebben ze zich perfect kunnen aanpassen aan de teeltwisselingen en de mechanische behandelingen. Algemene beschrijving Kortschildkevers hebben een dun, langgerekt lichaam waarvan de lengte varieert van 1mm tot 40 mm. De meeste soorten zijn echter niet groter dan 7 mm. Hun naam is afgeleid van de zeer korte dekschilden die ze bezitten. De dekschilden bevinden zich vlak achter het halsschild, meestal zijn ze niet veel langer dan de breedte van de twee dekschilden samen. Ze bedekken slechts de twee eerste segmenten van het achterlijf. Het grootste Verantwoordelijke uitgever: Herman Marien Kleinhoefstraat 4, 2440 Geel Maandblad Afgiftekantoor 2440 - Geel 1 deel van het achterlijf steekt buiten de dekschilden uit. Er zijn 6 tot 7 segmenten zichtbaar. Dit in tegenstelling tot de lieveheersbeestjes en de loopkevers waarbij de dekschilden het gehele lichaam bedekken. Onder de dekschilden zitten de goed ontwikkelde achtervleugels opgevouwen. De meeste soorten kunnen zéér goed vliegen. Het vliegen gebeurt vooral tegen de avondschemering. Algemeen genomen lijken ze een beetje op de oorwormen, maar ze zijn veel kleiner en ze missen de karakteristieke tang. De kleuren kunnen variëren van bruin naar roodachtig tot zwart. Het lichaam van de meeste soorten bestaat uit meerdere kleuren. De kop, het halsschild, de dekschilden en het achterlijf kunnen anders van kleur zijn, maar niet altijd. Ze kunnen zowel dof van kleur als glimmend zijn. De kop is meestal zwart en bij de insectenetende soorten voorzien van zeer lange, ranke en scherpe onderkaken, die meestal gekruist staan. De antennen zijn relatief lang en duidelijk zichtbaar. Kortschildkevers hebben in het algemeen vrij lange poten en kunnen snel lopen. Bij het lopen richten ze soms hun achterlijf omhoog, net zoals een schorpioen. Het oprichten van het achterlijf doen ze ook wanneer ze zich bedreigd voelen, ze verspreiden dan soms een afstotelijke geur. Tel: 014 / 56 23 27 Fax: 014 / 56 23 31 blz. 1/8 Omgeving Kortschildkevers hebben wat betreft de omgeving en de levenscyclus veel gemeen met de loopkevers. De kevers komen voor in zéér uiteenlopende plaatsen. Algemeen genomen worden ze meestal aangetroffen in een vochtige kleiachtige omgeving, in compost, mest en rondom wortels. Ze zijn het vaakst terug te vinden onder stenen, kluiten, afgevallen bladeren en tussen paddestoelen en schimmels. Maar ook in nesten van vogels, zoogdieren en mieren komen kortschildkevers voor. De volwassen kevers verplaatsen zich over het bodemoppervlak opzoek naar voedsel, soms beklimmen ze hierbij planten. De larven ontwikkelen zich in de bodem. Agrarische omgeving Het agrarische gebied herbergt talrijke soorten, waarvan verschillende soorten enkel en alleen op akkers voorkomen. We treffen ze vooral aan in bieten, rapen, radijs, uien, kolen, maïs, granen en andere gewassen die aangetast kunnen worden door de wortelvlieg. Het aantal kevers in de periode van eind april tot einde juni kan variëren van 40 tot 100 individuen per m². Invloed van het gewas en de bodem Uit diverse onderzoeken blijkt, dat de soorten die op het perceel voorkomen voornamelijk bepaald worden door het gewas dat er verbouwd wordt en in mindere mate door het bodemtype. Men kan dus stellen, dat het voorkomen van een bepaalde soort afhangt van het teeltschema en van de uitvoering van bepaalde teelthandelingen. Nochtans zijn de soorten die in tarwe dominant zijn dezelfde als die in suikerbieten. Het teeltschema heeft vooral invloed op de soorten die er in kleinere aantallen voorkomen. Daarnaast blijkt dat het teeltschema ook invloed heeft op het totale aantal van de kortschildkevers, zo komen er in suikerbiet opmerkelijk minder individuen voor dan in wintertarwe. Het inbrengen van stalmest heeft een zéér positieve invloed op het aantal van de kortschildkevers ( en loopkevers). We moeten opmerken, dat in het verleden vooral onderzoek is uitgevoerd in wintertarwe en suikerbieten. We beperken ons dan ook hoofdzakelijk tot deze twee teelten. Deze twee teeltschema's verschillen sterk van elkaar. Omdat ze een duidelijke invloed hebben op de soorten en de aantallen geven we ze hieronder in een kort overzicht weer. Kempisch Vormingscentrum voor Land- en Tuinbouw Kleinhoefstraat 4, 2440 Geel MAAND WINTERTARWE SUIKERBIET Oktober Begin zaai Onkruidb. vooropkomst Einde onkruidb. Vooropk. Begin oogst November December Januari Februari Maart April Mei Einde oogst Einde zaai Herbicide Uitstoeling v/h gewas Herbicide Begin doorschieten Groeiremmer Grondbewerkingen bemesten en bekalken Begin zaai Herbicide Eerste- en tweede knoop + laatste blad vorming Insecticide, fungicide herbicide In aar komen Fungicide, insecticide Juni Juli Augustus September Oogst Insecticide, fungicide en herbicide Loofdek gesloten en begin knolvorming Insecticide, fungicide en herbicide knolvorming knolvorming In wintertarwe kunnen we in het algemeen stellen, dat de activiteit van de kortschildkevers toeneemt van begin februari op kleigronden en vanaf eind februari op leemgronden. Op beide gronden bereikt de populatieaangroei zijn maximale hoogte in de eerste week van juni. Eind juli, bij het rijpen van het wintergraan daalt het aantal kevers op het perceel zeer snel. In suikerbieten zijn er vóór de opkomst van het gewas bijna geen kevers te vinden. Ook na opkomst van het gewas is het aantal kevers kennelijk veel lager dan in wintertarwe. Dit is vermoedelijk te wijten aan de ongunstige omstandigheden die heersen op suikerbietpercelen gedurende de lente, omdat dit gewas pas in april wordt gezaaid. Er is slechts een kleine piek aan het einde van mei tot begin juni. Het aantal van de soorten die in suikerbieten voorkomen is wel gelijk aan die in wintertarwe. Totaal aantal gevangen kortschildkevers in wintertarwe en suikerbiet op twee bodemtypes (van 1974 tot 1978) J. janssens & R. De Clercq C.L.O. - Gent 700 600 500 400 300 200 100 0 Jan feb mrt apr mei jun jul Aug sep okt Klei Wintergraan Klei Suikerbiet Leem Wintergraan Leem Suikerbiet Tel: 014 / 56 23 27 Fax: 014 / 56 23 31 Blz. 2/8 De meeste soorten zijn vooral actief in het voorjaar, maar sommige soorten hebben nog een tweede actieve periode in de vroege herfst. Aan het einde van de beide teelten (resp. in september en januari) is het aantal van de kortschildkevers erg laag, maar ook dan is er nog activiteit waar te nemen. De meeste soorten verdwijnen van de akkers om te overwinteren in de akkerranden, terwijl sommige soorten gedurende de winter op de akker blijven. Wat betreft de kolonisatie vanuit de akkerranden naar de percelen, doen de kortschildkevers het veel beter dan de loopkevers. De akkerrand Kevers die in de akkerrand overwinteren doen dit meestal in grassen. Vooral zodevormende gras- soorten zoals Dactylis glomerata (Kropaar, bosgierstgras), Holcus lanatus (echte witbol, rietgras) en Deschampsia caespitosa (ruwe smele) herbergen zowel in de winter als in de zomer grote aantallen insectenetende kevers (predators). Tijdens een proefopstelling in Engeland, werden er in deze grassoorten gedurende het eerste jaar na inzaai 150 predators/m² teruggevonden. Het tweede jaar vond men er maar liefst 1500 predators/m² in terug. Ook Lolium perenne (Engels raaigras) wordt door kortschildkevers vaak gebruikt om te overwinteren, maar het herbergt geen loopkevers. Graszoden en strooisellagen bieden een zéér goede buffer tegen temperatuurschommelingen. Uit het onderzoek blijkt dat, het tenminste -17°C moet vriezen, alvorens de dodelijke temperatuur van 8,5°C in de graspollen wordt bereikt. Bij een groenbedekking gedurende de winter blijven sommige kevers op het perceel, doch uit experimenten bleek het aantal zeer laag te zijn. Kempisch Vormingscentrum voor Land- en Tuinbouw Kleinhoefstraat 4, 2440 Geel Tel: 014 / 56 23 27 Fax: 014 / 56 23 31 Blz. 3/8 Voeding Ontwikkelingsstadia Beschrijving / Omgeving / Voeding Na 5 tot 10 dagen komen de larven uit en gaan op zoek naar voedsel. Ze voeden zich met dezelfde prooien als de volwassen individuen. De meeste soorten die in het agrarische gebied voorkomen voeden zich met insecten. Andere soorten voeden zich met verteerd organisch materiaal en schimmels, nog andere soorten leven parasitair in mierenkolonies. Van de kortschildkevers die zich voeden met insecten zijn zowel de volwassen kevers als de larven roofzuchtig. Ze kunnen enkel en alleen vloeibaar voedsel opzuigen. Hiervoor bijten ze eerst een gaatje in hun prooi en lossen dan met hun speeksel de inhoud op. Hun prooien bestaan afhankelijk van de soort uit larven (maden) van vliegen (wortelvlieg), bladwespen en wantsen; springstaarten en andere primitieve insecten; rupsen; slakken; mijten en kleine wormen. Bij de meeste kortschildkevers is er geen belangrijke consumptie van luizen vastgesteld. Voortplanting Beschrijving / Omgeving De voortplanting gebeurt afhankelijk van de soort via een bevruchting (door een mannetje) ofwel door parthenogenese (voortplanting zonder bevruchting) zoals bij bladluizen. De periode van bevruchting is afhankelijk van de soort maar het gebeurt doorgaans in het voorjaar of in de herfst. De eitjes worden afgezet in de grond in de nabijheid van de wortel. De eieren zijn 0,5 mm lang, ovaal en gelatineachtig. Aanvankelijk zijn ze bleekgroen, maar na enkele dagen worden ze donkerder. Er worden dagelijks ongeveer 4 tot 10 eitjes afgezet, in totaal een honderdtal per vrouwtje. Kempisch Vormingscentrum voor Land- en Tuinbouw Kleinhoefstraat 4, 2440 Geel De larven lijken een beetje op de larven van andere roofkevers zoals de loopkever en het lieveheersbeestje. Ze zijn vaal bruin, ongeveer 1,5 mm lang, rank en gesegmenteerd, ze hebben een grote kop met klauw-vormige gekruiste kaken en lange poten waarmee ze snel kunnen lopen. Ze leven afhankelijk van de soort geheel of gedeeltelijk ondergronds. Het larvale stadium neemt ongeveer één maand in beslag. Na de verpopping verschijnen de jonge kevers. Ze zijn nog niet volledig uitgekleurd. Volwassen kevers leven ongeveer 1 à 2 maanden, als ze overwinteren leven ze veel langer. De volledige cyclus van ei tot volwassen kever neemt ongeveer 6 weken in beslag. De meeste soorten hebben slechts één generatie per jaar, maar sommige kunnen er twee hebben. Natuurlijke vijanden De kortschildkevers kennen vele natuurlijke vijanden. Tot de voornaamste behoren de spinnen, de roofwantsen, de loopkevers en de roofvliegen alsook de amfibieën, de vogels en de vleermuizen. Bij de parasieten zijn de schimmels de voornaamste belagers en in veel minder mate de sluipwespen en de nematoden. Daarnaast treedt er ook kannibalisme op. Tel: 014 / 56 23 27 Fax: 014 / 56 23 31 Blz. 4/8 Soortbesprekingen Men kan stellen dat er een permanente keveractiviteit is en dat elke soort zijn eigen activiteitspatroon heeft afhankelijk van het gewas en het bodemtype. We kunnen ze het best indelen volgens de voortplantingsperiode in relatie tot de teelt (bodembehandelingen en gewasbescherming). I. Voortplanting van februari tot eind april. - belangrijke grondbewerkingen - bodemherbiciden en bodeminsecticiden I. 1. Aloconota gregaria Is een van de meest voorkomende soorten in het agrarische gebied vanaf België tot en met Polen. Het is een uitgesproken akkerbewoner, aangezien hij daarbuiten in andere open vlakten slechts in geringe mate voorkomt. Ze komen zowel dominant voor in granen, hakvruchten (suikerbieten en aardappelen) en maïs. Het verbouwde gewas heeft echter 'wel' invloed op de populatieontwikkeling van deze soort. De kever is ongeveer 3 mm lang en bruin van kleur, hij is slank en heeft lange poten. Over hun voeding is bijzonder weinig geweten. Wel heeft men kunnen aantonen dat ze zich voeden met de eieren van de koolvlieg. In wintertarwe, op kleigrond, zijn ze reeds actief in januari, op leemgrond vanaf maart. Ze bereiken hun maximale populatieaangroei aan het einde van juni tot half juli. In suikerbiet komen ze pas voor vanaf mei en ze bereiken hun maximale populatieaangroei al in mei-juni. Eind juli daalt het aantal opnieuw zeer sterk. In de herfst is de activiteit in de akkers te verwaarlozen. Men neemt aan, dat zowel de larven als de volwassen individuen zich zéér sterk verspreiden gedurende het gehele seizoen. De eieren komen uit in april-mei. De overwintering gebeurt als volwassen individu. Kempisch Vormingscentrum voor Land- en Tuinbouw Kleinhoefstraat 4, 2440 Geel II. Voortplanting mei - juni - geen nefaste bodembewerkingen - herbiciden en insecticiden II. 1. Tachyporus hypnorum Deze soort komt vrijwel over de gehele noorderbreedte voor, zowel in Noord-Amerika als in NoordEurazië (boven de tropengordel). Hij is vochtminnend en heeft een voorkeur voor zware gronden. De kever is ongeveer 6 mm lang en het halsschild en de dekvleugels zijn lichtbruin. Op beide delen tekent er zich een grote zwarte druppelvormige vlek af. De kop en het achterlijf zijn donkerbruin, de poten lichtbruin. Ze voeden zich overwegend met springstaarten, bladluizen, eieren en larven van vliegen. Ook verorberen ze aanzienlijke hoeveelheden zwammen. Tachyporus soorten zijn vooral 's nachts actief. Zowel de volwassen exemplaren als de larven gaan dan op jacht in het gewas. Op de bodem zijn ze gedurende de nacht weinig actief. Maar overdag is de situatie schijnbaar omgekeerd en zijn ze actief op het bodemoppervlak, vooral 's middags. Ze komen voornamelijk voor in granen. In suikerbieten zijn ze eerder sporadisch te vinden. Op boomkwekerijpercelen worden ze regelmatig waargenomen. De overwintering van deze soort gebeurt niet op het perceel, maar in de haagkanten en grasstroken. Vanaf begin mei begint de kolonisatie en stijgt de populatie in de akker zeer snel. Die bereikt zijn maximum begin juni, daarna zakt het aantal sterk terug naar een lager niveau. De vrouwtjes leggen hun eieren in mei en juni. Nadat ze de larvale stadia hebben doorlopen verschijnen de volwassen exemplaren einde juli tot en met augustus. Er is dan opnieuw een lichte stijging van het aantal op te merken. Ze verlaten de percelen nog voor het aanbreken van de herfst. Vermoedelijk paren ze reeds voor de herfst. De overwintering gebeurt als volwassen kever. Tel: 014 / 56 23 27 Fax: 014 / 56 23 31 Blz. 5/8 III. Voortplanting van juli tot september Andere belangrijke soorten - in het algemeen geen herbiciden en insecticiden - oogstwerkzaamheden en bodembewerkingen in de graanteelten. Aleochara bilineata en A. bipustulata. De larven van deze soort leven halfparasitair in de poppen van vliegen, vooral van de koolvlieg. Tijdens het eerste larvale stadium zijn ze nog beweeglijk en zoeken ze vliegenpoppen op. De larve dringt de pop binnen en consumeert de inhoud. Na de vervelling in de pop volgen twee stadia van een geheel ander type, die bijna bewegingloos zijn. Ten slotte verpopt ze binnen het puparium van de vlieg. De kevers zijn predators. Ze zijn 2 tot 2,5 mm lang, smal en zwart met een metaalachtige glans. De dekschilden zijn roodachtig bruin. Hun levenscyclus is volledig afgestemd op de made van de koolvlieg. Een keverlarve eet ongeveer 5 maden per dag. In totaal vernietigen ze 1200 eieren en 130 maden en een paar honderd poppen. Uit een veldstudie in de U.S.A. is gebleken dat deze soort tussen de 30% en de 70% van de poppen op een perceel kan parasiteren. III. 1 Oxypoda exoleta Deze soort komt voor op akkers, in vochtige weilanden en in droge bosachtige omgevingen. Hoewel deze soort algemeen voorkomend is, werd hij op akkers nog nooit als dominante soort waargenomen. Hij heeft een voorkeur voor zwaardere gronden. Op lichtere gronden komt hij in kleinere aantallen voor. Het verbouwde gewas heeft blijkbaar geen invloed op het aantal. Hij komt zowel voor in hakvruchten als in granen. Over zijn voeding is niets geweten. De spitse kaken laten wel vermoeden dat het een roofinsect is. Hun activiteit start in wintergranen vanaf maart. Gedurende het seizoen zijn geen uitgesproken hoge populatiepieken. Gedurende het ganse seizoen zijn er op de akkers vrouwtjes met rijpe eieren aanwezig. De larven leven voor het grootste deel van het jaar in de bodem. De eerste nieuwe volwassen kevers komen te voorschijn in juni. Er wordt verondersteld, dat de voortplanting hoofdzakelijk in de late zomer begint. Zowel de bevruchte vrouwtjes als de larven overwinteren in de bodem. IV.Voortplanting van november tot februari - geen plantenbeschermingsmiddelen - oogst en bodembewerkingen in suikerbieten IV. 1 Atheta aegra Dit zou oorspronkelijk een mediterrane soort zijn die de jongste jaren zijn uitbreiding naar het noorden heeft gemaakt. Het is een warmteminnende soort die bestand is tegen extreem droge condities. De jonge volwassen kevers komen te voorschijn in de zomermaanden (mei tot juni) De volwassen kevers vertonen tekens van activiteit in de winter. Oligota flavicornis Deze soort voedt zich met spint en leeft op kruidachtige planten, struiken en bomen en is van enig belang in de fruitteelt. Ze komt voornamelijk voor bij zware spintinfecties. De kever is zwart en behaard. De antennen zijn geel en de poten roodbruin. De eieren worden in de nabijheid van spinteieren gelegd en komen na 4 tot 8 dagen uit. De larven voeden zich aanvankelijk met spinteieren, later ook met de volwassen individuen. Het larvale stadium duurt ongeveer 1 maand. Daarnaast kunnen we ook op bomen en struiken vaak nuttige soorten van het geslacht Tachyporus en Oxytelus aantreffen. Deze en andere soorten die van belang kunnen zijn in de boomkwekerij worden momenteel onderzocht door het Departement Gewasbescherming (CLO) te Merelbeke. Yves Marcipont (KVLT), Hans Casteels en Johan Witters (CLO) Kempisch Vormingscentrum voor Land- en Tuinbouw Kleinhoefstraat 4, 2440 Geel Tel: 014 / 56 23 27 Fax: 014 / 56 23 31 Blz. 6/8 De weekschildkevers De larven van de weekschildkevers (Cantharidae) zijn zeer nuttig omdat zij gedurende de winterrust van andere nuttige insecten de belangrijkste predators zijn van bladluizen en van andere insecten. De larven zijn bruin en hebben een fluweelachtig uiterlijk. Algemene beschrijving De weekschildkevers worden ook wel soldaatjes genoemd. In het algemeen zijn ze 10 tot 15 mm groot en smal gebouwd. Hun lichaam en hun dekschilden voelen erg week aan, omdat ze erg weinig chitine bevatten. Ze zijn meestal geel tot oranjeachtig of zwart van kleur en hebben lange poten. Net zoals bij de lieveheersbeestjes, de oliekevers en de bladhaantjes kunnen ze bloed uit hun kniegewrichten laten vloeien. Dit noemt men 'reflexbloeden'. Ze gebruiken dit als een afweermechanisme tegen aanvallers. De afweerstoffen in het bloed zijn giftig, bijtend en onwelriekend. Omgeving / levenswijze Weekschildkevers worden het vaakst aangetroffen op bloemen in de volle zon en in de buurt van bladluiskolonies. Vooral de schermbloemige soorten zoals de berenklauw zijn erg geliefd bij deze keverfamilie. Voeding De volwassen kevers voeden zich voornamelijk met nectar, pollen en honingdauw maar ook met bladluizen of andere insecten. De larven voeden zich uitsluitend met insecten. Voortplanting / Ontwikkelingsstadia Beschrijving / Omgeving / Voeding De levenscyclus van de weekschildkevers neemt één jaar in beslag: die bestaat uit een eistadium, zes larvale stadia, een popstadium en een volwassen stadium. Kempisch Vormingscentrum voor Land- en Tuinbouw Kleinhoefstraat 4, 2440 Geel De volwassen kevers paren en leggen hun eieren in mei en juni in een vochtige bodem. De ontwikkeling van het eerste tot en met het vijfde larvale stadium vindt plaats van juni tot september en het zesde larvenstadium van oktober tot april. De verpopping vindt plaats gedurende de maanden april en mei. De weekschildkeverlarven leven op het bodemoppervlak en verkiezen een vochtige omgeving zoals gras- en weiland boven de naakte grond van een akker. De grootste activiteit wordt waargenomen van oktober tot haf december (6e larvale stadium). Ze zijn daardoor een van de belangrijkste predators in de herfst en winterperiode. Hun bovengrondse activiteit houdt op bij een luchttemperatuur van -10°C en een bodemtemperatuur van 0°C. Bij de dooi komen ze massaal opnieuw boven de grond of de sneeuw. Op naakte akkers zijn de larven gering aanwezig (2-6 individuen/m²), maar op akkers met een groenbedekking of wintertarwe en in grasland en in de akkerranden komen ze vaak veelvuldig voor (15 - 100 individuen/m²). Niettegenstaande, dat de larven minder mobiel zijn dan de kevers, kunnen ze zich gedurende hun ontwikkeling toch over een afstand van meer dan 180 m verplaatsen. De larven voeden zich met bladluizen en zachte larven van bijvoorbeeld vliegen en muggen. Maar ook rupsen en aardwormen vallen regelmatig ten prooi. De larven hebben echter niet de mogelijkheid om larven met een harde huid te verorberen of insecten die te snel of te groot zijn. Ook kunnen ze zich niet voeden met naaktslakken. De belangrijkste prooiconsumptie gebeurt door het zesde larvale stadium in de periode oktober tot midden december, bovendien is er nog een aanvullende prooiconsumptie in de vroege lente. Tel: 014 / 56 23 27 Fax: 014 / 56 23 31 Blz. 7/8 Soortbesprekingen II. Cantharis obscura eik soldaatje De drie meest belangrijke soorten zijn: I. Cantharis fusca II. Cantharis obscura III. Cantharis livida De kever is 8 tot 13mm groot. Het lichaam is zwart, de zijkanten van het halsschild en de kaken zijn oranje gekleurd. De kever voedt zich met bladluizen en ander insecten, maar hij vreet ook wel eens aan de I. Cantharis fusca zwart soldaatje St.Janskever Deze nuttige soort treffen we aan in bosranden, op weiden en akkers. De kever is 15 mm groot, langwerpig en plat. Hij heeft een zwart lichaam. Het voorste deel van de kop, een gedeelte van het halsschild en een gedeelte van de antennen zijn roodbruin, alsook de buikzijde en de binnen kant van de voorpoten. De lange antennen zijn draadvormig. De larven zijn fluweelzwart. Zowel de kever als de larven voeden zich hoofdzakelijk met bladluizen en andere kleine insecten. bloemen van fruitbomen. III. Cantharis livida geel soldaatje De kever van deze nuttige soort is 25 mm groot en volledig oranjegeel van kleur. Hij komt zeer courant voor op bloemen in de volle zon. Yves Marcipont - KVLT Hans Casteels en Johan Witters Departement Gewasbescherming, Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek, Merelbeke Dit demonstratieproject wordt medegefinancierd door de Europese Unie en de Administratie Land- en Tuinbouw van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Kempisch Vormingscentrum voor Land- en Tuinbouw Kleinhoefstraat 4, 2440 Geel Tel: 014 / 56 23 27 Fax: 014 / 56 23 31 Blz. 8/8