Interdependenties en ongelijkheden Waarom verandert een trend van richting? Wout Ultee Hedendaagse sociologische theorieën 19-11-2009 Naar aanleiding van Nico Wilterdink, Ongelijkheid en interdependentie, 1993 en Nico Wilterdink, De ontwikkeling van sociaal-economische ongelijkheid in de wereld, 2000 Wilterdinks onderzoekbevindingen uit 1993 : Na decennia van daling, nam sinds 1970 in de VS de inkomens- en vermogensongelijkheid toe, in andere industrielanden als het Verenigd Koninkrijk en Zweden was er ook een daling geweest en begonnen deze ongelijkheden toen ook toe te nemen, zij het dat de denivellering in Nederland pas midden 1980 begon en nu al enkele jaren tot stilstand is gekomen Meervoudige bevinding voor inkomensongelijkheden: Inkomen uit kapitaal Inkomen uit arbeid Inkomen uit uitkeringen Wilterdinks vraag : Waarom toen deze nivellering en later deze denivellering? Wilterdinks methodologisch inzicht : De omkering moet met dezelfde hypothese worden verklaard als de trend Ultee’s toevoeging : En de late omkering voor Nederland ook De door Wilterdink as oppervlakkig verworpen hypothesen : Als zich in een land een laagconjunctuur voordoet, nemen de ongelijkheden toe In 1980-1985 laagconjunctuur, maar bij opleving na 1985 ook toename ongelijkheid Als een land een rechtse regering krijgt, nemen de ongelijkheden toe Ook in links Zweden namen de ongelijkheden toe Vasthouden : Hoe diep graaft Wilterdinks eigen hypothese? Uitkomst : Wilterdink onderscheidt onvoldoende tussen hoger-niveau en lager-niveau hypothesen Wilterdink plaatst een nieuwe lagerniveau hypothese naast de lager-niveau hypothesen over conjunctuur en politiek Uitgangspunt van Wilterdinks theoretische overwegingen : Elias’ interdependentieBEGRIP Ultee: maar hoe luidt Wilterdinks interdependentieHYPOTHESE? Verruiming van interdependentienetwerken doet ongelijkheden toenemen, Verdichting van interdependentienetwerken doet ongelijkheden afnemen ‘Deze stellingen zijn echter nog te algemeen’ ‘Een globaal antwoord moet hier volstaan’ Vergelijk de bewoordingen van Wilterdinks bevinding met de bewoordingen van Wilterdinks hypothese : De bevinding gaat over industrielanden De hypothese gaat niet over (industrie)landen, maar over interdependentienetwerken De inwoners van een industrieland vormen een interdependentienetwerk, maar ze kunnen natuurlijk ook afhankelijk zijn van de inwoners van andere landen Wilterdinks hypothese herformuleerd als een hypothese over landen: Hoe sterker de inwoners van een land van elkaar afhankelijk zijn, des te kleiner zijn de vermogensen inkomensverschillen tussen hen Ga uit van deze hypothese Welke bijkomende veronderstellingen moet Wilterdink dan maken om zijn bevindingen te verklaren ? Tot 1970 werden de inwoners van elk industrieland van de wereld meer afhankelijk van elkaar, daarna minder afhankelijk Dat is ad hoc Lees Wilterdinks hypothese als een hoger-niveau hypothese en kom met een lager-niveau hypothese Hoe opener de economie van een industrieland, des te groter de ongelijkheden in dit land Met welke bijkomende verondersteling van de hogerniveau naar de laatste lager-niveau hypothese ? Als de economie van een industrieland opener wordt door afschaffing van invoerrechten op eindproducten uit industrialiserende landen met lage lonen, dan worden de werkgevers en aandeelhouders in dit land minder afhankelijk van de werknemers in dat land Met welke bijkomende veronderstelling van deze lager-niveau hypothese naar Wilterdinks bevindingen ? Tot 1970 was in industrielanden de invoer van eindproducten uit industrialiserende landen met lage lonen door heffingen zo goed als onmogelijk, daarna werden deze rechten verlaagd en soms geheel afgeschaft Klopt iets van deze bijkomende veronderstelling? Ja Nieuwe Wereldhandelsovereenkomst van 1975 Maar waarom dan VS omkering trend in 1970 en Nederland omkering trend in 1985 ? En waarom daling inkomen uit uitkeringen ? Opgeworpen en door Wilterdink niet beantwoorde onderzoeksvraag : Werden de markten voor eindproducten in de VS al voor 1975 vrijer? Het hele verhaal ? De markten van industrielanden voor eindproducten werden opener, Maar de wereldmarkt voor olie werd minder vrij door het kartel van de OPEC En daarom werd de voornaamste energiebron en grondstof van de rijke INDUSTRIElanden duurder Tweede lager-niveau hypothese : Hoe minder vrij de markten voor energiebronnen in een industrieland, des te duurder de prijs van energie er is, des te lager de koers van de munt van dit land, des te groter de schulden van dit land en des te lager de uitkeringen in dit land Bijkomende veronderstelling bij deze tweede lager-niveau hypothese voor Nederland : De inkomsten van de Nederlandse staat stegen door de aardgasbel bij Slochteren, terwijl die van andere industrielanden zonder deze unieke energiebron daalden Opgeworpen vraag: Wat klopt er van deze bijkomende veronderstelling ? Wilterdink 1993 evenals Elias, Brinkgreve & Korzec, Franke heel veel aandacht voor de vaststelling van het te verklaren verschijnsel Maar ze toetsen de bijkomende veronderstellingen uit de verklaring zelf nauwelijks Wilterdink 2003 in tegenstelling tot Wilterdink 1993 wel een toetsing van bijkomende veronderstellingen? Neen Wilterdink verlaat het kader van zijn oude figuratiesociologie met haar verklaringen voor trends gedurende een eeuw met behulp van hypothesen over de gevolgen van interdependenties binnen landen en tussen landen Wilterdinks vragen blijven gaan over ongelijkheden Maar nu niet alleen ongelijkheden binnen industrielanden, Ook ongelijkheden tussen landen en ongelijkheden tussen alle inwoners van de aarde en de trends daarin sinds 1800 En terwijl in 1993 een globaal antwoord moest volstaan, worden nu suggesties voor een verklaring gegeven En die suggesties hebben niet alleen betrekking op interdependenties Maar tevens op tijden voor 1800 Wilterdink gaat naar Lenski verwijzen en de figuratiesociologie wordt tot een ecologisch en technologisch-ideologisch evolutionisme Volgende keer De Swaan Hoeveel macht A ook over B heeft, A is altijd in een bepaald opzicht en in zekere mate afhankelijk van B Absolute macht bestaat niet