EUROPEES KOOPRECHT - `TRADE USAGE` EN ZELFREGULERING

advertisement
NEDERLANDS JURISTENBLAD
EUROPEES
KOOPRECHT ‘TRADE USAGE’ EN
ZELFREGULERING
ž Raad voor de rechtspraak ook van de
rechtspraak?
ž Vredesprijs voor Unidentified Political
Object?
ž Meer over civiele procesinnovatie
P. 1-67 JAARGANG 88 4 JANUARI 2013
10295507
1
NIEUW
Innovatief legal expertsysteem
voor overnames
Voor een overname haalt u alles uit de kast. Actuele modellen,
Houd zelf de controle
bijgewerkte checklists, wijzigingen in wet en regelgeving en de
Met SmartDox M&A heeft u controle over het gehele
proces van een overname, vanaf de eerste vraag van uw
cliënt tot de definitieve ondertekening
laatste jurisprudentie: alles komt ter tafel. U laat niets aan het
toeval over. SmartDox loodst u aan de hand van een interactieve
Altijd zeker van uw zaak
en intelligente checklist door het hele proces. Zodat, wanneer
Met SmartDox M&A ziet u niets over het hoofd, wordt
iedere vraag gesteld en is alle content beoordeeld door
een deskundige redactie
u de deal kunt sluiten, er slechts één druk op de knop nodig is
Bespaar kostbare tijd
om de juiste overeenkomsten en documenten te genereren.
SmartDox M&A faciliteert alle te nemen stappen:
u werkt efficiënter
Close deal. Met SmartDox M&A bent u zeker van uw zaak.
www.Kluwer.nl/SmartDox/M&A
Expert in juridische contracten
Inhoud
3
Vooraf 1
Mr. C.E. Drion
Hoe hond Lulu een megazaak
won
4
Wetenschap 2
Dr. V. Mak
Volgens lokaal gebruik…
Over ‘trade usage’ en
zelfregulering bij het voorstel
voor een Gemeenschappelijk
Europees Kooprecht
14
19 - 23
Mr. W.J.J. Los
Reactie op ‘Luie rechters draaien
het recht door de gehaktmolen’
Mr. J.H.M. van Swaaij
Maak gehakt van beperkingen
aan omvang processtukken
Debby Nobel en Hans Vetter
Geef het Project Civiele
Procesinnovatie het voordeel van
de twijfel!
Reactie op ‘Kroniek van het
burgerlijk procesrecht’
Mr. M. Ynzonides, mr. M. de Boer
Naschrift: Besteed tijd, geld en
aandacht aan waar het werkelijk
om gaat: instandhouding van een
uitstekende èn gemotiveerde
rechterlijke macht!
10-25 Rechtspraak
26 Boeken
27-40 Tijdschriften
41-44 Wetgeving
45-52 Nieuws
53 Universitair nieuws
54 Personalia
55 Agenda
Omslag: © Images.com/Corbis
EUROPEES
KOOPRECHT ‘TRADE USAGE’ EN
ZELFREGULERING
transcripts which were in
ž Raad voor de rechtspraak ook van de
rechtspraak?
ž Vredesprijs voor Unidentified Political
Object?
P. 1-67 JAARGANG 88 4 JANUARI 2013
1
MARKS better than those
24
38
39
50
56
63
64
65
10295507
by John Holloway, but with
given to him.”
Pagina 3
Het PROBLEEM van het
GEKR is dat veel middelgrote
en KLEINE ondernemingen
die met hun producten de
GRENS over willen helemaal
GEEN ZICHT hebben op wat
gebruikelijk is in buitenlandse
markten
Pagina 5
Mr. dr. G.C. van Daal, mr. G.H.G.M.
van Berkel en mr. A Das Gupta
Naschrift
Rubrieken
DEGREE certificate and
those later PRODUCED
Mr. J.A. Hoeksma
De wondere wegen van het
Nobelcomité
Vredesprijs voor Unidentified
Political Object?
Reacties 5 - 9
NEDERLANDS JURISTENBLAD
IDENTICAL form to
Mr. F.C. Bakker
Is de Raad voor de rechtspraak
ook de Raad van de rechtspraak?
Essay 4
DOG was able to obtain a
ž Meer over civiele procesinnovatie
10
Focus 3
“Without any difficulty the
Het is dus GOED, zelfs onontbeerlijk, dat er van de ZIJDE
van de RECHTERS en andere
professionals in de rechtspraak
TEGENGAS wordt gegeven
op het gebied van de
PRODUCTIENORMEN!
Pagina 11
De CONSTRUCTIE van een
bovennationale vorm van
GEZAGSORGANISATIE
waar bijna 30 STATEN en
meer dan 500 MILJOEN
burgers zijn betrokken mag
beschouwd worden als een
belangrijke VERNIEUWING
van de politieke THEORIE en
het STELSEL van
internationale betrekkingen
Pagina 17
De GERECHTSHOVEN
volgen met de PILOTS de
rechtsontwikkeling en willen
VOLDOEN aan de VRAAG
naar SNELLER procederen
Pagina 19
Menige ZAAK had voor de
VERLIEZENDE partij NIET
verkeerd af hoeven te
lopen als haar ADVOCAAT er
meer WERK van gemaakt had
en op meer punten (veel)
UITGEBREIDER ingegaan was
Pagina 20
Met de SUCCESSEN van deze
PROEF doen we ons
VOORDEEL bij de verdere
differentiatie en versnelling van
de CIVIELE
RECHTSPRAAK
Pagina 22
RECHTERS, raadsheren, sluit
u ALLEN aan bij dit MANIFEST en zorg ervoor dat wij
weer mogen GENIETEN van
een UITSTEKENDE én
gemotiveerde rechterlijke macht
Pagina 23
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het abonne-
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
ment automatisch met een jaar verlengd.
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2012/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected], www.njb.nl en
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
www.kluwer.nl
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
Capital Media Services
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
pleging, Richard H. Happé, belastingrecht, Aart Hendriks,
Uitgever Simon van der Linde
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechtssociologie, Martijn
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
W. Hesselink, rechtsvergelijking en Europees privaatrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, C.J.H.
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
Jansen, rechtsgeschiedenis, Harm-Jan de Kluiver, onderne-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
mingsrecht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Theo de
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Roos, straf(proces)recht, Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J.
tel. (0570) 673 555.
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Schrijver, volkenrecht en het recht der intern. organisaties,
Abonnementsprijs Inclusief toegang tot het besloten deel
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Ben Schueler, omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migra-
van www.njb.nl en inclusief automatisch te ontvangen
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
tierecht, Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
banden € 298,- inclusief BTW en verzendkosten.
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G.
Studenten 50% korting! Losse nummers € 26,50.
Visser, intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
en recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
Wibier, financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
periode, tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maanden voor
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar worden
Each of the debtors is jointly and
severally liable for compliance
with all the provisions of this loan
agreement
And now in Dutch*
Het Juridisch-Economisch Lexicon
Uw instrument voor een accurate vertaling van
juridische en economische teksten
Nu ook Engels-Nederlands!
* Ieder van de schuldenaars is hoofdelijk verbonden voor de nakoming van het
geheel uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening
• Online product
• Altijd actueel
• 60.000 lemmata
• Ruim 100.000
voorbeeldzinnen
Samensteller:
Aart van den End,
Gateway
Woordenboeken
Meer informatie of bestellen? www.kluwer.nl/lexicon
Vooraf
1
Hoe hond Lulu een megazaak won
1
Sommige zaken verdienen het om aan de vergetelheid te worden ontrukt. Zo’n zaak is zonder twijfel het geschil tussen BSkyB en EDS, dat
leidde tot een vonnis van de High Court van Londen van
26 januari 2010.1 Een aantal kengetallen moge dit illustreren. De zaak betreft een claim van £ 709 miljoen, het
vonnis beslaat 486 pagina’s en 2350 rechtsoverwegingen,
de zaak heeft gedurende een periode van 10 maanden 109
zittingsdagen gekend en is neergeslagen in zo’n vierhond
ordners (nog los van de door partijen ook elektronisch, via
hyperlinks, beschikbaar gestelde stukken). De legal costs
bewogen zich (in totaal) in de ordegrootte van (ruim)
meer dan £ 50 miljoen.2 Wie deze gegevens tot zich door
laat dringen, kan niet anders dan vol bewondering of
afgrijzen, afhankelijk van het gekozen perspectief, concluderen hoezeer de rechterlijke afdoening van Nederlandse
civiele zaken (ook de zeer grote) verschilt van die aan de
andere zijde van het Kanaal.3
En het begon allemaal zo vredig en relatief klein. In
februari 2000 neemt Sky zich publiekelijk voor om een
bedrag van £ 50 miljoen te investeren in een (grotendeels)
nieuw ICT-systeem, dat binnen een jaar operationeel zou
moeten zijn. In de in maart 2000 op gang gezette aanbesteding doen PWC en EDS mee. In augustus 2000 komt
tussen BSkyB en EDS een letter of intent tot stand, waarop
in november 2000 de definitieve overeenkomst volgt tussen EDS en een dochter van BSkyB, Sky Subscribers Services (SSS). Dit contract bevatte een aansprakelijkheidsbeperking voor EDS tot een maximum van 30 miljoen Pond.
EDS maakte, huiselijk gezegd, een potje van het project,
dat uiteindelijk £ 265 miljoen kostte en jaren te laat klaar
was. Door het zeer aanzienlijke verschil tussen de geleden
schade £ 709 miljoen en de exoneratie, had BSkyB er een
even aanzienlijk belang bij om deze nare contractuele klip
te omzeilen.
BSkyB bedacht de volgende proces-strategische route: (1) een claim van SSS op EDS op grond van intentional
misrepresentation (omdat de exoneratie daarop niet zag),
(2) een claim van BSkyB op EDS, alsmede (3) een claim
van BSkyB en SSS tegen de moeder van EDS, beide op
(onder meer) dezelfde grond (omdat er geen contract en
dus ook geen exoneratie tussen deze partijen bestond).
Om die route met succes te kunnen volgen, moest BSkyB
naar Engels recht ten minste aannemelijk maken:
- dat EDS incorrecte mededelingen had gedaan voor het
sluiten van de overeenkomst;
- dat EDS van die onwaarheden op de hoogte was of dat
sprake was van bewuste roekeloosheid (zo zouden wij zeggen);
- dat EDS de intentie had om BSkyB te laten vertrouwen
op die onwaarheid; en
- dat BSkyB ook werkelijk daarop vertrouwde.
Dat dit niet eenvoudig zou zijn, spreekt wel voor
zich, maar BSkyB poogde natuurlijk de onderste steen
boven te krijgen, en zij liet daartoe onder meer de meeste
personen uit het onderhandelingsteam aan de zijde van
EDS in rechte horen. En dat werd interessant. De belangrijkste uitingen (representations) tijdens de vroege fase
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
van de aanbesteding werden van de zijde van EDS gedaan
door ene John Holloway.4 Die had duidelijk gemaakt dat
EDS over alle benodigde resources beschikte en in staat
zou zijn om in negen maanden - binnen budget - het project af te maken. De litigators aan de zijde van BSkyB
beseften dat hun zaak kon staan of vallen met de geloofwaardigheid van deze getuige. Tijdens de verhoren sierde
John Holloway zich onder meer, net als tijdens de onderhandelingen, met een door hem verworven titel, een MBA
uit 1995/1996 bij Concordia College, op het eiland St.
Johns. Op dag 37 van het proces werd hij geconfronteerd
met de website van Concordia College, doch John verklaarde die nog nooit te hebben gezien. Hij herinnerde zich
daarentegen wel heel goed hoe de gebouwen van Concordia College eruit zagen, dat hij steeds op St. Johns was binnengevlogen in een klein vier- tot zespersoons vliegtuigje
en dat hij op St. Johns was omdat hij daar een project
deed voor Coca Cola.
Toen produceerde Mark Howard QC, een van de
advocaten aan de zijde van BSkyB, nog een MBA-diploma
van Concordia College, niet minder plechtig dan dat van
John Holloway, maar gesteld op naam van Lulu, de hond
van Mark Howard. Zoals het vonnis zegt: “Without any difficulty the dog was able to obtain a degree certificate and
transcripts which were in identical form to those later produced by John Holloway, but with marks better than those
given to him.” En uit ander bewijs bleek dat alles wat John
Holloway had verklaard over Concordia College,5 gelogen
was. Het vonnis concludeert: “he repeatedly perjured himself, deliberately and knowingly seeking to mislead the
Court (…) his credibility was completely destroyed.” Vervolgens slaagt EDS er niet in om het door de Court aangenomen bewijsvermoeden dat dan ook de representations
van Holloway over de timing van het project gelogen
waren, te ontzenuwen. Barbertje hangt en EDS betaalt
£ 200 miljoen vooruit.6 Op 9 juni 2010 wordt de zaak
geschikt voor £ 318 miljoen. Tribute to Lulu.
Coen E. Drion
1. High Court, Queen’s Bench Division (Technology and Construction Court), Justice Ramsey,
Case No HT-06-311, [2010] EWHC 86 (TCC). De zaak is in de ICT-wereld (ook in Nederland)
bekend, maar heeft daarbuiten in ons land weinig aandacht getrokken.
2. Aan de zijde van BSkyB was sprake van legal costs van £ 45 miljoen.
3. En wie ziet ooit een Nederlands rechterlijk oordeel waarin aan het slot uiterst beleefd de
advocaten aan beide zijden worden bedankt, als ook de gerechtsauditeurs?
4. Naam om privacyredenen gewijzigd.
5. Concordia College bestond uitsluitend op internet. Ook Coca Cola had niets op St. Johns en
het eiland heeft nooit een vliegveld gekend.
6. Voorts breekt heel juridisch Londen nu de pen over nieuwe clausules, wil men geen representations meer in dit soort contracten en zo meer.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
3
2
Wetenschap
Volgens lokaal gebruik…
Over ‘trade usage’ en zelfregulering bij het voorstel voor
een Gemeenschappelijk Europees Kooprecht
Vanessa Mak1
Uniform recht komt vaak voort uit de behoefte om internationale (handels)contracten te faciliteren. De
gedachte is dat eenvormig recht transactiekosten vermindert, onder andere met betrekking tot het uitzoeken
welke gevolgen of beperkingen buitenlands recht heeft voor een contract, de kosten van een eventuele juridische procedure, en het onderhandelen over welk recht van toepassing is op het contract. De vraag is of deze
doelen wel bereikt worden nu uniform recht veelvuldig gebruik maakt van open normen, waardoor juist
ruimte voor interpretatie en daardoor rechtsonzekerheid blijft. Dit artikel bespreekt deze problematiek in het
licht van de rol van ‘trade usage’ in het voorstel voor een Gemeenschappelijk Europees Kooprecht (GEKR),
waar de verwijzing naar nationaal of lokaal recht voor middelgrote en kleine ondernemingen tot onverwachte
uitkomsten kan leiden. Beargumenteerd wordt dat een oplossing kan liggen in een combinatie van Europese
sturing en zelfregulering.
1. Uniform recht en open normen
Internationale handel is gebaat bij rechtszekerheid. Een
Engelse rechter vatte het ooit samen door te zeggen:2
‘in all mercantile transactions the great object
should be certainty. And therefore it is of more consequence that a rule should be certain than whether the
rule is established one way or the other: because speculators in trade then know which ground to go upon.’
Zekerheid dus, zodat handelaren kunnen inschatten
naar welke kant het kwartje valt bij juridische twistpunten, en zij daarop hun handelsbeslissingen kunnen inrichten. Deze behoefte wordt nog steeds gevoeld in de internationale handel en heeft er onder andere toe geleid dat
uniform recht wordt gecreëerd. Uniform recht geeft partijen in verschillende landen een neutrale optie zodat geen
van tweeën een voordeel heeft bij het inschatten van de
zekerheid/risico’s van een transactie. Het kan daardoor
ook kostenbesparend werken.
Kosten waarop bespaard kan worden zijn bijvoorbeeld de kosten van het uitzoeken welke gevolgen of
beperkingen buitenlands recht heeft voor een contract, de
kosten van een eventuele juridische procedure, en het
onderhandelen over welk recht van toepassing is op het
contract.3
Het beste voorbeeld van uniform recht is misschien
wel het Weens Koopverdrag 1980, dat van toepassing is op
internationale koopcontracten tussen commerciële partijen. Het merendeel van de handelsnaties in de wereld is
daarbij aangesloten.4 Nu is daar voor Europa recent een
nieuw voorstel voor uniform recht bij gekomen, namelijk
het Ontwerp Gemeenschappelijk Europees Kooprecht
4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
(GEKR).5 De bedoeling is dat het GEKR als ‘28ste rechtsstelsel’ in de EU gaat gelden en dat partijen het middels een
rechtskeuze tot toepasselijk recht op hun contract kunnen
kiezen.6 Met dit instrument beoogt de Europese Commissie een uniforme regeling te bieden voor consumentencontracten, maar ook voor ‘business-to-business’ (B2B)
contracten in Europa. B2B wordt hier wel beperkt tot contracten waarbij in elk geval één middelgrote of kleine
onderneming (mkb’er) partij is.7
Het is echter nog maar de vraag of het GEKR voor
dit type handelscontracten – en overigens ook voor consumentenkoop – een verschil gaat maken.8 Voor rechtszekerheid en het beperken van transactiekosten is een
eerste vereiste dat de regels duidelijk zijn. Echter, aan die
duidelijkheid lijkt het GEKR op een aantal punten tekort
te schieten. Art. 4 geeft de nationale rechter de opdracht
de regeling ‘autonoom’ uit te leggen, wat in de praktijk
niet makkelijk zal zijn.9 Voorts is er een ander probleem
waarbij ik in deze bijdrage uitgebreider wil stilstaan,
In de handel is het niet
ongebruikelijk dat niet alles
letterlijk is uitgestippeld en dat
partijen de normale gebruiken uit
hun branche volgen
namelijk de uitleg van overeenkomsten en de rol van
open normen daarbij.
In de handel is het niet ongebruikelijk dat niet alles
letterlijk is uitgestippeld in een contract en dat partijen
eenvoudigweg de normale gebruiken uit hun branche volgen. Zij weten dan bijvoorbeeld binnen welke termijn
betaald dient te worden of welke periode als redelijk
wordt bestempeld als klachttermijn voor non-conformiteit.10 Uniforme regelgeving met betrekking tot handelscontracten houdt daarmee rekening in de uitlegbepalingen door te verwijzen naar ‘trade usage’ waaraan partijen,
onder omstandigheden, naast de expliciete inhoud van
het contract of de tekst van de regeling gebonden kunnen
zijn.11 Ook in het Nederlandse recht is het overigens niet
ongebruikelijk om naar gewoonterecht te verwijzen als
aanvullende rechtsbron.12 In het GEKR is een dergelijke
verwijzing neergelegd in art. 59(d), (e) en in art. 67. Het
probleem van het GEKR is echter dat veel middelgrote of
kleine ondernemingen die met hun producten de grens
over willen juist helemaal geen zicht hebben op wat
gebruikelijk is in buitenlandse markten, waar nationale of
lokale gebruiken gelden. Wat te doen als in dit soort gevallen een uitlegprobleem ontstaat?
Het betreft hier niet alleen een praktische vraag,
maar in wezen ook een bredere vraag naar rechtsvorming
in een tijd waarin het privaatrecht van alle kanten wordt
bestookt door invloeden van buiten.13 Hoewel private partijen veel zelf kunnen bepalen met betrekking tot de
inhoud van hun contract, hebben zij niet in de hand welke invulling bij leemtes wordt gegeven door het toepasselijk recht. In een tijd dat rechtsvorming op veel verschillende niveaus plaatsvindt, onder andere door
zelfregulering, wordt de kenbaarheid van regelgeving
minder. Hoe kunnen ondernemers in deze context nog
overzicht hebben met welke regels zij op lokaal, nationaal
of internationaal niveau te maken hebben? En kan worden voorkomen dat een mkb’er voor verrassingen komt te
staan indien hij voor het GEKR kiest?
In deze bijdrage betoog ik dat voor het GEKR een
oplossing kan worden gevonden door een aansluiting te
zoeken tussen Europese sturing en zelfregulering: ‘trade
usage’ in verschillende nationale en lokale markten kan
aan ondernemers worden kenbaar gemaakt door in de
praktijk ontwikkelde regels op een overzichtelijke manier
beschikbaar te maken. Concreet kan worden gedacht aan
het opstellen van een databank van modelcontracten en
gedragscodes.14 Daarbij kunnen zowel de Europese wetgever als private actoren betrokken zijn. De gedachte dat
‘private law 2.0’ tot stand komt door een samenspel tussen verschillende actoren,15 krijgt op deze manier handen
en voeten. Ik bespreek eerst ‘trade usage’ (paragraaf 2),
alvorens te bekijken welke rol Europese regelgeving en
zelfregulering kunnen hebben bij de invulling van de
norm (paragraaf 3). Ik sluit af met een conclusie.
2. ‘Trade usage’
‘Trade usage’ duidt op de gewoonten en handelwijzen die
gelden tussen handelaren in een bepaalde markt.16 In de
tekst van uniforme regelgeving zoals het GEKR of het
Weens Koopverdrag wordt specifiek naar gewoonterecht
verwezen.17 Veelal wordt daarbij een onderscheid gemaakt
tussen de gewoonten en handelwijzen, maar zij komen
beide op hetzelfde neer: het gaat erom vast te stellen welke oplossingen als gebruikelijk worden aanvaard in een
bepaalde branche. Dat het daarbij gaat om gewoonten in
een handelscontext, komt kort en bondig tot uitdrukking
in de term ‘trade usage’. Ik zal in het vervolg kortweg naar
die term verwijzen.
Auteur
art. 6; vergelijk K. Boele-Woelki, A. Keirse
deze bijlage, volsta ik met verwijzing naar
2009), nrs. 282-284.
1. Dr. V. Mak is als universitair hoofddocent
en S. Kruisinga, ‘Naar een contractenrecht
het GEKR.
13. Over het ‘nieuwe privaatrecht’, zie
verbonden aan de vakgroep privaatrecht
voor de Unie; Waar de Europese regelgever
8. Bij consumentenkoop spelen ook andere
J.B.M. Vranken in zijn noot bij de aandelen-
van de Universiteit van Tilburg.
aan moet denken’, NJB 2011/27, afl. 2, p.
problemen, zoals het niveau van consumen-
lease-arresten, NJ 2012, 184.
58-65.
tenbescherming en de vraag of een keuze
14. Ten dele sluit dat aan bij de door de
Noten
5. Voorstel voor een Verordening van het
voor het GEKR de bescherming van art. 6
Europese Commissie voorgestelde ‘begelei-
2. Vallejo vs. Wheeler (1774) 1 Cowp 143,
Europees Parlement en de Raad voor een
lid 2 Rome I-Verordening opzij zet. Zie
dende maatregelen’ bij het GEKR; zie Com-
Lord Mansfield op p. 153. Zie ook Pan-
gemeenschappelijk Europees Kooprecht,
daarover Boele-Woelki, Keirse en Kruisinga
municatie COM(2011) 636 definitief, p. 11
chaud Frères SA vs. Etablissements General
COM(2011) 635 definitief. Voor een
(nr. 4).
en hieronder para. 3.
Grain Co [1970] 1 Lloyd’s Rep 53, 59
bespreking, zie o.a. E. Hondius en A. Keirse,
9. Kritisch over deze bepaling: S. Whittaker,
15. Vergelijk. Vranken, NJ 2012, 184; J.M.
(Winn LJ).
‘Optioneel Instrument van Europees con-
‘The Proposed “Common European Sales
Smits, Private Law 2.0. On the Role of
3. Vergelijk L. Bernstein, ‘An (Un)Common
tractenrecht: nieuw gezicht of facelift?’,
Law”: Legal Framework and the Agreement
Private Actors in a Post-National Society
Frame of Reference: An American Perspec-
NJB 2011/1625, afl. 31,, p. 2076-2082; zie
of the Parties’ (2012) 75 Modern Law
(Den Haag: Eleven Publishing 2011); V.
tive on the Jurisprudence of the CESL’
ook John Cartwright c.s., ‘Grensoverschrij-
Review 578, p. 587.
Mak, ‘Policy Choices in European Consumer
(Common Market Law Review, nog te
dend conctracteren? Dat lossen we samen
10. Voor het Weens Koopverdrag wordt
Law: Regulation through “Targeted Diffe-
verschijnen). Beschikbaar via http://ssrn.
wel op’, NJB 2011/972, afl. 19, p. 1246-
voor dat laatste een termijn van een maand
rentiation”’ (2011) 7 European Review of
com/abstract=2067196.
1250.
aangehouden; vergelijk C.B. Andersen,
Contract Law 257-74.
4. Hoewel een veelgehoorde kritiek zegt
6. Groenboek van de Commissie over
‘Article 39 of the CISG and its “Noble
16. F. Ferrari, ‘What Sources of Law for
dat het Weens Koopverdrag in de praktijk
beleidsopties voor de ontwikkeling van een
Month” for Notice-Giving; A (Gracefully)
Contracts for the International Sale of
standaard wordt uitgesloten, laat de hoe-
Europees contractenrecht voor consumen-
Ageing Doctrine?’ (2012) 30 Journal of
Goods? Why One Has to Look Beyond the
veelheid rechtspraak zien dat het toch vaak
ten en ondernemingen, COM(2010) 348
Law and Commerce 185.
CISG’ (2005) 25 International Review of
wordt toegepast; zie www.cisg.law.pace.
definitief, p. 9.
11. Zie art. 9 Weens Koopverdrag en art.
Law and Economics 314, p. 333. Vergelijk
edu. In het midden- en kleinbedrijf hoeft
7. Verordening (nr. 5), art. 7. Ik verwijs hier
1.9 Unidroit Principles.
voor het Nederlandse recht Asser/Hartkamp
dat niet per se een bewuste keuze te zijn,
naar de Verordening waaraan het Ontwerp
12. Vergelijk. art. 6:248 lid 1 BW; Asser/
& Sieburgh 6-III*, nr. 382.
maar kan het zijn dat partijen niet hebben
GEKR als bijlage is toegevoegd. Waar in de
Hartkamp & Sieburgh 6-III*, Algemeen
nagedacht over de mogelijke opt-out onder
tekst wordt verwezen naar bepalingen uit
overeenkomstenrecht (Kluwer: Deventer
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
5
Wetenschap
In veel gevallen zullen ondernemers weten welke
gebruiken gelden in een bepaalde branche of dat snel uitvinden op het moment dat ze daarin actief worden. In
welke gevallen is het dan nodig om naar ‘trade usage’ te
kijken? In beginsel gaat het vooral om situaties waarin
reeds een geschil is ontstaan en waarin in de overeenkomst zelf en in het toepasselijk recht geen oplossing te
vinden is. Het gewoonterecht kan leemtes opvullen en
wordt daartoe zowel in de nationale als in de internationale handel aangewend. In het Nederlandse recht zien we
bijvoorbeeld dat wordt teruggegrepen naar de verkeersopvatting indien voor een concreet geval een leemte in de
wet bestaat.18 Een tweede punt waarop het belangrijk is
inzicht te hebben in ‘trade usage’ is voorafgaand aan het
aangaan van een overeenkomst. Partijen zijn erbij gebaat
te kunnen inschatten welke uitkomst een rechter zal
bereiken bij een eventueel geschil.19
Het GEKR gaat veel verder door partijen
ook te binden aan lokale of regionale
‘usage’ buiten de eigen handelssfeer
Waar zit nu het probleem bij de verwijzing naar ‘trade
usage’ in art. 59(d), (e) en art. 67 van het GEKR? Er zijn ten
minste drie punten te noemen waar onduidelijkheid – en
daardoor rechtsonzekerheid – in de hand wordt gewerkt.
Ten eerste moet, zoals in de introductie aangegeven, worden aangenomen dat ‘trade usage’ zowel op internationale
als ook op nationale of lokale gewoonten en handelwijzen
ziet. Dat de bepaling zo ruim moet worden gelezen, wordt
expliciet aangegeven in het commentaar bij art. II. – 1:104
van het Ontwerp Gemeenschappelijk Referentiekader (GRK)
waarvan het GEKR de tekst bijna woordelijk heeft overgenomen.20 Het GEKR verschilt op dit punt van het Weens Koopverdrag. Art. 9 lid 2 van het Verdrag bepaalt:
‘Tenzij anders is overeengekomen, worden partijen
geacht op hun overeenkomst of de totstandkoming hiervan stilzwijgend toepasselijk te hebben verklaard een
gewoonte waarmee zij bekend waren of behoorden te zijn
en die in de internationale handel op grote schaal bekend
is aan, en regelmatig wordt nageleefd door partijen bij
overeenkomsten van dezelfde soort in de desbetreffende
handelsbranche.’
Het Verdrag toetst dus op twee punten: het moet
gaan om een gewoonte waarmee partijen bekend waren
of behoorden te zijn, en die internationaal in een bepaalde branche wordt nageleefd. Ook regionale (maar dus wel
internationale) ‘trade usage’ kan onder de bepaling
komen, zij het in beperkte omstandigheden. In het algemeen geldt dat partijen slechts aan regionale gewoonten
gebonden zijn indien zij gevestigd zijn in de betreffende
regio of zij daar regelmatig zaken doen en om die reden
van het gebruik wisten of behoorden te weten.21 Het GEKR
gaat veel verder door partijen ook te binden aan lokale of
regionale ‘usage’ buiten de eigen handelssfeer. Art. 67 lid 2
bepaalt namelijk dat partijen gebonden zijn door een
6
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
gewoonte die algemeen van toepassing zou worden
geacht ‘door handelaren die zich in dezelfde situatie
bevinden als de partijen’. Wat geldt voor lokale handelspartners, geldt dus ook voor buitenlandse ondernemers
die zich op die markt begeven.
Een tweede punt van onzekerheid betreft het bewijs
van ‘trade usage’. Mocht een ondernemer in een geschil een
gewoonte moeten aantonen, bijvoorbeeld dat het gebruikelijk is om een termijn van een maand aan te houden voor
het klagen over non-conformiteit ‘binnen redelijke termijn’,22 dan is de vraag welk bewijs hij daartoe moet aanvoeren. In beginsel moet die vraag worden beantwoord
naar nationaal procesrecht. Bewijsrecht verschilt van land
tot land op dit punt,23 waardoor het voor een ondernemer
(zeker een mkb) niet direct duidelijk zal zijn of, en welk
bewijs hij moet aanvoeren. In de meeste rechtsstelsels zal
de bewijslast liggen bij de partij die zich op het gewoonterecht beroept, maar het is ook mogelijk dat de rechter er ex
officio een beroep op doet.24 Hier biedt het GEKR dus geen
uniforme oplossing die de kosten in een eventueel geschil
kan beperken. Eventueel kan een forumkeuze uitkomst bieden, maar het is de vraag of een mkb’er zo ver doordenkt
bij het aangaan van een overeenkomst.25
Ten derde wordt de rechtsbetrekking tussen partijen
in veel rechtsstelsels verder ingekleurd door de goede
trouw of – om bij de terminologie van het huidige BW te
blijven – de redelijkheid en billijkheid. Een bepaling van die
strekking is opgenomen in art. 2 GEKR dat bepaalt dat
‘[e]lke partij moet handelen in overeenstemming met de
goede trouw en de redelijkheid en billijkheid’. Hieruit kan
onzekerheid ontstaan omdat ook indien een ‘trade usage’
wordt bewezen, het nog mogelijk is dat een nationale rechter ervan afwijkt op grond van de goede trouw. In beginsel
gaat namelijk de regel van art. 67 lid 1 altijd voor op die
van lid 2: de gewoonten en handelwijzen waarover partijen
instemming hebben bereikt of die tussen hen gebruikelijk
zijn geworden gaan boven een algemeen geldend ‘trade
usage’ in de betreffende branche.26 Wat de rechter in de
rechtsbetrekking leest op grond van de goede trouw, kan
dus ‘trade usage’ opzij zetten. Op dit punt kunnen tussen
nationale rechters grote verschillen bestaan. Een Engelse
rechter zal bijvoorbeeld minder snel geneigd zijn dan de
Nederlandse rechter om een grote rol toe te kennen aan de
goede trouw in de uitleg van overeenkomsten.27
Het GEKR laat dus nogal wat te wensen over op het
gebied van rechtszekerheid en kan tot verrassingen leiden
indien partijen geen expliciete afspraken hebben
gemaakt. Hoewel dat ook geldt voor nationale situaties
waar tussen partijen geen concrete afspraken zijn
gemaakt, laat deze onzekerheid zich in geval van het
GEKR nog sterker voelen. Het instrument kan, indien het
Ontwerp in de huidige vorm wordt aangenomen, immers
pas van kracht worden bij een ‘opt-in’ door partijen.
Rechtsonzekerheid maakt het instrument minder aantrekkelijk voor ondernemers, in het bijzonder voor
mkb’ers die juist voor het GEKR zouden kiezen om verschillen tussen nationaal recht te ontlopen.28 Niettemin
zijn er wegen om meer zekerheid te bieden.
3. Zelfregulering 2.0
Voor de concretisering van open normen uit het GEKR
kan naar de wetgever worden gekeken. Pavillon pleit bij-
voorbeeld voor meer sturing vanuit Europa bij de invulling van open normen, onder andere door het Europese
Hof (via prejudiciële vragen en inbreukprocedures), een
zorgvuldige omzetting van scherpere Europese regelgeving en een strakker aangestuurd handhavingsstelsel.29
Ten dele kan sturing vanaf Europees niveau een oplossing bieden om uniforme toepassing van het GEKR te
bereiken, maar nog meer voor de hand bij ‘trade usage’
ligt zelfregulering. De invulling van deze norm komt
immers vanuit de praktijk zelf. Deze twee methoden
17. Zie de bepalingen genoemd in nr. 11,
mentaar bij art. II. – 1:104, p. 140 en 144.
Function of Usages in the United Nations
oneerlijke bedingen C.M.D.S. Pavillon, Open
art. 59(d), (e) en 67 GEKR.
21. Vergelijk. Oberster Gerichtshof Oosten-
Convention on the International Sale of
normen in het Europees consumentenrecht.
18. P. Memelink, De verkeersopvatting
rijk, 21 maart 2000, CISG-Online no. 641;
Goods’ (2005-06) 25 Journal of Law and
De oneerlijkheidsnorm in vergelijkend per-
(Den Haag :Boom 2009), p. 74-76.
P. Huber and A. Mullis, The CISG. A new
Commerce 107, p. 124-26.
spectief (Kluwer: Deventer 2011), p. 518 e.v.
19. Ibid, en vergelijk Vallejo vs. Wheeler
textbook for students and practitioners
25. Hierbij speelt hetzelfde probleem als bij
28. Met name verschillen in nationaal consu-
(nr. 2).
(München :Sellier 2007); Ferrari (nr. 16), p.
rechtskeuze, vergelijk nr. 4.
mentenrecht; vergelijk M.B.M. Loos, ‘Naar
20. Zie Study Group on a European Civil
333-334.
26. Zie DCFR commentaar art. II. – 1:104,
een optioneel instrument’, in: M.W. Hesse-
Code/Research Group on EC Private Law
22. Art. 39 van het Weens Koopverdrag, zie
p. 140. Dezelfde verhouding geldt tussen
link, A. van Hoek, M.B.M. Loos en A.F. Salo-
(Acquis Group), Principles, Definitions and
nr. 10.
art. 9 lid 1 en 2 van het Weens Koopver-
mons, Het Groenboek Europees contracten-
Model Rules of European Private Law.
23. Vergelijk DCFR, commentaar bij art. II.
drag; zie Ferrari (nr. 16), p. 333.
recht: naar een optioneel instrument? (Den
Draft Common Frame of Reference (DCFR),
– 1:104, p. 142.
27. Vergelijk over de toepassing van de
Haag: Boom 2011) 157, 164-165.
Full Edition (München: Sellier 2009), com-
24. Ch. Pamboukis, ‘The Concept and
oneerlijkheidsnorm uit Richtlijn 93/13 inzake
29. Zie Pavillon, p. 518.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
7
Wetenschap
Door het omzetten in modelcontracten wordt de open norm van
‘trade usage’ voor specifieke gevallen geconcretiseerd en dat kan
de rechtszekerheid ten goede komen
sluiten elkaar echter niet uit – in tegendeel, rechtsvorming door de Europese wetgever en rechter gecombineerd met normering via zelfregulering past bij het
‘nieuwe privaatrecht’. Het invullen van rechtsnormen op
verschillende niveaus van regulering door verschillende
actoren is gebruikelijk aan het worden, zeker in Europa.
Wat nog onvolledig is uitgewerkt, is het theoretisch
kader waarin deze rechtsvorming plaats vindt. Zonder
daar in deze bijdrage uitvoerig op in te gaan, verdient de
rol van zelfregulering in het kader van ‘trade usage’ in
het GEKR nadere invulling. Daarmee wordt op een klein
gebied ingevuld hoe ‘private law 2.0’ concreet kan werken. Ik bespreek eerst de sturing vanuit Europa, daarna
de rol van zelfregulering.
a) Europese sturing
De Europese Commissie is zich ervan bewust dat het GEKR
nog geen volledig kader geeft voor grensoverschrijdende
transacties. Ter aanvulling op het instrument worden ‘begeleidende maatregelen’ ontwikkeld in nauwe samenwerking
met partijen waarvan de Commissie denkt dat ze in de
praktijk gebruik zullen gaan maken van het GEKR.30 Er
wordt op drie terreinen ingezet: modelcontracten, een databank van rechterlijke uitspraken, en opleidingssessies voor
beoefenaren van juridische beroepen. Hoewel het eerste
initiatief – waarin zelfregulering een rol kan vervullen –
het meest belovend lijkt voor de invulling van ‘trade usage’,
geldt dat voor de andere twee niet per se.
Met het tweede initiatief beoogt de Commissie een
publiek toegankelijke databank te creëren, waarin uitspraken van nationale rechters met betrekking tot de uitleg
en toepassing van het GEKR kunnen worden opgenomen
en bekeken. Verder zal de Commissie opleidingssessies
organiseren voor beoefenaren van juridische beroepen
die het GEKR gebruiken.31 Hoewel dit mooie initiatieven
zijn om uniforme toepassing van het GEKR na te streven,
mag worden betwijfeld of ze bij de invulling van ‘trade
usage’ veel kunnen betekenen. Ten aanzien van het tweede initiatief – de databank van rechterlijke uitspraken – is
het probleem dat het een tijd zal duren voordat voldoende materiaal beschikbaar is om enige conclusies te trekken over hoe nationale rechters ‘trade usage’ in concrete
gevallen invullen. Het is nog maar de vraag of het GEKR
veel gaat worden gebruikt in de praktijk en voorts of de
belangen in individuele gevallen voldoende zullen zijn
om een juridische procedure aan te spannen als een
geschil ontstaat; het gaat om consumentencontracten en
contracten met middelgrote en kleine ondernemingen.32
Bij het derde initiatief kan worden afgevraagd hoeveel de
Commissie aan praktijkjuristen kan bijbrengen over ‘trade
usage’: het zou eerder voor de hand liggen dat juristen die
gevallen zelf in de praktijk tegenkomen en de Commissie
daarover informeren. Met betrekking tot ‘trade usage’, zij
het niet voor informatie over de uitleg en toepassing van
8
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
het GEKR in meer algemene zin, lijkt een opleidingssessie
voor deze juristen dus niet heel zinvol.
Het eerste initiatief – het opstellen van modelcontracten met hulp van deskundigen uit de praktijk – lijkt voor
de invulling van ‘trade usage’ wel veelbelovend. De Commissie beoogt dat ‘Europese standaardvoorwaarden voor
overeenkomsten’ worden ontwikkeld op basis van voorstellen van ‘het Europees Parlement, ondernemingen, beoefenaren van juridische beroepen en consumentenorganisaties’.33 Die standaardvoorwaarden kunnen heel concreet de
vorm krijgen van modelcontracten waaruit een geïnteresseerde handelaar een keuze kan maken. Een deskundigengroep bestaande uit mogelijke gebruikers zal binnen drie
maanden na inwerkingtreding van het GEKR worden opgericht en zal aanwijzingen geven over de inhoud van modelcontracten die betrekking hebben op de verschillende sectoren waarin zij werkzaam zijn.34 Voor het invullen van
‘trade usage’ past het voorstel om gebruik te maken van
modelcontracten goed. Ten dele zijn de gewoonten en handelwijzen in een sector vaak neergelegd in concrete regels
(bijv. gedragscodes) en daardoor uitdrukkelijk geregeld door
middel van zelfregulering. Het omzetten van praktische
ervaring in modelcontracten creëert dus een brug tussen
de praktijk en de open norm uit de wetgeving.
Van de drie initiatieven – modelcontracten, databank
van rechtspraak, en opleiding – lijkt de eerste dus een
goede aanzet te geven voor meer zekerheid in het GEKR.
Door het omzetten in modelcontracten wordt de open
norm van ‘trade usage’ voor specifieke gevallen geconcretiseerd en die verscherping kan de rechtszekerheid ten
goede komen.
b) Rechtszekerheid en zelfregulering 2.0
Toch is er reden om voorzichtig te zijn met de voorgestelde regeling voor modelcontracten. Een zwak punt blijft
zitten in de goede trouw als onderliggend beginsel van de
rechtsverhouding tussen partijen. Bernstein maakt een
vergelijking met de VS waar voor verschillende markten
eigen modelregels bestaan die kenbaar zijn voor derden
en waarvan de strikte handhaving door de rechter, zoals
gedaan in het New Yorkse recht, veel zekerheid biedt. Zij
pleit voor een soortgelijke benadering bij het GEKR.35 De
vraag is echter of een dergelijke redenering stand houdt
in de EU, waar het merendeel van de lidstaten juist wel de
flexibiliteit kent van de goede trouw. Ook indien een
modelcontract vastlegt wat gebruikelijk is, dan kan het
best dat een bepaling opzij wordt gezet op grond van de
redelijke verwachtingen van partijen over en weer.36
Een oplossing van dit probleem zit mijns inziens in
het loslaten van de gedachte dat rechtszekerheid alleen
gediend is met een uniforme toepassing van het GEKR.
Voor partijen is dat niet per se het geval. Zij hebben er
belang bij te weten welke regels gelden ten aanzien van
het aangaan en uitvoeren van hun overeenkomst, en hoe
de uitkomst van een eventueel geschil zal zijn. Voor zover
zij dat niet zelf in het contract regelen, is het van belang
dat de geldende regels kenbaar zijn. Ik noemde dit al in
de inleiding als voornaamste factor. Al vaker is benadrukt
dat commerciële partijen in het algemeen een grotere
waarde hechten aan een zekere regel dan aan de beste
regel (whatever it may be).37
De verscherping van een open norm als ‘trade usage’
in het GEKR kan vanuit dit oogpunt nog op een andere
manier plaatsvinden dan reeds door de Commissie is overwogen. In plaats van het inzetten op een zo uniform mogelijke toepassing van het GEKR kan ruimte worden gelaten
voor nationale of lokale verschillen. Op ten minste twee
manieren kan tegelijkertijd de transparantie of kenbaarheid van regelgeving – en daarmee de rechtszekerheid –
worden gewaarborgd in de invulling van ‘trade usage’. Ten
eerste kan een databank worden samengesteld van
bestaande instrumenten van zelfregulering in de EU-lidstaten waarin gewoonten en handelwijzen worden benoemd.
Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan gedragscodes
die gelden voor specifieke branches (textiel, detailhandel).
Door die per land of regio te ordenen, wordt het voor
ondernemers die de markt in willen gemakkelijker om na
te zoeken met welke regels zij te maken krijgen.
Ten tweede zou een benadering kunnen worden
gekozen die zich baseert op ‘normatieve standaarden’. Een
centraal begrip, bijvoorbeeld uit het EU-recht, kan als referentiepunt dienen voor andere regelgeving, inclusief zelfregulering. Door aan te geven op welke punten regelgeving striktere of juist minder strenge normen aanlegt dan
de centrale standaard, wordt voor private partijen kenbaar
hoe de verschillende regelingen zich tot elkaar verhouden.
Ik heb deze gedachte elders uitgewerkt voor de ‘gemiddelde consument’ in het Europese consumentenrecht.38 Ook
voor ‘trade usage’ in het GEKR zou hier een oplossing kunnen liggen. Wordt bijvoorbeeld in een modelcontract bij
het GEKR een voorwaarde opgenomen die een Europese
‘trade usage’ neerlegt, dan kan worden toegestaan dat
daarvan in lokale markten wordt afgeweken mits wordt
aangegeven hoe en op welke gronden. Een voorbeeld is om
aan te geven in welke gevallen een redelijke termijn voor
klachten over non-conformiteit bijvoorbeeld korter is dan
een maand of juist langer.39
4. Conclusie
Rechtszekerheid en een open norm als ‘trade usage’ in het
GEKR hoeven elkaar dus niet te bijten. Wel is het belangrijk rekening te houden met de specifieke problemen die
kunnen gaan spelen bij de verwijzing naar gewoonterecht
in de uitleg van GEKR-handelscontracten. Voor mkb’ers die
grensoverschrijdende overeenkomsten aangaan kan de
verwijzing naar gewoonterecht tot verrassingen leiden;
een Nederlandse ondernemer kent niet per se de gebruiken in regio’s van bijvoorbeeld Duitsland, Frankrijk, of
Hongarije. Hoewel dit soort verschillen ook lokaal kunnen
bestaan, bijvoorbeeld tussen Groningen of Middelburg, is
het op Europees niveau lastiger om daarop zicht te krijgen. De afstand is te groot, zowel geografisch als cultureel.
Voor de huidige praktijk is het niettemin interessant te
zien dat hiervoor nieuwe oplossingen kunnen worden
gevonden. In plaats van uniforme toepassing van het
GEKR na te streven, kan de kenbaarheid van ‘trade usage’
worden vergroot door middel van Europese sturing (bijv.
het opstellen van Europese modelcontracten) en door
‘zelfregulering 2.0’.
In plaats van het inzetten op een zo
uniform mogelijke toepassing van het
GEKR kan ruimte worden gelaten voor
nationale of lokale verschillen
De twee voorgestelde oplossingen voor zelfregulering 2.0 focussen op het transparanter maken van
bestaande gewoonten door middel van een databank van
zelfregulering en door middel van normatieve standaarden. Zij kunnen tot grotere zekerheid bijdragen, al hebben
zij meer voeten in de aarde dan de ontwikkeling van
modelcontracten op EU-niveau. Met name de verwijzing
naar normatieve standaarden is een proces dat niet van
de ene op de andere dag zal worden overgenomen, al zijn
her en der verspreid al wel voorbeelden te vinden.40 Een
databank samenstellen van bestaande gedragscodes en
modelcontracten voor diverse sectoren is wellicht eenvoudiger te realiseren. De Europese Commissie zou dat idee
bijvoorbeeld kunnen oppakken bij de al bestaande initiatieven voor ‘begeleidende maatregelen’ bij het GEKR. Door
die aanvullingen wordt een aansluiting gemaakt met de
praktijk en stijgen de kansen dat het Europese kooprecht
door ondernemers gebruikt gaat worden.
30. Vergelijk Communicatie COM(2011)
36. Vergelijk. voor Nederland: HR 23
40. Richtlijn 2011/38 betreffende consu-
met verwijzing naar de EU-standaard; zie
636 definitief.
december 2005, NJ 2010, 62 (De Rooij
mentenrechten, overweging 34 en Art. 4 en
o.a. Office of Fair Trading v. Purely Crea-
31. Mededeling van de Commissie inzake
c.s./Van Olphen).
5 sluit bijvoorbeeld inhoudelijk aan op het
tive Ltd. [2011] EWHC 106 (Ch); Office of
het Opbouwen van vertrouwen in EU-bre-
37. Vergelijk R.P.J.L. Tjittes, ‘Uitleg van
‘gemiddelde consument’-begrip uit de
Fair Trading v Abbey National plc [2008]
de rechtvaardigheid: een nieuwe dimensie
schriftelijke contracten’, RM Themis
OHP-regeling; vergelijk V. Mak, ‘De gren-
EWHC 875 (Comm) (Andrew Smith J);
aan Europese gerechtelijke opleiding,
2005/1, 2, p. 20.
zen van maximumharmonisatie in het Euro-
[2009] EWCA Civ 116; [2009] 2 WLR
COM(2011) 551 definitief.
38. V. Mak, ‘Scharnierpunt tussen Europees
pese consumentenrecht’ [2011] Nederlands
1286; [2009] UKSC 6; [2009] 3 WLR 1215
32. Vergelijk Bernstein (nr. 3), p. 10.
en nationaal consumentenrecht: de ‘gemid-
Tijdschrift voor Burgerlijk Recht (NTBR)
(the Bank Charges case) besproken door S.
33. Ibid.
delde consument’ als gemeenschappelijke
558, p. 560-61. Zie ook HR 5 juni 2009, NJ
Whittaker (2011) 74 Modern Law Review
34. Communicatie COM(2011) 636 defini-
standaard?’ [2011] Maandblad voor Ver-
2012, 182 (De Treek/Dexia). Verder wordt
106. Zie ook Hof Den Bosch, 29 mei 2012,
tief, p. 11.
mogensrecht 185-90.
ook in lagere rechtspraak wel naar het
LJN BW6738 en van dezelfde datum LJN
35. Bernstein (nr. 3), p. 17-18.
39. Zie Andersen (nr. 10).
begrip verwezen, zij het niet altijd expliciet
BW6749.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
9
Focus
3
Is de Raad voor de
Rechtspraak ook de Raad
van de rechtspraak?
Frits Bakker1
De eerder in dit blad door Bart van Lierop gesignaleerde kloof tussen rechters en hun bestuur hangt samen
met de invoering van het integrale management en het Lamicie-bekostigingssysteem. Bij het maken van dat
bekostigingssysteem is steeds uitgangspunt geweest dat de rechter zelfbewust en autonoom is en dat hij/zij
nooit zal instemmen met een lagere kwaliteit ten behoeve van een hogere financiering. Er werd vanuit gegaan
dat er in zoverre een automatische rem in het systeem zou zitten. Onderschat is echter dat rechters het op
allerlei fronten heel erg goed willen doen.
Inleiding
Bart van Lierop schreef onder de titel ‘De kloof tussen rechters en hun bestuur; zorgen over de interne onafhankelijkheid van de rechters in Nederland’ (NJB 2012/2096, afl. 37,
p. 2616) een belangrijke beschouwing over de verhouding
tussen rechters en hun bestuurders. Vanuit de Raad voor
de Rechtspraak lever ik graag een bijdrage aan dat debat.
Van Lierop signaleert een groeiende kloof tussen
rechters en bestuurders in de rechtspraak. Hij snijdt in
verband daarmee een paar thema’s aan:
a) De dominantie van de productienormen brengt de
autonomie van de rechter en de kwaliteit van de rechtspraak in gevaar.
b) De vrijheid van meningsuiting van rechters wordt door
bestuurders onvoldoende gegarandeerd.
c) De interne onafhankelijkheid van de rechter en de
daarop gebaseerde adequate behandeling van zaken
vergt de investering van meer tijd en middelen.
d) De Raad voor de Rechtspraak heeft door samenstelling
en wijze van benoeming te weinig representativiteit en
legitimatie en de benoemingsprocedure gerechtsbestuurders illustreert de ‘top down’ benadering door de Raad.
Ik signaleer – helaas – de kloof ook. Kloven vragen
om overbrugging. Daaraan wil ik proberen met deze reactie bij te dragen. Ik zal daarbij betogen dat de kloof – paradoxaal genoeg – deels haar oorzaak vindt in de wetswijziging die beoogde de onafhankelijkheid van de rechtspraak
als instituut beter in de wet te verankeren. De kloof hangt
namelijk nauw samen met de invoering van het integrale
management en het Lamicie-bekostigingssysteem.
Een klein stukje historie
Voor 1 januari 20022 was er in de rechtspraak sprake van
duaal management: de president was de leidinggevende
van de rechterlijke ambtenaren en de minister van Justitie
10
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
was leidinggevende van de gerechtsambtenaren. Gerechten hadden geen eigen budget. De minister betaalde de
salarissen en was verantwoordelijk voor alle materiële
voorzieningen. Natuurlijk waren er lokaal kleine budgetten voor lopende uitgaven. Als raio kreeg ik in 1979 een
voorschot op mijn salaris uit ‘de postzegelkas’.
De minister bepaalde de formatie van de gerechten
(rechterlijk en niet-rechterlijk personeel). Presidenten en
griffiers togen met de pet in de hand naar het departement om daar formatie los te peuteren, als de kasten weer
te klein waren voor de achterstand en/of de werkdruk de
pan uit rees. Legendarisch zijn de verhalen over presidenten die iets voor elkaar kregen en anderen die daarover
dan weer woedend waren! Bij het toekennen van extra
budget werd door het departement vanzelfsprekend gelet
op productie, maar het systeem werd gekenmerkt door
een totaal gebrek aan transparantie.
Tegen dit systeem bestonden veel bezwaren, maar
het had ook een voordeel. De bezwaren:
– De invloed van het departement op de rechtspraak werd
als te groot ervaren, want ‘wie betaalt, bepaalt’. Omdat het
systeem niet transparant was, werd het systeem ook ervaren als een departementaal ‘verdeel en heerssysteem’.3
– Het systeem werd als te inflexibel ervaren. Men zag
lokaal mogelijkheden voor verbeteringen die verloren
gingen in bureaucratie.
– Het duale karakter van de structuur ging steeds meer
wringen. De gerechtsambtenaar had een feitelijk leidinggevende (veelal: een rechter), maar dat was niet de
ambtelijk leidinggevende.
– We kunnen nu vaststellen dat het systeem ook een voordeel had: rechters waren niet zelf verantwoordelijk en dus
ook niet zelf aansprakelijk en konden altijd met het vingertje naar ‘the bogeyman’ in Den Haag wijzen, die weer
eens geen formatie ter beschikking stelde, het gebouw
niet moderniseerde, geen computers aanschafte, kortom
geen begrip had voor de noden van de rechter. Veel problemen konden op die manier worden geëxternaliseerd.
In de negentiger jaren werd breed gedeeld dat de
rechtspraak het heft in eigen hand moest nemen. Dat
gebeurde in 2002. De gerechten werden bestuursorganen
(sui generis) met eigen budgetten en eigen personele
bevoegdheden. De Raad voor de Rechtspraak deed zijn
intrede als buffer tussen die zelfstandige gerechten en de
twee andere staatsmachten. De idee was: geen ‘verdeel en
heers’ meer. Het integrale management verving de oude
duale structuur. De consequentie hiervan was dat er een
bekostigingssysteem moest komen om de omvang van het
budget voor de rechtspraak vast te stellen. Rechters wilden géén systeem op basis van jaarlijkse onderhandelingen. Rechters wilden een systeem op basis van objectief
meetbare factoren en de werklast werd als de meest relevante factor gezien. Het resultaat: het Lamicie-bekostigingssysteem.4 De reorganisatie van 2002 heeft de rechtspraak in staat gesteld een enorme sprong voorwaarts te
maken, maar heeft de door Van Lierop omschreven kloof
als ongewenst neveneffect gehad.
De productienormen in relatie tot autonomie
en kwaliteit
Hoe om te gaan met productiedruk is een even herkenbaar als onoplosbaar vraagstuk. Normen zijn van alle tijden. Wat maakt dat zij nu zoveel meer als dominant worden ervaren?
In iedere werkgemeenschap, waarin een bepaalde
hoeveelheid werk moet worden verricht door een groep
mensen, wordt het werk verdeeld en zodra men gaat verdelen worden er normen ontwikkeld. Toen ik in 1985
rechter werd, waren er normen. Ik moest 80 à 90 civiele
vonnissen schrijven (incl. het bijbehorende zittingenwerk)
in combinatie met wat losse activiteiten, zoals de verstekken en invallen bij ziekte in straf of familie. De uitspraaktermijn was zes weken en als het concept na drie weken
niet klaar was, belde de kamervoorzitter waar het bleef.
Wij zijn sindsdien ijverig geweest op het gebied van normering en bekostiging, maar ik stel vast dat er feitelijk in
aantallen niet zoveel veranderd is, hoewel de gemiddelde
zaakzwaarte overigens wel behoorlijk is toegenomen.
Wat is het verschil in beleving van de norm? Vóór
2002 had de productienorm alleen maar interne betekenis.
Het werk eerlijk verdelen en samen de instroom verwerken.
De herziening van de rechterlijke organisatie verbond echter de productienorm rechtstreeks aan het budget en die
link tussen productienorm en bekostiging heeft meegebracht dat die productienorm nu als zo dominant wordt
ervaren. Dat bestuurders ook echt gingen besturen en
managers echt gingen managen heeft daaraan bij gedragen. Vroeger werd er achter iemands rug om geklaagd dat
hij zo weinig deed, de laatste jaren krijgt men dat in een
functioneringsgesprek rechtstreeks te horen.
Bij het maken van het Lamicie-bekostigingssysteem is
steeds uitgangspunt geweest5 dat de rechter (in de woorden
van Van Lierop) zelfbewust en autonoom is dat hij/zij nooit
zal instemmen met een lagere kwaliteit ten behoeve van
een hogere financiering. Er werd vanuit gegaan dat er in
zoverre een automatische rem in het systeem zou zitten. Ik
ben daarin zelf – eerlijk gezegd – enigszins teleurgesteld.
Onderschat is dat rechters het op allerlei fronten heel erg
goed willen doen. Zij willen niet alleen zelfbewust en autonoom zijn, maar ook bijdragen aan het goed functioneren
van het gerecht en zij willen ook doorlooptijden verkorten
en een ongelukkig stel zo snel mogelijk aan een (complete)
scheiding helpen of zorgen dat een slachtoffer niet te lang
hoeft te wachten op de berechting van een strafzaak. Ook
die druk is van alle tijden en van veel beroepen. Kijk maar
eens in de gezondheidszorg. Het is dus goed, zelfs onontbeerlijk, dat er van de zijde van de rechters en andere professionals in de rechtspraak tegengas wordt gegeven op het
gebied van deze productienormen! We moeten echter wel
gezamenlijk zien te voorkomen dat daardoor een kloof tussen bestuurders en rechters ontstaat.
De vrijheid van meningsuiting
Rechterlijke ambtenaren hebben – vanzelfsprekend – vrijheid van meningsuiting. Dat betekent nog niet dat het ook
altijd verstandig is om publiek via de krant of andere media
te debatteren over verschillen van mening die er binnen de
organisatie zijn. Van Lierop stelt dat de rechtspraak de zwakste van de drie staatsmachten is. Dat valt nog te bezien!
Maar als het zo is geldt: ‘eendracht maakt macht’.
De rechter is daarbij voor de burger geen individu,
maar een verpersoonlijking van de derde staatsmacht.
Iedere rechter is ‘dé rechter’. Dit bijzondere aspect van het
rechterlijke ambt en het belang van het vertrouwen in de
rechtspraak als instituut brengt mee dat wij terughoudend moeten zijn in publieke uitlatingen, zeker ook als zij
interne meningsverschillen betreffen.
Helaas kom je er dan niet mee weg door iets te publiceren ‘op persoonlijke titel’. Ik vind die toevoeging altijd
nogal naïef. Iedere rechter snapt toch dat hetzelfde ingezonden stuk niet wordt geplaatst, als het afkomstig is van
een doorsnee burger?
Met verdoezelen van meningsverschillen heeft dit alles
niets te maken. Ik ga graag met iedere rechter over ieder
aspect van het besturen van de rechtspraak in discussie. Van
(opbouwende) kritiek worden wij als organisatie alleen maar
sterker, maar ik zet mijn kritiek niet in de krant.
Meer tijd en geld
Hierover kunnen we kort zijn: ook de Raad voor de Rechtspraak meent dat het budget voor de rechtspraak flink
zou moeten worden uitgebreid. De Raad bevindt zich met
dit standpunt (helaas) in goed gezelschap. Ook in de zorg,
het onderwijs en de culturele sector enz. enz. vinden
bestuurders en professionals dat hun budget (fors) moet
worden uitgebreid. ‘Flauw’ zult u denken. Misschien flauw,
maar tot de externe oriëntatie van de rechtspraak behoort
ook het besef dat de burger liever minder belasting wil
Auteur
departement ook werkelijk misbruik maakte
1. Mr. F.C. Bakker is lid van de Raad voor
van het systeem.
de Rechtspraak.
4. Dit systeem heeft in 2005 een belangrijke
Noten
ring van het baten lastenstelsel, maar dit is in
2. Ik neem deze datum maar even scherp;
het kader van deze bijdrage minder relevant.
in feite was er enkele jaren sprake van een
5. Ik was projectleider voor de invoering
overgangssituatie.
van het systeem vanuit de presidentenver-
3. Ik betoog hier overigens niet dat het
gadering.
wijziging ondergaan als gevolg van de invoe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
11
Focus
betalen, dat het overheidsbudget beperkt is en dat ook
rechters gebaat zijn bij dijkverzwaring, goede zorg en een
prachtig concert. Alleen in Utopia zal de situatie worden
bereikt, dat rechters voldoende tijd hebben om iedere
zaak die aandacht te geven die zij nodig heeft en daarnaast voldoende tijd hebben voor studie, overleg en reflectie en dat alles binnen een 40-urige werkweek.
Men zou nu kunnen denken: ‘de Raad zégt wel dat er
meer geld moet komen, maar relativeert dat tegelijkertijd
zodanig dat er niets van terecht gaat komen’. Dat is niet juist.
In de huidige crisisomstandigheden maakt de Raad zich er
(kei)hard voor dat het bestaande budget van de rechtspraak
niet wordt aangetast en maakt de Raad duidelijk aan de
minister en de politiek dat het bekostigingssysteem meebrengt dat een tekort aan middelen ertoe zal leiden dat
zaken op de plank moeten worden gelegd. Voortdurend
wordt daarbij uitgedragen dat rechtspraak een vitale staatstaak is en dat daarop niet kan worden beknibbeld.
Het belang van deze uiteenzetting is dat de rechter en
de gerechtsambtenaar zich moeten realiseren dat de Raad
en de gerechtsbesturen in een ander krachtenveld opereren
dan de professional. In dat krachtenveld worden óók verstandige argumenten uitgewisseld en is het niet altijd
mogelijk alle wensen te realiseren. Er ontstaat een kloof
tussen rechters en bestuurders, zodra de rechter de
bestuurder gaat aanwijzen als de verantwoordelijke – om
niet te zeggen: hoofdschuldige – voor het gevoelde tekort
aan middelen. Er ontstaat ook een kloof, indien de bestuurders – de Raad voorop – er niet in slagen de achterban voldoende te betrekken bij deze processen en onvoldoende
verantwoording afleggen over de gekozen koers. Met die
koers mag de rechter of gerechtsambtenaar het vervolgens
hartgrondig oneens zijn, maar een kloof hoeft dan niet te
ontstaan.
Raad van de rechtspraak?
Bridging the Gap © Images.com/Corbis
De Raad voor de Rechtspraak zoals wij deze kennen, zou ik
willen typeren als een typisch Nederlandse oplossing: niet
te duur en effectief. Bart van Lierop signaleert de voordelen
van de gekozen constructie: grote bestuurskracht, initiatiefrijk, ondersteunend op het gebied van kwaliteit, rechtseenheid, innovatie en externe oriëntatie. Het zal niemand verbazen dat ik dat van harte onderschrijf. Als verantwoordelijke
voor (onder meer) automatisering en innovatie signaleer ik,
welke voordelen zijn voortgevloeid uit de beslissing van
Raad en presidentenvergadering om te kiezen voor centralisering op deze gebieden. Maar Bart van Lierop signaleert ook
de keerzijde: de problemen die de Raad voor de Rechtspraak
heeft bij zijn behoefte te worden ervaren als de Raad van de
rechtspraak. Ligt dat aan de representativiteit, ligt het aan de
legitimatie of ligt het aan de ontstane kloof?
Er zijn veel modellen voor Raden voor de Rechtspraak
in Europa. De meeste Raden hebben geen budgettaire- en
bedrijfsvoeringstaken en gaan over opleiding, benoeming,
promotie en disciplinaire sancties. De meeste Raden kennen
vormen van invloed vanuit de andere staatsmachten.
Anders dan in het buitenland is de Nederlandse Raad er
niet alleen voor de rechters, maar voor de hele rechtspraakorganisatie en heeft de Raad belangrijke bedrijfsvoeringstaken, waarvoor de expertise niet altijd eenvoudig onder rechters te vinden is. Zo beschouwd is de samenstelling van de
Raad logisch en mogen we blij zijn met een niet-politieke
Raad, waarvan de niet rechterlijke leden zich even hard
maken voor de onafhankelijkheid van de rechtspraak als de
rechterlijke leden.
Het is ook maar de vraag of een anders gevormde
Raad beter in staat zou zijn geweest de benoemingsprocedure van nieuwe bestuurders in goede banen te leiden.
Elders ziet men dat een onervaren, verdeelde of zwakke
Raad geen partij is voor de andere staatsmachten bij
benoemingsprocedures.
Over die procedures wil ik hier niet zoveel meer kwijt.
Een enkele opmerking slechts: het waren de presidenten zelf
die hebben aangedrongen op het functioneringsgesprek dat
door Van Lierop ‘voorselectie’ is genoemd. Het is ook maar
welk etiket je erop wílt plakken. Het aantal presidenten dat
naar aanleiding van dit functioneringsgesprek van sollicitatie heeft afgezien is zeer gering. Velen onder de presidenten
hebben – tevergeefs – aangedrongen op een veel sterkere
regie door de Raad. Tevergeefs, omdat de Raad met sterke
support vanuit de GOR (Groepsondernemingsraad Rechtspraak) sterk hechtte aan het belang van lokale inbreng. Het
is jammer dat het in een groot aantal gevallen niet mogelijk
bleek twee kandidaten door te sturen naar de lokale procedure. Soms kwam dat, omdat er simpelweg maar één kandidaat had gesolliciteerd, soms omdat moest worden vastgesteld dat een van de kandidaten niet of (ook in vergelijking
met een andere kandidaat) niet voldoende voldeed aan het
nieuwe profiel en de lokaal gestelde eisen. Die keuze was nu
eenmaal aan de Landelijke Adviescommissie (LAC), waarin de
lokale vertegenwoordigers een even grote stem hadden als
de leden van de Raad en waarin de keuze overigens steeds
unaniem is gemaakt.
Dit soort procedures zijn altijd ingewikkeld, temeer
omdat het om personen gaat die daarin gemakkelijk
beschadigd kunnen worden. Als voorbeeld voor de gestelde
top down houding van de Raad vind ik het minder sterk.
Slot
Kunnen we de kloof dichten of overbruggen? Ja dat kan en
dan is het belangrijk ons te realiseren dat men meestal van
twee kanten begint met bouwen. In een recente bijeenkomst
met de nieuwe presidenten heb ik benadrukt dat het belang
van goede rechtspraak vergt dat de gerechten de Raad in
positie brengen en de Raad de gerechten. De Raad is er van
en voor de gerechten, zoals de gerechtsbesturen van en voor
de rechters en gerechtsambtenaren zijn. Keer op keer zal de
Raad landelijk en zullen de gerechtsbesturen lokaal moeten
uitleggen, waarom voor een bepaald beleid of een bepaalde
handelwijze is gekozen. Keer op keer zullen bestuurders in
debat moeten gaan met de professional over de gevolgen
van beleidskeuzes, over het handhaven van de professionele
standaard en over de dilemma’s die het gevolg zijn van het
altijd te krappe budget. Omgekeerd mag van de professional
verwacht worden dat hij de bestuurder ruimte geeft om zo
goed mogelijk te kunnen besturen en daarbij de lastige
afwegingen te maken, die nu eenmaal op dat terrein moeten
worden gemaakt. Ik hoor bestuurders en managers in de
rechtspraak net iets te vaak zeggen ‘je krijgt hier stank voor
dank’ en het lijkt soms net iets te populair in onze organisatie om besturen en managen te zien als ‘vuil en onaangenaam werk’. Dat is jammer, want we staan allemaal zonder
uitzondering voor hetzelfde doel: goede rechtspraak. Laat
dát de pijler zijn onder de brug die de kloof overbrugt.
Essay
4
De wondere wegen van
het Nobelcomité
Vredesprijs voor Unidentified Political Object?
Jaap Hoeksma1
De Nobelprijs voor de Vrede 2012 is in december aan de EU toegekend, op basis van verdiensten uit het
verleden. Uit het oogpunt van het voorkomen van oorlog had de prijs beter in de jaren vijftig van de vorige
eeuw aan de EGKS verleend hebben kunnen worden. Zou het de bedoeling van het Nobelcomité zijn geweest
om de inspanningen van de EU voor het bevorderen van democratie te belonen, dan had het moeten wachten
tot alle dictaturen op het Europese continent zijn verdwenen. Desalniettemin heeft de EU volgens de auteur
een prijzenswaardige inspanning geleverd door er geen genoegen mee te nemen om een Kantiaans
samenwerkingsverband van democratische staten te vormen, maar ernaar te streven zelf ook als een
representatieve democratie te functioneren.
D
e Nobelprijs voor de Vrede 2012 is aan de EU toegekend op grond van haar bijdrage aan de bevordering van vrede en verzoening, van democratie
en mensenrechten in Europa.2 De vraag kan worden opgeworpen of deze kwaliteiten wel de bijzondere verdiensten
van de Europese Unie zijn. Het doel van de Europese
Gemeenschap voor Kolen en Staal die in 1952 in werking
trad, was inderdaad om het uitbreken van een nieuwe oorlog tussen de aartsrivalen Frankrijk en Duitsland ondenkbaar en onmogelijk te maken. De EGKS die in 2002
ophield te bestaan, heeft echter geen Nobelprijs gekregen.
In de volgende decennia zijn de doelstellingen van de
Europese samenwerking omgebogen. De Voorzitter van de
Europese Commissie Barroso omschreef de EU in 2007 als
een ‘Unidentified Political Object’. Het is nauwelijks voorstelbaar dat het eerbiedwaardige Nobelcomité de Vredesprijs aan zoiets onbestemds als een UPO zou verlenen.
Deze suggestie rechtvaardigt de vraag op grond van welke
kwaliteiten de EU objectief gezien in aanmerking komt
voor de verlening van de Nobelprijs.
Het Westfaalse stelsel van internationale
betrekkingen3
De noodzaak om deze vraag aan de orde te stellen wordt
onderstreept door de wens van Bondskanselier Merkel en
andere regeringsleiders dat de EU zich moet ontwikkelen
tot een politieke unie. Dit voorstel raakt aan de kern van
het vigerende systeem van internationale relaties. Volgens
het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen is
een politieke unie waar burgers deel van uitmaken, per
14
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
definitie een Staat. De betekenis van dit stelsel kan nauwelijks worden overschat. Het vormt de basis voor de
Organisatie der Verenigde Naties en ligt ten grondslag aan
de huidige praktijk van internationale strafrechtsbedeling.
Het Westfaalse systeem dat zijn naam ontleent aan de
Vrede van Münster/Westfalen uit 1648, beheerst het
denken over staatsleer en volkenrecht al meer dan drie
eeuwen. Het is met andere woorden het dominante zo
niet uitsluitende paradigma op het terrein van de theorievorming over staten en internationale organisaties.
Het belangrijkste kenmerk van het Westfaalse stelsel
ligt in de omgang met het begrip soevereiniteit. In tegenstelling tot het feodale systeem, waarin de gezagsverhoudingen tussen kerkelijke en wereldlijke machten tamelijk
diffuus waren, ligt de soevereiniteit in het moderne stelsel ondubbelzinnig bij de Staat. De staatssoevereiniteit
heeft een intern en een extern aspect. De interne dimensie van het Westfaalse concept van soevereiniteit is dat
staten geen hogere – kerkelijke of wereldlijke – macht
boven zich hoeven dulden, terwijl de externe dimensie
van soevereiniteit inhoudt dat staten op voet van gelijkheid met elkaar omgaan. Beide kanten van dit begrip hebben zich in de loop der eeuwen verder ontwikkeld. Een
essentieel intern gevolg daarvan is dat de overtuiging
heeft postgevat dat de begrippen democratie en rechtstaat alleen tot bloei kunnen komen binnen het goed
afgegrensde verband van een Staat. Op het terrein van het
buitenlands beleid is het dogma ontstaan dat staten zich
niet mogen bemoeien met de interne zaken van andere
staten. Schending van het beginsel van niet-inmenging in
elkaars interne aangelegenheden kan een casus belli vormen, een reden om de oorlog te verklaren. Binnen het
Westfaalse stelsel vormt oorlog een geoorloofd en volgens
sommigen zelfs geëigend middel voor de beslechting van
conflicten. In de woorden van generaal Von Clausewitz is
oorlogvoering niet meer dan de voortzetting van diplomatie met andere middelen.
De Duitse filosoof Immanuel Kant heeft de oorlogzuchtige praktijken van de Europese staten in zijn essay
‘Zum Ewigen Frieden’ uit 1796 aan scherpe kritiek onderworpen.4 Hij vergeleek hun gedrag met dat van de zogenaamde ‘wilden’ in Amerika en concludeerde dat de laatste er vaak heel wat nobeler maatstaven op na hielden
dan de beschaafde staten van Europa. Getroffen door de
constatering dat een onrechtvaardigheid begaan in één
deel van de wereld in andere wordt gevoeld, onderzocht
Kant welke mogelijkheden er voor staten bestaan om op
een vreedzame manier met elkaar samen te leven. Hij zag
twee mogelijkheden: staten die de oorlog willen vermijden kunnen ofwel een ‘federatie van vrije staten’ vormen
of opgaan in een wereldstaat. Omdat Kant vreesde dat
een wereldrepubliek maar al te gemakkelijk zou kunnen
verworden tot een universele dictatuur, gaf hij de voorkeur aan het concept van een gemeenschap van staten.
De paradox van de finalité politique
Kant wordt algemeen beschouwd als de geestelijke vader
van de Organisatie der Verenigde Naties die na de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog in het leven is geroepen. De absolute soevereiniteit van staten die tot de
meest absolute wandaden had geleid, werd ingetoomd
door het Handvest van de VN en door de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948. In de volgende decennia werd de staatssoevereiniteit verder gerelativeerd ten gunste van de handhaving van individuele
mensenrechten. Maatregelen als het verbod op genocide,
de voorkoming van gedwongen terugkeer van vluchtelingen, de oprichting van het Internationaal Strafhof en de
geleidelijke invoering van het beginsel van de verantwoordelijkheid om bescherming te verlenen (R2P) hebben ten
doel om het respect voor de rechten van de mens zoveel
mogelijk te garanderen. Hoewel deze beperkingen van de
uitoefening van soevereiniteit ten voordele van het individu een positieve uitwerking op de handhaving van de
mensenrechten hebben, laten zij het beginsel van de
ongedeelde staatssoevereiniteit volledig intact.
De Verenigde Naties en de (voorgangers van de)
Europese Unie zijn beide in reactie op de Tweede Wereldoorlog ontstaan. De staten die betrokken waren bij het
proces van Europese integratie hebben vanaf het begin
echter een andere opvatting van het begrip soevereiniteit
in praktijk gebracht. De founding fathers van de EU waren
ervan overtuigd dat je soevereiniteit moest delen om het
uitbreken van nieuwe oorlogen te voorkomen. Zij namen
welbewust afstand van het principe van de absolute
staatssoevereiniteit en besloten te experimenteren met
de overdracht van de uitoefening van delen van hun soevereiniteit aan een door henzelf gecreëerde hogere instantie. Het eerste terrein waarop dit experiment werd toegepast, betrof de productie en verkoop van kolen en staal.
Het expliciete doel van de EGKS was om het uitbreken
van nieuwe oorlogen tussen de gezworen vijanden Duits-
land en Frankrijk niet alleen ondenkbaar, maar ook
praktisch onmogelijk te maken. Achteraf bezien was het
voor de burgers en politici van de lidstaten van de EGKS,
waartoe ook Italië en de Benelux-landen behoorden, een
meer dan redelijke propositie om de uitoefening van
soevereiniteit te delen teneinde oorlog te voorkomen. De
verlening van de Nobelprijs voor de Vrede aan de EGKS in
de jaren vijftig van de vorige eeuw zou, objectief bezien,
volstrekt verdiend zijn geweest.
De verlening van de Nobelprijs
voor de Vrede aan de EGKS in de
jaren vijftig zou, objectief bezien,
volstrekt verdiend zijn geweest
Hoewel het proces van Europese integratie niet zonder tegenslagen verliep, werd het experiment met de overdracht van de uitoefening van delen van soevereiniteit
aan een gezamenlijk in het leven geroepen hogere autoriteit voortgezet. De zes lidstaten van de EGKS besloten hun
samenwerking uit te breiden tot het hele terrein van de
economie en tot het vreedzaam gebruik van atoomenergie. Na de inwerkingtreding van de Verdragen van Rome
in 1957 bestonden er drie samenwerkingsverbanden naast
elkaar, te weten de Europese Economische Gemeenschap
(EEG), de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
(Euratom) en de EGKS. De beslissing om de instellingen
van de Gemeenschappen bij het Fusieverdrag van 1965 in
één institutionele structuur onder te brengen kan gezien
worden als een bevestiging van de wil van de lidstaten om
het zwaartepunt van hun samenwerking te verleggen van
de negatieve impuls om het uitbreken van nieuwe oorlogen te voorkomen naar de positieve intentie om samen
een gedeelde toekomst op te bouwen. Dit initiatief om het
oude Europa nieuw leven in te blazen sloeg zó aan dat het
lidmaatschap van de EG toenam van 6 in 1957 naar 12 in
1992, terwijl de EU in 2013 uit 28 lidstaten en meer dan
500 miljoen burgers zal bestaan.
Het besluit om de EG/EU als een toekomstgerichte
organisatie te construeren gaf aanleiding tot verhitte
debatten over het einddoel of de finalité politique van het
proces van Europese integratie. De kwestie die lidstaten,
politici en wetenschappers tot op het bot verdeeld hield,
was of ‘Europa’ een federale roeping had en dus tot één
federale staat zou moeten uitgroeien of zich juist als een
unie van staten zou moeten bewijzen. Deze twee visies
waren zo met elkaar in tegenspraak dat de lidstaten ertoe
overgingen de negatieve effecten van dit verlammende
Auteur
3. De inhoud van dit essay is gebaseerd op
1. Mr. J.A. Hoeksma is rechtsfilosoof.
mijn studie: ‘The EU as a democratic polity
in international law’, CLEER WP 2011/2.
Noten
4. Immanuel Kant, ‘Zum Ewigen Frieden’,
2. www.nobelprize.org.
Königsberg 1796.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
15
Essay
De voorzitter van de Europese Raad Herman Van Rompuy, de voorzitter van de Europese Commissie Jose Manuel Barroso en de voorzitter van het
Europees Parlement Martin Schulz met de Nobelprijs tijdens de uitreikingsceremonie van de Nobelprijs voor de Vrede 2012 in Oslo, Noorwegen,
10 december 2012. © EPA/HEIKO JUNGE NORWAY OUT
debat te neutraliseren door toepassing van de zogeheten
paradox van de finalité politique.5 Deze vernuftige paradox houdt in dat er alleen vooruitgang op het terrein van
de Europese integratie geboekt kan worden als het einddoel ervan niet aan de orde wordt gesteld. In het openbaar
vonden de tegenstrevers elkaar in de omschrijving van de
EG/EU als een eigensoortige organisatie, een constructio
sui generis of, in de woorden van Voorzitter Barroso, een
Unidentified Political Object.
Het Kantiaanse dilemma in de staatsleer en het
volkenrecht
De keerzijde van dit compromis trad aan de dag in de
communicatie met de burgers. Als gevolg van de stilzwijgende overeenkomst om het probleem onbesproken te
laten, waren politici ook niet in staat aan de burgers uit
te leggen wat de EU is en waar de toekomst van de Unie
ligt. Pas na de inwerkingtreding van het Verdrag van
Lissabon, dat in de plaats van de verworpen Grondwet
voor Europa kwam, kon vastgesteld worden dat de opponenten in het debat over het einddoel van de EU beide
bevangen waren door het Kantiaanse dilemma in de
staatsleer en het volkenrecht. Kant zag, zoals eerder uiteengezet, twee mogelijkheden voor staten die willen
samenwerken om oorlogen te voorkomen. Zij kunnen volgens de Koningsbergse filosoof opgaan in één federale
staat of een samenwerkingsverband van staten vormen.
In het eerste geval gaat de soevereiniteit over naar de
nieuwe staat, in het tweede geval blijft die bij elk der
samenwerkende staten afzonderlijk.
De EU past niet langer binnen het Westfaalse stelsel van
internationale betrekkingen
16
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Tertium non datur
Het Westfaalse stelsel laat geen ruimte voor een derde
oplossing: binnen de grenzen van dit paradigma vormt
gedeelde soevereiniteit een interne tegenspraak. Op
grond van deze staatsrechtsfilosofische vooronderstelling
zagen academische onderzoekers zich ertoe gedwongen
om, als zij geen toevlucht wilden zoeken tot de lege aanduiding van de EU als een constructio sui generis, de aard
van de Unie te omschrijven in termen van staat of unie
van staten, van statenbond of bondsstaat.
‘Lissabon’ bezegelt de breuk
van de EU met het Westfaalse
stelsel van internationale
betrekkingen
Een vluchtige blik op de structuur van de EU volstaat
echter al om vast te stellen dat staten de uitoefening van
delen van hun soevereiniteit aan een hogere instantie
kunnen overdragen zonder hun hoedanigheid van staat te
verliezen. Alle lidstaten van de EU zijn internationaal
erkende staten en worden in de statenpraktijk ook als
zodanig behandeld, terwijl de EU sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon eveneens internationale rechtspersoonlijkheid geniet. Deze constatering leidt
tot de conclusie dat de EU niet langer binnen het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen past. De
Unie is geen staat omdat zij door meerdere soevereine
staten wordt gevormd. De EU kan evenmin als een unie
van staten worden beschouwd, aangezien zij over burgers
en een rechtstreeks gekozen parlement beschikt.
De stelling dat de EU geen staat is en evenmin een
unie van staten vormt, kan aan de hand van de tekst van
het Verdrag van Lissabon met overtuigende argumenten
worden aangetoond. Art. 1 van het Verdrag betreffende de
Europese Unie (VEU) benadrukt het uitgangspunt dat de
EU gebaseerd is op de overdracht van bevoegdheden door
de lidstaten aan de Unie. Art. 4 lid 1 VEU stipuleert met
evenveel duidelijkheid dat bevoegdheden, die niet aan de
Unie zijn overgedragen, bij de lidstaten blijven. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de Unie de essentiële staatfuncties van de lidstaten, waaronder de handhaving van
recht en orde, moet respecteren. Art. 50 VEU verleent de
lidstaten bovendien het recht van eenzijdige uittreding.
Deze bepalingen uit het Verdrag van Lissabon voeren tot
de slotsom dat het nieuwe verdrag – anders dan de verworpen Grondwet voor Europa – geen aanknopingspunten biedt voor een ontwikkeling van de EU in de richting
van een federale staat. Anderzijds maken de bepalingen
van Titel II VEU over de democratische beginselen waarop
de Unie is gebouwd, het ook onmogelijk om de EU als een
confederale statenbond te omschrijven.
De conclusie die aan de bovenstaande analyse kan
worden verbonden, luidt dat de EU zowel de Scylla van
een Europese Superstaat als de Charybdis van een vrijblij-
vende statenbond heeft vermeden door zich te ontwikkelen tot een nieuw soort internationale organisatie, die is
samengesteld uit staten en burgers. Deze vaststelling
brengt met zich mee dat de EU het Westfaalse stelsel van
internationale betrekkingen is ontgroeid en dat de Unie
het Kantiaanse dilemma in de staatsleer en het volkenrecht te boven is gekomen.
Voorlopige conclusie
De betekenis van de opkomst en ontwikkeling van de EU
voor het terrein van de algemene staatsleer is dat het
bestaande begrippenpaar van staat en statenbond is uitgebreid met een derde categorie, te weten de unie van
staten en burgers. Hoewel deze ontwikkeling geen rol
heeft gespeeld bij de toekenning van de Nobelprijs aan de
EU, mag de constructie van een bovennationale vorm van
gezagsorganisatie, waar bijna 30 staten en meer dan 500
miljoen burgers bij betrokken zijn, beschouwd worden als
een belangrijke vernieuwing van de politieke theorie en
het stelsel van internationale betrekkingen. Het feit dat
deze conclusie na een proces van meer dan een halve
eeuw getrokken kan worden, maakt het mogelijk om de
ontwikkeling van de EU in vogelvlucht te schetsen als een
evolutie van een unie van staten naar een nieuw soort
democratie.
De EU in vogelvlucht
De eerste weloverwogen afwijking van het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen bestond uit het voornemen van de deelnemende staten om de uitoefening van
delen van hun soevereiniteit met elkaar te delen. De
Nederlandse nestor van het Europees recht Kapteyn
omschreef dit besluit in 1974 al als een ‘revolutionaire
doorbraak in het klassieke patroon van de internationale
organisatie’.6 Achteraf bezien kan deze doorbraak als de
eerste concrete stap in de richting van een nieuw stelsel
van verhoudingen tussen staten worden beschouwd. Het
proces dat hierdoor op gang werd gebracht, leidde tot de
totstandkoming van een gemeenschappelijke markt en
een gemeenschappelijke rechtsorde. De voorwaarde voor
deelname aan de EG die in de jaren zeventig werd gesteld,
was dat de lidstaten aan essentiële eisen van democratie
en rechtstaat moesten voldoen.7 De eerste rechtstreekse
verkiezingen in 1979 voor het Europees Parlement werd
door de Europese Raad omschreven als een ‘duidelijke uitdrukking van de gemeenschappelijke democratische idealen van de volkeren van de lidstaten’.8
De tweede revolutionaire doorbraak in het klassieke
patroon van de internationale organisatie begon met de
invoering van het burgerschap van de Unie bij het Verdrag van Maastricht uit 1992. Het doel van deze doorbraak was om te bewerkstelligen dat de uitoefening van
de door de lidstaten aan de Unie overgedragen soevereiniteit ook op democratische wijze gecontroleerd zou worden. De EU wilde, kort gezegd, voldoen aan vergelijkbare
maatstaven van democratie en rechtstaat als die waaraan
5. ‘Nederland, de EU en het Verdrag van
Europese Gemeenschappen’, Deventer:
Lissabon’, Instituut Clingendael 2008.
Kluwer 1974.
6. P.J.G. Kapteyn in: Kapteyn en VerLoren
7. EC Bulletin 12-1973.
van Themaat, ‘Inleiding tot het recht van de
8. EC Bulletin 3-1978.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
17
Essay
de lidstaten moesten beantwoorden. De invoering van het
burgerschap van de Unie, dat werd gekoppeld aan het
bezit van de nationaliteit van een lidstaat, vormde hier
een eerste onmisbare stap voor. Zonder burgers immers
geen democratie.
Hoewel het nieuwe burgerschap oorspronkelijk
weinig inhoud had, groeide het als gevolg van het in 2000
geproclameerde Handvest van de Fundamentele Vrijheden
van de EU uit tot een volwaardige status. Het Europese
Hof van Justitie omschrijft het Unieburgerschap zelfs als
de primaire hoedanigheid van de burgers.9
Een Unie van staten en burgers
De meest verstrekkende beslissing uit het eerste decennium van de 21e eeuw is genomen door burgers van de
Unie. De verwerping van de zogeheten ‘Grondwet voor
Europa’ door de Franse en Nederlandse kiezers in 2005
De uitdaging is nu om de Unie uit
te laten groeien tot een levende
democratie
sneed de weg naar een federale staat definitief af. Als
gevolg van deze opstand der burgers zag de Europese
Raad zich gedwongen het eigen model van de EU nader
vorm te geven. Het Verdrag van Lissabon dat in 2007 ter
vervanging van de Grondwet werd gesloten, neemt
afstand van de ontwikkeling van de EU in een statelijke
richting en benadrukt het democratische karakter van de
Unie. Het nieuwe verdrag construeert de EU als een democratie zonder er een staat van te maken. ‘Lissabon’ bezegelt zodoende de breuk van de EU met het Westfaalse
stelsel van internationale betrekkingen.
Vanuit het perspectief van de theorie van de algemene staatsleer bezien wordt de conceptuele vernieuwing die
de EU teweeg brengt, gesymboliseerd door het principe dat
de Unie essentiële beginselen van rechtstaat en democratie
18
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
toepast op een internationale organisatie. De suggestie kan
daarom worden gedaan om de EU te omschrijven als een
Unie van staten en burgers of, zo men wil, als een Unie van
Burgers en Lidstaten.10 De definitie die vanuit deze optiek
van de EU gegeven kan worden, luidt dat de EU een unie
van democratische rechtstaten is die zelf ook een op het
recht gebaseerde democratie vormt c.q. wil vormen.
Slotconclusie
De Nobelprijs voor de Vrede 2012 is aan de EU toegekend
op basis van verdiensten uit het verleden. Uit het oogpunt
van het voorkomen van oorlog had de prijs beter in de
jaren vijftig van de vorige eeuw aan de EGKS verleend
hebben kunnen worden. Zou het de bedoeling van het
Nobelcomité zijn geweest om de inspanningen van de EU
voor het bevorderen van democratie te belonen, dan had
het moeten wachten tot alle dictaturen op het Europese
continent zijn verdwenen.
Desalniettemin heeft de EU een even uitzonderlijke
als prijzenswaardige inspanning geleverd. De EU neemt er
namelijk geen genoegen mee om een Kantiaans samenwerkingsverband van democratische staten te vormen,
maar streeft ernaar zelf ook als een representatieve democratie te functioneren. Dit streven heeft ertoe geleid dat
de EU het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen te boven is gekomen en dat de Unie het bestaande
begrippenpaar van staat en statenbond heeft uitgebreid
met een derde categorie, te weten de unie van staten en
burgers.
Deze vaststelling rechtvaardigt de conclusie dat het
mogelijk is om de door Bondskanselier Merkel en andere
leden van de Europese Raad opgeworpen vraag in positieve zin beantwoorden. De EU is in de afgelopen twintig jaar
een politieke unie geworden, omdat zij aan essentiële
beginselen van democratie en rechtstaat wil voldoen. De
Unie heeft een eigen bestuursmodel ontwikkeld dat gebaseerd is op gekoppeld burgerschap en een flexibele opvatting van het soevereiniteitsbegrip. De uitdaging is nu om
de Unie uit te laten groeien tot een levende democratie.
9. T.W. Eijsbouts, ‘Onze primaire hoedanigheid’, Leiden 2011.
10. J.A. Hoeksma, De EU als Unie van burgers en lidstaten, Deventer: Kluwer 2009.
Reacties
5
Reactie op ‘Luie rechters
draaien het recht door
de gehaktmolen’
Wanner Los1
L
uie rechters. Laat ik het kort
houden. De auteurs2 kunnen
daarover hun ex-collega’s bevragen die de laatste jaren vanuit de
advocatuur naar rechtbanken en
hoven zijn overgestapt. Wie in de
rechtspraak stapt, merkt dat hij in
een wereld komt waar de werkdruk
voortdurend hoog is. Begrijpelijk: de
zorg voor hoogwaardige rechtspraak
waar de rechtzoekende recht op
heeft, wringt met het halen van de
normen voor productie en tijdigheid.
Lange doorlooptijden hebben
meestal te maken met de vraag hoe
we de procedures inrichten. Wat
doen we met termijnen, hoe en wanneer plannen we, is er regie en noem
maar op. Daar is de rechtspraak volop mee bezig en daar passen de
pilots van de Gerechtshoven Amsterdam en Den Bosch met het procesreglement in. De gerechtshoven volgen
met de pilots de rechtsontwikkeling
en willen voldoen aan de vraag naar
sneller procederen. Het zijn overigens pilots: er is alle ruimte voor evaluatie.
Wie denkt dat de Amsterdamse
pilot iets verschrikkelijks brengt,
moet beseffen dat het hof in feite
gaat doen wat de rechtbanken al
jaren doen, namelijk het hanteren
van kortere en vaste termijnen.
Straks weet ieder vooraf dat de eerste
Een goed proces is
een gezamenlijke
verantwoordelijkheid
schriftelijke fase van de procedure bij
het hof beperkt is tot zo’n zes maanden. Dat is winst, want nu kan die
fase eindeloos duren zonder dat het
hof daar wat aan kan doen. En voor
partijen die dat echt willen, zijn er
mogelijkheden tijdelijk ‘uit te stappen’ of een procesvoering op maat
voor te stellen.
Het gaat echter niet alleen om
de termijnen voor advocaten. Het hof
wil de doorlooptijden ook bekorten
door slimmer te plannen. Slimmer
plannen om vertraging te voorkomen
die kan ontstaan bij procedurele zijstappen als betaling griffierecht, incidenten en eiswijzigingen. Slimmer
plannen door bij het aanbrengen van
de zaak al de datum te bepalen waarop na de schriftelijke fase de mondelinge behandeling (pleidooi of comparitie) of raadkamer zal plaatsvinden.
Dat kan omdat we straks vooraf weten
dat partijen voor de schriftelijke fase
maximaal zo’n zes maanden hebben.
Tot nu toe was dat onvoorspelbaar.
Het vroegtijdig plannen van de
mondelinge behandeling heeft voordelen. Ik noem er een paar: minder
hinder van verhinderdagen, geen
planningstermijn na de schriftelijke
fase en duidelijkheid voor de rechtzoekende. Er is nog een voordeel,
namelijk voor de uitspraaktermijn.
De mondelinge behandeling of de
raadkamer is in Amsterdam meestal
het startpunt voor de inhoudelijke
beoordeling van de zaak. Door dat
moment al vast te leggen bij het
begin van de procedure, kan het hof
ook iets zeggen over de uitspraaktermijn daarna: uitspraak op een termijn van zes tot twaalf weken. Ook
op dat punt krijgt de rechtzoekende
dus vanaf het begin van het proces
meer duidelijkheid.
Het klopt dat het hof ernaar
streeft procedures binnen één (70%)
tot twee (90%) jaar af te ronden. Dat
is namelijk de landelijke norm die
vanaf 1 januari 2013 ook voor de
hoven geldt. Dat betekent niet dat
het hof voor zichzelf een marge heeft
van een half jaar of meer, alleen al
omdat vaak nog tijd nodig is voor
het leveren van bewijs of het verstrekken van nadere informatie. Het
hof wil die marge ook niet, want het
maakt al jaren werk van tijdigheid.
Het is minder belabberd met die uitspraaktermijnen als sommigen denken. Momenteel gaat in circa 80%
van de zaken de uitspraak eruit binnen die zes tot twaalf weken na zitting of raadkamer. Maar tevreden
zijn we niet en ieder kent natuurlijk
die ene zaak waarin de uitspraak zo
lang op zich liet wachten. Er zijn
inderdaad uitschieters, maar daar
doen we intern met allerlei maatregelen wat tegen. Helaas bepalen uitschieters vaak het beeld. Nog jaren
later.
Bekorting van doorlooptijden is
anno 2013 geen vraag maar een
must. Dat vraagt van alle betrokkenen een inspanning, van advocaat én
rechter. Een goed proces is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Auteur
1. Mr. W.J.J. Los is sectorvoorzitter bij het Gerechtshof
Amsterdam.
Noten
2. Georg van Daal, Godfried van Berkel en Aron Das Gupta
‘Luie rechters draaien het recht door de gehaktmolen’;
NJB 2012/2363, afl. 41, p. 2903-2904
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
19
Reacties
6
Maak gehakt van
beperkingen aan
omvang processtukken
Sjef van Swaaij1
D
e opinie van Georg van Daal,
Godfried van Berkel en Aron
Das Gupta (‘Luie rechters
draaien het recht door de gehaktmolen’; NJB 2012/2363, 41, p. 2903-2904)
onderschrijf ik geheel, in het bijzonder wat betreft de door hen gesignaleerde misvatting dat de rechter een
advocaat beperkingen (!) zou kunnen
opleggen wat betreft de omvang van
processtukken. Het is ongehoord –
wellicht in Rusland heeft de rechter
een dergelijke bevoegdheid – dat in
art. 2.4.2. Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken van de Arnhemse rechtbank bepaald wordt dat
de omvang van een dagvaarding of
conclusie bij voorkeur niet meer dan
vijftien pagina’s A4 bedraagt en die
van een akte niet meer dan vier pagina’s A4, dat in beide gevallen een lettergrootte van minimaal 11 punten
dient te worden gebruikt met een
regelafstand van minimaal 1 en een
kantlijn van minimaal 4 cm, en dat
de rolrechter een partij bevelen kan
tot inkorting over te gaan, indien de
dagvaarding, conclusie of akte de
hiervoor bedoelde omvang overschrijdt zonder dat dit wordt gerecht-
Met een dergelijke
bepaling wordt de
schijn van rechterlijke
arrogantie gewekt
20
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
vaardigd door de complexiteit van de
zaak, of wordt geboden door de eisen
van hoor en wederhoor of de eisen
van een goede rechtsbedeling.2
Met een dergelijke bepaling
wordt de schijn van rechterlijke arrogantie gewekt. De lay-out van een
processtuk is bij uitstek het domein
van de opsteller ervan – ik werk al
jarenlang geregeld met Times New
Roman lettergrootte 12 –, en ik laat
me niet voorschrijven om dit te veranderen. Voorts valt niet, laat staan
zonder méér, in te zien waarom de
rechter, die slechts kennis nemen
kan van het betreffende processtuk
en eventuele eerdere processtukken
in dat geding – wat er verder (mee)
speelt weet de rechter niet – beter
dan de advocaat zou weten wat (in
het licht van de complexiteit van de
zaak of zijdens hetgeen de tegenpartij aangevoerd is) nodig respectievelijk gerechtvaardigd is als het gaat
om de omvang van het processtuk.
Bedenk hierbij dat een advocaat partijdig is en van deze bij uitstek verwacht mag worden dat hij weet wat
in het belang van zijn cliënt is, om
aangevoerd te worden. Hierbij komt
dat sedert 2002 partijen meteen alles
op tafel moeten leggen in de inleidende dagvaarding respectievelijk
conclusie van antwoord en dat reeds
na een comparitie na antwoord vonnis gewezen kan worden, óók indien
een partij nog een conclusie van
repliek of eis wenst te nemen. Zolang
het maar een helder, goed gestructu-
reerd en ter zake dienend verhaal is,
is er niets mis mee als een processtuk een omvang van bijvoorbeeld 33
pagina’s heeft, integendeel. Dit kan
slechts anders zijn voor degene die
(inderdaad) lui is en het recht door
de gehaktmolen wenst te draaien.
Vanuit de cassatiepraktijk
gezien heb ik een zogeheten negatief
cassatieadvies (met als conclusie:
instellen van cassatieberoep is niet
zinvol) moeten geven omdat ook in
appel te weinig gesteld was. Elke
andere ervaren cassatieadvocaat stuit
in een soortgelijke frequentie op hetzelfde: menige zaak had voor de verliezende partij niet verkeerd af hoeven te lopen als haar advocaat er
meer werk van gemaakt had en op
meer punten (veel) uitgebreider ingegaan was. Procederen bij rechtbanken en gerechtshoven wordt – helaas,
helaas – onderschat. Kennelijk ook
binnen de rechterlijke macht, gezien
dat vermaledijde art. 2.4.2. Van deze
bepaling gaat een volstrekt verkeerd
signaal uit. Ik roep hierbij iedere
advocaat op om zich er niets van aan
te trekken: uw cliënt heeft er belang
bij en fundamenteel recht op!
Auteur
1. Mr. J.H.M. van Swaaij is advocaat (cassatiepraktijk) en
sparringpartner (civiel appel) voor advocaten te Nijmegen.
Noten
2. Kritisch daarover ook Ynzonides en De Boer in hun laatste
NJB-kroniek (NJB 2012/2013, afl. 35, p.2424-2433).
Reacties
7
Naschrift
Georg van Daal, Godfried van Berkel en Aron Das Gupta1
W
anner Los en al zijn collega’s van het Gerechtshof
Amsterdam wensen wij
veel sterkte met de implementatie
van hun goede voornemens voor
2013. Onze verwachtingen daaromtrent zijn niet hooggespannen. Het
toeval wil namelijk dat wij kennelijk
altijd zijn gevallen in de 20% waar
raadsheer Los over spreekt. Geen
van ons heeft ooit meegemaakt dat
een arrest binnen drie maanden
werd gewezen; verre van dat zelfs.
Sjef van Swaaij danken wij voor zijn
onderschrijving en nadere uitleg.
Het feit dat iedere reactie van de
Rechtbank Arnhem zelf uitblijft, doet
het ergste vrezen.
Auteurs
1. Mr. dr. G.C. van Daal, mr. G.H.G.M. van Berkel en mr. A
Das Gupta zijn allen advocaat te Amsterdam.
8
Geef het Project Civiele Procesinnovatie het voordeel van de twijfel!
Debby Nobel en Hans Vetter1
I
n de Kroniek van het burgerlijk
procesrecht (NJB 2012, aflevering
35, blz. 2424 e.v.) beginnen Ynzonides en De Boer hun overzicht van
de ontwikkelingen in het burgerlijk
procesrecht met een beschouwing
over de ‘Algemene ontwikkelingen’ op
dit rechtsgebied. Zij tonen zich somber over het landelijke Project Civiele
Procesinnovatie dat medio 2012 in
opdracht van de Raad voor Rechtspraak in enkele gerechten (de
Gerechtshoven Amsterdam en ’s-Hertogenbosch en de Rechtbanken Arnhem en ‘s-Gravenhage) van start is
gegaan.
In deze bijdrage proberen wij
het project in een wat positiever dag-
licht te plaatsen, hetgeen ons inziens
op zijn plaats is.
Kernwoorden in dit landelijk project, waarin de afdeling civiele bodemzaken van de Rechtbank ’s-Gravenhage
één variant voor haar rekening neemt,
zijn ‘versnelling, vereenvoudiging, kostenbeheersing en betrokkenheid’. Doel
van de Haagse proef is aan te sluiten
bij de behoefte in de samenleving om
tot een snellere afdoening komen. Op
1 mei 2012 is de Haagse proef gestart
en wordt in alle geselecteerde zaken in
beginsel zestien weken na het aanbrengen van de dagvaarding een
inhoudelijk (tussen)vonnis gewezen.
Deze versnelling wordt bereikt door
allereerst al bij het aanbrengen van de
Wij zijn ons ervan bewust dat dit project
alleen op de medewerking van de
advocatuur kan rekenen, indien de
gestelde termijn voor vonnis ook
daadwerkelijk wordt gehaald
zaak de dag en het tijdstip van de
comparitie te plannen. Daarnaast door
beperking van de uitstelmogelijkheden voor het indienen van de conclusie van antwoord en door een verkorting van de vonnistermijn. Dat niet
alle zaken door dezelfde mal moeten
worden gehaald, kunnen wij beamen.
Een aantal zaken is dan ook uitgezonderd, zoals complexe en omvangrijke
zaken, alsmede zaken die door een
meervoudige kamer worden afgedaan.
Een snellere afdoening moet voor partijen, hun advocaten en de rechtbank
redelijkerwijs haalbaar zijn. En op de
inhoudelijke kwaliteit van de procedure mag niet worden ingeleverd. Ook
overheidszaken vallen vooralsnog buiten de Haagse proef. Laatstgenoemde
uitzondering is van organisatorische
aard. Omdat aan het Haagse project
slechts een beperkt aantal rechters
deelneemt, zijn geschillen die betrekking hebben op kennisclusters waar
de projectrechters geen deel van uit-
Auteurs
1. Mr. D. Nobel is projectleider en –rechter, mr. H.J. Vetter is
projectrechter van het Haagse project.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
21
Reacties
maken uitgezonderd. Tevens proberen
wij met de Haagse proef maatwerk te
leveren waar de zaak en partijen daarom vragen door in zaken met een
overzichtelijk juridisch geschil partijen de mogelijkheid te bieden om op
gezamenlijk verzoek af te zien van een
comparitie. Partijen beschikken in dat
geval in beginsel twaalf weken na het
aanbrengen van de dagvaarding over
een inhoudelijk (tussen)vonnis.
De mogelijkheden om na een
eerste termijn van zes weken uitstel
te krijgen voor de conclusie van antwoord zijn in de Haagse proef verminderd. Onze ervaring tot nu toe is
dat de conclusie van antwoord in
nagenoeg alle gevallen binnen zes
weken wordt ingediend. Dat deze
regel onherroepelijk tot ‘veel gedoe’
leidt, zoals Ynzonides en De Boer
betogen, is ons vooralsnog niet
gebleken. Ook de rechtbank zal in de
Haagse proef een belangrijke bijdrage leveren om een verkorting van de
doorlooptijden te realiseren. In projectzaken zal een inhoudelijk (tussen)vonnis worden gewezen op een
termijn van vier weken na de comparitie. Wij zijn ons ervan bewust dat
dit project alleen op de medewerking
van de advocatuur kan rekenen,
indien de gestelde termijn voor vonnis ook daadwerkelijk wordt gehaald.
Recente cijfers laten zien dat we ook
in niet-projectzaken goed op weg zijn
om de aangekondigde vonnistermijn
te halen, maar we zijn er nog niet.
Betekent dit nu dat we elk experiment om de civiele procedure in de
toekomst te verbeteren en te versnellen achterwege moeten laten? Wij
hebben gemeend van niet.
De andere gerechten die deelnemen aan het project doen dat met
een strakker procesreglement voor
alle lopende of aan te brengen zaken.
Er is gekozen voor een aanpak die
verschilt per gerecht zodat kan worden bezien of andere werkwijzen elementen bevatten die breder kunnen
worden uitgezet. Zo is de Rechtbank
Arnhem per 1 november 2012
gestart met een rolreglement waarin
behalve een striktere handhaving
van uitsteltermijnen tevens het aantal pagina’s van in te dienen processtukken wordt begrensd. Deze regel
komt voort uit de ontwikkeling van
de afgelopen twintig jaar dat de processtukken steeds omvangrijker worden in vergelijkbare geschillen met
het gevolg dat zaken meer tijd en
geld kosten voor alle betrokkenen
in het proces. De Gerechtshoven
Amsterdam en ‘s-Hertogenbosch zullen per 1 januari 2013 onder meer
alle termijnen bekorten en ambtshalve handhaven, waardoor de (eerste)
schriftelijke fase van bodemzaken in
de regel beperkt is tot zes maanden
en die van kortgedingzaken tot vier
maanden. Daarnaast zullen de
gerechtshoven de betekenis van de
mondelinge behandeling versterken.
De ervaringen van deelnemers
aan de Haagse proef, van zowel advocaten als partijen, zijn veelal positief.
Zij vinden het waardevol om na zestien weken ook echt een inhoudelijk
(tussen)vonnis in handen te hebben
waarmee partijen verder kunnen.
Maar wij horen graag ieders reactie
op de Haagse proef, zodat we daaruit
lessen kunnen trekken. Met de successen van deze proef doen we ons
voordeel bij de verdere differentiatie
en versnelling van de civiele rechtspraak. Is uw interesse gewekt, dan
kunt u hierover meer lezen op de
landelijke site van de Rechtbank
’s-Gravenhage, sector civiel (www.
rechtspraak.nl).
9
Naschrift: Besteed tijd, geld en aandacht aan waar het werkelijk om gaat:
instandhouding van een uitstekende
èn gemotiveerde rechterlijke macht!
Marc Ynzonides en Margriet de Boer1
N
obel en Vetter pleiten ervoor
het Project Civiele Procesinnovatie het voordeel van de
twijfel te geven. Nu het project eenmaal loopt, kan men daar in zekere
zin natuurlijk moeilijk op tegen zijn.
22
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Waarom dan toch onze kritische
grondhouding?
Die wordt om te beginnen ingegeven doordat wij vraagtekens plaatsen bij de zin van dit project. Nobel
en Vetter schrijven dat doel van de
proef is aan te sluiten bij de behoefte
in de samenleving om tot een snellere afdoening te komen. Waar komt
die gedachte vandaan? Toont gedegen onderzoek aan dat justitiabelen
(en welke zijn dat dan?) de voorkeur
Reacties
Al dit soort projecten zijn at the end of the day in onze ogen vrij
funest voor de motivatie binnen de rechterlijke macht
geven aan een vonnis een paar maanden eerder? En nemen ze dan op de
koop toe dat ze minder tijd krijgen
om hun eigen stukken voor te bereiden? Belangrijker lijkt ons overigens:
welk probleem is men hier nu eigenlijk aan het oplossen? Grootste knelpunt is blijkbaar de doorlooptijd. Dat
kan echter grotendeels niet meer aan
partijen liggen, aangezien rechters
vrij soepel en snel partijen kunnen
dwingen om te concluderen. Vaak zit
het knelpunt veel meer bij de rechters zelf die (beschikbaarheid van zittingsruimte nog daargelaten) gegeven de werklast niet in staat zijn om
streeftermijnen te halen, waardoor
zittingen en uitspraken vaak lang op
zich laten wachten. Dat is trouwens
een probleem waar bijna de gehele
rechterlijke macht last van lijkt te
hebben. Zo hebben wij nu een ervaring bij het Cbb waar men rustig langer dan een jaar op een mondelinge
behandeling moet wachten en daarna laat de uitspraak ook nog eens
maanden op zich wachten. Waarom
worden niet eerst alle middelen ingezet om dat basisprobleem op te lossen?
En dan zijn er nog enkele
bezwaren van meer praktische aard.
Ten eerste: welke zaken vallen nu
eigenlijk onder deze nieuwe regeling? Nobel en Vetter schrijven dat
complexe en omvangrijke zaken zijn
uitgezonderd. Toen echter kantoorgenoten tijdens een voorlichtingsbijeenkomst ervan uitgingen dat hun
zaken (in jargon: nagenoeg steevast
D-zaken) niet onder de regeling zouden vallen, kregen zij te horen dat ze
die illusie bepaald niet moesten hebben. Maar wat daar ook van zij, elk
onderscheid dat op voorhand onduidelijk is, leidt steevast tot rechtsonzekerheid bij partijen en hun advoca-
ten (vallen wij nu wel of niet onder
die regeling). Ten tweede: elk zaak
die bij voorrang wordt afgedaan, leidt
tot nog meer vertraging bij zaken die
niet onder de nieuwe regeling vallen.
Dit verklaart in onze ogen precies
het probleem waar de rechterlijke
macht al tijden mee kampt, waarover
meer hierna. Ten derde: decennia
lang is gewerkt aan uniformering
van allerhande procesregelingen. De
reactie van Nobel en Vetter maakt
duidelijk dat regionale verschillen
hun intrede weer doen met alle praktische ongemakken van dien.
Onze kritische grondhouding
wordt daarnaast ook ingegeven doordat wij in alle eerlijkheid vraagtekens
plaatsen bij de goede bedoelingen
achter dit project. Tot nu toe heeft
het er in elk geval de schijn van dat
al dit soort goedbedoelde voorstellen
uiteindelijk in belangrijke mate tot
doel hebben nog weer meer te bezuinigen. Meer zaken moeten in minder
tijd, met minder middelen en dus
met minder verwikkelingen (bewijslevering, tussenuitspraken, allemaal
aanslagen op een snelle, efficiënte
rechtspraak…) worden afgedaan. Dat
is uiteraard in algemene zin een
nobel streven (hoewel niet meer dan
een druppel op een gloeiende plaat,
gegeven de kosten van rechtspraak
in verhouding tot bijna alle andere
overheidsuitgaven), maar niet als dat
ten koste gaat van de kwaliteit van
de rechtspraak (wij hebben eerlijk
gezegd nog niet bemerkt dat meer
efficiency bij de afdoening van de
ene soort zaken, meer ruimte creëert
om problemen bij andere soorten
zaken weg te werken) en daar
onevenredig veel mensen bij betrokken zijn (ons bekruipt wel eens het
gevoel, als nu al die gelden die in die
enorme Raad voor de Rechtspraak en
de daaruit voortvloeiende projecten
zijn gaan zitten, gebruikt zouden
worden om gewoon rechters/raadsheren te betalen om hun reguliere
werk te doen, zou het hele probleem
dan niet geheel of grotendeels opgelost kunnen worden?).
Dat brengt ons ten slotte bij een
laatste, maar wel direct het meest
fundamentele punt. Al dit soort projecten zijn at the end of the day in
onze ogen vrij funest voor de motivatie binnen de rechterlijke macht. Wie
zijn oren binnen de rechterlijke
macht (overigens niet beperkt tot
sectoren civiel) te luisteren legt,
hoort heel veel onvrede over werkdruk (rechters/raadsheren die standaard op zondag moeten werken om
het werk nog een beetje weg te krijgen), gebrek aan waardering voor het
eigenlijke rechterlijke werk en eigenlijk meer waardering voor werkzaamheden ten behoeve van de Raad voor
de Rechtspraak. Dat gaat zelfs zo ver
dat steeds meer rechters/raadsheren
het domweg niet meer leuk vinden.
Het kan tegen deze achtergrond geen
toeval zijn dat op de dag van het
schrijven van dit naschrift NRC Handelsblad (15 december 2012) melding
maakt van het manifest van “revolterende” raadsheren in het Hof Leeuwarden. (Zie daarover ook de rubriek
Nieuws van deze aflevering, pag. 56).
Net als Nobel en Vetter eindigen derhalve ook wij met een oproep: rechters, raadsheren, sluit u allen aan bij
dit manifest en zorg ervoor dat wij
weer mogen genieten van een uitstekende èn gemotiveerde rechterlijke
macht.
Auteurs
1. Mr. M. Ynzonides en mr. M. de Boer, zijn beiden advocaat
bij De Brauw Blackstone Westbroek, Amsterdam
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
23
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
de nationale rechter gaan deze uitingen ech-
ters ten aanzien van de uitingen van
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
ter verder dan de vrijheid van meningsui-
klaagster over de praktijk van de senior poli-
ting, gelet op de bijzonderheden van de poli-
tieambtenaren. Deze beweringen (waaronder
EHRM
24
tiemacht waartoe zij behoort. Bovendien
vermeende dubbele agenda’s, nepotisme),
Hof van Justitie EU
27
waren de beweringen eenzijdig en kon de
hoewel waardeoordelen, zouden aan kunnen
Hoge Raad (civiele kamer)
28
waarheid ervan niet bewezen worden, aldus
zetten tot insubordinatie (ongehoorzaam-
Hoge Raad (strafkamer)
33
de rechtbank.
heid) binnen het politieapparaat omdat de
Afd. Rechtspraak Raad van State
34
College Beroep Bedrijfsleven
36
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
beweringen de legitimiteit van het optreden
B. Procedure in Straatsburg
van de politiemacht in diskrediet kunnen
Op 28 april 2011 heeft klaagster een klacht
brengen. Dit geldt te meer nu een feitelijke
ingediend bij het Europees Hof voor de Rech-
basis voor de beweringen ontbreekt. Naar het
ten van de Mens. Klaagster heeft hierbij een
oordeel van het Hof had klager moeten
beroep gedaan op art. 10 EVRM (vrijheid van
weten dat haar functie (hoge politie officier
meningsuiting).
en voorzitter van de vakbond) plichten en
verantwoordelijkheden met zich brengt in de
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoekers van de Universiteit Leiden, de VU
C. Uitspraak van het Hof
uitoefening van haar recht op vrijheid van
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
(Tweede Kamer: Tulkens (president), Jočienė,
meningsuiting. Klaagster had moeten weten
de bewerkingen zijn verzorgd door T. de Jong
Popović, Berro-Lefèvre, Sajó, Raimondi)
dat dergelijke beperkingen inherent zijn aan
en A.E.M. Leijten (Universiteit Leiden). Alle
Het Hof leest art. 10 EVRM in het licht van
het politieambt. De beperkingen van het
uitspraken van het EHRM staan op www.
art. 11 EVRM, omdat klaagster in deze zaak
recht hebben niet tot geleid tot gewetensbe-
echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteinde-
ten tijde van het plaatsen van de beweringen
zwaren aan de zijde van klaagster. Tot slot
lijk in Reports of Judgments and Decisions. De
op de website, voorzitter van de politievak-
overweegt het Hof dat aan de staten een
uitspraken van kamers van het EHRM wor-
bond is. Het is aan de Hongaarse autoriteiten
margin of appreciation toekomt, en dat vol-
den drie maanden na de uitspraakdatum
om de belangenafweging te maken tussen
daan is aan het vereiste van een pressing
definitief, tenzij er intern appel wordt inge-
het recht op vrijheid van meningsuiting van
social need en dat de sanctie (boete en degra-
steld bij de Grote Kamer van het Hof.
klaagster en haar verplichtingen voortko-
datie) proportioneel zijn. Het Hof oordeelt
mend uit haar dienstbetrekking. In het
dat art. 10 EVRM, gelezen in het licht van art.
onderhavige geval is sprake van een inmen-
11 EVRM niet is geschonden. De klacht onder
ging met het recht op vrijheid van menings-
art. 6 EVRM verklaart het Hof kennelijk onge-
uiting. Het Hof gaat vervolgens in op de
grond.
10
9 oktober 2012, appl.nr. 29723/11
vraag of voldaan is aan de in het tweede lid
van art. 10 EVRM genoemde beperkingsvoor-
D. Slotsom
Vrijheid van meningsuiting. Kritiek op
waarden. De inbreuk is voorzien bij wet. Ook
Het Hof oordeelt met zes stemmen tegen een
website politievakbond op politieleiding
is met de beperking een legitiem doel
dat art. 10 EVRM, gelezen in het licht van art.
door voorzitter van de vakbond. Feiten ter
gediend: het voorkomen van wanorde of mis-
11 EVRM, niet is geschonden.
onderbouwing ontbreken. Beperking voor-
daad, in casu het behoud van de orde binnen
zien bij wet, dient legitiem doel en is pro-
de politiemacht. Vervolgens gaat het Hof in
portioneel. Geen schending van art. 10
op de vraag of de inbreuk noodzakelijk is in
EVRM gelezen in het licht van art. 11 EVRM.
een democratische samenleving. In meer
(EVRM art. 10)
11
algemene zin merkt het Hof hier eerst over
23 oktober 2012, appl.nr. 34880/12 (ontvan-
op dat politieagenten in beginsel dezelfde
kelijkheidsbeslissing)
rechten onder art. 10 EVRM hebben als ieder
ander, maar tegelijkertijd moeten er juridi-
Art. 1 Eerste Protocol EVRM, art. 14 EVRM
sche regels zijn om de politiemacht goed te
en art. 1 Twaalfde Protocol EVRM. Recht op
A. Feiten
laten functioneren, en ondermijning van het
eigendom en verbod van discriminatie.
Klaagster in deze zaak is Szima, een inmid-
gezag te voorkomen. Toegespitst op het
Zorgverzekeringswet en nadelige effecten
dels gepensioneerde politieagente. Tijdens
onderhavige geval overweegt het Hof als
voor niet in Nederland verblijvende pensi-
haar voorzitterschap van de politievakbond
volgt. Allereerst merkt het op dat de uitlatin-
oenontvangers. Geen sprake van eigendom.
heeft zij in de periode mei 2007 en juli 2009
gen van klaagster op de website van de poli-
Geen vergelijkbare positie. Niet-ontvanke-
op de website van de politievakbond (die
tievakbond niet allemaal terug zijn te voeren
lijk.
onder haar redactie stond) kritiek geuit op de
op de bescherming van de belangen van de
politieleiding. Klaagster uitte onder meer
leden van de politievakbond. Verder over-
(EVRM art. 1 Eerste Protocol; art. 14; art. 1
kritiek op de buitensporige vergoedingen
weegt het Hof – onder verwijzing naar art. 11
Twaalfde Protocol)
aan de politie staf, vermeend nepotisme,
EVRM – dat beperkingen van art. 10 EVRM
politieke invloed op de politiemacht en dubi-
voor politieambtenaren zijn toegestaan, op
euze karakteriseringen van senior politie
voorwaarde dat de essentie (‘very essence’)
staf. Klaagster zou hiermee hebben aangezet
van het recht niet wordt aangetast. Het Hof
A. Feiten
tot ongehoorzaamheid. De rechtbank achtte
erkent dat er wel wat valt af te dingen op de
Klagers, Johan Coenraad Ramaer en Johannes
haar schuldig en heeft een boete opgelegd en
proportionaliteit van de sanctie. Verrassend
Meindert van Willigen, zijn gepensioneerd en
klaagster gedegradeerd. Volgens klaagster
is ook de weigering van het bewijs door de
wonen in Spanje, respectievelijk België. Op 1
behoort het plaatsen van deze uitingen tot
nationale rechter, aldus het Hof. Toch deelt
januari 2006 werd in Nederland de Zorgver-
de kernactiviteiten van de vakbond. Volgens
het Hof de opvatting van de nationale rech-
zekeringswet van kracht. Daarmee kwam er
Szima vs. Hongarije
24
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Ramaer en Van Willigen vs. Nederland
Rechtspraak
een nieuw verzekeringsregime dat voor
met de Nederlandse zorgverzekeraars. De
halve ratione materiae niet-ontvankelijk is.
iedereen geldt en een einde maakte aan de
Centrale Raad concludeerde dat er geen
Omdat artikel 1 Eerste Protocol niet van toe-
afzonderlijke particuliere ziektekostenverze-
ontoelaatbaar onderscheid was gemaakt tus-
passing is in de onderhavige zaak, conclu-
kering en de ziekenfondsverzekering. Voor
sen ingezetenen en niet-ingezetenen met
deert het Hof vervolgens dat ook de klacht
klagers betekende dit dat hun ziektekos-
betrekking tot het nieuwe zorgverzekerings-
onder artikel 14 EVRM in samenhang met
tenovereenkomsten werden beëindigd.
systeem (zie LJN BU7125; LJN BU7135).
artikel 1 Eerste Protocol ratione materiae
niet-ontvankelijk is.
Onder het nieuwe regime kwamen personen
met de Nederlandse nationaliteit die een
B. Procedure in Straatsburg
(ii) Artikel 1 Twaalfde Protocol EVRM
Nederlands pensioen ontvingen maar in een
Op 7 juni 2012 dienden klagers een klacht in
Ongeacht de toepasselijkheid van artikel 14
ander land van de Europese Unie, de Europe-
bij het EHRM. Zij klaagden onder artikel 1
beargumenteerden klagers dat zij zich kon-
se Economische Ruimte (EER) of Zwitserland
Eerste Protocol EVRM dat zij hun aanspraken
den beroepen op artikel 1 van het Twaalfde
woonden in aanmerking voor basiszorg vol-
onder de voormalige overeenkomsten waren
Protocol, nu daarin een zelfstandig discrimi-
gens het lokale systeem in hun woonstaat in
verloren en dat hun aanspraken waren ver-
natieverbod is opgenomen. Het Hof herhaalt
plaats van voor gezondheidszorg op basis
minderd tot basiszorg in hun respectievelijke
dat het daarbij moet gaan om het ongelijk
van het Nederlandse systeem, zoals voor-
woonstaten. Daarnaast beriepen zij zich op
behandelen, zonder dat daarvoor een objec-
heen. Het nieuwe systeem verlangde dat zij
artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 1
tieve en redelijke rechtvaardiging bestaat,
zich registreerden bij het College voor Zorg-
Eerste Protocol en op artikel 1 Twaalfde Pro-
van personen die zich in een vergelijkbare
verzekeringen, dat een bijdrage die werd
tocol (algemeen verbod van discriminatie)
positie bevinden. Het erkent dat ‘plaats van
betaald aan de zorgautoriteit in het land
omdat de effecten van de nieuwe Zorgverze-
vestiging’ een onder zowel artikel 14 als arti-
waar zij verbleven.
keringswet nadeliger voor hen zouden uit-
kel 1 Twaalfde Protocol vallende discrimina-
Ramaer en Van Willigen waren particulier
pakken dan voor in Nederland woonachti-
tiegrond is. Om die reden waren klagers met
verzekerd tot 1 januari 2006. Zij klaagden dat
gen. Ten slotte klaagden zij onder artikel 6
het in kracht treden van de Zorgverzekerings-
de premies en bijdragen onder het nieuwe
EVRM over het feit dat de Centrale Raad van
wet in 2006 inderdaad in een situatie
regime hoger waren en dat de dekking was
Beroep tot de conclusie was gekomen dat er
terechtgekomen waarin zij anders behandeld
verminderd omdat deze nu afhing van de
van een ongerechtvaardigde ongelijke behan-
werden dan in Nederland ingezetenen. Nu zij
basiszorg in Spanje, respectievelijk België. Zij
deling geen sprake was.
afhankelijk waren geworden van de basiszorg
in hun woonstaat, werden bovendien ook
werden geacht zich op eigen kosten aanvullend te verzekeren. Ramaer en Van Willigen
C. Uitspraak van het Hof
Ramaer en Van Willigen niet langer gelijk
startten een juridische procedure en stelden
(Vierde Kamer: Casadevall (president), Myjer,
behandeld. De vraag of sprake was van een
daarin met name dat zij onterecht in een
Bîrsan, Gyulumyan, Šikuta, López Guerra,
vergelijkbare positie beantwoordt het Hof
minder voordelige positie terecht waren
Tsotsoria)
dan als volgt: Het benadrukt dat het Nederlandse zorgsysteem in essentie territoriaal
gekomen dan in Nederland verblijvende
Nederlanders.
Klagers stelden dat de veranderingen waar-
van aard is. Het is van toepassing op ieder-
In de loop van de procedure stelde de Centra-
over zij klaagden ongeveer 40.000 Nederlan-
een die legaal in het land verblijft en die vol-
le Raad van Beroep een prejudiciële vraag
ders in een vergelijkbare positie raakten. Een
gens de wet vereist is zich te verzekeren.
aan het Europese Hof van Justitie betreffende
aantal daarvan had de Stichting Belangenbe-
Voor de klagers, die konden worden aange-
de kwestie of de Zorgverzekeringswet in over-
hartiging Nederlandse Gepensioneerden in
merkt als ‘Treaty benficiaries’ als gevolg van
eenstemming was met het EG-Verdrag en in
het Buitenland (SBNGB) opgericht, welke had
hun keuze zich in een andere Europese lid-
het bijzonder met Verordening 1408/71. Het
deelgenomen in de nationale procedure. Kla-
staat te vestigen, was onder Verordening
HvJ oordeelde dat het vereiste dat ontvan-
gers stelden dan ook dat zij de onderhavige
1408/71 geregeld dat zij in aanmerking kwa-
gers van pensioen die worden betaald op
zaak beschouwden als een proefproces. Het
men voor zorg in hun woonstaat onder het-
basis van wetgeving van een EU-lidstaat, die
Hof maakt echter duidelijk dat het enkel de
zelfde regime als de plaatselijke bevolking.
zich in een andere lidstaat hadden gevestigd
situatie van Ramaer en Van Willigen in acht
De betreffende landen krijgen de kosten ver-
waar zij aanspraak maakten op gezondheids-
neemt.
goed van de Nederlandse regering, die op
zorg, een bijdrage moesten betalen voor die
(i) Artikel 1 Eerste Protocol EVRM; artikel 14
haar beurt bevoegd is klagers om een bijdra-
gezondheidszorg niet resulteerde in een
EVRM in samenhang met artikel 1 Eerste Pro-
ge te vragen. Elke vorm van aanvullende ver-
beperking van hun vrijheid zich in een ander
tocol EVRM
zekering is dan optioneel. Om die reden acht
land te vestigen. Niettemin, een ongerecht-
Klagers claimden dat hun voormalige verze-
het Hof dan ook dat klagers zich niet in een
vaardigd onderscheid tussen ingezetenen en
keringsovereenkomsten en de daarbij beho-
situatie bevinden die vergelijkbaar is met in
niet-ingezetenen zou in strijd zijn met het
rende aanspraken als ‘eigendom’ in de zin
Nederland ingezetenen. Ook onderling bevin-
Europese recht. De vraag die voor de Centrale
van artikel 1 Eerste Protocol moesten worden
den zij zich niet in een vergelijkbare positie
Raad van Beroep overbleef was dan ook of
aangemerkt. Het Hof stelt dat, in tegenstel-
en de klacht wordt dan ook kennelijk onrede-
daarvan sprake was. Bij het komen tot een
ling tot in andere zaken betreffende sociale
lijk geacht. Ten slotte wordt ook de klacht
oordeel baseerde de Centrale Raad zich in het
zekerheidsaanspraken, de verwachtingen van
onder artikel 6 EVRM kennelijk onredelijk
bijzonder op de prejudiciële uitspraak, een
klagers hier niet gebaseerd waren op een
geacht nu de uitspraak van de Centrale Raad
onderzoek naar de wetsgeschiedenis van de
juridische norm of rechterlijke uitspraak
van Beroep niet als arbitrair kon worden aan-
nieuwe wet en de parlementaire discussies
maar op de hoop dat die overeenkomsten
gemerkt.
daaromtrent, en verklaringen van mensen
zouden blijven bestaan, of zouden worden
van het Ministerie voor Volksgezondheid,
vernieuwd, onder dezelfde gunstige voor-
D. Slotsom
Welzijn en Sport die betrokken waren
waarden. Het Hof verwerpt dan ook de klacht
Het Hof beslist unaniem dat de klacht niet-
geweest bij het bepalen van de posities van
onder artikel 1 Eerste Protocol, nu deze hoop
ontvankelijk is.
niet-ingezetenen en de onderhandelingen
niet tot een ‘eigendom’ leidt en de klacht der-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
25
Rechtspraak
12
op basis van artikel 59 Vreemdelingenwet.
Het Hof staat eerst stil bij het feit dat betrok-
Het feit dat de regering bereid is de asielaan-
kene op 4 september 2012 zijn asielaanvraag
vraag te beoordelen, wil nog niet zeggen dat
heeft ingetrokken. Onder verwijzing naar
daarmee de detentie van betrokkene binnen
artikel 37 § 1 EVRM doet zich dan de vraag
Art. 1 EVRM. Rechtsmacht van Nederland
de controle van de Nederlandse autoriteiten
voor of het klaagschrift niet van de rol
voor hechtenis van ICC-getuige. Niet-ont-
is gekomen. De Afdeling bestuursrechtspraak
geschrapt dient te worden. Het Hof besluit
vankelijk.
van de Raad van State komt in een oordeel
dat niet te doen gezien het feit dat de zaak
van 22 maart 2012 (LJN BW0617) tot eenzelf-
belangrijke kwesties opwerpt t.a.v. de reik-
de conclusie: het Nederlandse recht is niet
wijdte van artikel 1 EVRM die urgente beant-
van toepassing op een vrijheidsberovende
woording behoeven na de uitspraak van de
maatregel onder verantwoordelijkheid van
voorzieningenrechter van 26 september
het ICC. Vervolgens start betrokkene een kort
2012. Het Hof wijst er daarbij op dat uitspra-
A. Feiten
geding procedure voor de voorzieningenrech-
ken niet alleen dienen om rechtsherstel te
De heer Longa is een Congolees die momen-
ter Den Haag. In een uitspraak van 26 sep-
bieden in individuele zaken, maar ook ‘more
teel gedetineerd is in de detentie-unit van de
tember 2012 (LJN BX8320) oordeelt de voor-
generally to elucidate, safeguard and develop
Verenigde Naties in de penitentiaire inrich-
zieningenrechter: ‘Hoewel op zichzelf juist is
the rules instituted by the Convention, there-
ting in Scheveningen. Hij was een prominent
dat eisers zich formeel bevinden onder door
by contributing to the observance by the
lid van de Union des patriotes congolais
het ICC uitgevoerde detentie van de DRC, kan,
States of the engagements undertaken by
(UPC), een politieke groepering waarvan een
mede gelet op het standpunt van het ICC, niet
them as Contracting Parties’ (zie bijv. EHRM
fractie militair actief is in de DRC. In maart
ontkend worden dat eisers zich thans in een
24 juli 2003, Karner t. Oostenrijk, appl. no.
2005 wordt Longa gearresteerd in Kinshasa
uitzichtloze (detentie)situatie bevinden. Sinds
40016/98, § 26).
wegens betrokkenheid bij de moord van
de […] beslissing van 24 augustus 2011 acht
Vervolgens richt het Hof zich op de vraag of
negen leden van de United Nations Organiza-
het ICC zich op grond van het Statuut gehou-
Nederland ‘rechtsmacht’ uitoefent in de
tion Mission in the Democratic Republic of
den eisers terug te zenden naar de DRC, maar
onderhavige casus als vereist in artikel 1
Congo. In 2006 volgt een arrestatiebevel
de thans nog lopende asielprocedure staat
EVRM. Het klaagschrift is gebaseerd op drie
namens het Internationale Strafhof (ICC of
aan het op grond van artikel 93(7) van het
pijlers: (a) territoriale werkingssfeer van het
het Strafhof) in Den Haag wegens betrokken-
Statuut te geven bevel tot terugzending in de
Verdrag, (b) het vermeende gebrek aan men-
heid bij de inzet van kindsoldaten in het mili-
weg. Nog daargelaten of - de asielprocedure
senrechtelijke bescherming van de zijde van
taire conflict. In maart 2011 wordt betrokke-
weggedacht - eisers überhaupt veilig kunnen
het ICC, en (c) de aanvaarding door Neder-
ne overgebracht naar Den Haag als
worden teruggezonden naar de DRC, geldt dat
land van rechtsmacht om de asielaanvraag
ICC-getuige in het proces tegen Lubanga Dyi-
mede gelet op de in de asielprocedure moge-
van betrokkene in behandeling te nemen.
lo. In die hoedanigheid geeft betrokkene
lijk in te stellen rechtsmiddelen geen uitzicht
Het Hof bestudeert achtereenvolgens deze
getuigenverklaringen af tussen 30 maart en 7
is op een spoedige afronding van die proce-
drie elementen.
april 2011. Op laatstgenoemde datum geeft
dure. Dit betekent dat eisers sinds 24 augus-
Het is juist dat het begrip ‘rechtsmacht’ in
betrokkene aan dat hij vreest voor zijn leven
tus 2011 niet meer in een rechtmatige vorm
artikel 1 EVRM primair territoriaal geïnter-
bij terugkeer naar de DRC. De Nederlandse
van detentie bevinden. Zij hebben geen uit-
preteerd dient te worden. Staatsaansprake-
regering stelt zich op het standpunt dat
zicht op invrijheidstelling of berechting bin-
lijkheid onder het EVRM zal doorgaans ont-
betrokkene zich buiten de rechtsmacht van
nen redelijke termijn en het is onduidelijk of
staan indien de klager zich fysiek op het
Nederland bevindt, maar dat men een te ont-
zij de rechtmatigheid van hun detentie kun-
grondgebied van de Hoge Verdragsluitende
vangen asielaanvraag zou beoordelen. In een
nen voorleggen aan een bevoegde gerechtelij-
Partij bevindt. Het Hof heeft in de jurispru-
beslissing van 4 juli 2011 geeft de Trial
ke instantie. Het ICC noch de DRC is in staat
dentie echter uitzonderingen geaccepteerd
Chamber van het ICC aan dat het Strafhof
aan de thans ontstane situatie een einde te
op deze algemene regel. Deze uitzonderin-
verplicht is de getuige weer over te dragen
maken.’
gen hebben o.a. betrekking op de oprichting
8 november 2012, appl.nr. 33917/12
(EVRM art. 1)
Longa vs. Nederland
van internationale organisaties (zie bijv.
aan de autoriteiten van de DRC nadat het
horen van de getuige is afgerond, maar dat
B. Procedure in Straatsburg
EHRM 18 februari 1999, Waite and Kennedy
het ICC-Statuut in overeenstemming met
Ondertussen – op 1 juni 2012 – had betrok-
t. Duitsland, appl. no. 26083/94, § 67). T.a.v.
internationaal mensenrechtelijke standaar-
kene ook een klacht ingediend bij het Euro-
het ICTY heeft het Hof al eerder geoordeeld
den (inclusief het refoulement verbod) moet
pees Hof voor de Rechten van de Mens.
dat staatsaansprakelijkheid niet automa-
worden geïnterpreteerd. Het Strafhof oordeel-
Onder artikel 5 EVRM stelt hij dat de voort-
tisch volgt uit het feit dat een (internationa-
de dat de asielaanvraag beoordeeld dient te
zetting van zijn detentie in de United Nati-
le) strafprocedure op het grondgebied
worden door de Nederlandse autoriteiten, en
ons Detention Unit onrechtmatig is. Hij wordt
plaatsvindt (zie EHRM 9 juni 2009, Galic t.
niet het ICC. Daarop geeft de Nederlandse
niet langer gedetineerd als ICC-getuige, ter-
Nederland resp. Blagojevic t. Nederland, appl.
regering aan dat ‘the Netherlands requires
wijl de Nederlandse autoriteiten ontkennen
nos. 22617/07 en 49032/07, § 44). Het enkele
the detained witness to remain at the Inter-
dat sprake is van een nationaalrechtelijke
feit dat het ICTY in Nederland gevestigd is,
national Criminal Court Detention Centre’
vreemdelingenbewaring. Hij stelt dat hij fei-
is onvoldoende om staatsaansprakelijkheid
gedurende de behandeling van de asielaan-
telijk geen effectieve wegen kan bewandelen
van Nederland onder het EVRM aan te
vraag. Vervolgens zijn enkele procedures
om de rechtmatigheid van zijn detentie aan
nemen. Het betreft hier een internationaal
gevoerd die zich richten tegen de vrijheidsbe-
te vechten.
tribunaal dat door de Veiligheidsraad van de
Verenigde Naties is opgericht. Het enkele
rovende maatregel jegens betrokkene. Op 27
oktober 2011 bepaalt de Haagse rechtbank
C. Uitspraak van het Hof
feit dat klager gedetineerd is op Nederlands
dat de vrijheidsberoving van betrokkene niet
(Derde Kamer: Casadevall (president), Myer,
grondgebied is derhalve onvoldoende om
gekwalificeerd kan worden als een maatregel
Bîrsan, Gyulumyan, Šikuta, Tsotsoria, Pardalos)
vragen inzake de rechtmatigheid van die
26
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Rechtspraak
detentie binnen Nederlandse ‘rechtsmacht’
(Richtlijn 2000/78, art. 2 lid 2, 3 lid 1 en 6
het sociaal plan rekening wordt gehouden met
te brengen. Zolang klager niet wordt overge-
lid 1)
de mogelijkheid om wegens een handicap vervroegd met pensioen te gaan.
dragen aan de autoriteiten van de DRC of
aan de Nederlandse autoriteiten, blijft kla-
Johann Odar
C. Uitspraak van het Hof
ger in detentie op grond van de afspraken
tussen het ICC en de DRC. Er is derhalve
Richtlijn 2000/78 – Verbod van discrimina-
Het Hof merkt eerst op dat de bepaling uit
geen sprake van een juridisch vacuüm.
tie op grond van leeftijd of handicap – ont-
het sociaal plan die bepaalt dat de ontslag-
T.a.v. de tweede pijler overweegt het Hof als
slagvergoeding – Sociaal plan waarin ont-
vergoeding van werknemers ouder dan 54
volgt. Het Hof wijst op eerdere jurispruden-
slagvergoeding is verlaagd voor
wordt verlaagd van invloed is op de ontslag-
tie (zie bijv. EHRM 30 juni 2005, Bosphorus
gehandicapte werknemers.
voorwaarden van deze werknemers in de zin
t. Ierland, appl. no. 45036/98, §§ 152-156 en
van artikel 3, lid 1, sub c, van richtlijn
EHRM 20 januari 2009, Kokkelvisserij t.
A. Feiten
2000/78. Een dergelijke nationale bepaling
Nederland, appl. no. 13645/05) waaruit
Odar is geboren in 1950 en sinds 1979 in
valt dus binnen de werkingssfeer van de
volgt dat geen staatsaansprakelijkheid
dienst bij Baxter, laatstelijk als marketing
richtlijn. Uit vaste rechtspraak van het Hof
onder het EVRM kan ontstaan indien een
manager. Hij is erkend als ernstig gehandicapt
volgt dat de sociale partners bij het vaststel-
staat handelt in overeenstemming met juri-
met een invaliditeitsgraad van 50%. De
len van bepalingen die binnen de werkings-
dische verplichtingen die voortvloeien uit
arbeidsverhouding met Baxter wordt per 31
sfeer van richtlijn 2000/78 vallen, deze richt-
lidmaatschap van een internationale orga-
december 2009 beëindigd. Baxter keert uit
lijn in acht moeten nemen (arresten van 13
nisatie indien deze organisatie fundamen-
hoofde van het sociaal plan een vergoeding
september 2011, Prigge e.a. C-447/09, n.n.g.,
tele rechten beschermt op een wijze die
van € 308 253, 31 uit. Odar stelt dat hij in aan-
punt 48, en 7 juni 2012, Tyrolean Airways,
equivalent is aan de EVRM-standaarden.
merking komt voor een vergoeding van
C-132/11, n.n.g., punt 22). Het Hof consta-
Het Hof wijst op de bevoegdheden van het
€ 616 506,63. Dat is het bedrag dat zou moe-
teert vervolgens dat de berekeningsmethode
ICC om maatregelen te nemen teneinde de
ten worden uitgekeerd volgens de standaard-
die het sociaal plan voorschrijft in geval van
fundamentele rechten van getuigen te bor-
formule bij beëindiging van de arbeidsverhou-
ontslag om bedrijfseconomische redenen,
gen. Het is irrelevant dat dit niet geleid
ding volgens het sociaal plan. Volgens deze
een verschil in behandeling oplevert dat
heeft tot de vrijlating van betrokkene. Het
standaardformule is het aantal dienstjaren
rechtstreeks is gebaseerd op leeftijd. Vraag is
EVRM verplicht een gastland van een inter-
bepalend voor de hoogte van de vergoeding.
dus of dit verschil in behandeling kan wor-
nationaal strafhof er in dit geval niet toe
De lagere vergoeding van Baxter is gebaseerd
den gerechtvaardigd in het licht van artikel
om de rechtmatigheid van detentie te her-
op de alternatieve formule uit het sociaal plan
6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2000/78.
zien.
die geldt voor werknemers die ouder zijn dan
Doel van de regeling is compensatie voor de
T.a.v. de derde pijler overweegt het Hof kort-
54 jaar. Bij de alternatieve formule wordt reke-
toekomst toe te kennen, jongere werknemers
weg dat het geen verband ziet tussen de
ning gehouden met de vroegst mogelijke pen-
te beschermen, hen te helpen bij de re-inte-
behandeling van een asielaanvraag en de
sioendatum. Vanwege zijn handicap kan Odar
gratie in het arbeidsproces en daarbij reke-
acceptatie van rechtsmacht over de vraag of
aanspraak maken op een pensioen voor ern-
ning te houden met de noodzaak de beperk-
de huidige detentie van klager rechtmatig is.
stig gehandicapten bij het bereiken van de
te financiële middelen van een sociaal plan
leeftijd van 60 jaar. Odar stelt beroep in bij het
rechtvaardig te verdelen. Deze doelstellingen
D. Slotsom
Arbeitsgericht München en vordert betaling
kunnen verschillen in behandeling recht-
Unaniem wordt de klacht van klager niet-ont-
van het verschil tussen de door Baxter uitge-
vaardigen die verband houden met onder
vankelijk verklaard ratione personae onder
keerde vergoeding en de vergoeding volgens
meer ‘het creëren van bijzondere [...] arbeids-
artikel 35 § 3 (a) EVRM.
de standaardformule.
voorwaarden en -omstandigheden, met inbegrip van voorwaarden voor ontslag en belo-
B. Prejudiciële vragen
ning voor jongeren, oudere werknemers [...],
Hof van Justitie van de
Europese Unie
De verwijzende rechter legt het Hof allereerst
teneinde hun opneming in het arbeidspro-
de vraag voor of de artikelen 2, lid 2, en 6, lid 1,
ces te bevorderen, en hun bescherming te
Deze rubriek is verzorgd door M. Bulterman
van richtlijn 2000/78 zich verzetten tegen een
verzekeren’ in de zin van artikel 6, lid 1,
van de Directie Juridische Zaken, Afdeling
ondernemings- of sectorale regeling inzake
tweede alinea, van richtlijn 2000/78. Boven-
Europees Recht van het Ministerie van Bui-
sociale zekerheid op grond waarvan de hoogte
dien is het legitiem dat wordt voorkomen
tenlandse Zaken. De volledige uitspraken van
van de vergoeding waarop werknemers van
dat de ontslagvergoeding ten goede komt
het HvJ EU zijn beschikbaar via www.curia.
die onderneming recht hebben die ouder zijn
aan personen die geen nieuwe dienstbetrek-
europa.eu.
dan 54 en om bedrijfseconomische redenen
king zoeken, maar een vervangingsinkomen
worden ontslagen, berekend wordt op basis
in de vorm van een ouderdomspensioen zul-
van de vroegst mogelijke pensioendatum, ter-
len ontvangen (zie in die zin arrest van
wijl een dergelijke vergoeding bij de stan-
12 oktober 2010, Ingeniørforeningen i Dan-
daardformule gebaseerd is op het aantal
mark, C-499/08, Jurispr. blz. I-9343, punt 44).
dienstjaren bij de onderneming, zodat de ver-
Het Hof concludeert dat een verschil in
goeding voor deze werknemers lager is dan de
behandeling op grond van leeftijd in begin-
vergoeding berekend aan de hand van de stan-
sel kan worden gerechtvaardigd. De verla-
daardformule, met dien verstande dat zij ten
ging van de ontslagvergoeding voor werkne-
(Tweede kamer: A. Rosas, waarnemend voor
minste de helft daarvan bedraagt. Vervolgens
mers die ten tijde van hun ontslag
de president van de Tweede kamer, U.
wenst de verwijzende rechter te vernemen of
economisch beschermd zijn, is ook een
Lohmus, A. Ó Caiomh, A. Arabadjiev (rap-
artikel 2, lid 2, van richtlijn 2000/78 zich er
geschikt middel om het door de Duitse wet-
porteur) en C.G. Fernlund, rechters)
tegen verzet dat bij de alternatieve regeling uit
gever nagestreefde legitieme doel van het
13
Gelijke behandeling in arbeid en beroep
Arrest van 6 december 2012, nr. C-152/11
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
27
Rechtspraak
werkgelegenheidsbeleid te bereiken. Met
sociaal beleid van de Duitse wetgever nage-
Hoge Raad
betrekking tot de vraag of deze verlaging
streefde doelstellingen te bereiken. Het ver-
Het hof heeft geoordeeld dat de man zijn
noodzakelijk is wijst het Hof er op dat deze
schil in behandeling kan niet worden
betoog met betrekking tot de investeringsaf-
bepaling de uitkomst is van onderhandelin-
gerechtvaardigd door artikel 2, lid 2, sub b-i
trek en de daartegenover staande desinveste-
gen tussen de sociale partners, die aldus hun
van richtlijn 2000/78.
ringsbijtelling van een tot het gemeenschap-
recht op collectieve onderhandelingen, dat is
pelijk vermogen behorende vennootschap
erkend als een grondrecht, hebben uitgeoe-
D. Slotsom
onvoldoende heeft onderbouwd en dat voor
fend. Dat het aldus aan de sociale partners
De artikelen 2, lid 2, en 6, lid 1, van richtlijn
nadere bewijslevering geen plaats is. De
wordt overgelaten om een evenwicht te
2000/78 verzetten zich niet tegen de regeling
klachten hiertegen zijn gegrond. In eerste
bepalen tussen hun respectieve belangen,
uit een sociaal plan op basis waarvan een de
aanleg had de man zijn stellingen dienaan-
biedt een niet te verwaarlozen flexibiliteit,
vergoeding bij ontslag van medewerkers die
gaande onderbouwd door overlegging van
aangezien elk van de partijen de overeen-
ouder zijn dan 54 jaar wordt berekend op
een accountantsrapport. In hoger beroep
komst eventueel kan opzeggen (zie in die zin
basis van de vroegst mogelijke pensioenda-
heeft de man zijn stellingen nader toegelicht
arrest van 12 oktober 2010, Rosenbladt,
tum, zodat de vergoeding lager is dan het vol-
onder overlegging van onder meer jaarstuk-
C-45/09, Jurispr. blz. I-9391, punt 67). Het Hof
gens de standaardformule berekende bedrag,
ken van de vennootschap. Aldus heeft de
concludeert richtlijn 2000/78 zich niet ver-
dat in het bijzonder gebaseerd is op het aantal
man zijn stellingen voldoende onderbouwd.
zet tegen de regeling uit een sociaal plan op
dienstjaren bij de onderneming, met dien ver-
Indien het hof de door de man overgelegde
basis waarvan een de vergoeding bij ontslag
stande dat zij ten minste de helft daarvan
stukken onvoldoende inzichtelijk achtte, had
van medewerkers die ouder zijn dan 54 jaar
bedraagt. Artikelen 2, lid 2, van richtlijn
het de man overeenkomstig zijn bewijsaan-
wordt berekend op basis van de vroegst
2000/78 verzet zich er wel tegen dat in een
bod tot nadere bewijslevering van zijn stel-
mogelijke pensioendatum, zodat de vergoe-
dergelijke regeling er rekening wordt gehou-
lingen met betrekking tot de investeringsaf-
ding lager is dan het volgens de standaard-
den met de mogelijkheid om wegens een han-
trek en de desinvesteringsbijtelling dienen
formule berekende bedrag.
dicap vervroegd met pensioen te gaan.
toe te laten.
In antwoord op de vraag of artikel 2, lid 2,
Onderdeel 3 klaagt dat het hof een louter
van richtlijn 2000/78 zich verzet tegen een
latente inkomstenbelastingschuld van de
regeling waarbij rekening wordt gehouden
Hoge Raad (civiele kamer)
man in de verdeling van de huwelijksgoeder-
met de mogelijkheid om wegens een handi-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
engemeenschap had moeten betrekken. Deze
cap vervroegd met pensioen te gaan, over-
Lewin, raadsheer in het gerechtshof Amster-
klacht faalt. Het hof acht het bestaan van de
weegt het Hof het volgende. Het Hof consta-
dam. De uitspraken zijn integraal in te zien
latente inkomstenbelastingschuld van de
teert dat een dergelijke regeling tot gevolg
op www.rechtspraak.nl
man te onzeker om dit gedeelte van de
heeft dat de hoogte van de ontslagvergoeding voor een ernstig gehandicapte werknemer lager is dan de vergoeding voor een niet-
gemeenschap als vatbaar voor vereffening
14
gehandicapte werknemer. Dit houdt een
aan te merken en in de thans tot stand te
brengen verdeling te betrekken. Daarmee
heeft het hof geen blijk gegeven van een
indirect verschil van behandeling in op
7 december 2012, nr. 11/02639
onjuiste rechtsopvatting. Art. 3:179 lid 1 BW
grond van handicap in de zin van de bepalin-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
bepaalt weliswaar – bij wege van hoofdregel
gen van artikel 1, juncto artikel 2, lid 2, sub a,
pens, C.A. Streefkerk, M.A. Loth en M.V.
– dat indien verdeling van een gemeenschap-
van richtlijn 2000/78. Ter rechtvaardiging
Polak; A-G mr. F.F. Langemeijer)
pelijk goed wordt gevorderd, ieder der deelge-
van dit verschil in behandeling wordt het
LJN BX9828
noten kan verlangen dat alle tot de gemeen-
voordeel aangevoerd dat ernstig gehandicap-
schap behorende goederen en de voor
te werknemers hebben, namelijk dat zij drie
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap.
rekening van de gemeenschap komende
jaar eerder met pensioen kunnen. Dit betoog
Gedeeltelijke verdeling. HR: Art. 3:179 lid 1
schulden in de verdeling worden begrepen,
kan volgens het Hof niet slagen. Enerzijds is
BW bepaalt weliswaar dat indien verdeling
maar laat een uitzondering op de hoofdregel
sprake van discriminatie op grond van han-
van een gemeenschappelijk goed wordt
toe, indien er gewichtige redenen zijn voor
dicap, daar de litigieuze maatregel niet wordt
gevorderd, ieder der deelgenoten kan ver-
een gedeeltelijke verdeling. Het oordeel van
gerechtvaardigd door objectieve factoren die
langen dat alle goederen en schulden in de
het hof – dat aldus moet worden verstaan
niets van doen hebben met een zodanige
verdeling worden begrepen, maar laat een
dat de onzekerheid omtrent het bestaan van
discriminatie (zie in die zin, naar analogie,
uitzondering toe indien er gewichtige rede-
de latente inkomstenbelastingschuld van de
arresten van 6 april 2000, Jørgensen,
nen zijn voor een gedeeltelijke verdeling.
man meebrengt dat er gewichtige redenen
C-226/98, Jurispr. blz. I-2447, punt 29; 23 oktober 2003, Schönheit en Becker, C-4/02 en
zijn om tot gedeeltelijke verdeling van de
(BW art. 3:179 lid 1)
C-5/02, Jurispr. blz. I-12575, punt 67, en
huwelijksgoederengemeenschap over te gaan,
en wel in die zin dat de latente inkomstenbe-
12 oktober 2004, Wippel, C-313/02, Jurispr.
De man, adv. mr. P.J. de Groen,vs. de vrouw,
lastingschuld van de man niet in deze verde-
blz. I-9483, punt 43). Anderzijds doet een der-
niet verschenen
ling wordt betrokken – is evenmin onvol-
gelijk betoog afbreuk aan het nuttig effect
doende gemotiveerd.
van de nationale bepalingen waarin dit voor-
Feiten en procesverloop
Onderdeel 4 voert aan dat het hof heeft ver-
deel is neergelegd. Volgens het Hof heeft de
In 1964 zijn partijen in algehele gemeen-
zuimd om in te gaan op de essentiële stelling
maatregel die in het hoofdgeding aan de
schap van goederen gehuwd. In 2003 is het
van de man dat hij voor de schenkingen aan
orde is, tot gevolg dat dat de legitieme belan-
huwelijk door echtscheiding ontbonden.
de drie dochters van partijen niet de toestem-
gen van ernstig gehandicapte werknemers
Dit geding betreft de verdeling van de huwe-
ming van de vrouw nodig had, nu sprake was
buitensporig worden aangetast. Zij gaat aldus
lijksgoederengemeenschap en de pensioen-
van gebruikelijke, niet bovenmatige giften in
verder dan noodzakelijk is om de door het
verevening.
de zin van art. 1:88 lid 1, onder b, BW. Deze
28
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Rechtspraak
klacht is gegrond. Uit het arrest blijkt niet dat
ke behandeling brengt mee dat de door de
ling dat de door de OPTA geconstateerde
het hof deze stelling in zijn oordeelsvorming
aanbestedende dienst te hanteren uitslui-
overtreding meebrengt dat KPN niet voldoet
heeft betrokken, zodat dit na verwijzing als-
tingsgronden ondubbelzinnig en op niet
aan de in het Beschrijvend Document opge-
nog zal dienen te geschieden. Na verwijzing
voor misverstand vatbare wijze in de aan-
nomen eis dat zij de plicht heeft te voldoen
zal eveneens moeten worden onderzocht of
bestedingsdocumentatie moeten zijn ver-
aan de vigerende regelgeving.
de aan de dochters geschonken bedragen deel
meld. 2. Gunningsbeslissing. Relevante
In dit kort geding heeft KPN gevorderd de
uitmaakten van de te verdelen huwelijksgoe-
redenen. Art. 6 lid 1 Wira bepaalt dat de
Staat te bevelen het besluit om de opdracht
derengemeenschap. Partijen zullen in de gele-
mededeling van een gunningsbeslissing de
thans (voorlopig) aan Tele2 te gunnen, in te
genheid moeten worden gesteld hun stellin-
relevante redenen voor die beslissing bevat.
trekken en de opdracht niet aan een ander
gen aan te passen.
Deze bepaling dient aldus te worden uitge-
dan aan KPN te gunnen. KPN heeft hiertoe
Onderdeel 5 bevat de klacht dat het hof is
legd dat een latere aanvulling van de rele-
aangevoerd dat de door de OPTA vastgestelde
voorbijgegaan aan het betoog van de man,
vante redenen in beginsel niet mogelijk is.
overtreding geen invloed heeft gehad op de
en het door hem in dit verband gedane
Een uitzondering kan gerechtvaardigd zijn
aanbesteding en dat de eis betreffende de
bewijsaanbod, met betrekking tot het bedrag
in het geval van door de aanbestedende
‘vigerende regelgeving’ niet staat vermeld in
dat in het kader van de pensioenverevening
dienst aannemelijk te maken bijzondere
paragraaf 8.2 van het Beschrijvend Docu-
dient te worden afgestort ten behoeve van
redenen of omstandigheden.
ment, waarin de uitsluitingsgronden limitatief staan vermeld. Het beroep van de Staat
een pensioenvoorziening voor de vrouw.
Deze klacht slaagt. De vrouw heeft voor het
(Richtlijn 2004/18/EG art. 2; Wira art. 4 lid 1
op deze nieuwe uitsluitingsgrond is strijdig
eerst in hoger beroep een beslissing
en art 6 lid 1)
met het gesloten stelsel van het aanbestedingsrecht, aldus KPN. De voorzieningenrech-
gevraagd over de hoogte van het af te storten
bedrag. De man heeft inhoudelijk verweer
De Staat der Nederlanden (Ministerie van
ter heeft de vorderingen gedeeltelijk toege-
gevoerd tegen de hoogte van het door de
BZK), adv. mr. J. van Duijvendijk-Brand, en
wezen. Het hof heeft de vorderingen geheel
vrouw gevorderde bedrag, waarbij hij een
Tele2, adv. mr. E.M. Tjon-En-Fa, vs. KPN, adv.
toegewezen.
beroep heeft gedaan op de kanttekeningen
mrs. J.P. Heering en L. van den Eshof
Hoge Raad
die de door hem ingeschakelde actuaris A
heeft geplaatst bij de berekening van de
Feiten en procesverloop
Vooropgesteld wordt dat het hof in het mid-
hand van de door de vrouw ingeschakelde
In 2010 heeft het Ministerie van BZK een
den heeft gelaten of in een aanbestedingsbe-
actuaris B. Daarbij heeft de man een aantal
Europese openbare aanbestedingsprocedure
stek aanvullende uitsluitingsgronden (dat wil
concrete punten genoemd waarop de bereke-
in gang gezet betreffende overeenkomsten
zeggen andere uitsluitingsgronden dan ver-
ning van B onjuist is. De enkele overweging
voor telefoniediensten over het vaste net van
meld in Richtlijn 2004/18/EG betreffende de
van het hof dat de kanttekeningen van A van
de deelnemende overheden. Het Beschrij-
coördinatie van de procedures voor het plaat-
algemene strekking zijn, rechtvaardigt niet
vend Document vermeldt: ‘Het is uitdrukke-
sen van overheidsopdrachten voor werken,
het oordeel dat de door B opgestelde bereke-
lijk de plicht van de Inschrijver om te vol-
leveringen en diensten (Pb L 134/114) en in
ning voor juist moet worden gehouden, noch
doen aan de vigerende regelgeving.’
art. 45 Besluit aanbestedingsregels voor over-
zijn oordeel dat het bewijsaanbod van de
Tele2 en KPN hebben in juli 2010 ingeschre-
heidsopdrachten 2005 (Stcrt. 2005, 408)(Bao))
man dient te worden gepasseerd.
ven op de aanbesteding.
mogen worden geformuleerd. Ook in cassatie
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
Bij brief van 14 september 2010 heeft Tele2
is daarom niet aan de orde of nieuwe uitslui-
komstig de conclusie van de A-G.
aan de OPTA een verzoek om handhaving
tingsgronden in een aanbestedingsprocedure
De A-G gaat onder 2.17 in op de gedeeltelijke
gedaan inzake een overtreding in het kader
mogen worden toegepast (waarop de uitspra-
verdeling van een gemeenschap. Onder 2.25
van de onderhavige aanbesteding door KPN
ken HvJEU 16 december 2008 C-213/07, Jur.
vermeldt hij regels over pensioenverevening.
van de non-discriminatieverplichting die op
2008, p. I-09999, LJN BG7816, NJ 2009/218
KPN rust uit hoofde van het Besluit markt-
(Michaniki) en HvJEU 19 mei 2009 C-538/07,
analyse vaste telefonie 2008 (het VT-besluit).
Jur. 2009, p. I-04219, LJN BI5072 (Assitur)
Deze non-discriminatieverplichting houdt in
betrekking hebben).
dat KPN ten opzichte van derden gelijke
Onderdeel 1.1.1 betoogt dat bij schendingen
7 december 2012, nr. 11/02844
voorwaarden moet toepassen als die welke
van het level playing field niet (steeds) een
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
onder gelijke omstandigheden gelden voor
specifieke grondslag of bepaling in de aanbe-
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en
haarzelf, haar dochterondernemingen of
stedingsdocumenten behoeft te worden aan-
M.A. Loth; A-G mr. L.A.D. Keus)
haar partnerondernemingen. Deze verplich-
gewezen waarop een uitsluiting zou moeten
LJN BW9233
ting heeft onder meer betrekking op het pro-
worden gegrond. Bij de beoordeling van het
ces van informatieverstrekking. Bij brief van
onderdeel dient het volgende tot uitgangs-
Europese openbare aanbesteding. De Staat
27 augustus 2010 heeft het Ministerie aan
punt. Art. 2 van de Richtlijn 2004/18/EG
houdt een Europese openbare aanbesteding
KPN bericht dat het voornemens was de
bepaalt dat aanbestedende diensten onderne-
betreffende telefoniediensten. Na inschrij-
opdracht aan KPN te gunnen. Bij besluit van
mers op gelijke en niet-discriminerende wijze
ving door onder meer KPN en Tele2 bericht
13 oktober 2010 heeft de OPTA een overtre-
dienen te behandelen en transparantie in hun
de Staat dat hij voornemens is de opdracht
ding geconstateerd van de non-discriminatie-
handelen moeten betrachten. Het voorschrift
aan KPN te gunnen. Vervolgens constateert
verplichting. Bij brief van 4 november 2010
is geïmplementeerd in art. 2 Bao. Het strekt
de OPTA dat KPN een non-discriminatiever-
heeft het Ministerie aan KPN meegedeeld dat
tot codificatie van vaste rechtspraak van het
plichting heeft overtreden. Wegens die
haar inschrijving terzijde werd gelegd en dat
HvJEU dat, wat openbare inschrijvingen
overtreding sluit de Staat KPN uit van
het Ministerie voornemens was de opdracht
betreft, de aanbestedende dienst het beginsel
inschrijving. HR: 1. Gelijke behandeling.
alsnog te gunnen aan Tele2. Dit voornemen
van gelijke behandeling van de inschrijvers
Uitsluitingsgronden. Het beginsel van gelij-
werd in de brief toegelicht met de medede-
moet respecteren, en dat dit beginsel tot
15
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
29
Rechtspraak
transparantie verplicht (vgl. HvJEU 29 april
Onderdeel 1.3 bestrijdt het oordeel van het
zou komen met de strekking van art. 6 Wira,
2004, C-496/99P, Jur. 2004, p. I-03801, LJN
hof dat art. 6 Wira in beginsel eraan in de
namelijk het openstellen van de mogelijk-
BG2419, Succhi di Frutta, punten 108 en 109).
weg staat dat een aanbestedende dienst na
heid van een effectief beroep tegen de gun-
In bedoeld arrest heeft het HvJEU uiteengezet
de in die bepaling bedoelde mededeling als-
ningsbeslissing. Ten slotte strookt de uitleg
wat de betekenis is van de aan het Europese
nog komt met een andere relevante reden
dat in beginsel een gunningsbeslissing aan-
aanbestedingsrecht ten grondslag liggende
voor de gunningsbeslissing. Bij de beoorde-
stonds volledig moet zijn gemotiveerd, beter
beginselen van gelijkheid en transparantie.
ling van het onderdeel wordt het volgende
met de beginselen van gelijke behandeling
Deze uiteenzetting is in HR 4 november 2005,
vooropgesteld. Art. 6 lid 1 Wira bepaalt dat
en transparantie. Deze beginselen verlangen
LJN AU2806, NJ 2006/204, samengevat. In
de mededeling aan iedere inschrijver of
immers dat door de motivering aan de ove-
HvJEU 24 januari 2008, C-532/06, Jur. 2008, p.
gegadigde van een gunningsbeslissing de
rige inschrijvers voldoende inzicht wordt
I-00251, LJN BC5729, NJ 2008/307 (Lianakis/
relevante redenen voor die beslissing bevat,
gegeven in de relevante redenen die aan de
Alexandroupolis) is overwogen dat een aanbe-
alsmede een nauwkeurige omschrijving van
beslissing ten grondslag liggen om zich
stedende dienst geen afwegingsregels of sub-
de termijn als bedoeld in art. 4 lid 1 Wira
geïnformeerd te kunnen beraden op eventu-
criteria voor de gunningscriteria kan toepas-
gedurende welke het sluiten van de met de
eel daartegen – in of buiten rechte – te
sen die hij niet vooraf ter kennis van de
gunningsbeslissing beoogde overeenkomst
ondernemen stappen. Het vorenoverwogene
inschrijvers heeft gebracht (punt 38). Gelet op
wordt opgeschort. Dienaangaande heeft het
brengt mee dat art. 6 lid 1 Wira aldus dient
het belang van het transparantiebeginsel voor
volgende te gelden. De omstandigheid dat
te worden uitgelegd dat een latere aanvul-
aanbestedingsprocedures moet worden aan-
een gunningsbeslissing onvoldoende is
ling van de daarin bedoelde relevante rede-
genomen dat de door het HvJEU aanvaarde,
gemotiveerd, brengt niet mee dat de overige
nen in beginsel niet mogelijk is. Een uitzon-
op de aanbestedende dienst rustende, ver-
inschrijvers zonder rechtsbescherming blij-
dering kan echter gerechtvaardigd zijn in
plichting om de gunningscriteria in de aanbe-
ven. Een zodanige beslissing doet immers
het geval van door de aanbestedende dienst
stedingsdocumenten te vermelden, ook geldt
de termijn gedurende welke het sluiten van
aannemelijk te maken bijzondere redenen
ten aanzien van de uitsluitingsgronden die de
de desbetreffende overeenkomst moet wor-
of omstandigheden. Voor zodanige uitzon-
aanbestedende dienst – indien daartoe aanlei-
den opgeschort, in beginsel niet ingaan. Uit
dering bestaat, anders dan het onderdeel
ding is – kan inroepen (met dien verstande
het feit dat de wetgever in deze zin met de
verdedigt, geen aanleiding op de enkele
dat deze dienst zich in voorkomende gevallen
mogelijkheid van latere aanvulling rekening
grond dat de latere aanvulling steun vindt
mede kan beroepen op uitsluitingsgronden
heeft gehouden, kan echter niet worden
in hetzelfde feitencomplex als aan de in de
die dwingend zijn voorgeschreven in art. 45
afgeleid dat een aanvulling in beginsel
mededeling vermelde reden(en) ten grond-
lid 1 Richtlijn 2004/18/EG). Een andere opvat-
steeds is toegestaan. De wetgever heeft
slag ligt. De door het hof aan art. 6 lid 1
ting zou tot een willekeurige toepassing van
immers in art. 6 Wira, ter voorkoming van
Wira gegeven uitleg getuigt mitsdien niet
de facultatieve uitsluitingsgronden kunnen
onwenselijke juridisering, welbewust geko-
van een onjuiste rechtsopvatting. Hierop
leiden en daarmee een gelijke behandeling
zen voor een verdergaande motiverings-
stuit onderdeel 1.3.1 af.
van de inschrijvers in gevaar kunnen brengen.
plicht van de aanbestedende dienst dan
Onderdeel 1.3.3 betoogt dat art. 6 Wira niet
Anders dan het onderdeel betoogt, brengt het
waartoe de Rechtsbeschermingsrichtlijnen
ertoe strekt afbreuk te doen aan de uit het
beginsel van gelijke behandeling in het licht
verplichten. Voorts is aan de latere aanvul-
burgerlijk procesrecht voortvloeiende
van het vorenoverwogene dus mee dat de
ling van de motivering het praktische
mogelijkheden om een eis of verweer gedu-
door de aanbestedende dienst te hanteren
bezwaar verbonden dat ten aanzien van
rende het geding aan te vullen of te wijzi-
uitsluitingsgronden ondubbelzinnig en op
inschrijvers aan wie aanstonds alle redenen
gen. Het onderdeel kan geen doel treffen
niet voor misverstand vatbare wijze in de aan-
voor de gunningsbeslissing zijn medege-
omdat art. 6 lid 1 Wira op de hiervoor ver-
bestedingsdocumentatie moeten zijn vermeld.
deeld, de opschortingstermijn al is gaan
melde wijze, en om de aldaar vermelde
Het onderdeel faalt.
lopen en zelfs al kan zijn verstreken op het
reden, bijzondere eisen stelt aan de moge-
Onderdeel 1.2.3 betoogt dat het transparan-
moment waarop, na de latere aanvulling van
lijkheid voor de aanbestedende dienst een
tiebeginsel niet ertoe strekt om een inschrij-
de motivering ten aanzien van andere
gunningsbeslissing nader aan te vullen. Ter
ver te beschermen die zelf de regels van
inschrijvers, voor deze laatsten nog een
voorkoming van misverstand wordt nog
gelijkheid en level playing field schendt. Het
nieuwe opschortingstermijn gaat lopen. Dit
opgemerkt dat art. 6 lid 1 Wira zich niet
onderdeel faalt. Het transparantiebeginsel
kan tot rechtsonzekerheid en tot onwenselij-
ertegen verzet dat in de gunningsbeslissing
strekt immers ertoe dat elk risico van favori-
ke complicaties leiden indien de overeen-
vermelde redenen door de aanbestedende
tisme en willekeur door de aanbestedende
komst inmiddels al door de aanbestedende
dienst later nader worden toegelicht. Deze
dienst wordt uitgebannen en impliceert dat
dienst is gesloten, zulks temeer als met de
mogelijkheid vindt haar begrenzing daar,
alle voorwaarden en modaliteiten van de
uitvoering daarvan al een begin is gemaakt.
waar in feite sprake is van het aanvoeren
gunningsprocedure in het aanbestedingsbe-
Daarbij valt bovendien te bedenken dat, hoe
van nieuwe redenen.
richt of in het bestek worden geformuleerd
later een aanvulling plaatsvindt, des te
Ook onderdeel 1.3.2 faalt. Het betoog dat art.
op een duidelijke, precieze en ondubbelzinni-
bezwaarlijker het kan zijn dat de rechter nog
6 lid 1 Wira in ieder geval niet in de weg
ge wijze. Het gaat hier dus om eisen die wor-
een maatregel treft die ertoe strekt dat een
staat aan een aanvulling van redenen die
den gesteld aan de aanbestedende dienst en
al gegunde opdracht wordt geschorst, of dat
zich ‘in het domein van de inschrijver bevin-
aan het door haar opgestelde aanbestedings-
de daartoe strekkende overeenkomst wordt
den’, miskent dat art. 6 lid 1 Wira de kenbaar-
bericht of bestek. Deze eisen gelden onafhan-
opgezegd of ontbonden. Verder is niet
heid betreft van de door de aanbestedende
kelijk van het door het onderdeel gemaakte
ondenkbaar dat erkenning van de in begin-
dienst gehanteerde gronden voor de gun-
onderscheid tussen inschrijvers die de regels
sel bestaande mogelijkheid van aanvulling
ningsbeslissing, opdat afgewezen inschrijvers
van gelijkheid en level playing field in acht
van de motivering, in de praktijk veelvuldig
daartegen in rechte kunnen opkomen. De
nemen, en inschrijvers die deze regels juist
tot een onvolledige motivering van de gun-
omstandigheid dat die gronden zien op fei-
schenden.
ningsbeslissing zal leiden, hetgeen in strijd
ten of omstandigheden die de inschrijver
30
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Rechtspraak
betreffen, dan wel betrekking hebben op een
dreigende inbreuk is voldoende dat die
HvJEU volgt dat als ‘plaats waar het schade
schending van het level playing field, doet
dreiging aannemelijk is.
brengende feit zich heeft voorgedaan’ als
bedoeld in art. 5 lid 3 EEX-Vo mede is te ver-
niet eraan af dat voor een inschrijver uit de
gunningsbeslissing kenbaar moet zijn dat
(EEX-Vo art. 5 lid 3)
staan de plaats waar de schade is ingetreden
deze gronden aan de afwijzing of terzijdeleg-
H&M AB en H&M B.V., adv. mr. K.G.W. van
(het ‘Erfolgsort’), terwijl het art. 5 lid 3 EEX-
ging ten grondslag liggen, opdat hij – desge-
Oven, vs. G-Star, adv. mr. K. Aantjes
Vo met betrekking tot een inbreuk op een
merkrecht aldus heeft uitgelegd: ‘dat een
wenst – tijdig de gunningsbeslissing kan aanvechten.
Feiten en procesverloop
geschil over een inbreuk op een in een lid-
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
G-Star is een Nederlandse onderneming die
staat ingeschreven merk die zou bestaan in
sie van de A-G.
wereldwijd spijkerbroeken verhandelt onder
het gebruik door een adverteerder van een
De A-G noemt relevante regels uit het Europe-
de naam ‘Elwood’. H&M AB is eigenaar van de
aan dat merk identiek trefwoord op de web-
se aanbestedingsrecht onder 3.2-3.10, 4.5 en
website www.hm.com, via welke website arti-
site van een zoekmachine die via een land-
4.28.
kelen uit het H&M-assortiment te koop aan-
gebonden top-niveaudomeinnaam van een
geboden worden. H&M BV exploiteert een
andere lidstaat opereert, aanhangig kan
groot aantal kledingwinkels in Nederland,
worden gemaakt bij de rechters van de lid-
waaronder een winkel in Dordrecht. G-Star
staat waar het merk is ingeschreven of bij
heeft spijkerbroeken met bepaalde versierin-
de rechters van de lidstaat van de plaats
7 december 2012, nr. 11/02861
gen aangetroffen in H&M-winkels in diverse
waar de adverteerder is gevestigd.’ (HvJEU 19
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
steden in Nederland, maar niet in Dordrecht.
april 2012, C-523/10, NJ 2012/403 (Winters-
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en
In dit kort geding heeft G-Star bij de voor-
teiger). Er bestaat geen grond anders te oor-
M.A. Loth; A-G mr. L.A.D. Keus)
zieningenrechter te Dordrecht een verbod
delen voor een beweerde schending van een
LJN BW9231
gevorderd van inbreuk op het auteursrecht
- evenals een merkrecht territoriaal
van G-Star op de Elwood-broek en van slaaf-
begrensd - auteursrecht, zoals in dit geval.
Europese openbare aanbesteding. Gelijke
se nabootsing van die broek. H&M c.s. heeft
Nu het met betrekking tot de vordering
beslissing als HR 7 december 2012,
de internationale rechtsmacht en de relatie-
tegen H&M AB gaat om een beweerde
11/02844, LJN BW9233, hiervóór afge-
ve bevoegdheid van de voorzieningenrech-
inbreuk op het Nederlandse auteursrecht
drukt.
ter betwist. Deze heeft de bevoegdheidsver-
van G-Star door het verkopen, althans aan-
weren verworpen en de auteursrechtelijke
bieden van kleding via de website www.
(Richtlijn 2004/18/EG art. 2, Wira art. 4 lid 1
vorderingen goeddeels toegewezen. Het hof
hm.com, die eigendom is van H&M AB, alle
en art. 6 lid 1)
heeft het vonnis van de voorzieningenrech-
H&M-kleding ook via deze website te ver-
ter bekrachtigd.
krijgen zal zijn (naar bij pleidooi namens
16
17
H&M aan het hof is medegedeeld) en die
Hoge Raad
website mede is gericht op de Nederlandse
Middel I keert zich tegen het oordeel van het
markt (in cassatie niet bestreden), al het-
7 december 2012, nr. 11/03520
hof dat het zich, als kortgedingrechter, met
geen medebrengt dat de Elwood-broek wordt
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
betrekking tot de vraag naar zijn internationa-
aangeboden in Dordrecht, is de rechter in
pens, J.C. van Oven, A.H.T. Heisterkamp en
le rechtsmacht had te richten naar hetgeen de
het arrondissement Dordrecht internatio-
G. Snijders; A-G mr. P. Vlas)
rechtbank intussen in het in de bodemproce-
naal bevoegd krachtens art. 5 lid 3 EEX-Vo
LJN BX9018
dure opgeworpen bevoegdheidsincident dien-
kennis te nemen van de onderhavige vorde-
aangaande heeft beslist, te weten dat haar
ringen tegen H&M AB.
Auteursrecht. G-Star heeft spijkerbroeken
rechtsmacht toekomt ingevolge art. 5 lid 3
Middel 5 keert zich tegen rov. 24, waarin het
met bepaalde versieringen aangetroffen in
EEX-Vo, en dat zich in dit geval geen omstan-
hof heeft onderzocht wie verantwoordelijk kan
H&M-winkels in diverse steden in Neder-
digheid voordoet die een uitzondering op dat
worden gehouden voor het aanbod en/of de
land, maar niet in Dordrecht. De bedoeling
beginsel rechtvaardigt, nu van een klaarblijke-
verkopen via de meergenoemde H&M-website.
van H&M is dat alle in haar winkels aange-
lijke misslag geen sprake is en zich geen wijzi-
Het overwoog: ‘De rechtbank heeft als
boden kleding in de toekomst ook via de
ging in de omstandigheden heeft voorgedaan.
bodemrechter geoordeeld dat H&M AB
website van H&M te verkrijgen zal zijn.
Het voegde daaraan toe:
onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat
G-Star vordert bij de voorzieningenrechter
‘Het hof deelt het oordeel van de rechtbank
zij degene is die de verkopen via de website
te Dordrecht een verbod van inbreuk op
over de rechtsmacht op grond van artikel 5
verricht. H&M c.s. stellen zelf dat de website
haar auteursrecht. HR: 1. Internationale
lid 3 EEX-Vo, in welk verband het hof over-
eigendom is van H&M AB. Gelet op het
rechtsmacht. Relatieve bevoegdheid. Nu het
weegt dat namens H&M c.s. is meegedeeld
bovenstaande gaat het hof er voorshands
gaat om een beweerde inbreuk op het
dat het de bedoeling is dat alle in de H&M
van uit dat H&M AB via haar website in
Nederlandse auteursrecht van G-Star door
winkels aangeboden kleding ook via de web-
Nederland kleding verkoopt, althans aan-
het aanbieden van kleding via de website
site te verkrijgen is, althans in de toekomst
biedt. Dat de onderhavige jeans (nog) niet
van H&M, alle H&M-kleding ook via deze
zal zijn.’
via de website te koop zijn aangeboden,
website te verkrijgen zal zijn en die web-
Het middel mist doel. De beslissing van het
betekent nog niet dat geen sprake kan zijn
site mede is gericht op de Nederlandse
hof berust op twee gronden die haar ieder
van dreiging van inbreuk. Het hof acht
markt, al hetgeen medebrengt dat de broek
zelfstandig kunnen dragen, te weten op het
voorshands aannemelijk dat daarvan sprake
wordt aangeboden in Dordrecht, is de rech-
oordeel van de bodemrechter, alsmede op de
is, nu het de bedoeling is dat alles wat in de
ter in het arrondissement Dordrecht inter-
hiervoor geciteerde overweging. Voor zover
winkels wordt verkocht ook via de website
nationaal bevoegd. 2. Dreigende inbreuk.
het middel ook over laatstbedoeld oordeel
wordt aangeboden en kan worden aange-
Voor toewijzing van een verbod wegens
klaagt, faalt het. Uit de rechtspraak van het
schaft.’
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
31
Rechtspraak
Voor zover het middel klaagt dat het hof
lijk was hij werkzaam als voorman. Op 2 sep-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
zich heeft gericht naar hetgeen de bodem-
tember 2004 werkte X op zes meter hoogte
komstig de conclusie van de A-G.
rechter intussen heeft beslist, met het
aan een dak zonder een veiligheidsgordel te
De A-G vat het juridische kader bij werkge-
betoog dat die beslissing slechts in het
dragen. Hij is van het dak gevallen en heeft
versaansprakelijkheid voor arbeidsongevallen
bevoegdheidsincident is gegeven en daarom
letsel opgelopen.
samen onder 4.3-4.5.3.
voor het hof niet bindend is, faalt het, reeds
In dit geding heeft X schadevergoeding
omdat het het hof als kortgedingrechter in
gevorderd, stellende dat Daltra niet had
elk geval vrijstond zijn oordeel te doen steu-
mogen toestaan dat hij zonder veiligheids-
nen op feiten die de bodemrechter heeft
gordel werkte. Het gerecht in eerste aanleg
vastgesteld en waarop in het kort geding
heeft geoordeeld dat Daltra aansprakelijk is.
7 december 2012, nr. 12/00522
een beroep is gedaan. Voorts miskent het
Het hof heeft de vordering alsnog afgewezen
(Mrs. F.B. Bakels, A.H.T. Heisterkamp, M.A.
middel dat voor toewijzing van een verbod
op grond van zijn oordeel dat het te ver gaat
Loth, C.E. Drion en M.V. Polak; A-G mr. J.
wegens dreigende inbreuk voldoende is dat
van Daltra te vergen dat zij erop toezag dat X
Wuisman)
die dreiging aannemelijk is, hetgeen het hof
een veiligheidsgordel droeg.
LJN BY0957
geenszins onbegrijpelijk heeft kunnen aflei-
Hoge Raad
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap.
den uit de in rov. 24 voorshands vastgestel-
Het middel klaagt dat het hof is uitgegaan
Verknochtheid. De man heeft tijdens het
de feiten.
van een onjuiste rechtsopvatting omtrent
huwelijk schadevergoeding ontvangen
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
de zorgplicht die op de werkgever rust. De
wegens bij een auto-ongeval opgelopen let-
sie van de A-G.
rechtsklacht slaagt. De in art. 7A:1614x
sel. Valt de vergoeding in de huwelijksgoe-
De A-G bespreekt onder 2.5-2.10 de toepassing
BWA geregelde zorgplicht van de werkgever
derengemeenschap? HR: Indien een der
van art. 5 lid 3 EEX-Vo op geschillen over
houdt niet alleen in dat deze ervoor moet
echtgenoten vergoeding ontvangt van
inbreuken op intellectuele eigendomsrechten.
zorgen dat voldoende veiligheidsmateriaal
schade die deze echtgenoot heeft geleden
op de werkplek beschikbaar is, maar ook
als gevolg van een ongeval, zal die echtge-
dat hij erop toeziet dat zijn werknemers
noot ten minste moeten stellen op welke
dat materiaal op de juiste wijze gebruiken
schade(n) de vergoeding betrekking heeft,
als de omstandigheden waaronder moet
opdat de rechter kan vaststellen of, en zo ja
7 december 2012, nr. 11/05535
worden gewerkt daarom vragen. Al aange-
in hoeverre, een of meer componenten van
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
nomen dat het gebruik van de door Daltra
de vergoeding aan die echtgenoot is ver-
pens, J.C. van Oven, A.H.T. Heisterkamp en
ter beschikking gestelde veiligheidsgordels
knocht en die verknochtheid zich ertegen
C.E. Drion; A-G mr. J. Spier)
voor de onderhavige werkzaamheden (zes
verzet dat die vergoedingscomponent in de
LJN BX7590
meter lange aliminiumgolfplaten op een
gemeenschap valt. Zo is bijvoorbeeld van
winderige dag bevestigen op een dak op
belang of de vergoeding betrekking heeft
Aruba. Arbeidsongeval. Toezicht. Een voor-
zes meter hoogte) een toereikende maatre-
op schade die de echtgenoot na ontbinding
man werkt op zes meter hoogte aan een
gel tegen het gevaar van vallen vormde,
van de gemeenschap in de toekomst zal
dak zonder de door de werkgever ter
bracht de op Daltra als werkgever rustende
lijden.
beschikking gestelde veiligheidsgordel te
zorgplicht dus niet alleen mee dat zij die
dragen. Hij valt van het dak en loopt letsel
veiligheidsgordels aan haar werknemers ter
op. Het hof oordeelt dat de werkgever niet
beschikking stelde, maar ook dat zij erop
erop behoefde toe te zien dat de werkne-
toezag dat die gordels daadwerkelijk en op
De man, adv. mr. J. van Duijvendijk-Brand,
mer de veiligheidsgordel zou dragen. HR:
de juiste wijze werden gebruikt. De door
vs. de vrouw, adv. mrs. J.P. Heering en J. den
Al aangenomen dat het gebruik van de vei-
het hof vermelde omstandigheid dat X een
Hoed
ligheidsgordels een toereikende maatregel
‘ervaren werknemer’ was maakt dat niet
vormde, bracht de op de werkgever rusten-
anders, nu een werkgever, naar het hof
Feiten en procesverloop
de zorgplicht ook mee dat hij erop toezag
onvoldoende heeft onderkend, ook verant-
In 1993 zijn partijen in algehele gemeen-
dat die gordels daadwerkelijk en op de
woordelijk is voor de veiligheid van ervaren
schap van goederen gehuwd. In 2005 heeft
juiste wijze werden gebruikt. Een werkge-
werknemers en steeds rekening dient te
de man een dwarslaesie opgelopen bij een
ver dient steeds rekening te houden met
houden met het verschijnsel dat ook die
auto-ongeval. In 2009 hebben de man en de
het verschijnsel dat ook ervaren werkne-
werknemers wel eens nalaten de voorzich-
WAM-verzekeraar ter zake van de schade
mers wel eens nalaten de voorzichtigheid
tigheid in acht te nemen die ter voorko-
een vaststellingsovereenkomst gesloten,
in acht te nemen die ter voorkoming van
ming van ongelukken geraden is.
waarin alle aanspraken op vergoeding van
ongelukken geraden is.
Onderdeel 1.3 klaagt terecht dat ook de door
geleden en in de toekomst te lijden materi-
het hof aangenomen alternatieve beschik-
ele en immateriële schade is vastgesteld op
baarheid van twee hydraulische hoogwer-
€ 156 000. De man heeft dat bedrag ont-
kers met een bak van waaruit aan het dak
vangen en finale kwijting verleend. In 2012
X (de werknemer), adv. mr. A.H.M. van den
had kunnen worden gewerkt, niet kan mee-
is het huwelijk door echtscheiding ontbon-
Steenhoven, vs. Daltra (de werkgever), adv.
brengen dat Daltra aan haar zorgplicht
den.
mr. R.A.A. Duk
heeft voldaan, nu niet is vastgesteld (en Dal-
Dit geding betreft de verdeling van de huwe-
tra ook niet heeft aangevoerd) dat zij X
lijksgoederengemeenschap. Het hof heeft
Feiten en procesverloop
heeft gewezen op de mogelijkheid die hoog-
geoordeeld dat gelden niet voldoen aan het
In 2001 is X bij Daltra in Aruba in dienst
werkers te gebruiken en daarvoor instruc-
voor de toepassing van art. 1:94 lid 3 BW
getreden als ‘asbestos safety worker’. Laatste-
ties heeft gegeven.
(verknochtheid) te hanteren criterium en
19
zonder schending van enige rechtsregel en
18
(BW Aruba art. 7A:1614x, BW art. 7:658)
32
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
(BW art. 1:94 lid 3)
Rechtspraak
dat de ontvangen schadevergoeding daarom
als gevolg van het ongeval na ontbinding van
de flat niet tot de mogelijkheden behoort. De
in de huwelijksgoederengemeenschap is
de gemeenschap in de toekomst zal lijden,
raadsman stelt dat nu het dossier geen art.
gevallen.
zoals toekomstige inkomensschade wegens
126nd Sv-vordering bevat, het ervoor moet
door het ongeval blijvend verloren arbeidsver-
worden gehouden dat deze vordering nim-
Hoge Raad
mogen (HR 3 november 2006, LJN AX7805, NJ
mer werd gedaan, zodat de bewakingscame-
Art. 1:94 lid 3 BW bepaalt dat goederen en
2008/258). Uit het vorenstaande volgt dat het
rabeelden niet voor het onderzoek in deze
schulden die aan een der echtgenoten op eni-
hof heeft blijk gegeven van een onjuiste
zaak mogen worden gebruikt en van het
gerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts
rechtsopvatting.
bewijs dienen te worden uitgesloten. Volgens
in de gemeenschap vallen voor zover die ver-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
de raadsman betekent dit dat ook de resulta-
knochtheid zich hiertegen niet verzet. In de
komstig de conclusie van de A-G.
ten van de foslo-confrontatie dienen te wor-
tekst van deze bepaling is geen wijziging
De A-G licht het begrip verknochtheid toe
den uitgesloten omdat de foto van de ver-
gebracht door de Wet van 18 april 2011, Stb.
onder 2.3-2.3.6. Onder 2.3.6 en 2.10.2
dachte niet in de selectie zou zijn
205, tot wijziging van de titels 6, 7 en 8 van
bespreekt hij de Wet van 18 april 2011, Stb.
opgenomen als de verdachte niet reeds op
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpas-
205.
de bewakingsbeelden zou zijn gezien.
Het Hof heeft dit verweer verworpen, over-
sing wettelijke gemeenschap van goederen),
wegende: ‘Anders dan de raadsman stelt, is
waarbij opmerking verdient dat deze wet op 1
januari 2012 in werking is getreden en in dit
Hoge Raad (strafkamer)
er wel degelijk een wettelijke basis voor vrij-
geding derhalve niet van toepassing is. Voorts
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
willige verstrekking van het betreffende
blijkt uit de parlementaire geschiedenis van
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
beeldmateriaal aan opsporingsinstanties. De
de Wet van 18 april 2011 dat de wetgever
straf(proces)recht Radboud Universiteit
bewakingscamera’s van de flat dienen – naar
evenmin heeft beoogd wijziging te brengen in
Nijmegen
kan worden aangenomen – ter beveiliging
van de flat tegen inbraak en andere strafbare
het door de Hoge Raad voor de toepassing van
art. 1:94 lid 3 BW ontwikkelde criterium op
het punt van de verknochtheid van goederen
20
feiten. Op grond van artikel 8 van de Wet
bescherming persoonsgegevens (Wbp) is het
degene die verantwoordelijk is voor het
en schulden alsmede de gevolgen daarvan.
De vragen of een goed dan wel een schuld,
27 november 2012, nr. 11/00490
gebruik van de bewakingscamera’s toege-
wegens het hoogstpersoonlijke karakter daar-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma en J.
staan hiertoe de beelden van de camera’s te
van, in afwijking van de hoofdregel van art.
Wortel)
verwerken. Hieronder is op grond van artikel
1:94 lid 2 BW aan een der echtgenoten is
(Na conclusie van A-G Hofstee, strekkende
8, aanhef en onder e, in verbinding met arti-
verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknocht-
tot verwerping; adv. mr. J.Y. Taekema, ’s-Gra-
kel 1, aanhef en onder b, van de Wbp begre-
heid zich ertegen verzet dat het goed
venhage)
pen het verstrekken van de beelden aan de
respectievelijk de schuld in de gemeenschap
LJN BY0215
politie indien zich daadwerkelijk een strafbaar feit heeft voorgedaan. Daarnaast biedt
valt – een en ander als bedoeld in art. 1:94 lid
3 BW – kunnen niet in hun algemeenheid
Beeldmateriaal van particuliere bewakings-
ook artikel 43, aanhef en onder b, van die
worden beantwoord. De beantwoording is
camera valt onder de Wet bescherming per-
wet een basis voor vrijwillige verstrekking,
afhankelijk van de omstandigheden van het
soonsgegevens (Wbp). Opsporingsautoritei-
indien dit noodzakelijk is voor de opsporing
geval, waaronder met name de aard van dat
ten mogen niet vragen zulk materiaal op
van strafbare feiten. Het hof verwerpt het
goed respectievelijk die schuld, zoals deze
vrijwillige basis aan hen te verstrekken.
verweer.’
mede door de maatschappelijke opvattingen
Ingeval zulk materiaal uit eigener bewe-
wordt bepaald (vgl. HR 15 februari 2008, LJN
ging en op vrijwillige basis aan de politie
Hoge Raad, onder meer:
BC0377, NJ 2008/275, en HR 30 maart 2012,
wordt verstrekt is geen vordering vereist
3.4. Bij de beoordeling van de klacht tegen
LJN BV1749, NJ 2012/407). Indien een der echt-
als bedoeld in art. 126nd Sv. Hoge Raad zet
de verwerping door het Hof van het in het
genoten vergoeding ontvangt van schade die
mogelijke grondslag in de Wbp voor terbe-
middel bedoelde verweer moet worden
deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van
schikkingstelling aan de opsporingsinstan-
vooropgesteld dat beeldmateriaal als in dat
een ongeval, is niet reeds sprake van ver-
ties van zulk beeldmateriaal uiteen.
verweer bedoeld, gelet op art. 1 van de Wet
knochtheid in de zin van art. 1:94 lid 3 BW
bescherming persoonsgegevens (hierna
indien die vergoeding naar haar aard uitslui-
(Sv art. 126nd; Wet bescherming persoonsge-
Wbp) onder het bereik van die wet valt, en
tend is afgestemd op de aan de persoon van
gevens (Wbp) art. 1, 8, 9 en 43)
dat blijkens de geschiedenis van de tot-
die echtgenoot verbonden nadelige gevolgen
standkoming van art. 126nd Sv de opspo-
van het ongeval. Omdat ook dan de omstan-
Inleiding:
ringsambtenaar of de officier van justitie
digheden van het geval in aanmerking dienen
Verdachte is veroordeeld wegens diefstal
niet mag vragen om op vrijwillige basis mee
te worden genomen, zal de echtgenoot die
met braak uit een woning in een flat. De
te werken aan verstrekking van dat beeld-
zich op art. 1:94 lid 3 BW beroept, ten minste
politie is verdachte op het spoor gekomen
materiaal (vgl. HR 21 december 2010, LJN
(tevens) moeten stellen op welke schade(n)
doordat hij te zien was op beeldmateriaal
BL7688, NJ 2012/24).
van de bij het ongeval betrokken echtgenoot
van de bewakingscamera van de flat. In
3.5. In zijn hiervoor onder 3.2.2 weergegeven
de vergoeding betrekking heeft, opdat de
hoger beroep voert de raadsman van de ver-
overwegingen ligt als de niet onbegrijpelijke
rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre,
dachte onder meer aan dat voor de rechtma-
vaststelling van het Hof besloten dat degene
die vragen ten aanzien van een of meer com-
tige verkrijging van zulk beeldmateriaal ten
die verantwoordelijk is voor het gebruik van
ponenten van de vergoeding bevestigend
behoeve van een strafzaak een art. 126nd
de onderhavige beelden van de bewakingsca-
moeten worden beantwoord. Zo is bijvoor-
Sv-vordering vereist is en dat vrijwillige ver-
mera deze beelden eigener beweging en op
beeld van belang of de vergoeding betrekking
strekking van het materiaal gezien de priva-
vrijwillige basis aan de politie heeft verstrekt,
heeft op schade die de betrokken echtgenoot
cybelangen van bewoners en bezoekers van
althans dat die persoon niet door de politie
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
33
Rechtspraak
is gevraagd om op vrijwillige basis deze beel-
om dat recht te beperken - dient te leiden
‘Ze zeggen dat ik met hoge snelheid reed. Ik
den aan de politie te verstrekken. Het oordeel
tot uitsluiting van het bewijs van de verkla-
reed geen 113 kilometer per uur. Ik reed
van het Hof dat in een zodanig geval geen
ringen van de verdachte die zijn afgelegd
ongeveer 80 kilometer per uur. Er was geen
vordering als bedoeld in art. 126nd Sv is ver-
voordat hij een advocaat kon raadplegen
remspoor, want ik heb niet geremd.
eist, is juist. Het Hof heeft het verweer dus
(vgl. HR 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ
U houdt mij voor dat ter plaatse 60 kilome-
terecht verworpen.
2009/349).
ter per uur mocht worden gereden.
3.6. Opmerking verdient nog het volgende.
2.5. Het middel berust op de opvatting dat
Ik zag het meisje staan toen ik nog ver weg
Het in de overwegingen van het Hof
het voorgaande ook van toepassing is in het
was. Toen ik heel dichtbij haar was, sprong
omschreven geval heeft klaarblijkelijk geen
geval een verdachte wordt bevolen zich te
ze voor het busje.
betrekking op verwerking van persoonsgege-
onderwerpen aan een bloedonderzoek als
U toont mij een situatieschets. Ik wijs u waar
vens in de vorm van overdracht van zulke
bedoeld in art. 163, vijfde lid, WVW 1994.
ik was toen ik haar zag, waar ik haar geraakt
gegevens door het ene bestuursorgaan aan
Die opvatting is echter onjuist omdat zo een
heb en waar ik gestopt ben. Ik zag haar aan de
het andere bestuursorgaan. Daarom zou –
bevel niet kan worden gelijkgesteld aan een
rand van de weg staan. Ik reed al twintig jaar
anders dan het Hof heeft aangenomen – art.
verhoor.
die route. Ik kwam die dag van huis en ging
8, aanhef en onder e Wbp geen grondslag
Volgt verwerping.
de kinderen van zondagschool van [A] ophalen. U vraagt waarom ik 80 kilometer per uur
kunnen vormen voor het ter beschikking van
de opsporingsinstantie stellen van het desbetreffende beeldmateriaal. Voor dit ter
22
reed terwijl ik maar 60 kilometer per uur
mocht rijden. Het is een rechte weg. U houdt
mij voor dat er wel wat winkels langs de weg
beschikking van de opsporingsinstantie stellen van het door middel van beveiligingsca-
27 november 2012, nr. 11/05444 A
zijn. Er is een supermarkt.
mera’s verkregen beeldmateriaal zou degene
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, Y. Buru-
U vraagt of ik, toen ik het meisje langs de
die daartoe toegang heeft (de verantwoorde-
ma, J. Wortel en N. Jörg)
weg zag, niet dacht of zij misschien de weg
lijke of bewerker in de zin van art. 1 aanhef
(Na conclusie van A-G Aben, strekkende tot
over wilde steken. Als zij dat wilde, had ze
en onder d dan wel e Wbp) onder omstandig-
verwerping; adv. mr. C. Reijntjes-Wenden-
dat al lang kunnen doen voordat ik dichtbij
heden wel een grondslag kunnen ontlenen
burg, Maastricht)
was. Het is al drie jaar geleden.
– anders dan in de toelichting op het middel
LJN BY2073
Ik weet niet meer precies wat ik dacht. Ik
heb geen snelheid geminderd. (...)’
wordt betoogd – aan het bepaalde in art. 43
in verbinding met art. 9, eerste lid, Wbp.
Denaturering van verklaring verdachte.
2.4. Door de hiervoor onder 2.2.3 vermelde
verklaring van de verdachte ter terechtzit-
3.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
(SvNA)
ting in hoger beroep weer te geven op de
wijze als hiervoor onder 2.2.2 is vermeld,
21
Inleiding:
heeft het Hof aan die verklaring een wezen-
Antilliaanse zaak waarin het gaat om een
lijk andere betekenis gegeven dan de ver-
27 november 2012, nr. 11/01692
veroordeling wegens culpoos veroorzaken
dachte daaraan kennelijk heeft bedoeld te
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Loh-
van een dodelijk ongeval door zeer onvoor-
geven. Dat brengt mee dat de bewezenverkla-
man en J. de Hullu)
zichtig te rijden. Het (tweede) cassatiemiddel
ring niet naar de eis der wet met redenen is
(Na conclusie van A-G Aben, strekkende tot
klaagt dat het hof de voor het bewijs gebezig-
omkleed.
verwerping; adv. mr. A.P. Visser, ’s-Gravenha-
de verklaring van de verdachte heeft gedena-
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
ge)
tureerd. Het hof steunt de bewezenverklaring
Volgt vernietiging en terugwijzing.
LJN BY1220
onder meer op de verklaring van de verdachte ter zitting in hoger beroep, welke in de
Salduz-recht om een raadsman te raadple-
weergave van het hof anders luidt dan vol-
Raad van State
gen is niet van toepassing voor zover een
gens het proces-verbaal van de terechtzitting
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs. B.
verdachte wordt bevolen zich te onderwer-
in hoger beroep.
Veenman en mr. drs. J. de Vries van de direc-
pen aan een bloedonderzoek als bedoeld in
art. 163 lid 5 WVW 1994.
(WVW 1994 art. 163 lid 5)
tie Bestuursrechtspraak van de Raad van Sta-
Hoge Raad, onder meer:
te. Volledige versies van deze uitspraken zijn
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder
te vinden op www.raadvanstate.nl.
meer op de verklaring van de verdachte ter
zitting in hoger beroep, voor zover inhou-
23
Hoge Raad, onder meer:
dende:
2.4. Indien een aangehouden verdachte niet
‘Ik wist dat daar een maximumsnelheid van
dan wel niet binnen redelijke grenzen de
60 km p/u geldt. Ik reed harder. U toont mij
7 november 2012, no. 201203778/1/A2
gelegenheid is geboden om voorafgaand
een tekening van de situatie ter plaatse.
(Mrs. Bijloos, Kramer en Michiels)
aan het eerste verhoor door de politie een
Toen ik op een plek ongeveer 80 meter voor
LJN BY2474
advocaat te raadplegen, levert dat in begin-
de plaats van het ongeval was, zag ik een
sel een vormverzuim op als bedoeld in art.
meisje langs de kant van de weg staan en ik
Een familierelatie staat niet aan het
359a Sv, dat, na een daartoe strekkend ver-
zag dat zij kennelijk wilde oversteken. Ik heb
beroepsmatige karakter van verleende
weer, in de regel - behoudens in het geval
mijn snelheid toen niet geminderd.’
rechtsbijstand in de weg, met dien verstan-
dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stil-
2.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzit-
de dat als rechtsbijstand wordt verleend
zwijgend doch in ieder geval ondubbelzin-
ting in hoger beroep houdt, voor zover hier
door een persoon die behoort tot het huis-
nig afstand heeft gedaan van dat recht, dan
van belang, in als aldaar afgelegde verkla-
houden van de belanghebbende in beginsel
wel bij het bestaan van dwingende redenen
ring van de verdachte:
moet worden aangenomen dat deze niet op
34
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Rechtspraak
zakelijke basis is verleend en daarom niet
zoekt bij het arrest van de Hoge Raad van 19
den gehouden met feiten en omstandighe-
kan gelden als beroepsmatig verleend.
oktober 2012, in zaak nr. 11/04773 (LJN
den zoals die zich op dat moment voordoen
BY0531). Een familierelatie staat er op zichzelf
en dat recht moet worden toegepast zoals
(Awb art. 7:15 lid 2; Besluit proceskosten
niet aan in de weg dat de gemachtigde als
dat op dat moment geldt. Zodanig bijzonder
bestuursrecht art. 1 aanhef en onder a)
derde wordt aangemerkt. Die familierelatie
geval doet zich hier voor.
staat ook niet aan het beroepsmatige karakter
Uitspraak op het hoger beroep van [appel-
van verleende rechtsbijstand in de weg, met
(Awb art. 7:11; Verordening op de woonsche-
lante], wonend te [woonplaats], appellante,
dien verstande dat als rechtsbijstand wordt
pen gemeente Leiden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda
verleend door een persoon die behoort tot het
van 23 februari 2012 in zaak nr. 11/1707 in
huishouden van de belanghebbende in begin-
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
het geding tussen [appellante] en de Belas-
sel moet worden aangenomen dat deze niet
lante], wonend te Leiden, tegen de uitspraak
tingdienst/Toeslagen
op zakelijke basis is verleend en daarom niet
van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 okto-
kan gelden als beroepsmatig verleend.
ber 2011 in zaak nr. 11/2914 in het geding
Overwegingen
3.2. In haar uitspraak van 21 oktober 2009
tussen: [appellante] en het college burge-
1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb
(zaak nr. 200803635/1) heeft de Afdeling vast-
meester en wethouders van Leiden
worden de kosten, die de belanghebbende in
gesteld dat [gemachtigde] beroepsmatig
(…)
verband met de behandeling van het bezwaar
rechtsbijstand verleent. De Afdeling stelt
Ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en onder
redelijkerwijs heeft moeten maken, door het
voorts vast dat [gemachtigde] niet behoort
h, [van de Verordening op de woonschepen
bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek
tot het huishouden van [appellante]. Er is
(hierna: verordening)] kan een ligplaatsver-
van de belanghebbende voor zover het bestre-
geen aanwijzing dat de rechtsbijstand in dit
gunning worden geweigerd indien het niet
den besluit wordt herroepen wegens aan het
geval niet op zakelijke basis is verleend. De
aannemelijk is dat de aanvrager binnen 26
bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
omstandigheid dat [appellante] in beroep een
weken na het verlenen van de vergunning
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van
nota heeft overgelegd van de kosten die haar
met het woonschip de plaats waarvoor de lig-
het Besluit proceskosten bestuursrecht (hier-
in rekening zijn gebracht, vormt een aanwij-
plaatsvergunning is verleend, kan innemen.
na: het Bpb) kan een veroordeling in de kos-
zing voor het tegendeel. De rechtbank heeft
(…)
ten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid,
ten onrechte uit het enkele feit dat geen beta-
3. In de aanvraag van 13 april 2009 heeft
van de Awb uitsluitend betrekking hebben
lingsbewijs is overgelegd, afgeleid dat de aan
[appellante] een vergunning gevraagd voor
op kosten van door een derde beroepsmatig
[appellante] verleende rechtsbijstand niet op
een ligplaats voor een woonschip met bijbe-
verleende rechtsbijstand.
zakelijke basis is verleend. Niet is vereist dat
horende voorzieningen. (…)
2. Bij besluit van 10 februari 2011 heeft de
ten tijde van de uitspraak van de rechtbank
4. Het college heeft aan de afwijzing van de
Belastingdienst de door [appellante] tegen de
een declaratie is opgemaakt of dat de kosten
aanvraag, die in bezwaar opnieuw is gehand-
besluiten van 26 november 2009, 27 augustus
ten tijde van die uitspraak zijn voldaan. Een
haafd, ten grondslag gelegd dat het niet aan-
2010 en 1 oktober 2010 gemaakte bezwaren
en ander brengt met zich dat ervan moet
nemelijk is dat [appellante] binnen 26 weken
gegrond verklaard, het bedrag van de toege-
worden uitgegaan dat [appellante] in beroep
na het verlenen van de vergunning met het
kende zorgtoeslag over de jaren 2008 en 2009
is vertegenwoordigd door een derde die
woonschip de plaats waarvoor de ligplaatsver-
gewijzigd en het verzoek om vergoeding van
beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend.
gunning is verleend, kan innemen. Het college
de kosten die zij in verband met de behande-
Het betoog slaagt.
heeft zich op het standpunt gesteld dat de
ling van de bezwaren heeft moeten maken
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangeval-
nieuwe detailkaart dient te worden toegepast
afgewezen, omdat [appellante] is bijgestaan
len uitspraak dient te worden vernietigd.
en dat de ligplaats volgens die kaart uitslui-
door haar vader en een familielid dat optreedt
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren
tend aan particuliere gronden grenst en
als gemachtigde niet wordt aangemerkt als
te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het
alleen via deze gronden kan worden betreden
professionele rechtsbijstandverlener.
besluit van 10 februari 2011 van de Belas-
en verlaten. [appellante] heeft voor het betre-
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet
tingdienst alsnog gegrond verklaren en het
den en verlaten van het woonschip daarom
heeft onderkend dat haar vader haar
besluit vernietigen voor zover hierbij geen
toestemming nodig van de eigenaar van de
beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend.
vergoeding van de in bezwaar gemaakte kos-
naastgelegen gronden. Zij beschikt niet over
Zij voert daartoe aan dat de rechtbank ten
ten is toegekend. De Afdeling zal op na te
deze toestemming, terwijl evenmin aanneme-
onrechte een betalingsbewijs van door haar
melden wijze in de zaak voorzien. De Afde-
lijk is dat haar deze toestemming zal worden
gemaakte kosten voor rechtsbijstand heeft
ling zal voorts bepalen dat deze uitspraak in
verleend, aldus het college.
verlangd. Of zij haar vader heeft betaald is
zoverre in de plaats zal treden van het
5. De rechtbank heeft het besluit van 15
niet van belang voor de beantwoording van
besluit voor zover dit is vernietigd.
februari 2011 vernietigd wegens een motive-
de vraag, of zij voor proceskostenvergoeding
(…)
ringsgebrek. Zij heeft hierbij overwogen dat
het college in het besluit van 15 februari
in aanmerking komt, aldus [appellante].
3.1. De Afdeling heeft eerder overwogen
(onder meer uitspraak van 16 februari 2011,
24
2011 is uitgegaan van de nieuwe detailkaart,
terwijl het besluit waarbij die kaart is vastgesteld ten tijde van dat besluit nog niet
in zaak nr. 201007265/1/H2) dat in het geval
tussen een partij en zijn gemachtigde een
28 november 2012, nr. 201111927/1/A3
bekend was gemaakt. Derhalve had het colle-
familierelatie bestaat, de door de gemachtigde
(Mr. Wortmann)
ge bij het besluit van 15 februari 2011 moe-
verleende rechtsbijstand niet kan worden aan-
LJN BY4455
ten uitgaan van de oude detailkaart, volgens
welke kaart de ligplaats niet geheel aan parti-
gemerkt als door een derde verleende rechtsbijstand in de zin van het Bpb. De Afdeling
Slechts in bijzondere gevallen kan worden
culiere grond grenst, zodat het innemen
ziet thans aanleiding haar jurisprudentie op
afgeweken van uitgangspunt dat bij her-
daarvan in beginsel – ook volgens het college
dit punt te preciseren, waarbij zij aansluiting
overweging in bezwaar rekening moet wor-
– conform de toepasselijke regelgeving zou
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
35
Rechtspraak
kunnen zijn, aldus de rechtbank. De recht-
voor worden gehouden dat [appellante] op
bank heeft aanleiding gezien om de rechtsge-
grond van de oude detailkaart met succes
College van Beroep voor het
Bedrijfsleven
volgen van het besluit van 15 februari 2011
aanspraak kon maken op verlening van de
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
in stand te laten. Daarbij is de rechtbank uit-
ligplaatsvergunning.
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
gegaan van de nieuwe detailkaart.
Voorts is de nieuwe detailkaart met terug-
auditeur bij het College.
6. Het hoger beroep richt zich tegen de
werkende kracht tot 2 mei 2009 vastgesteld.
beslissing van de rechtbank om de rechtsge-
Met de nieuwe detailkaart wordt een ver-
volgen van het vernietigde besluit in stand
kleining en een verkorting van de ligplaats
te laten. [appellante] betoogt dat de recht-
bewerkstelligd ten opzichte van de op de
bank ten onrechte heeft geoordeeld dat het
oude detailkaart aangebrachte ligplaats, het-
23 november 2012
niet aannemelijk is dat zij binnen 26 weken
geen een wijziging betreft in een belastende
nr. AWB 10/1290
na het verlenen van de vergunning de lig-
zin. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling
(Mr. Doolaard)
plaats met haar woonboot kan innemen.
van 24 juni 1999 in zaak nr. H01.98.1752
LJN BY5045
[appellante] voert hiertoe aan dat, indien de
(LJN AP5946). Aan belastende regelingen
rechtbank de oude detailkaart van toepas-
wordt, behoudens in uitzonderlijke gevallen,
Verzoek om herziening van een uitspraak,
sing had geacht, volgens welke kaart de lig-
geen terugwerkende kracht toegekend.
naar aanleiding van een in de periode tus-
plaats niet geheel aan particuliere grond
Een zodanig uitzonderlijk geval doet zich
sen de zitting en de uitspraak door het Hof
grenst, zij geen toestemming nodig heeft
hier niet voor. Daartoe wordt in aanmerking
van Justitie van de EU gewezen arrest. Geen
van de eigenaar van de naastgelegen gron-
genomen dat de verlenging in zuidelijke
feit of omstandigheid als bedoeld in art.
den, zodat het innemen daarvan niet in
richting van de strook water waarbinnen
8:88 Awb.
strijd is met artikel 6, derde lid, onder h, van
ligplaats 1 kon worden ingenomen op de
de verordening.
oude detailkaart, anders dan het college
(Awb art. 8:88; Wet bestuursrechtspraak
6.1. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling eer-
heeft betoogd, niet op een kennelijke fout
bedrijfsorganisatie art.19 en 22; Verordening
der heeft overwogen (uitspraak van 3 maart
berust. De voorschriften en kaart van dat
(EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 sep-
2010 in zaak nr. 200906261/1/H2, geldt bij
plan zijn op dit punt duidelijk. Het college
tember 2003)
een heroverweging in bezwaar als bedoeld
voert aan dat de raad destijds niet heeft
in artikel 7:11 van de Algemene wet
bedoeld de ligplaats te verlengen, hetgeen
Verzoekster houdt zich bedrijfsmatig bezig
bestuursrecht, als uitgangspunt dat reke-
volgens het college blijkt uit de omstandig-
met landschapsbeheer. Zij beschikt over
ning moet worden gehouden met alle rele-
heid dat in het besluit van de gemeenteraad
ongeveer 1000 schapen die zij laat grazen op
vante feiten en omstandigheden zoals die
van 21 april 2009 terzake slechts is vermeld
percelen met een grotendeels publieke
zich op dat moment voordoen en dat het
dat drie ligplaatsen in de Trekvliet nabij de
bestemming en zij sluit daartoe grondge-
recht moet worden toegepast zoals dat op
Rooseveltstraat worden geschrapt en daarin
bruikersovereenkomsten met de grondeige-
dat moment geldt. De enkele omstandigheid
geen melding is gemaakt van een verlen-
naar. Verzoekster had voor het jaar 2008
dat een belanghebbende door toepassing
ging van de strook waar de ligplaats kon
Europese landbouwsteun (bedrijfstoeslag)
van nieuw recht in een ongunstiger positie
worden ingenomen. Dit betoog leidt niet tot
aangevraagd. De Minister van LNV stelde de
komt, is onvoldoende om van dit uitgangs-
het daarmee beoogde resultaat, nu het wel-
bedrijfstoeslag vast op € 0,00 omdat appel-
punt af te wijken. Wel kan in bijzondere
iswaar een mogelijke verklaring voor de fout
lante niet werd aangemerkt als de feitelijke
gevallen van dit uitgangspunt worden afge-
biedt, maar deze fout daarmee nog niet als
gebruiker van de opgegeven percelen. Het
weken. Een zodanig bijzonder geval doet
zodanig kenbaar was voor degenen die zijn
bezwaar werd ongegrond verklaard. Het
zich hier voor. Daartoe wordt het volgende
afgegaan op de duidelijke voorschriften en
daartegen ingestelde beroep werd bij uit-
overwogen.
oude detailkaart.
spraak van het College van 27 oktober 2010
Tussen partijen is niet in geschil dat de lig-
Onder de hiervoor uiteengezette omstandig-
(LJN BO2437) eveneens ongegrond verklaard.
plaats volgens de oude detailkaart zowel
heden, in samenhang bezien, brengt de
Bij brief van 24 november 2010 heeft ver-
grenst aan particuliere gronden als aan
rechtszekerheid in dit geval mee dat de aan-
zoekster verzocht om herziening van de hier-
gronden van de gemeente Leiden. Evenmin
vraag van [appellante] dient te worden
voor genoemde uitspraak.
is in geschil dat [appellante] bij de toepas-
getoetst aan de oude detailkaart. De recht-
Verzoekster voert daartoe onder meer aan
selijkheid van de oude detailkaart het
bank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
dat het College haar beroep ten onrechte
woonschip via de gemeentelijke gronden
7. Het hoger beroep is gegrond. De aangeval-
ongegrond heeft verklaard, nu het Hof van
zou kunnen betreden en verlaten en dat
len uitspraak dient te worden vernietigd,
Justitie van de Europese Unie op 14 oktober
alsdan geen toestemming benodigd zou
voor zover aangevallen. Het college dient
2010 een arrest heeft gewezen (Landkreis
zijn van de eigenaar van de naast de lig-
een nieuw besluit te nemen met inachtne-
Bad Dürkheim, C-61/09) waarin is uitgelegd
plaats gelegen particuliere gronden om de
ming van hetgeen in deze uitspraak is over-
hoe een aantal bepalingen uit Verordening
ligplaats via die gronden te betreden en te
wogen. Hetgeen [appellante] overigens heeft
(EG) nr. 1782/2003 dienen te worden geïnter-
verlaten. Bij de toepassing van de oude
aangevoerd, behoeft geen bespreking.
preteerd in het geval dat schapenhouders
detailkaart kan de ligplaatsvergunning niet
(…)
gebruik maken van gronden van anderen.
25
wegens het ontbreken van toestemming
Dit arrest is gewezen in de periode tussen de
van de eigenaar van de naastgelegen gron-
zitting bij het College (1 september 2010) en
den ingevolge artikel 6, derde lid, aanhef en
de uitspraak. Verzoekster veronderstelt dat
onder h, van de verordening worden gewei-
het College niet van het arrest van het Hof
gerd. Het moet er daarom wat betreft de in
van Justitie op de hoogte is geweest.
artikel 6, derde lid, aanhef en onder h, van
Het College overweegt allereerst dat ingevolge
de verordening vervatte weigeringsgrond
artikel 8:88 Awb, gelezen in samenhang met
36
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Rechtspraak
de artikelen 19 en 22 van de Wet bestuurs-
spraak van de Centrale Raad van Beroep van
van het College een rechtsopvatting en geen
rechtspraak bedrijfsorganisatie een onherroe-
8 januari 2009, LJN BH0285) is geoordeeld
feit of omstandigheid als bedoeld in artikel
pelijk geworden uitspraak kan worden herzien
dat herziening op grond van artikel 8:88 Awb
8:88 Awb, zodat het verzoek reeds hierom
op grond van feiten of omstandigheden die:
een buitengewoon rechtsmiddel is dat ertoe
niet kan worden toegewezen.
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
strekt een rechterlijke uitspraak die berust
Dat het arrest is gewezen vóór de uitspraak
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór
op een naderhand onjuist gebleken feitelijk
van het College en niet erna, maakt dit niet
de uitspraak niet bekend waren en redelij-
uitgangspunt te kunnen redresseren. In het
anders, omdat dit er niet toe leidt dat het
kerwijs niet bekend konden zijn, en
restrictieve kader van artikel 8:88 Awb kun-
arrest als feit of omstandigheid dient te wor-
c. waren zij bij het College eerder bekend
nen slechts aangelegenheden van feitelijke
den beschouwd. Daarnaast was het arrest
geweest, tot een andere uitspraak zouden
aard een rol spelen. De uitleg door het Hof
vóór de uitspraak bij het College bekend,
hebben kunnen leiden.
van Justitie van een aantal bepalingen uit de
zodat het verzoek evenmin voldoet aan het
Het College overweegt vervolgens dat in vas-
Verordening (EG) nr. 1782/2003 in het arrest
gestelde in artikel 8:88, onder c, Awb.
te jurisprudentie (zoals onder meer de uit-
van 14 oktober 2010 vormt naar het oordeel
Volgt: afwijzing van het verzoek.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.
Dit is 800 woorden.
žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden.
žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen
meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat
3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen.
- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst.
- Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs
žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als
doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.
- Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een
voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun
betrokkenheid.
- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
bij voorkeur in de tekst zelf.
Voor Auteurs
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
37
Boeken
26
Scheidende machten
De relatiecrisis tussen politiek
en rechtspraak
Er is iets geknakt in
de relatie tussen politici en rechters in ons
land. In plaats van
een solide stelsel van
machtenscheiding,
lijken beiden eerder
verwikkeld in een
pijnlijke vechtscheiding. Politici vinden rechters wereldvreemd en hebben regelmatig kritiek op het vonnis
van de rechter. Zij bemoeien zich
bovendien met de benoeming van
nieuwe leden van de Hoge Raad.
Rechters vinden, op hun beurt, dat
politici zich teveel laten leiden door
de waan van de dag en hun kiezers
teveel naar de mond praten. Zij vinden bovendien dat alle bemoeienis
van de politiek in strijd is met de ‘trias politica’. Hoe kan het dat de relatie
tussen politiek en rechtspraak zo is
bekoeld? Waarom staat de verhouding tussen politiek en rechtspraak,
die ooit was gebaseerd op onderling
vertrouwen, in het teken van groeiend wantrouwen? En welke rol spelen Twitter en andere media in de
gespannen verhouding tussen politiek en rechtspraak? Marc Hertogh
nam als ‘Nieuwspoortrapporteur’ in
het kader van de Kees Lunshoflezing
een kijkje in de wereld van politiek
en rechtspraak en sprak uitgebreid
met zowel politici als rechters. In dit
boek doet hij verslag van zijn bevindingen.
Marc Hertogh
Boom Juridische uitgevers 2012, 120 p., € 14,95
ISBN 978 90 8974 734 1
Preadviezen 2012
In dit boek zijn de zes preadviezen
2012 van de Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van
België en Nederland opgenomen. Het
bevat de volgende preadviezen:
Rechtswaarborgen in een herijkte
welvaartsstaat (door dr. Frédéric Vanneste), ‘Herijking van de rechtsstaat’
en het Nederlandse recht (door Willem Konijnenbelt), Culpa in het Belgisch strafrecht: een poging tot synthese (door Filip Van Volsem), Van
mate van schuld: over ondergens (en
bovengrens) van de culpa in het
Nederlandse strafrecht (door Wim
Vellinga), Multi-inzetbaar in het Belgische privaatrecht: de vordering uit
38
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
ongerechtvaardigde verrijking (door
Joke Baeck) en Ongerechtvaardigde
verrijking naar Nederlands recht
(door Ton Hartlief).
Frédéric Vanneste,
Willem Konijnenbelt,
Filip Van Volsem, Wim Vellinga,
Joke Baeck en Ton Hartlief
Vereniging voor de vergelijkende studie van het recht van
België en Nederland
Boom Juridische uitgevers 2012, 302 p., € 63
ISBN 978 90 8974 731 0
Humaan strafwerk
Liber Amicorum Gerard de Jonge
In deze vriendenbundel wordt duidelijk hoe
verscheidene van
Gerard de Jonge’s (emeritus hoogleraar Strafrecht, Strafprocesrecht
en jeugdstrafrecht van
de Universiteit van
Maastricht) (oud-)collega’s over misdaad en straf denken. Allerlei facetten van genoemd thema komen in
dit boek aan de orde, en wel vanuit
verschillende invalshoeken en disciplines, waaronder de penologie, het
detentierecht, de criminologie, het
jeugdrecht, de mensenrechtentraditie, het herstelrecht, de rechtsfilosofie en de neurowetenschap. Deze verscheidenheid aan onderwerpen en
perspectieven is niet zonder reden:
De Jonge heeft zich op veel van de
genoemde terreinen zelf begeven en
voor de overige toont hij ieder geval
belangstelling. Op veel van genoemde gebieden geeft hij zelf vaak aan
een ‘dilettant’ te zijn. De vraag is
evenwel: betreft het hier oprechte
bescheidenheid of een manier om
een ander de wind uit de zeilen te
nemen, wanneer die ander iets op
zijn werk heeft aan te merken? Hoewel lang niet alle auteurs tegen elke
vorm van vergelding gekant zullen
zijn, laten de bijdragen in deze bundel zien dat zij allen staan voor een
verstandige, effectieve en menselijke
misdaadaanpak. De auteurs zijn
ervan doordrongen dat straf(recht)
ultimum remedium dient te zijn en
dat zoveel mogelijk naar andersoortige interventies dient te worden
gezocht. Dit standpunt delen zij met
De Jonge.
Jacques Claessen en Dorris de Vocht
(red.)
Wolf Legal Publishers 2012, 441 p., € 39,95
ISBN 978 90 5850 890 4
De overtuiging van de
strafrechter
Het Nederlandse bewijsstelsel
vanuit een juridisch en psychologisch
perspectief
Eén van de meest
essentiële beslissingen
die de strafrechter
neemt betreft die
omtrent het de bewijs:
is bewezen dat het feit
door de verdachte is
begaan (art. 350 Wetboek van Strafvordering)? Enerzijds
laat het Nederlandse bewijsstelsel de
rechter bij het nemen van deze
beslissing veel vrijheid: hij is vrij in
de waardering van het bewijs en zijn
overtuiging is vereist om tot een veroordeling te komen. Anderzijds
wordt die beslissingsvrijheid ook
beperkt: de rechter dient de bewijsminima in acht te nemen en zijn
beslissing te motiveren. In dit boek
wordt de zoektocht beschreven naar
de balans tussen de rechterlijke vrijheid en de beperkingen van die vrijheid vanuit zowel een juridisch als
een psychologisch perspectief. Daarvoor gaat de auteur in op de psychologische literatuur omtrent het
nemen van beslissingen. Door de
rechter vrij te laten in zijn beslissing
lijkt het Wetboek van Strafvordering
onbewuste, intuïtieve denkprocessen
te stimuleren. Het bestaan van de
bewijsminima en de motiveringsplicht verplicht de rechter echter ook
om gebruik te maken van bewuste,
rationele processen. Door dit spanningsveld in psychologische termen
te formuleren, kunnen andere argumenten worden toegevoegd aan de
juridische discussie. Met behulp van
inzichten uit de besliskunde komt de
auteur tot concrete voorstellen voor
een evenwichtiger bewijsstelsel
waarin rekening wordt gehouden
met zowel de functies van het
bewijsstelsel als het functioneren
van de menselijke geest.
Mr. drs. Simone Wevers
Celsus juridische uitgeverij 2012, vi + 108 p., € 27,50
ISBN 978 90 8863 103 0
Tijdschriften
27
Burgerlijk (proces) recht
De Gemeentestem
162e jrg. nr. 7397, 29 nov. 2012
F. Sepmeijer, J.P. Heinrich,
Gst. 2012/113
Privaat- of publiekrechtelijk
optreden tegen creatief tuinieren
Zie onder Staats- & bestuursrecht.
Maandblad voor
Vermogensrecht
22e jrg. nr. 11, 2012
A.C.L. Zwalve
Een dilemma uit de bankpraktijk:
verrekenen of uitwinnen?
– Als de bank een
ruime verrekeningsbevoegdheid heeft
en een pandrecht op
de vorderingen van
de rekeninghouder
op haarzelf heeft zij
een keuze. Buiten
en ten tijde van faillissement heeft
een beroep op verrekening praktische voordelen, maar in het zicht van
faillissement biedt de uitwinning
van het pandrecht volgens schr. meer
verhaal. Alvorens de normale verrekeningsbevoegdheden krachtens art.
6:127 e.v. BW te analyseren, gaat schr.
eerst nog in op de bijzondere verrekening uit hoofde van art. 6:140 BW.
R. van den Bosch
Belastingplan 2013: de beoogde
versterking van het bodemvoorrecht van de fiscus. Juridische en
economische implicaties
– De rechten van financiers met een
stil pandrecht en eigendomsvoorbehoud worden ondergeschikt gemaakt
aan het bodemvoorrecht van de fiscus. Dit als gevolg van een voorgenomen aanpassing van de Invorderingswet 1990 in het kader van het
Belastingplan 2013. Met het oog op
de te verwachten juridische en economische implicaties pleit schr. voor
opschorting en heroverweging van
de voorgestelde aanpassing.
Tijdschrift voor Civiele
Rechtspleging
Nr. 4, 2012
S. Voet
Massaschadeafwikkeling door een
Belgische bril
– Op het gebied van massaschadeaf-
wikkeling staat Nederland in vergelijking met België beduidend verder.
De Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM) vergemakkelijkt de
collectieve afwikkeling van massaschades. Er is thans een wetswijziging hangende (Voorstel van wet tot
wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering en de Faillissementswet) teneinde de collectieve
afwikkeling van massavorderingen
nog verder te vergemakkelijken. In
België wordt ook gewerkt aan de
invoering van een instrument om
massaschadeafwikkeling mogelijk te
maken. In deze bijdrage wordt ingegaan op de werkzaamheden die hiertoe moeten leiden. In mei 2012 kondigde de nieuwe minister van
Consumentenzaken aan dat hij
werkt aan een consumenten-class
action. Er worden in deze bijdrage
vier bouwstenen besproken die het
nakende Belgische (consumenten-)
class action-debat kunnen sturen.
schr. in deze bijdrage voor een nieuwe benadering. De aantasting van
een overeenkomst door een nietigheidsgrond wordt er bestudeerd
vanuit de drie ‘wegen’ waarlangs
deze in een procedure aan bod kan
komen: 1) een procespartij stelt een
(tegen)vordering tot nietigverklaring in, 2) een procespartij werpt de
exceptie van nietigheid op of 3) de
rechter werpt de nietigheidsgrond
ambtshalve op. Zowel op het vlak
van het toepassingsgebied, de gevolgen als de verjaring bleek een afzonderlijke behandeling van de drie
wegen van belang. Deze nieuwe
benadering laat tevens toe duidelijk
de verschillen te zien met een automatisch werkende (absolute) nietigheid die in vele Europese rechtsstelsels gangbaar is.
28
Fiscaal recht
Tijdschrift voor Privaatrecht
49e jrg. nr. 2. 2012
A. Verbeke
Trusts in België: Liaisons
dangereuses
– (België) Al decennia lang worden
vermogende Belgen door handige
adviseurs verleid met het wondermiddel ‘trust’. Het (beweerde) mirakelgehalte van de trust bestaat hierin
dat hij een geïntegreerd en goed
georganiseerd antwoord lijkt te bieden op de meest fundamentele zorgen van de vermogende particulier,
zowel civielrechtelijk als fiscaal. Maar
lost de trust echt alle civielrechtelijke
bekommernissen en fiscale zorgen
op? Is de trust echt de engel der
gemoedsrust zoals bepaalde adviseurs het graag voorstellen? In deze
bijdrage wil schr. kort proberen aan
te tonen dat het antwoord negatief is
en dat Belgische rijksinwoners best
ver weg blijven van offshore trusts en
stichtingen, zowel om fiscale als om
puur vermogensrechtelijke redenen.
T. Tanghe
Rit langs de drie gerechtelijke
wegen bij aantasting van een
overeenkomst door een
nietigheidsgrond
– België: Hoewel de nietigheidssanctie traditioneel vanuit het onderscheid tussen absolute en relatieve
nietigheid wordt bestudeerd, kiest
Arbeidsrecht
19e jrg. nr. 11, 2012
M.L. Marinć, ArbeidsRecht 2012/50
Kosten voor gemene rekening: een
BTW-instrument met
arbeidsrechtelijke implicaties
Zie onder Sociaal recht.
Maandblad voor
Vermogensrecht
22e jrg. nr. 11, 2012
R. van den Bosch
Belastingplan 2013: de beoogde
versterking van het bodemvoorrecht van de fiscus. Juridische en
economische implicaties
Zie onder Burgerlijk (proces) recht.
Tijdschrift voor Sanctierecht
& Compliance
2e jrg. nr. 5, nov. 2012
Mr. A.M.A. de Beer
Bestraffing of (toch)
voordeelontneming?
– Met de aftrekuitsluiting voor geldboeten (art. 3.14 lid 1, onderdeel c,
wet IB 2001) heeft de wetgever punitieve sancties van aftrek willen uitsluiten. Daarbij heeft hij ondermeer
aansluiting gezocht bij de geldboete
in het straf- en bestuursrecht en
geldboeten opgelegd door instellingen van de Europese Unie. Betalingen op grond van de strafrechtelijke
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
39
Tijdschriften
ontnemingsmaatregel zijn uitdrukkelijk buiten de aftrekuitsluiting
gehouden. Ook de later ingevoerde
aftrekuitsluiting voor kosten en lasten die verband houden met misdrijven (art. 3.14 lid 1, onderdeel d,
Wet IB 2001) laat deze ontnemingsbetalingen ongemoeid. De vraag is
of met de aansluiting bij de geldboete wordt gerealiseerd dat uitsluitend punitieve sancties van aftrek
zijn uitgesloten. Aanleiding is de
discussie rondom de boeten opgelegd wegens schending van de
Mededingingswet of de Europese
mededingingsregels. Betoogd is –
onder andere door A-G Wattel en
schr. zelf – dat deze mededingingsboeten (mede) een voordeelontnemend (niet-punitief) karakter hebben. In zijn arresten van 7 januari
en 12 augustus 2011 heeft de Hoge
Raad hierover zijn licht doen schijnen. In deze bijdrage onderzoekt
schr. of met de aansluiting bij de
‘geldboete’ de ratio van de aftrekuitsluiting – dat punitieve sancties niet
in aftrek behoren te komen, maar
ontnemingsbetalingen wel – zuiver
is vertaald.
Mr. A.A. Feenstra, mr. V. Ruijs
Elk voordeel heeft zijn nadeel
Ontneming van wederrechtelijk
voordeel leidt tot fiscaal nadeel?!
In dit artikel wordt ingegaan op de
bepaling van de hoogte van het
wederrechtelijk verkregen voordeel
in de strafprocedure en in de fiscale
procedure, alsmede op de afstemming tussen het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst. Vervolgens
wordt uiteen gezet op welke wijze de
ontnemingsmaatregel in de fiscale
wetgeving is verwerkt en hoe dit in
de praktijk uitwerkt. Ten slotte wordt
de samenloop tussen ontneming en
fiscale delicten besproken. Daar
blijkt dat bij de vaststelling van het
te ontnemen voordeel in de strafrechtelijke procedure geen rekening
wordt gehouden met belastingheffing, belastingaftrek en/of verliescompensatie. De fiscale wetgeving
bevat wel een aantal bepalingen
over de aftrek(beperking) van kosten, die verband houden met een
misdrijf en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze
bepalingen leiden echter niet (altijd)
tot een evenwichtig resultaat en
belastingneutraliteit. Dat zal in dit
artikel nader worden toegelicht.
40
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Weekblad fiscaal recht
141e jrg. nr. 6979, 6 dec, 2012
Prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis,
WFR 2012/1590
Het nieuwe AB-besluit: gemiste
kansen
– Schr. bespreekt in
deze bijdrage op kritische wijze het op 4
september 2012 verschenen nieuwe aanmerkelijkbelangbesluit.
Mr. drs. L.J.C. Vet, WFR
2012/1601
‘(...) in het nakomen van een
wettelijke verplichting ligt geen
bijzondere verdienste’
– In deze bijdrage geeft schr. de motivering weer van de wetgever om de
verzuimboetes te verhogen. Daarnaast bevat het een uitgebreid overzicht van de jurisprudentie van het
afgelopen jaar over de verzuimboetes
in de vennootschapsbelasting. Schr.
gaat uitvoerig in op de verschillende
matigingsgronden en de wijze waarop de rechter hierover oordeelt en
trekt daar waar mogelijk zijn conclusies. Er wordt uitvoerig stilgestaan bij
het begrip avas (afwezigheid van alle
schuld). Hoewel de schuldgradatie in
principe geen rol speelt bij de verzuimboete, speelt het begrip avas in
de rechtspraak toch een belangrijke
rol. Schr. constateert hier een inconsistentie in jurisprudentie en pleit
voor een hernieuwd oordeel hierover
van de Hoge Raad.
Mr. P.A. ter Beest, mr. J.T. Gommer,
WFR 2012/1609
Pensioen en dividend
– Ook pensioen in eigen beheer
moet gewaardeerd worden tegen de
commerciële waarde om te toetsen
of er amortisatie van aandelenkapitaal kan plaatsvinden of dividend
uitgekeerd kan worden. Hoe pakt dat
exact uit en wat moeten en kunnen
de – kritische – kanttekeningen zijn
bij het standpunt van de Belastingdienst hierover. Nu ook dga’s in de
uitkeringsfase komen een een zeer
relevant en nieuw onderwerp wat
nog lang niet is uitgekristalliseerd.
WPNR
143e jrg. nr. 6953, 1 dec. 2012
M.J.J.R. van Mourik
Eigen woning: postrelationele solidariteit in de inkomstenbelasting
– In het kader van een reeks van arti-
kelen over postrelationele solidariteit
is deze keer de gehele aflevering van
het WPNR gewijd aan de eigen
woning in de inkomstenbelasting.
Schr. behandelt het onderwerp in
vier delen. In het eerste deel gaat hij
in op gewezen partnerschap en de
scheidingsfictie van art. 3.111, lid 4
Wet IB 2001. Vervolgens komen de
belastbare inkomsten uit eigen
woning bij scheiding en eigenwoninggerelateerde alimentatie aan de
orde. Daarna bespreekt schr. de bijleenregeling en het causaliteitsvraagstuk bij scheiding. Ten slotte komt de
fiscale behandeling van de eigen
woning bij overlijden aan bod. Dat
onderwerp belicht schr. vanuit drie
invalshoeken: eigen woning en wettelijke verdeling, eigen woning en
legaat en de verdeling tussen erfgenamen. Conclusie is dat de regeling
behoorlijk complex is, met name
door het samenspel met huwelijksvermogensrecht en erfrecht. Door
een aantal wijzigingen, zoals de verruiming van de termijn van de scheidingsfictie, zou de postrelationele
solidariteit beter gewaarborgd kunnen worden.
29
Gezondheidsrecht
Tijdschrift voor
Gezondheidsrecht
Nr. 8, 2012
Prof. mr. J.K.M. Gevers,
mr. dr. M.C. Ploem
Wettelijke vormgeving van de
regiefunctie betreffende kwaliteit
van zorg; zijn we op de goede weg?
– In deze bijdrage wordt het wetsvoorstel besproken dat strekt tot wettelijke vormgeving van de regiefunctie betreffende de kwaliteit van zorg
(Kamerstukken II 33 243). Het voorstel om die rol neer te leggen bij een
centraal orgaan – het Kwaliteitsinstituut (onderdeel van het Zorginstituut Nederland) – verdient ondersteuning, maar bij de wijze waarop
aan de regiefunctie wordt vormgegeven, zijn nogal wat kanttekeningen
te plaatsen. Die betreffen naast uitvoeringsaspecten onder meer het
opgerekte begrip professionele standaard en de te grote rol van anderen
Tijdschriften
dan professionals bij de totstandkoming en erkenning daarvan.
Mr. dr. W.I. Koelewijn
Privacy van patiënten is
onvoldoende gewaarborgd bij de
doorstart van het EPD
– In deze bijdrage wordt onderzocht
wat de verwerping van het wetsvoorstel ‘Kaderwet EPD’ en de privaatrechtelijke doorstart van het elektronisch
patiëntendossier betekent voor de
rechtspositie van patiënten. Bij de
doorstart worden op grote schaal privacygevoelige patiëntengegevens verwerkt zonder formeel-wettelijke
grondslag en zonder dat is voorzien
in aanvullende patiëntenrechten. De
doorbreking van het medisch
beroepsgeheim en de verwerkingsgrondslag van patiëntgegevens worden daarmee volledig gebaseerd op
de uitdrukkelijke toestemming van
de betrokken patiënten. Schr. plaatst
diverse kritische kanttekeningen bij
deze juridische constructie en komt
tot de conclusie dat de rechtspositie
van patiënten bij de doorstart van
het EPD onvoldoende is gewaarborgd.
Mr. A.C. de Die, mr. C. Velink
Kroniek rechtspraak bestuursrecht
– De kroniek geeft een overzicht van
de bestuursrechtelijke uitspraken op
het gebied van het gezondheidsrecht
in de periode februari 2011 tot en
met juli 2012.
30
Handels- & economisch recht
Arbeidsrecht
19e jrg. nr. 11, 2012
B.H.E. Veldmaat,
F. van Assendelft de Coningh,
ArbeidsRecht 2012/52
De grensoverschrijdende overgang
van onderneming in kaart gebracht
Zie onder Sociaal recht.
Maandblad voor
Vermogensrecht
22e jrg. nr. 11, 2012
J.W.A. Biemans
Collectieve afwikkeling van
massaschade in faillissement
– Naar aanleiding van het DSB-faillissement beoogt wetsvoorstel 33 126
(onder meer) de collectieve afwikkeling van massaschade in faillissement te vergemakkelijken door kort
gezegd de verificatieprocedure in
faillissement te vervangen door de
WCAM-procedure. Het verdient volgens schr. wel aanbeveling dat het
wetsvoorstel op enkele (ondergeschikte) punten wordt geamendeerd
of toegelicht.
M.S. Breeman
Vijf jaar ‘taalkundige uitleg’ van
commerciële contracten; een
overzicht
– Schr. gaat in deze bijdrage in op de
ontwikkeling van de ‘taalkundige’
uitleg van commerciële contracten in
de jurisprudentie van de Hoge Raad.
Hij bespreekt hiertoe vijf arresten
van de Hoge Raad die in de afgelopen vijf jaar na de arresten Meyer
Europe/PontMeyer en Derksen/Homburg zijn gewezen.
Nederlands Tijdschrift voor
Energierecht
11e jrg. nr. 5, nov. 2012
M.A.M. Dieperink
SDE met toekomst
– In 2020 moet 14%
van het energie-eindgebruik afkomstig
zijn uit hernieuwbare
energiebronnen. De
SDE+-regeling beoogt
de 14%-doelstelling te
realiseren. De SDEregeling is een subsidie-instrument
dat geen verplichting tot realisatie
van een installatie kent. Toch zou het
realiteitsgehalte van een project
getoetst moeten worden omdat de
SDE+-regeling in belangrijke mate
het investeringsklimaat voor productie-installaties bepaalt.
B.B. de Bruijne,
W.H.A. van Haersme Buma
De Verordening Marktintegriteit en
Transparantie in de Energiesector
(Remit); de groothandelsmarkten
voor energie volledig in het vizier
– Op 28 december 2011 is de Europese verordening betreffende integriteit en transparantie van de energiemarkt (Remit) van kracht geworden.
Schr. bespreekt kort de inhoud en
reikwijdte en de kern van deze verordening: het tegengaan van marktmisbruik op de groothandelsmarkt
voor energie door een verbod op
handel met voorwetenschap. Hierbij
wordt uitgebreid het verbod op handel met voorwetenschap en verbod
op marktmanipulatie besproken. De
verordening versterkt met een aantal
maatregelen, waaronder het verplicht
openbaarmaken van voorwetenschap, de transparantie op de groothandelsmarkten voor energie. Het
markttoezicht komt in handen van
ACER (Agentschap voor de samenwerking tussen energietoezichthouders) en handhaving van het verbod
op de handel met voorwetenschap en
marktmanipulatie is een taak van de
nationale toezichthouders op energiemarkten (NRA’s). De lidstaten moeten zelf passende sancties vaststellen. Auteur is van mening dat al met
al de spelregels op de groothandelsmarkten complex zullen worden.
Handhavers als NRA’s zijn eigenlijk
niet toegerust om op een goede wijze
de markt richting te geven zodat het
niet te verwachten valt dat op korte
termijn het verbod op marktmisbruik op grond van de Remit zal worden gehandhaafd.
Rechtskundig Weekblad
76e jrg. nr. 14, 1 dec. 2012
J.F. Leclercq
Bieden de maatschappijen die
ferryboten en cruiseschepen
exploiteren voldoende bescherming
aan de passagiers die over zee en
binnenwateren reizen?
– België: (Rede uitgesproken door de
procureur-generaal op de plechtige
openingszitting van het Hof van Cassatie op 3 september 2012.)
Nadat de Verordening (EG) nr.
261/2004 de luchtreizigers bescherming heeft geboden, komen thans de
passagiers die over zee of binnenwateren reizen aan bod. Op 17 december 2010 werd in het Publicatieblad
van de Europese Unie immers Verordening (EU) nr. 1177/2010 van het
Europees Parlement en de Raad van
24 november 2010 betreffende de
rechten van passagiers die over zee
of binnenwateren reizen en houdende wijziging van Verordening (EG) nr.
2006/2004 gepubliceerd. De Verordening (EU) nr. 1177/2010 wil de rechten van de passagiers consolideren in
het raam van het nationaal en internationaal vervoer over zee en over
binnenwateren, met inbegrip van de
gehandicapten en de personen met
beperkte mobiliteit. Volgens schr.
stelt de Europese Unie hiermee veel
in het werk om de benodigde
bescherming aan zee- en binnenwaterpassagiers te kunnen bieden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
41
Tijdschriften
Tijdschrift voor Bouwrecht
Nr. 12, 2012
E.A. Minderhoud, F. A. Evers
Tijdelijke verhuur en voorgenomen
wijziging van de Leegstandswet.
Wordt het tijdelijk verhuren van
(getransformeerde) gebouwen
eenvoudiger?
Zie onder Staats- & bestuursrecht.
M.A.B. Chao-Duivis
De Algemene voorwaarden voor de
aanneming van funderingswerken
2009
– Bij de bouw van funderingen
nemen aannemers een belangrijke
plaats in. Er is echter weinig jurisprudentie op de algemene voorwaarden
van deze beroepsgroep en er wordt
weinig over geschreven. In deze bijdrage zal schr. de algemene voorwaarden voor de aanneming van
funderingswerken 2009 eens goed
onder de loep nemen. Er wordt ingegaan op de geschiedenis van de algemene voorwaarden en er wordt stil
gestaan bij een aantal artikelen uit
de inhoud ervan. Belangrijkste kritiek van schr. betreft het ambivalente
karakter van de voorwaarden en de
beperking van aansprakelijkheid.
Schr. pleit voor een herziening van
de algemene voorwaarden voor de
aanneming van funderingswerken
2009 en beschrijft dan ook op welke
punten die herziening het meest
noodzakelijk is.
A.G.F. Ancery, C.M.D.S. Pavillon
De Aedes model aannemingsovereenkomst voor woningcorporaties:
een kritische beschouwing
– In het in de zomer van 2012 verschenen model aannemingsovereenkomst van de Vereniging van
woningbouwcorporaties Aedes is aan
Aedes-leden de mogelijkheid geboden om bij nieuwbouwprojecten en
grote renovatie- en onderhoudsprojecten dit model te gebruiken. Door
middel van deze aannemingsovereenkomst en bijbehorend bestek
tracht de Vereniging de risico’s voor
aanbestedende woningcorporaties te
verkleinen. De Uniforme Administratieve Voorwaarden (UAV) die in de
bouw ook wel worden gebruikt zijn
niet specifiek genoeg en kunnen tot
teveel juridische problemen leiden
onder meer omdat daarin te weinig
aandacht is voor de constructieve
veiligheid, de veiligheid op de bouwplaats, het faillissement van de aannemer, fraude en de Wet Arbeid
42
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Vreemdelingen. Het nieuwe model
lijkt een regeling te treffen. In deze
bijdrage wordt ingegaan op de
inhoud van het standaardcontract
dat door Aedes is opgesteld.
Tijdschrift voor Privaatrecht
49e jrg. nr. 2. 2012
M. de Muynck
Zeilen op het Europese kompas.
De implementatie van suitability
of assistance in de wet
consumentenkrediet
– (België) Deze bijdrage gaat nader in
op de Belgische realisatie van het
‘Suitability of Assistance’ beginsel uit
artikel 5 § 6 in fine van de richtlijn
consumentenkrediet. Ingevolge dit
beginsel behouden lidstaten de
mogelijkheid om de wijze waarop en
de mate waarin precontractuele bijstand aan de consument wordt verleend, alsmede de identiteit van
degene door wie de bijstand wordt
verleend, aan te passen aan: 1) de
specifieke omstandigheden waarin
de kredietovereenkomst wordt aangeboden; 2) de persoon aan wie het
krediet wordt aangeboden; en 3) het
soort krediet dat wordt aangeboden.
Schr. beschouwt de verplichting voor
de kredietgever, respectievelijk de
kredietbemiddelaar, tot het verstrekken van passende toelichting aan de
consument (artikel 11 § 4 W.C.K.) als
de hoeksteen van een hertekend bijstandsmodel in de precontractuele
kredietfase. Door de toezichthouder
uit te vaardigen gedragsregelen of
richtlijnen dienen verantwoordelijke
kredietverstrekking in de dagelijkse
kredietpraktijk te realiseren.
Tijdschrift voor Sanctierecht
& Compliance
2e jrg. nr. 6, dec. 2012
Mr. dr. M.T. van der Wulp,
mr. R.-J. Lugard
De focus van DNB op ‘illegale
marktpartijen’: afstand van het
vestigingsvereiste van de
Wet toezicht trustkantoren?
– Per 1 juli 2012 is de
Wet toezicht trustkantoren (Wtt) op belangrijke onderdelen
gewijzigd. Op deze
datum is namelijk de
Wijzigingswet financiele markten 2012
(Wfm 2012) in werking getreden. De
reikwijdte van de Wtt wordt door de
Wfm 2012 aanzienlijk uitgebreid. In
deze bijdrage wordt in de eerste
plaats de uitbreiding van de reikwijdte van de Wtt behandeld, waarbij
tevens aandacht wordt besteed aan
de uitbreiding van de Regeling integere bedrijfsvoering Wtt (Rib Wtt). Is
met de uitgebreide reikwijdte van de
Wtt daadwerkelijk afstand gedaan
van het vestigingsvereiste van de
Wtt? Schrs. menen dat dit niet zonder meer het geval is. Voorts wordt
de geïntroduceerde mogelijkheid
behandeld om aan illegale trustkantoren een aanwijzing te geven. Afgesloten wordt met een prikkelende
vraag.
Vennootschap &
Onderneming
22e jrg. nr. 11, 2012
L.A. Beukers
De rol van de ondernemingsraad bij
het aantrekken van krediet en het
stellen van zekerheid in
concernverband
– Besluiten die op het niveau van
een moedervennootschap die buiten
de eigen landsgrenzen opereert,
genomen worden kunnen ook gevolgen hebben voor de activiteiten van
de dochtervennootschappen. Voor
wat betreft de Nederlandse medezeggenschap is er een spanningsveld
tussen ‘grensoverschrijdende’ besluiten en de reikwijdte van de Wet op
de ondernemingsraden (WOR) omdat
de rol van de Ondernemingsraad is
beperkt tot aangelegenheden die
zich op eigen bodem afspelen, terwijl
buitenlandse besluiten soms wel aan
de ondernemingsraad moeten worden voorgelegd. In deze bijdrage
wordt ingegaan op de rol van de
ondernemingsraad bij besluiten tot
het aantrekken van krediet en het
stellen van zekerheid in concernverband waarbij het voorgenomen
besluit wordt genomen op moederniveau en ingrijpt in een Nederlandse
dochtervennootschap waarvoor een
ondernemingsraad is ingesteld.
J. el Hannouche
Herziening van de Richtlijn
marktmisbruik: een overzicht
– In het kader van de hervorming
van de regelgeving over handel met
voorwetenschap en marktmanipulatie heeft de Europese Commissie
twee voorstellen gepubliceerd. Het
gaat om een voorstel voor een verordening over marktmisbruik (Verorde-
Tijdschriften
ningsvoorstel) dat dient ter vervanging van de huidige Richtlijn
marktmisbruik (de Richtlijn) en het
voorstel voor een richtlijn betreffende strafrechtelijke sancties voor
marktmisbruik (Richtlijnvoorstel).
Het Richtlijnvoorstel geldt als aanvulling op de Richtlijn en ziet op het
stellen van minimumregels voor
strafbaarstelling van marktmisbruik.
In deze bijdrage wordt een overzicht
gegeven van de belangrijkste wijzigingen die in het Verordeningsvoorstel en het Richtlijnvoorstel worden
voorgesteld en worden tevens de
gevolgen voor Nederland besproken.
Nu bevoegdheden van AFM in het
kader van handel met voorwetenschap worden uitgebreid is het volgens de auteur nog maar de vraag of
het Richtlijnvoorstel aanleiding zal
zijn om marktmisbruik vaker strafrechtelijk af te doen.
N.V. Douma
De flex-BV nader belicht, een
overzicht van de belangrijkste
wijzigingen en nieuwe
mogelijkheden die de wet
introduceert
– In deze bijdrage wordt stil gestaan
bij de belangrijkste wijzigingen en
nieuwe mogelijkheden van het herziene BV-recht. Er wordt ingegaan op
het vervallen van de verplichte minimumkapitaal-eis, Nachgründung,
financieel steunverbod, uitkering van
winst en reserves, aandelen, benoeming van bestuurders en commissarissen, de blokkeringsregeling en ten
slotte de statutaire verplichtingen
voor aandeelhouders. Een groot aantal bezwaren uit de praktijk is met de
vernieuwing van de flex-BV wetgeving tenietgedaan. Schr. staat echter
kritisch tegenover de nieuwe regeling inzake de uitkering gaan aandeelhouders, waar ten opzichte van
het oude BV-recht niet veel is veranderd. Ook is de flex-BV niet in staat
om zelfstandig de flexibilisering te
verwezenlijken. Voor de notaris is er
een belangrijke rol weggelegd omdat
de mate van flexibiliteit en vereenvoudiging grotendeels afhankelijk is
van (wijziging van) de statuten.
R.K.Th.J. Smits
De AIFMD-bewaarder; praktische
gevolgen voor Nederlandse
beleggingsinstellingen
– Door middel van de wijziging van
de Wet op het financieel toezicht
(Wft) wordt de AIFM-richtlijn (Alter-
native Investment Fund Managers
Directive, Richtlijn 2011/61/EU)
geïmplementeerd in de Nederlandse
wetgeving. De Richtlijn is een rechtstreeks gevolg van de financiële crisis
van 2008 en een concrete maatregel
van de Europese Unie. De Richtlijn
bevat vereisten die aan bewaarders
van beleggingsinstellingen worden
gesteld. Voor invoering van deze
Richtlijn staan de Nederlandse beleggingsinstellingen niet onder toezicht,
zodat wijziging in de Wft vergaande
gevolgen zal hebben. In deze bijdrage
worden een aantal gevolgen voor in
Nederland bestaande structuren
geschetst. Nadere invulling van de
eisen in het Besluit gedragstoezicht
financiële ondernemingen is van
groot belang. Met name ten aanzien
van de aansprakelijkheid van de
bewaarder zal nadere invulling moeten komen hetgeen door de uitvoeringsverordening zal worden
gestuurd.
31
Intellectuele eigendom,
mediarecht & informatierecht
BMM Bulletin
38e jrg. nr. 2-3/2012
J. Becker
Merk en faillissement
– Het merk is een vermogensbestanddeel
en derhalve onderwerp van het vermogensrecht. De nationale regels van de
woonplaats van de
merkhouder zijn van
toepassing. Voor een goed merkenbeleid is begrip van de regels die gelden in het geval van een faillissement en de gevolgen daarvan in de
praktijk noodzakelijk. Er is daarom
volgens schr. geheel ten onrechte
vaak weinig aandacht voor merken
in faillissement. Schr. geeft een nietuitputtend overzicht van de meest
voorkomende praktijkvragen over
het merk in faillissement. De volgende onderwerpen passeren de revue:
merkrechten en rechten rondom
gemerkte producten die in de boedel
vallen, merklicenties en faillissement, de verhouding tot zekerheidsrechten, paulianeuze handelingen,
merkenrechtelijke vorderingen tijdens faillissement en non-usus en
faillissement.
B. Delmotte, E. Goldschmidt
Intellectuele eigendom als bron van
financiering. Over het lot van
merken, modellen en licenties bij
faillissement, het belang van
zekerheidsrechten en de nieuwe
opportuniteiten onder Belgisch
recht
– De waarde van veel ondernemingen wordt voor een belangrijk deel
gevormd door intellectuele eigendomsrechten en gerelateerde licenties. Asset finance, een vorm van
financiering waarbij intellectuele
eigendom wordt ingezet als onderpand voor financiering, is tot nu toe
redelijk onbekend en daardoor onbenut. In tijden van crisis echter biedt
deze financieringsmethode mogelijkheden. Schrs. onderzoeken intellectuele eigendomsrechten, modellen en
gerelateerde licenties en gaan na wat
in faillissement ten aanzien van deze
rechten naar Belgisch recht geldt.
Nagegaan wordt hoe schuldeisers
een bevoorrechte positie kunnen
krijgen door middel van een onderpand op deze rechten en licenties.
Hierbij zal kort aandacht worden
besteed aan een voorontwerp van de
nieuwe Belgische wet op de zakelijke
zekerheidsrechten.
S.Y.A. Yeung, P. Drubbel
Nederlandse entiteiten in
internationale royaltystructuren
– Nederland kent een gunstig belastingklimaat voor internationale
bedrijven die intellectuele eigendomsrechten exploiteren. Door het
opzetten van een royaltystructuur
via een Nederlandse rechtspersoon
kan de belastingdruk op concernniveau worden verlaagd; Nederland
als ‘royalty-doorstromer’. Schr.
bespreekt de fiscale situatie in Nederland, waarbij eerst wordt gekeken
naar Nederland als royalty-doorstromer gevolgd door Nederland als vestigingsland voor houders van IP
rechten. De conclusie is dat hoewel
Nederland gezien kan worden als
‘Tax haven’ de fiscale behandeling
van royalties van merken beter kan.
De fiscale faciliteiten staan open
voor technisch IP, maar niet voor
merken en modellen. Schr. is van
mening dat Nederland de wet zo
moet wijzigen dat de huidige fiscale
faciliteiten ook open worden gesteld
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
43
Tijdschriften
voor inkomsten uit immateriële
eigendomsrechten. Op deze manier
kan uitstroom van intellectuele
eigendomsrechten uit Nederland
worden voorkomen.
L. Brosens, A van der Vijver
Fiscale aspecten van merken,
tekeningen en modellen: België
– Positiebepaling en kwalificatie van
royalties zijn in België van wezenlijk
belang voor de fiscale behandeling.
Auteurs bespreken naar Belgisch
recht, de nationale en internationale
aspecten van de inkomstenbelastingen voor wat betreft royalties. Eerst
wordt de situatie besproken van een
natuurlijk persoon of rechtspersoon
die zijn fiscale woonplaats in België
heeft en als houder van een merk,
tekening of model vergoedingen ontvangt uit overdracht of een licentie
van deze intellectuele rechten. Vervolgens wordt ingegaan op de positie
van de niet-inwoner van België die
uit een Belgische bron dergelijke vergoedingen ontvangt. Afgesloten
wordt met inhouding van belastingen aan de bron; de roerende voorheffing op vergoedingen uit de licentie van merken, tekeningen en
modellen.
Mediaforum
24e jrg. nr. 11/12, nov./dec. 2012
T. McGonagle, K. de Beer
A brave new world revisited. Een
nog kritischer blik op het nieuwe
mediabeleid van de Raad van
Europa
– Recentelijk waren
er twee belangrijke
ontwikkelingen op
het gebied van
regelgeving en veranderende media.
In september 2011
is de Aanbeveling
over ‘a new notion of media’ door het
Comité van Ministers van de Raad
van Europa aangenomen en is de
herziening van het Europese Verdrag
inzake Grensoverschrijdende Televisie formeel beëindigd. Schrs. analyseren de Aanbeveling en onderzoeken
of deze Aanbeveling een normatieve
leemte vult. De Aanbeveling beoogt
lidstaten handvatten te bieden om
het snel veranderende medialandschap te kunnen reguleren. Ter verduidelijking van de invloed van de
Aanbeveling bespreken schrs. onder
meer relevante ontwikkelingen in de
44
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
jurisprudentie over nieuwe media en
internet van het Europees Hof voor
de Rechten van de Mens. Hierna worden de juridische gevolgen van het
staken van het Europese Verdrag
inzake Grensoverschrijdende Televisie en de positie van de Raad van
Europa als initiator van mediaregulering besproken.
R. Vecht
Verzaakt ‘Rutte2’ zorgplicht
landelijke omroep?’
– Het nieuwe regeerakkoord bevat
weer bezuinigingen op het gebied
van de landelijke publieke omroep.
In de mediawet is voor de overheid
een zorgplicht opgenomen en sinds
het afschaffen van de omroepbijdrage bestaat er binnen de belasting
een doelheffing voor de publieke
omroep. Maar volgens auteur is niet
duidelijk waar dat geld gebleven is.
Bij de bezuinigingen door Rutte 2
kan men volgens schr. de vraag stellen of het verzorgen van een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod
nog mogelijk is. De NPO zou tegen
deze bezuinigingsplannen van het
kabinet kunnen procederen, maar
dat is een mogelijkheid die ook
nadelen kent. De NPO kan ook zijn
taken benutten en binnen de wettelijke kaders tot een doelmatige inzet
van middelen en effectieve programmering te komen.
32
Internationaal publiekrecht
Leiden Journal of
International Law
Nr. 4, dec. 2012
Elies Van Sliedregt
Pluralism in International
Criminal Law
– Fragmentation of international law
is a phenomenon that has been discussed ever since the ILC in 2000
decided to add to its programme of
work the topic ‘Risks ensuing from
the fragmentation of international
law’. The proliferation of international courts and tribunals sparked this
debate over fragmentation. The development of a specialist regime of
international law was perceived as
posing a risk to the coherence and
homogeneity of international law.
Much of the anxiety over fragmenta-
tion stems from the collision
between the International Court of
Justice (ICJ) and the International Tribunal for the former Yugoslavia
(ICTY) over the ‘overall-control test’ in
Tadic where the ICTY departed from
settled ICJ law on attribution of liability and on qualification of the nature of an armed conflict (employing a
standard of ‘effective control’).
Twenty years since the establishment of the ICTY, the fragmentation/
heterogeneity debate has entered a
new phase. With a well-developed
body of ad hoc tribunal case law, an
emerging body of case law at the
International Criminal Court (ICC),
hybrid systems like the Cambodia
Tribunal, and more and more domestic prosecutions, pluralism has become an issue within the branch of ICL.
While there are those who express
concern over heterogeneity in ICL,
recent scholarship acknowledges ICL’s
pluralistic nature and, instead of striving for unity, calls for ways of managing pluralism.
Mohammad Shahabuddin
‘Ethnicity’ in the International Law
of Minority Protection: The PostCold War Context in Perspective
– This paper explores how the notion
of ethnicity having the image of
‘otherness’ as well as ‘backwardness’
shapes the liberal perception of
‘minority’ and ‘minority protection’
in the post-Cold War context in three
different ways. First, the author
argues that ethnicity informs the
perception of the minority as the
ethnic ‘other’. Second, the individualist response to minority protection
paradoxically endeavours to remove
‘ethnicity’ from the concept of ‘minority’. And finally, in the post-Cold War
European scenario, it is again the
ethnic ‘otherness’ that rationalizes a
differentiated minority protection
mechanism for the West and the East
within Europe.
Christina Binder
Stability and Change in Times of
Fragmentation: The Limits of Pacta
Sunt Servanda Revisited
– The limits of pacta sunt servanda
– under which conditions a state
may derogate from treaty obligations
when circumstances change –
appears as a constant throughout
the history of international law.
This article examines the limits of
pacta sunt servanda in times of
Tijdschriften
fragmentation. It first discusses the
mechanisms of general international law – supervening impossibility
of performance and fundamental
change of circumstances in the law
of treaties and force majeure and
the state of necessity in the law of
state responsibility. It is argued that
they provide only insufficient
means to accommodate change.
Against that background, derogation
is examined in specific treaty regimes, including international human
rights law, the law of the sea, and
international investment law. Treaty-based termination/withdrawal
clauses and emergency exceptions
are analysed accordingly.
Monika Ambrus
Genocide and Discrimination:
Lessons to Be Learnt from
Discrimination Law
– A survey of the case law of the ICTY
and ICTR reveals inconsistencies and
conceptual discrepancies in the
approach to genocide cases, in particular with respect to the cornerstones of such cases – the identification
of the protected group and its members – resulting in different levels of
protection against genocide. A review
model might help to address these
issues, which are, arguably, preconditions of the legitimacy of these
courts and of the effective enforcement of the prohibition of genocide.
Given the close relationship between
genocide and discrimination, this
review model might be built on the
‘building blocks’ of discrimination
law. The purpose of this contribution
is twofold: (1) by unfolding the
relationship between direct discrimination and genocide to devise a
model of review, and (2) to analyse
the consequences of the consistent
application of this model for the
identification of the protected
groups and their members.
Norel Neagu
The Ne Bis in Idem Principle in the
Interpretation of European Courts:
Towards Uniform Interpretation
– This article focuses principally on
the case law of the Court of Justice
of the European Union and the
European Court of Human Rights in
the field of the ne bis in idem principle, concisely presenting the legal
framework, findings of the Courts,
and some conclusions on the interpretation of the principle. The study
also analyses the absence of uniformity in interpretation and the use
of different criteria in addressing
identical situations by different
courts, or even by the same court,
concluding on a (seemingly) fortunate approximation in interpretation at European level.
Stefan Talmon
Jus Cogens after Germany v. Italy:
Substantive and Procedural Rules
Distinguished
– This paper takes a step back from
the alleged antinomy of human
rights and state immunity and broadens the picture by looking at the
relationship between substantive
and procedural rules more generally.
It is shown that substantive rules of
a jus cogens character generally leave
procedural rules unaffected and, in
particular, do not automatically override such rules. Substantive rules
may, however, have a limited effect
upon the interpretation and application of procedural rules. It is argued
that the ‘substantive–procedural’ distinction is well established in international law and makes eminent
sense even when substantive rules of
jus cogens and procedural rules of
immunity are involved.
François Boudreault
Identifying Conflicts of Norms: The
ICJ Approach in the Case of the
Jurisdictional Immunities of the
State (Germany v. Italy: Greece Intervening)
– Until now, the International Court
of Justice has said very little as to
what it considers a conflict of
norms. The opportunity to do so
arose in the case of the Jurisdictional Immunities of the State (Germany v. Italy: Greece Intervening). There, it was argued that granting
Germany sovereign immunity in
proceedings before Italian courts
involving civil claims for violations
of international humanitarian law
(IHL) committed by the German
Reich between 1943 and 1945 would
come in conflict with prevailing
peremptory (jus cogens) norms of
international law. In its 3 February
2012 Judgment, the ICJ rejected this
argument. In the present article, the
author argues that the conceptions
of conflict of norms underlying the
Court’s judgment and the dissent of
Judge Cançado Trindade both have
weaknesses. The author suggests an
alternative framework to ascertain
conflicts of norms.
Militair Rechtelijk
Tijdschrift
105e jrg. nr. 5, 2012
LTZAI mr. M.D. Fink
Sancties tegen Libië: Operation
Unified Protector (OUP)
– Tussen 26 maart en
31 oktober 2011 vond
de NAVO-operatie Protector (OUP) plaats,
waaraan ook Nederland
een militaire bijdrage
heeft geleverd, met
eenheden van de luchtmacht, marine en staf-officieren op
diverse NAVO-hoofdkwartieren. Deze
bijdrage geeft een kort overzicht van
de aanloop naar OUP en de wijze
waarop de NAVO het NV-mandaat
heeft ingevuld. Het artikel besluit
met een korte opmerking over de
inbedding van juristen in OUP.
33
Jeugd-, relatie- & erfrecht
Nieuw juridisch Weekblad
11e jrg. nr. 272, 5 dec. 2012
Kim Devolder
Familie- en jeugdrechtbank
– (België) Deze bijdrage behandelt de
inhoud van het wetsvoorstel betreffende de oprichting van een familieen jeugdrechtbank, dat in juli 2011
in de Kamer werd goedgekeurd. In
een korte inleiding wordt het ontstaan en de huidige stand van zaken
geschetst. Vervolgens wordt gefocust
op de inhoud van het wetsvoorstel.
Er wordt verduidelijkt hoe de familieen jeugdrechtbank geïntegreerd zal
worden in de bestaande gerechtelijke
organisatie en welke haar bevoegdheden zullen zijn. Er wordt eveneens
aandacht besteed aan de gevolgen
van deze bevoegdheidsherverdeling
voor de vrederechter. Naast het luik
van de bevoegdheid, komen ook de
beoogde hervormingen in de rechtspleging aan bod, aan de hand van
enkele topics. Tot slot worden enkele
kritische bemerkingen geformuleerd.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
45
Tijdschriften
Tijdschrift voor Familie- en
Jeugdrecht
34e jrg. nr. 11, nov. 2012
M.R. Bruning, FJR 2012/93
Adolescentenrecht: ook voor
jeugdbescherming?
– Nieuwe inzichten uit de neurowetenschappen en de invloed daarvan
op het jeugdstrafrecht, bijvoorbeeld
in het Wetsvoorstel adolescentenstrafrecht, en recente ontwikkelingen
ten aanzien van nazorg in het jeugdstrafrecht roepen de vraag op of deze
inzichten en ontwikkelingen van
invloed zouden moeten zijn op het
jeugdbeschermingsrecht. Als de minderjarigen achttien jaar worden eindigen de kinderbeschermingsmaatregelen. In deze bijdrage wordt
ingegaan op de vraag of achttienplussers die met een maatregel van
kinderbescherming uit huis zijn
geplaatst, nazorg verdienen vanuit
het licht van internationale kinderrechtendocumenten bezien en zo ja,
hoe dit zou moeten worden vormgegeven.
grondwater) is momenteel al een
Waterwetvergunning nodig, en via
het besluit zullen de procedures naar
verwachting versnellen. In het kader
van ruimtelijke ordening adviseren
auteurs dat gemeenten voor het
ondergrondse grondgebied een integraal bestemmingsplan maken dat
er op toeziet dat bodemenergiesystemen niet nodeloos met elkaar interfereren.
35
Privacy
Tijdschrift voor
Gezondheidsrecht
Nr. 8, 2012
Mr. dr. W.I. Koelewijn
Privacy van patiënten is
onvoldoende gewaarborgd bij de
doorstart van het EPD
Zie onder Gezondheidsrecht
WPNR
36
143e jrg. nr. 6953, 1 dec. 2012
M.J.J.R. van Mourik
Eigen woning: postrelationele solidariteit in de inkomstenbelasting
Zie onder Fiscaal recht.
Rechten van de mens
34
Omgevingsrecht
StAB
Nr. 4, 2012
R. Aerts, E. Brans
Warmte- en koudeopslag: het
juridisch kader
– Uit de jurisprudentie blijkt dat
warmte- en koudeopslag door de
jaren heen belangrijker is geworden.
Ook de overheid is
van het belang van
regulering doordrongen. In 2011 is
een ontwerp-amvb Besluit bodemenergiesystemen gepubliceerd. Dit
besluit zal voorzien in een meldingsplicht voor gesloten systemen (via
buizen in de grond), hetgeen er nu
nog niet is. Voor open warmte- en
koudeopslag (heeft interactie met het
46
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Leiden Journal of
International Law
Nr. 4, dec. 2012
Samantha Besson
The Extraterritoriality of the
European Convention on Human
Rights: Why Human Rights Depend
on Jurisdiction and What
Jurisdiction Amounts to
– The extraterritoriality or extraterritorial application of international
and European human rights treaties
refers to the recognition by those
treaties’ states parties of the international and European human rights of
individuals or groups of individuals
situated outside their territory and,
in a second stage, to the identification of their corresponding duties to
those individuals. This article endeavours to bring some normative
human rights theorizing to bear on
the European Court of Human
Rights’ recent practice on extraterritoriality. More specifically, the article
delves deeper into the notion of
‘jurisdiction’ qua threshold criterion
for the applicability of the European
Convention on Human Rights both
within and outside its states parties’
territories; distinguishes it from related notions such as authority, coercion, power, or control; and explains
its normative consequences.
Militair Rechtelijk
Tijdschrift
105e jrg. nr. 5, 2012
D.F. de Bijl
Rechtmatige geweldstoepassing bij
binnenlandse terreurbestrijding: de
beëindiging van de gijzeling in het
Dubrovkatheater
– Het EHRM deed 20 december 2011
uitspraak in de zaak Finogenov and
others v.Russia. Deze zaak betreft de
gijzeling in het Moskous Dubrovkatheater in oktober 2002. De Russische
autoriteiten beëindigen die gijzeling
na drie nachten door het gebouw te
bestormen. Eerst werd een narcosegas (fentanyl) in het theater
gepompt. Het gebruik van dat gas
leidde tot de dood van een aantal gijzelaars. Daarom werd onder artikel 2
EVRM een klacht tegen Rusland ingediend. De klagers in de zaak zijn
nabestaanden van de gedode gijzelaars en/of zijn zelf gijzelaar geweest.
De klacht betreft de noodzaak van de
bestorming en het gebruik van het
gas. Het EHRM geeft een milde uitspraak, waarin de Staat niet veroordeeld wordt voor het toepaste geweld
bij de beëindiging van de gijzelingssituatie.
37
Rechtspleging & procesrecht
Rechtstreeks
Nr. 3, 2012
M. IJzermans
De rol van rechterlijke emoties bij
het oordelen
– In dit verslag van een deel van haar
promotieonderzoek bespreekt schr.
de rol van emoties bij het rechterlijk
oordeel. Uit psychologisch onderzoek
is naar voren gekomen dat emoties
niet tegenover het verstand staan,
maar dat ratio en emotie beide
manieren zijn om informatie over de
wereld om ons heen te verwerven. De
vraag die schr. centraal stelt is of
deze denkwijze te verenigen is met
de opvatting dat rechterlijk oordelen
objectief en rationeel moet zijn. Emo-
Tijdschriften
ties en hun invloed op de oordeelsvorming worden beschreven evenals
de gevolgen hiervan voor de praktijk.
De conclusie is dat een rechterlijk
oordeel altijd ook een emotioneel
oordeel is. Voor rechters is het
belangrijk om emotionele luciditeit
te ontwikkelen waardoor de positieve
invloeden van emoties worden
behouden en de negatieve invloeden,
die er natuurlijk ook zijn, worden
beperkt. Daarnaast moeten rechters
inzicht krijgen in processen die bij
oordeelsvorming een rol spelen.
A-J. Eshuis
De fusie van gerechtshoven (deel 3).
Het perspectief van de
medezeggenschap
– De hoven Arnhem en Leeuwarden
gaan fuseren. Schr. bespreekt deze
fusie vanuit het perspectief van de
medezeggenschap. Het terrein waar
de Ondernemingsraden van beide
hoven zich op begeven met deze
fusie is grotendeels onbekend. Naast
inhoudelijke aspecten van het nieuwe gerechtshof moeten beide ondernemingsraden meedenken in het
bestuurlijke proces waarin het gaat
om structuren, werkprocessen en
functies. Aan de hand van een zestal
criteria opgesteld voor de zogenaamde ‘professionele’ ondernemingsraad
schetst schr. een beeld van de wijze
waarop de ondernemingsraden van
het Hof Arnhem en Leeuwarden om
zijn gegaan met vraagstukken die zij
gaandeweg tegenkwamen. De criteria
waar het hierbij om gaat zijn: de OR
ontwikkelt een visie, toont initiatief,
is betrokken bij strategische besluitvorming, heeft aandacht voor de
belangen van de achterban, maakt
gebruik van zijn strategische netwerkpositie en heeft aandacht voor
het functioneren van de OR als team.
Tijdschrift voor Civiele
Rechtspleging
Nr. 4, 2012
A.H. Santing-Wubs
Twee Europese voorstellen voor de
alternatieve beslechting van
consumentengeschillen: een ADRrichtlijn en een ODR-verordening
– De Europese Commissie heeft
recent nieuwe richtlijnen over consumentengeschillen gepubliceerd. In
deze bijdrage wordt ingegaan op de
richtlijn over alternatieve beslechting
van consumentengeschillen (ADRrichtlijn) en een voorstel voor een
richtlijn van het Europees Parlement
en de Raad betreffende alternatieve
beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn
2009/22/EG (Richtlijn ADR consumenten). Ook wordt ingegaan op de
verordening over onlinebeslechting
van consumentengeschillen (ODRverordening) en het voorstel voor
een verordening van het Europees
Parlement en de Raad betreffende
onlinebeslechting van consumentengeschillen (Verordening ODR consumenten). In deze bijdrage worden
kanttekeningen geplaatst bij de voorstellen en bij de wenselijkheid van
een nationale wettelijke regeling
voor ADR en ODR (Online Dispute
Resolution). Schr. meent dat er
terecht al kritische kanttekeningen
zijn geplaatst bij de voorstellen aangezien alternatieve geschillenbeslechting in Nederland eigenlijk vrijwel probleemloos functioneert. Een
vergaande regeling is volgens schr.
dus niet persé noodzakelijk.
38
Sociaal Recht
Arbeidsrecht
19e jrg. nr. 11, 2012
E.J.A. Franssen,
J. Seghrouchni,
ArbeidsRecht 2012/48
De nieuwe vakantieregeling: nog
niet alle vragen beantwoord
– Een aantal jaren
geen of weinig vakantiedagen opnemen
om zo, na die periode,
lang met vakantie te
kunnen is sinds 1
januari 2012 verleden
tijd, tenminste voor
wat betreft de wettelijke vakantiedagen. Op grond van art. 7:640a BW
vervallen namelijk in beginsel de
wettelijke vakantiedagen zes maanden na het einde van het kalenderjaar waarin ze zijn opgebouwd. In dit
artikel bespreken schrs. of deze overdrachtsperiode, of vervaltermijn, conform Europees recht is. Vervolgens
gaan zij in op de vraag hoe de regeling uitpakt wanneer de werknemer
redelijkerwijs niet in staat is geweest
om zijn vakantiedagen op te nemen.
Hierbij beperken de auteurs zich tot
de zieke werknemer. Daarna bespreken zij de situatie van de zieke werknemer die met vakantie gaat. Tenslotte bespreken de auteurs de
knelpunten met betrekking tot de
vervaltermijn.
M.J. Oudenhuijsen,
ArbeidsRecht 2012/49
De ambtenaar is bij ontslag vaak
slechter af dan de werknemer
– Het algemene beeld is, dat een
ambtenaar bij ontslag beter
beschermd wordt dan een werknemer in het private bedrijfsleven.
Ambtenaren zouden in vergelijking
met civiele werknemers bovendien
recht hebben op hogere ontslagvergoedingen. Uit de praktijk volgt echter het tegendeel. In dit artikel wordt
de huidige rechtspositie van de ambtenaar en de werknemer in geval van
ontslag vergeleken. Ook het wetsvoorstel van de leden Koser Kaya en
Van Hijum komt in deze bijdrage aan
de orde, aangezien deze relevant is
voor de vraag of aanpassing van het
ambtenarenrecht gewenst is, uit de
vergelijking volgt dat de rechtsbescherming van de ambtenaar minder
is dan die van de werknemer. Het
Lenteakkoord is vooralsnog toekomstmuziek en blijft buiten
beschouwing.
M.L. Marinć, ArbeidsRecht 2012/50
Kosten voor gemene rekening: een
BTW-instrument met
arbeidsrechtelijke implicaties
– De BTW is een opmerkelijke heffing. Voor een ondernemer die zelf
BTW-belaste prestaties verricht,
vormt de BTW geen kostenpost. Dit
komt door het recht op aftrek: de fiscus geeft een teruggave van betaalde
BTW. Voor andere marktpartijen
werkt de BTW wel kostenverhogend.
Dit gaat dan om particulieren en vrijgestelde ondernemers. Vrijgestelde
ondernemers berekenen geen BTW,
maar hebben evenmin recht op
aftrek van BTW op kosten. Voor deze
ondernemers is het zinvol om BTW
op kosten zoveel mogelijk te voorkomen. Een geëigend middel hiervoor
is het inbesteden van werkzaamheden. Op verrichtingen van eigen personeel drukt namelijk geen BTW. In
het verlengde daarvan bestaat de
mogelijkheid voor ondernemers om
personeel en andere kosten te ‘poolen’, zonder dat dit leidt tot BTW-heffing. In dit artikel geeft schr. een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
47
Tijdschriften
inventarisatie van de mogelijkheden
hiervoor, naar aanleiding van het
aangescherpte beleid van de belastingdienst, en naar aanleiding van
een aantal uitspraken waarin het
leerstuk ‘kosten voor gemene rekening’ niet van toepassing werd
geacht.
E.C. van Fenema,
ArbeidsRecht 2012/51
Pieken en dalen. Over het
toepassingsbereik van het
rechtsvermoeden omvang
arbeidsduur
– In april 2012 heeft de Hoge Raad
het toepassingsbereik van het rechtsvermoeden van art. 7:610b BW verduidelijkt. Aan de hand van dit
rechtsvermoeden kan ook urenuitbreiding worden verkregen tegen een
datum vóór die waarop om aanpassing van de arbeidsomvang is verzocht. In dit artikel wordt het arrest
van de Hoge Raad aan de hand van
de wetsgeschiedenis tegen het licht
gehouden. Daarnaast geeft schr. met
het oog op de gevolgen van dit arrest
enkele tips voor de rechtspraktijk.
B.H.E. Veldmaat,
F. van Assendelft de Coningh,
ArbeidsRecht 2012/52
De grensoverschrijdende overgang
van onderneming in kaart gebracht
– In de praktijk komt het steeds
vaker voor dat ondernemingen hun
activiteiten uitbesteden aan een
onderneming in het buitenland. Het
is voor betrokken partijen van belang
in deze situaties vast te stellen of het
leerstuk van overgang van onderneming, zoals neergelegd in Richtlijn
2001/23 EG van toepassing is.
Immers, een grensoverschrijdende
overgang van onderneming kan voor
betrokken partijen vergaande gevolgen hebben. In dit artikel zetten
schrs. schematisch uiteen welke
grensoverschrijdende verschijningsvormen onder het bereik van de
Richtlijn vallen, welke rechter
bevoegd is inzake een geschil over de
toepassing van de Richtlijn en welk
implementatierecht van toepassing
is. Het artikel wordt afgesloten met
enkele praktische tips.
S.J. Sterk, ArbeidsRecht 2012/53
Over ontslagvergoeding van statutair bestuurders: hoge bomen en
tegenwind?
– Sinds het arrest Grijp/Stam geldt
een nieuw kader voor de beoordeling
van (de vergoeding bij) kennelijk
48
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
onredelijk ontslag. In dit artikel
onderzoekt schr. hoe sindsdien wordt
geoordeeld over kennelijk onredelijk
ontslag en de daarbij behorende vergoeding in geval van statutair
bestuurders. Is er een bepaalde lijn te
ontdekken in de gepubliceerde rechtspraak? En verschilt deze van de lijn
die ten opzichte van gewone werknemers wordt gevolgd?
Arbeidsrechtelijke
Annotaties
Nr. 3, 2012
Prof. mr. F.J.L. Pennings
EU-burgerschap en toegang tot
sociale voordelen over de grens
– In recente arresten
heeft het Hof van Justitie uitgemaakt dat als
een land door middel
van een nationaliteitsof woonplaatseis de
toegang tot zijn stelsel
beperkt, ook niet-economisch actieven deze eisen kunnen
aanvechten op grond van de bepaling van het Europees burgerschap.
Wel mogen lidstaten bepaalde goed
beargumenteerde beperkingen stellen voor personen met een vreemde
nationaliteit, zoals dat men vijf jaar
in Nederland heeft gewoond voordat
men recht heeft op studiefinanciering. Nu rijst een aantal vragen. Hoe
kan het dat de bepaling van het
Europees burgerschap een dergelijk
effect heeft? Zijn er nog verschillen
tussen economisch actieve en nietactieve burgers? Is de jurisprudentie
over het burgerschap geen bedreiging voor nationale welvaartsstaten?
Deze vragen worden in deze bijdrage
behandeld. Daarbij komt ook het
recente arrest Europese Commissie
tegen Nederland (C-542/09) aan de
orde.
Mr. D.M.A. Bij de Vaate
De ontbindingsprocedure: rechtsmiddelenverbod en bewijsrecht
– De ontbindingsprocedure kent
twee procesrechtelijke bijzonderheden: het rechtsmiddelenverbod en
het bewijsrecht. Deze bijzonderheden
brengen niet mee dat de ontbindingsprocedure in strijd is met artikel 6 EVRM. Artikel 6 EVRM vereist
immers niet een berechting van een
zaak in twee feitelijke instanties.
Bovendien is de ontbindingsrechter
altijd gehouden, ook in een spoedeisende ontbindingsprocedure, het
beginsel van ‘equality of arms’ in
acht te nemen op straffe van doorbreking van het appèlverbod. Dit
voorkomt echter niet dat de ontbindingsrechter, net als iedere andere
rechter (in laatste en hoogste instantie), soms in strijd zal handelen met
artikel 6 EVRM of anderszins een
‘fout’ zal maken in de beoordeling
van het geschil. Voor dergelijke incidentele schendingen van artikel 6
EVRM door de kantonrechter is veelal een doorbreking van het appèlverbod mogelijk. Voor de inhoudelijk
onjuiste ontbindingsbeschikking kan
het leerstuk van onrechtmatige
rechtspraak uitkomst bieden.
39
Staats- & bestuursrecht
Tijdschrift voor Bouwrecht
Nr. 12, 2012
E.A. Minderhoud, F. A. Evers
Tijdelijke verhuur en voorgenomen
wijziging van de Leegstandswet.
Wordt het tijdelijk verhuren van
(getransformeerde) gebouwen
eenvoudiger?
– Het wetsvoorstel tot wijziging van
de Leegstandswet in verband met de
verruiming van de mogelijkheden
voor tijdelijke verhuur bij leegstand
van woningen is aan de Tweede
Kamer aangeboden. Hierin is ook
meegenomen het tijdelijk verhuren
van woonruimte in leegstaande
gebouwen zoals kantoren of scholen.
Het wetsvoorstel is mede bedoeld om
tijdelijke herbestemming van een
leegstaand gebouw, en het vervolgens zonder al te veel juridische
moeilijkheden tijdelijk in gebruik
geven (verhuren) van dat gebouw, te
bevorderen. Voor de transformatie
van de wetgeving zijn verschillende
rechtsgebieden relevant, waaronder
het ruimtelijk bestuursrecht, het
bouwrecht en het huurrecht. In deze
bijdrage wordt een overzicht gegeven
van de verschillende mogelijkheden
om te komen tot tijdelijke verhuur
van woonruimte, meer in het bijzonder die met toepassing van de Leegstandswet.
Tijdschriften
De Gemeentestem
162e jrg. nr. 7397, 29 nov. 2012
F. Sepmeijer, J.P. Heinrich,
Gst. 2012/113
Privaat- of publiekrechtelijk optreden tegen creatief tuinieren
– Landjepik is een
fenomeen van alle
tijden dat vooral
grootgrondbezitters
zoals de Staat,
Staatsbosbeheer en
gemeenten treft.
Meestal gaat het
om situaties waarin een particulier,
al of niet bewust, maar zonder recht
of titel openbaar groen bij zijn eigendom betrekt. Het roept ergernis op
bij omwonenden, schept rechtsongelijkheid en ongewenste precedenten.
Ook is het denkbaar dat illegaal in
gebruik genomen grond ligt binnen
een gemeentelijk reconstructiegebied, of dat zich daarin kabels, leidingen of andere voorzieningen bevinden die als gevolg van de
onrechtmatige ingebruikname minder goed bereikbaar worden. Het
gevaar dat landjepikkers na een
zeker tijdsverloop eigenaar worden
van de in bezit genomen grond, is
reëel. In dit artikel bespreken de
auteurs publiekrechtelijke en privaatrechtelijke mogelijkheden om op te
treden tegen illegaal grondgebruik.
C.W.A. Bruggeman, H.F. van Rooij,
Gst. 2012/114
Terecht of onterecht? Over de Wmo,
intrekking, terugvordering en
legaliteit
– In de Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo) ontbreekt een
bepaling over intrekking en terugvordering. On de lokale Wmo-verordeningen wordt echter veelal wel in
regels ter zake voorzien. Wat is de
betekenis van het ontbreken van een
bepaling in de wettekst? En van de
discrepantie met de tekst van veel
verordeningen? Bestaat de mogelijkheid van intrekking en terugvordering nu wel of niet? In dit artikel
gaan de schrs. aan de hand van de
jurisprudentie op zoek naar een antwoord.
Tijdschrift voor Sanctierecht
& Compliance
2e jrg. nr. 5, nov. 2012
Mr. E.A.W. Driest-Schellaars,
mr. R. Croes-Hoogendoorn
De invloed van betrokkenen op de
Bibob-procedure
– In dit artikel wordt allereerst (kort)
het doel en de reikwijdte van de Wet
Bibob geschetst, om vervolgens met
name stil te staan bij de vraag hoe
de huidige rechtsbescherming van
betrokkenen in een Bibob-procedure
eruit ziet, opgesplitst in de voorfase
(de fase tot aan het recht op inzage)
en de (ontwerp)besluitfase. Daarna
beoordelen schrs. of de Evaluatiewet
Bibob de rechtsbescherming van de
betrokkenen in voldoende mate uitbreidt. Ten slotte geven zij enkele
praktische tips voor betrokkenen om
– ondanks de wettelijke beperkingen
– toch zoveel mogelijk invloed op
het Bibob-traject te kunnen uitoefenen.
boetes. Die eenheid en verscheidenheid raken rechtstreeks aan het vertrouwen van de burger in overheid
en recht.
40
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Tijdschrift voor Sanctierecht
& Compliance
2e jrg. nr. 5, nov. 2012
Zie onder Staats- & bestuursrecht.
Mr. A.A. Feenstra, mr. V. Ruijs
Elk voordeel heeft zijn nadeel
Ontneming van wederrechtelijk
voordeel leidt tot fiscaal nadeel?!
Zie onder Fiscaal recht.
Tijdschrift voor Sanctierecht
& Compliance
Tijdschrift voor Sanctierecht
& Compliance
2e jrg. nr. 6, dec. 2012
Mr. M. den Uijl, mr. dr. A. Tollenaar,
prof. mr. H.E. Bröring, mr. dr. N.J.M.
Kwakman, prof. mr. B.F. Keulen
Boetes in het strafrecht
en het bestuursrecht
De rationaliteit van boetehoogte
– Het stelsel van rechtshandhaving
in Nederland is complex en gevarieerd. Dit houdt verband met het
naast elkaar bestaan van privaat-,
bestuurs- (incl. fiscaal-) en strafrechtelijke handhavingssystemen en het
gegeven dat op dezelfde gedraging
meerdere sancties van toepassing
kunnen zijn. In veel gevallen gaat het
om ongelijksoortige sancties. Maar
soms overlappen de sanctiemogelijkheden volledig en dienen zij eenzelfde doel. Dat doet vragen rijzen als:
zijn de factoren die in het strafrecht
de boetehoogte bepalen gelijk of vergelijkbaar aan de factoren die de boetehoogte bepalen in het bestuursrecht? Waarom zijn de boetestelsels
in het bestuursrecht zo gevarieerd?
En waarom wijkt de wijze waarop in
het bestuursrecht de hoogte van een
boete wordt bepaald af van de wijze
waarop in het strafrecht de hoogte
van een boete wordt bepaald? Deze
vragen staan in dit artikel centraal.
Het gaat daarbij om de eenheid en
verscheidenheid in boetehoogte en
de normering van de oplegging van
2e jrg. nr. 6, dec. 2012
Mr. M. den Uijl, mr. dr. A. Tollenaar,
prof. mr. H.E. Bröring, mr. dr. N.J.M.
Kwakman, prof. mr. B.F. Keulen
Boetes in het strafrecht
en het bestuursrecht
De rationaliteit van boetehoogte
Zie onder Staats- & bestuursrecht.
Mr. F. Mattheijer
De vordering tot uitlevering van
gegevens: onbegrensd?
– In dit artikel staat de vraag centraal of buitenlandse gegevens kunnen worden opgeëist middels de vordering tot uitlevering. Schr. gaat in
op twee verschijningsvormen van
buitenlandse gegevens, bespreekt in
hoofdlijnen de belangrijkste commune bevoegdheid tot het vorderen van
gegevens en gaat in op de vordering
van buitenlandse gegevens naar
Nederlands en internationaal recht.
Vervolgens behandelt hij de opvattingen in de literatuur en de rechtvaardiging voor het huidige territoriale
toepassingsbereik van de uitleveringsvordering en schetst de praktische positie van de aangezochte
onderneming en enkele verweren die
de verdachte kan voeren tegen het
gebruik van buitenlandse gegevens
in een strafzaak. Dit artikel gaat niet
in op bevoegdheden op grond van
bijzondere wetten, zoals de WED.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
49
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
eveneens het vereiste van een wettelijk voorgeschreven procedure, nu
deze maatregel inbreuk doet op de
persoonlijke levenssfeer.
Kamerstukken II 2012/13, 33 494, nrs. 1-4
Flexwerkers
Nieuwe
wetsvoorstellen
Beperkende maatregelen
gesloten jeugdzorg
41 Wetsvoorstel (3-12-2012) tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in
verband met het opnemen van een
grondslag voor het nemen van beperkende maatregelen of controlemaatregelen jegens een jeugdige in de gesloten jeugdzorg tijdens vervoer van de
jeugdige en tijdens het verblijf van de
jeugdige in het gerechtsgebouw.
– Met ingang van 1 januari 2008 is
de jeugdzorg in gesloten setting in
de Wet op de jeugdzorg (Wjz) opgenomen, nadat gebleken was dat er
behoefte bestond aan mogelijkheden
om jeugdigen met zeer zware problematiek die de neiging hebben zich
aan de benodigde zorg te onttrekken,
gedwongen op te nemen in gesloten
verblijf met toepassing van maatregelen waaronder gedwongen behandeling binnen de jeugdzorg. De aard
van de problematiek maakt het
tevens noodzakelijk dat jegens een
jeugdige ten aanzien van wie een
rechterlijke machtiging is afgegeven
beperkende of vrijheidsontnemende
maatregelen kunnen worden genomen, ook wanneer deze zich niet in
de accommodatie van een zorgaanbieder bevindt. Met dit wetsvoorstel
wordt een wettelijke basis gelegd om
ten aanzien van deze jeugdigen
indien noodzakelijk tijdens het vervoer en bij verblijf in het gerechtsgebouw maatregelen te nemen.
De vrijheidsbenemende maatregelen
in dit wetsvoorstel betreffen het vastpakken en vasthouden, tijdelijke
plaatsing in een geschikte, afzonderlijke en af te sluiten ruimte in de
rechtbank en tijdelijke plaatsing in
een afzonderlijke en af te sluiten
ruimte in het vervoermiddel. Voor
het onderzoek aan de kleding geldt
50
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
42 Voorstel van wet (6-12-2012) van
het lid Ulenbelt tot wijziging van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek
en de Wet financiering sociale verzekeringen ter verbetering van de
rechtspositie van flexwerkers (Wet
zekerheid voor flexibiliteit).
– De initiatiefnemer van deze initiatiefwet ‘Zekerheid voor flexibiliteit’ is
van mening dat enkele aanpassingen
van de Wfz noodzakelijk zijn om
evenwichtige en bestendige arbeidsrelaties tussen werkgevers en werknemers in de toekomst te garanderen. Op deze wijze denkt de
initiatiefnemer enkele hedendaagse
problemen op de arbeidsmarkt, die
uitwijzen dat de evenwichtige bevordering van flexibiliteit en zekerheid
door de Wfz uit balans is geraakt, te
ondervangen.
Voorgesteld wordt om een vergoeding
aan het einde van de arbeidsovereenkomst van de werknemer met het tijdelijke contract te introduceren. Om
aan de behoefte aan zekerheid van
werknemers met tijdelijke contracten
tegemoet te komen komt er een wettelijke informatieplicht voor de werkgever. De werkgever moet twee maanden
voor het einde van het tijdelijke contract de werknemer schriftelijk informeren over de gevolgen die dit heeft
voor de werknemer. In artikel 7:691 lid
2 BW is de mogelijkheid opgenomen
tot opname van een beding waardoor
de uitzendovereenkomst tussen de
werkgever en de werknemer van
rechtswege afloopt als de inleenovereenkomst op verzoek van de inlener
eindigt. Als er gebruik gemaakt wordt
van dit beding, krijgt de inlener de
plicht om de uitzendkracht en de
werkgever binnen een vastgestelde
periode voor afloop van de uitzendperiode in te lichten over het einde van
de uitzendperiode. Om tegemoet te
komen aan de balans tussen de belangen van werkgevers en de belangen
van werknemers wordt de ketenregel
zodanig aangepast dat na een periode
van 24 maanden aan opvolgende tijdelijke contracten of na twee opeenvol-
gende tijdelijke contracten er van
rechtswege wordt overgegaan tot een
vast contract. De mogelijkheid van 3
contracten in 3 jaar wordt beperkt tot
2 contracten in 2 jaar.
De initiatiefnemer stelt verder een
geclausuleerde afwijkingsmogelijkheid van de ketenregel voor. Deze
afwijkingsmogelijkheid tot meer dan
twee tijdelijke contracten achtereen
of over een periode langer dan twee
jaar, kan enkel worden benut indien
er objectief rechtvaardigbare redenen
zijn, zijnde in het belang van de
werknemer en vanwege de specifieke
aard van het beroep of sector. Om de
kans op een vast contract voor een
werknemer te vergroten en deze ontwijkconstructie via de WW tegen te
gaan, wordt de termijn van een tussenpoos waarin doorgeteld wordt
verlengd van 3 naar 12 maanden.
Het wetsvoorstel wil bovendien de
nadelen van payrollen beperken door
een rechtsvermoeden van werkgeverschap in te voeren. Werkgevers moeten een hogere WW-premie betalen
voor tijdelijke arbeidskrachten – met
een tijdelijk contract of uitzendovereenkomst – dan voor vaste contracten. Er komt een verbod op een concurrentiebeding voor flexwerkers.
Verder geldt er geen proeftijd bij contract van minder dan 6 maanden,
komt er een beperking van het
gebruik van het uitzendbeding en
van de uitsluiting van de loondoorbetalingplicht en tot slot een verplichte
schriftelijke arbeidsovereenkomst.
Kamerstukken II 2012/13, 33 499, nrs. 1-3
43
Vervolgstukken
Schrappen verbod
godlastering
Brief van het lid Schouw (5-12-2012)
over het wetsvoorstel van de leden
Van der Ham en De Wit tot wijziging
van het Wetboek van Strafrecht in
verband met het laten vervallen van
het verbod op godslastering.
– In verband met het vertrek uit de
Kamer van de heer Van der Ham,
Schouw zijn plaats als eerste initiatiefnemer zal innemen.
Kamerstukken I 2012/13, 32 203, X
Wetgeving
Koopzondagen
Opslag duurzame energie
Voorlopig verslag (4-12-2012) over
het initiatiefwetsvoorstel van de
leden Verhoeven en Van Tongeren
tot wijziging van de Winkeltijdenwet
in verband met het verruimen van
de bevoegdheid van gemeenten om
vrijstelling te verlenen van de verboden met betrekking tot de zondag en
een aantal feestdagen.
Voorlopig verslag en memorie van
antwoord (10-12-2012) over een bij
het wetsvoorstel houdende regels
voor de opslag duurzame energie.
Kamerstukken I 2012/13, 32 412, B
Financiering politieke
partijen
Eindverslag (11-12-2012) over het
wetsvoorstel met regels inzake de
subsidiëring en het toezicht op de
financiën van politieke partijen.
Kamerstukken I 2012/13, 32 752, F
Strafbaarstelling voorbereiding illegale hennepteelt
Brief van de Minister van VenJ (7-122012) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Opiumwet in verband
met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt.
Brief minister over vragen, gesteld
tijdens de plenaire behandeling van
het wetsvoorstel
Kamerstukken II 2012/13, 32 842, nr. 13
Accountants
Brieven aan (6-12-2012) en van de
Minister van Financiën (7-12-2012)
over het wetsvoorstel tot bepalingen
over het accountantsberoep, de
Nederlandse beroepsorganisatie van
accountants en de Commissie eindtermen accountantsopleiding (Wet
op het accountantsberoep).
– Brief aan de minister met vervolgblad betreffende passage uit ongecorrigeerd stenogram van vergadering van 4 december 2012 over
invoeringstermijn verplichte kantoorroulatie en brief van de minister
over de invoeringstermijn van de
verplichte kantoorroulatie.
Kamerstukken I 2012/13, 33 025, K en L
Novelle Wet verbod
pelsdierhouderij
Brief van de regering (4-12-2012)
over het initiatiefwetsvoorstel van de
leden Van Gerven en Recourt tot
nadere wijziging van de Wet verbod
pelsdierhouderij.
– Brief met actuele gegevens over
omvang schade.
Kamerstukken I 2012/13, 33 076, I
Kamerstukken I 2012/13, 33 115, C en D
Wederzijdse bijstand
belastingzaken
Goedkeuring
Voorlopig verslag (11-12-2012) over
het Protocol tot wijziging van het
Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken;
Parijs, 27 mei 2010.
Kamerstukken I 2012/13, 33 174, D
Europese regels wegvervoer
Eindverslag (4-12-2012) over het
wetsvoorstel houdende wijziging van
de Wet personenvervoer 2000 en enige andere wetten ter uitvoering van
verordeningen 1071/2009/EG,
1072/2009/EG en 1073/2009/EG
inzake toegang tot het beroep en de
toegang tot de markt van het personenvervoer en het goederenvervoer
over de weg.
Kamerstukken I 2012/13, 33 184, B
AIFM-richtlijn
Verslag van een schriftelijk overleg
(6-12-2012) over het wetsvoorstel tot
wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek,
de Wet op de economische delicten
en enige fiscale wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2011/61/
EU van het Europees Parlement en
de Raad van de Europese Unie van 8
juni 2011 inzake beheerders van
alternatieve beleggingsinstellingen
en tot wijziging van de Richtlijnen
2003/41/EG en 2009/65/EG en van
de Verordeningen (EG) Nr.
1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010
(PbEU 2011, L 174).
Kamerstukken I 2012/13, 33 235, D
Financiële markten 2013
Eindverslag (4-12-2012) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
op het financieel toezicht en enige
andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2013).
Kamerstukken I 2012/13, 33 236, D
Witwassen en financieren
terrorisme
Verslag (11-12-2012) en nota n.a.v.
het verslag (12-12-2012) over en bij
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Wet ter voorkoming van witwassen
en financieren van terrorisme en de
Wet ter voorkoming van witwassen
en financieren van terrorisme BES in
verband met de implementatie van
aanbevelingen van de Financial Action Task Force.
Kamerstukken I 2012/13, 33 238, C en D
Huis voor klokkenluiders
Brief van de leden Van Raak, Heijnen,
Schouw en Ouwehand (5-12-2012)
over het Voorstel van wet van de
leden Van Raak, Heijnen, Schouw, Van
Gent, Ortega-Martijn en Ouwehand,
houdende de oprichting van een
Huis voor klokkenluiders.
– Brief over het vervangen van
mevrouw Van Gent door het lid
Voortman; de plaats van mevrouw
Ortega-Martijn zal worden overgenomen door het lid Segers.
Kamerstukken II 2012/13, 33 258, nr. 4
Exitheffing na National Grid
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (30-11-2012) en tekst van
wijziging (4-12-2012) over en van het
wetsvoorstel tot wijziging van de
Invorderingswet 1990 (Wet uitstel
van betaling exitheffingen).
Kamerstukken II en I 2012/13, 33 262, nr. 10 en A
Implementatiewet richtlijn
solvabiliteit II
Eindverslag (4-12-2012) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
op het financieel toezicht en het Burgerlijk Wetboek ter implementatie
van de richtlijn solvabiliteit II en
invoering van een daarop gebaseerd
regime voor bepaalde kleinere verzekeraars.
Kamerstukken I 2012/13, 33 273, C
Identiteitsfraude en
vaststelling identiteit
verdachten/veroordeelden
Verslag (7-12-2012) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de
verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen en de Wet DNAonderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling
van verdachten en veroordeelden.
Kamerstukken II 2012/13, 33 352, nr. 5
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
51
Wetgeving
Wijziging Politiewet 2012
Verslag (december 2012) en tekst van
wijziging (29-11-2012) over en van
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Politiewet 2012 in verband met de
positie van de korpschef en van de
regioburgemeester alsmede enkele
andere verbeteringen.
Kamerstukken I 2012/13, 33 368, A en B
Belastingplan 2013
Brief van de Staatssecretaris van
Financiën (7-12-2012) en voorlopig verslag (402) en verslag (403) (6-12-2012),
memorie van antwoord (7-12-2012) en
eindverslag (403) (11-12-2012) over en
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013).
– Brief staatssecretaris ter aanbieding van de tekst van de ministeriële
regeling met betrekking tot de beperking van de aftrekposten voor specifieke zorgkosten.
Kamerstukken II en I 2012/13, 33 402, nr. 47, C en D
(Belastingplan 2013)
Kamerstukken I 2012/13, 33 403, C en D (Overige fiscale
maatregelen 2013)
Hypotheektrenteaftrek
Voorlopig verslag (6-12-212) en
memorie van antwoord (7-12-2012)
over en bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting
2001 en enige andere wetten in verband met de herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning
(Wet herziening fiscale behandeling
eigen woning).
Unie, van een overige staat die partij
is bij de Overeenkomst betreffende
de Europese Economische Ruimte of
de Zwitserse Bondsstaat.
Kamerstukken II 2012/13, 33 419, nr. 4
Wijziging Paspoortwet
Verslag (5-12-2012) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet
in verband met een andere status van
de Nederlandse identiteitskaart, het
verlengen van de geldigheidsduur van
reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaarten, een andere grondslag
voor de heffing van rechten door burgemeesters en gezaghebbers en het
niet langer opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie (Wijziging van de Paspoortwet in
verband met onder meer de status
van de Nederlandse identiteitskaart).
Kamerstukken II 2012/13, 33 440, nr. 5
Intrekking
langstudeerdersmaatregel
Eindverslag (11-12-2012) over het
wetsvoorstel tot wijziging van onder
meer de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek en de
Wet studiefinanciering 2000 in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel.
EU als lid Greco
Hoogwaterbescherming
Verslag (7-12-2012) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Waterwet (doelmatigheid en bekostiging
hoogwaterbescherming).
Kamerstukken II 2012/13, 33 465, nr. 5
Elektronische registratie
akten
44
Kamerstukken I 2012/13, 33 406, A
Nationaliteitseis notaris
Verslag (7-12-2012) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op
het notarisambt in verband met de
uitbreiding van de nationaliteitseis
voor benoeming tot notaris tot personen met de nationaliteit van een
andere lidstaat van de Europese
52
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1516
Kamerstukken I 2012/13, 33 452, A
Kamerstukken I 2012/13, 33 405, B en C
Eindverslag (4-12-2012) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de
Registratiewet 1970 en enige andere
wetten in verband met de invoering
van de elektronische registratie van
notariële akten en de gedeeltelijke
afschaffing van de registratie van
onderhandse akten (Wet elektronische registratie notariële akten).
ging lopen uiteen qua inhoud en wat
betreft de wenselijk geachte instrumenten voor EU-initiatieven. Op dit
moment lijkt het de Commissie niet
aangewezen om sectorspecifieke EUwetgeving voor te stellen. Wel is volgens de Commissie door vrijwel alle
deelnemers aan de raadpleging aangedrongen op beleidsactie op EU-niveau.
Het doel van het voorstel is om de
rechtszekerheid te vergroten en tot
gefundeerd beleid te komen. In de
mededeling wordt ingegaan op de
belangrijkste problemen die het naast
elkaar bestaan van verschillende regelgevingskaders binnen de interne markt
met zich meebrengt. De Commissie signaleert de volgende vijf prioritaire
gebieden: verenigbaarheid van de nationale regelgevingskaders met het EUrecht; versterking van de administratieve samenwerking en efficiënte
handhaving; bescherming van consumenten, burgers en minderjarigen en
andere kwetsbare groepen; voorkoming
van fraude en het witwassen van geld;
waarborging van de integriteit van
sport en voorkoming van wedstrijdvervalsing. De Commissie doet voorstellen
om deze problemen via acties op zowel
nationaal als EU-niveau aan te pakken.
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Online gokken
Brief van de Minister van BuZa (3011-2012) met een fiche inzake een
Mededeling EU raamwerk online
gokken.
– In 2011 heeft de Commissie het
groenboek over online gokken op de
interne markt aangenomen. Vervolgens
heeft een openbare raadpleging plaatsgevonden. De reacties op de raadple-
Brief van de Minister van BuZa (3011-2012) met een fiche inzake de
Mededeling deelname EU aan Greco.
– De Europese Commissie geeft aan op
welke wijze en met welke doelstellingen zij namens de Europese Unie de
dialoog met de Groep van staten tegen
corruptie (Greco) van de Raad van
Europa wil aangaan om als ‘volwaardig
deelnemer’ aan de Greco en haar evaluatiemechanisme deel te nemen. Ook
wordt ingegaan op de stappen die de
Europese Commissie momenteel voorziet om vast te stellen of en hoe ‘volwaardig lidmaatschap’ aan de Greco
kan worden gerealiseerd.
De Commissie wenst met volwaardig
deelnemerschap op korte termijn
een nauwere samenwerking tussen
de EU en de Greco te realiseren waardoor de EU zonder het stemrecht bijna dezelfde (en in sommige gevallen
zelfs uitgebreidere) rechten als een
lid krijgt. Daarbij geeft de Commissie
aan dat een dergelijke stap naar analogie is van de status van het volwaardig deelnemerschap van de EU
in de Raad van Europa.
Wetgeving
In de mededeling schetst de Commissie
wat in haar optiek onder volwaardig
deelnemerschap moet vallen: vroegtijdige betrokkenheid bij landenbezoeken
van EU (kandidaat) lidstaten, inbreng
bij de formulering van evaluatieverslagen, deelname aan de Greco vergaderingen, voorstellen doen aan het
bureau van de Greco, toegang tot de
door de Greco vergaarde informatie, de
Greco bewegen vergelijkende analyses
over EU lidstaten te verrichten en via
het EU rapportagemechanisme bijdragen aan uitvoering van de Greco aanbevelingen die voor de EU van belang zijn.
Kamerstukken II 2012/13, 22 112, nr. 1517
Otapan
Brief van de Staatssecretaris van
IenM (3-12-2012) met de rapportage
van de externe onderzoekscommissie
Otapan.
– In de brief besteedt de staatssecretaris aandacht aan: 1. korte schets
van de ontwikkelingen sinds oktober
2011; 2. algemene reactie op het rapport van de commissie; 3. reactie op
de conclusies van de commissie; 4.
reactie op de aanbevelingen van de
commissie; 5. moties en toezegging;
en een afsluitende reactie.
Kamerstukken II 2012/13, 22 343, nr. 283
Verlaging capaciteit JJI’s
Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (3--11-2012) over de
capaciteits maatregelen JJI’s.
– Op 16 november 2010 informeerde
de staatssecretaris van VenJ de
Kamer over de capaciteitsmaatregelen die nodig waren om de grootschalige leegstand in de justitiële
jeugdinrichtingen (JJI’s) tegen te
gaan. Een afbouw van capaciteit tot
800 operationale plaatsen heeft
inmiddels plaatsgevonden.
Op grond van de prognose van de toekomstig benodigde capaciteit in de JJI’s
en de noodzaak tot een doelmatige
besteding van overheidsmiddelen, kondigt de staatssecretaris van Veiligheid
en Justitie in deze brief nieuwe maatregelen aan om de operationele capaciteit van de JJI’s verder te verkleinen tot
650 plaatsen in 2014. Daarmee blijven
er voldoende plaatsen beschikbaar
voor de instroom van criminele jeugdigen. Naast een operationele capaciteit
van 650 plaatsen blijven nog 127 plaatsen in reserve binnen de inrichtingen
die operationeel zijn.
Kamerstukken II 2012/13, 24 587, nr. 480
Elektronische
patiëntgegevens
Brief van de Minister van VWS (3-122012) over de stand van zaken rond
de landelijke elektronische uitwisseling van medische gegevens via de
zorginfrastructuur (voorheen het
landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD).
– In haar brief van 21 november
2012 (Kamerstuk 27 529, nr. 114) is
ingegaan op de wettelijke verankering, de privacy van de patiënt en de
participatiebereidheid van zorgverleners. Aanvullend op de brief van 21
november 2012 wordt in deze brief
nader ingegaan op een aantal onderwerpen waaronder de vergoeding
aan zorgaanbieders en de veiligheid
van de gegevensuitwisseling via de
zorginfrastructuur. Er is een wetsvoorstel houdende wijziging van de
Wet cliëntenrechten zorg, de Wet
gebruik burgerservicenummer in de
zorg de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet
(cliëntenrechten bij elektronische
verwerking van gegevens) in voorbereiding. Het wetsvoorstel regelt:
žäĔÿôÜóġĭÐąàäijĊėðĭäėÿäąäėĊĄ
toestemming aan de cliënt te vragen
voordat medische gegevens opvraagbaar worden gemaakt ten behoeve
van elektronische uitwisseling (optin) en het vragen van toestemming
voor het elektronisch opvragen van
ðäðäĭäąěŪžäĄĊðäÿôüýóäôàĭĊĊėàä
cliënt om elektronische inzage in en
een elektronisch afschrift van het
àĊěěôäėġäóäÛÛäąŪž&äġėäÜóġĭÐąàä
cliënt om (een) bepaalde (categorie
van) hulpverleners op voorhand uit
te sluiten van de gegevensuitwisseÿôąðŪž`äėĔÿôÜóġäŬÿĊððôąðŭijĊàÐġ
zichtbaar is wie gegevens heeft
ðäėÐÐàĔÿääðàŪžäąĭäėÛĊàĭĊĊė
zorgverzekeraars om elektronische
uitwisselingssystemen voor zorgaanbieders te raadplegen en aanzienlijke
straffen als ze dat wel doen.
In het doorstartmodel is nadrukkelijk
rekening gehouden met de privacy
van de patiënten. Zij krijgen in de toekomst zelf elektronische inzage in
hun gegevens. Daarnaast introduceert
de VZVZ vanaf medio 2013 de mogelijkheid voor patiënten om een persoonlijk toestemmingsprofiel te
maken. Dat betekent dat de patiënt
via een website concreet kan aangeven welke zorgaanbieders wel of niet
zijn gegevens mag raadplegen of voor
inzage beschikbaar mag stellen. Dit
vooruitlopend op de nieuwe wettelijke vereisten. Als de geldende eisen
ten aanzien van de raadpleging van
medische gegevens worden overtreden, kunnen sancties worden opgelegd. Ondanks alle maatregelen is niet
voor 100% te garanderen dat er nooit
misbruik gemaakt zou kunnen worden van de zorginfrastructuur.
Kamerstukken II 2012/13, 27 529, nr. 116
Cao-VVT
Brief van de Minister van SZW (4-122012) n.a.v. de motie van de leden
Leijten en Voortman. Met deze motie
wordt de regering verzocht om de
cao voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraam- en
Jeugdgezondheidszorg (VVT-cao) niet
algemeen verbindend te verklaren.
– Verzoeken tot avv van bepalingen
van een cao worden beoordeeld aan
de hand van de Wet AVV en het Toetsingskader AVV. Hierbij geldt onder
andere dat representativiteitseisen
worden gesteld aan werkgeversorganisaties. Indien de motie zou worden
uitgevoerd, zou dit betekenen dat er
ook representativiteitseisen worden
gesteld aan de drie vakbonden die bij
de cao zijn betrokken. Zonder van
kracht zijnde wetgeving die deze vereisten stelt, is het niet mogelijk om op
basis van dit criterium een avv-verzoek af te wijzen. Hoewel de minister
het belang van draagvlak voor cao’s
respecteer, kan hij dus niet anders
concluderen dan dat aan de motie
geen uitvoering kan worden gegeven.
Kamerstukken II 2012/13, 29 282, nr. 170
Interne onderzoeken politie
Brief van de Minister van VenJ (5-122012) met het Rapport Interne
Onderzoeken 2011 van de Nederlandse Politie.
– Het rapport geeft aan dat het totaal
aantal geregistreerde onderzoeken
1517 is. Het aantal betrokkenen is
1715. Er zijn meer onderzoeken
geweest dan in voorgaande jaren en
ook het aantal betrokkenen is gestegen. Ongeveer 3% (van 64 996 werkzame personen binnen de politie in
2011) van de politiepopulatie raakt op
jaarbasis betrokken bij een intern
onderzoek naar een mogelijk integriteitincident. Bij 1 op de 3 betrokkenen
heeft het onderzoek geleid tot het
daadwerkelijk vaststellen van een
schending en daarmee, al naar gelang
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
53
Wetgeving
de aard en ernst, tot een maatregel.
Het aantal ontslagen personen is 77.
Daarnaast zijn 73 personen voorwaardelijk ontslagen en door 24 personen
is er zelf ontslag genomen. In 43%
van de gevallen is er vanuit de eigen
organisatie aandacht gekomen voor
de mogelijke schendingen. Het ‘zelfreinigende vermogen’ van de politie is
aanwezig en zal blijvend gestimuleerd
worden. De meest onderzochte incidenten zijn Geweld (1), Misbruik van
positie (2) en Vermogen en bezit (3).
De bevindingen ondersteunen de
noodzaak tot blijvende aandacht voor
integriteit binnen de politieorganisatie en het politieonderwijs. Er zal
voortaan jaarlijks verslag worden
gedaan van de registratie van Interne
Onderzoeken.
Kamerstukken II 2012/13, 29 628, nr. 345
Verwijsindex risicojongeren
Brief van de Staatssecretaris van
VWS (29-11-2012) met onder meer
als bijlage een evaluatie naar het
gebruik van de verwijsindex risicojongeren.
– Uit die evaluatie blijkt dat werken
met de verwijsindex meerwaarde
heeft als het gaat om de bovenregionale component. Professionals blijken deze meerwaarde te ervaren:
waar zij binnen hun gemeente of
regio vaak door contacten met andere professionals al risicojongeren in
beeld hebben, is de verwijsindex het
enige hulpmiddel om bovenregionaal met andere professionals in
contact te komen. Meerwaarde blijkt
ook met betrekking tot het in het
zicht houden van jeugdigen in geval
van verhuizing en zorgmijdend
gedrag. Er zijn echter ook zaken die
nog aandacht behoeven. Dit blijkt
uit het feit dat niet alle meldingsbevoegde instanties melden, dat er bij
professionals bezwaren zijn om te
melden en dat ouders angst hebben
voor registratie in een systeem. Professionals ervaren een drempel om
te melden, omdat zij bang zijn het
vertrouwen van de ouders/jeugdige
te schaden door te melden en omdat
ze niet goed weten wanneer een
melding opportuun is. Bovendien
hebben sommige professionals voor
de contacten met andere professionals binnen de regio niet het gevoel
dat melding in de verwijsindex veel
meerwaarde heeft.
Kamerstukken II 2012/13, 31 839, nr. 256
54
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Stages vreemdelingen
Brief van de Minister van SZW (8-122012) over de kwestie dat vreemdelingen zonder verblijfstitel onderwijs
kunnen volgen (als ze daar voor hun
achttiende aan zijn begonnen), maar
geen stage kunnen lopen.
– Het kabinet acht deze situatie
onwenselijk en regelt daarom dat stage lopen mogelijk wordt onder de volðäąàäĭĊĊėĮÐÐėàäąũžäěġÐðäôěĭäėplicht om een opleiding te kunnen
ĭĊÿġĊĊôäąŪžäôÿÿäðÐÿäĭėääĄàäÿôąðôě
voor zijn achttiende levensjaar aan
àäijäĊĔÿäôàôąðÛäðĊąąäąŪžäĊĔÿäôding valt onder de beroepsopleidende
ÿääėĮäðƀ>3Ɓôąóäġ8>źĊąàäėĮôüěŪž
De stage is onbezoldigd. De minister
zal hiervoor een uitzondering maken
op de tewerkstellingsvergunningplicht
in het Besluit uitvoering Wet arbeid
Vreemdelingen. Deze uitzondering kan
op 1 juli 2013 in werking treden. Tot
die tijd wordt de huidige praktijk,
waarin door de Inspectie SZW niet
actief wordt gehandhaafd, voortgezet.
Aan de stage kan geen verblijfsrecht
worden ontleend, noch staat de stage
de vertrekplicht op grond van de
vreemdelingenwet in de weg.
Kamerstukken II 2012/13, 32 144, nr. 21
Schengengrenzen
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(4-12-2012) over de wijze waarop de
bewaking van de Europese buitengrenzen plaatsvindt en de wijze waarop de
personencontrole aan de binnengrenzen weer kan worden ingevoerd.
– Het wettelijke kader voor de uitvoering van het grenstoezicht aan de buitengrenzen van het Schengengebied
is vastgelegd in de Schengen-grenscode. In de Schengengrenscode staan de
normen en procedures voor de bewaking van de buitengrenzen en de procedure voor het herinvoeren van
personencontroles aan de binnengrenzen. De Schengengrenscode heeft
rechtstreekse werking in de Schengenlidstaten. Het Schengenacquis in
de lidstaten is onderworpen aan een
evaluatiemechanisme. Wanneer een
land al tot het Schengengebied
behoort, vindt er ongeveer een keer
per vijf jaar een evaluatie plaats om te
beoordelen of de betreffende lidstaat
het Schengenacquis nog altijd naar
behoren uitvoert.
In het afgelopen jaar hebben evaluatiemissies in onder andere de volgende Schengenlidstaten plaatsgevon-
den: Malta, Hongarije, Slovenië,
Slowakije, Tsjechië, Litouwen, Letland,
Estland, Polen. Bij de meeste evaluaties zijn geen tekortkomingen geconstateerd. Wanneer er tijdens een evaluatie sprake is van ernstige
tekortkomingen in de uitvoering van
het Schengenacquis, kan de betreffende Schengen-lidstaat door de Raad
worden verzocht om een actieplan
op te stellen. Op dit moment moet
Griekenland de maatregelen uit een
actieplan implementeren.
De Kamer is eerder geïnformeerd over
de voorgenomen versterking van het
Schengenbestuur en het vaststellen
van een kader op Europees niveau
over de maatregelen die de lidstaten
kunnen nemen als landen er niet in
slagen om migratiestromen aan de
buitengrens onder controle te krijgen
en hierdoor de openbare orde in
andere lidstaten in gevaar komt. Met
de voorgestelde wijziging van het evaluatiemechanisme en de voorgestelde
wijziging van de Schengengrenscode
met betrekking tot het herinvoeren
van de binnengrenscontroles wordt
het Schengenbestuur in de ogen van
de staatssecretaris versterkt en verbeterd. Nederland heeft zich tijdens de
onderhandelingen sterk gemaakt om
rechtsstatelijke elementen toe te voegen aan de evaluaties, zodat ook het
functioneren van de instanties die
betrokken zijn bij de uitvoering van
het Schengenacquis in de Schengenevaluatie kan worden meegenomen.
Daarnaast wordt het met de aanpassingen straks mogelijk om maatregelen te treffen wanneer een lidstaat
langdurig verzuimt afdoende toezicht
te houden op zijn deel van de buitengrens en deze situatie een bedreiging
vormt voor het gehele functioneren
van de Schengenzone.
Kamerstukken II 2012/13, 32 317, nr. 145
Vrij verkeer personen
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(5-12-2012) over de toepassing van
de richtlijn gezinshereniging in een
individuele zaak, waarover de Commissie heeft gecommuniceerd.
– Het blijkt te gaan om een Nederlandse vrouw die in België woonde
en een partner had in Nederland met
de nationaliteit van een derde land.
Pas nadat de vrouw naar Nederland
was teruggekeerd, heeft haar partner
op grond van de richtlijn vrij verkeer
personen verblijf bij de Nederlandse
Wetgeving
vrouw aangevraagd. De staatssecretaris is van mening dat in deze zaak de
nationale regelgeving van toepassing
is en niet de richtlijn inzake vrij verkeer (2004/38), omdat immers niet
langer gebruik wordt gemaakt van
het recht op vrij verkeer en de situatie dus niet onder de reikwijdte van
de richtlijn valt. Bovendien heeft de
Nederlandse vrouw zonder haar partner in België verbleven en haar partner heeft haar derhalve ook niet
begeleid bij haar terugkeer naar
Nederland. In deze situatie doet een
belemmering voor de Nederlandse
vrouw om van haar recht op vrij verkeer gebruik te maken zich niet voor,
zodat voor toepassing van de richtlijn geen reden bestaat. De Commissie heeft hierover informatie
gevraagd aan Nederland, waarop
Nederland bovengenoemd standpunt
heeft meegedeeld. De Commissie
heeft echter aangegeven niet
akkoord te gaan met dit standpunt
en twijfels te hebben over de verenigbaarheid van de Nederlandse regels
met de rechten die de richtlijn aan
terugkerende onderdanen biedt. De
Commissie is echter tot op heden
nog geen inbreukprocedure gestart.
Kamerstukken II 2012/13, 32 317, nr. 146
Vingerafdrukken EURODAC
Brief van de Minister en Staatssecretaris (3-12-2012) met een reactie op de
adviezen van de European Data Protection Supervisor (EDPS) en de Commissie Meijers over het voorstel van
de Europese Commissie tot aanpassing van de EURODAC-verordening.
– Dit voorstel heeft onder meer
betrekking op de aanpassing van de
EURODAC-verordening om de mogelijkheid te creëren om onder strikte
voorwaarden vingerafdrukken van
verdachten en sporen van ernstige
strafbare feiten te vergelijken met
vingerafdrukken van asielzoekers en
andere personen die zijn opgenomen
in EURODAC. In deze brief wordt uitsluitend daarop ingegaan.
In hun adviezen stellen de Commissie
Meijers en de EDPS dat de noodzaak
en proportionaliteit van het EURODAC-voorstel niet zijn aangetoond en
dat daardoor sprake is van een
inbreuk op de fundamentele rechten
inzake gegevensbescherming en privacy. Op dit punt verschillen de
minister en de staatssecretaris van
mening met de EDPS en de Commis-
sie Meijers. De noodzaak tot het vergelijken van de vingerafdrukken die
verkregen zijn in strafrechtelijke
onderzoeken met die van asielzoekers
zal de officier van justitie in het concrete geval moeten aantonen. De officier van justitie kan de vingerafdrukken die zijn aangetroffen bij een
strafrechtelijk onderzoek laten vergelijken met die van asielzoekers die in
de Basisvoorziening Vreemdelingen
zijn verwerkt, indien aan de hierna
volgende strikte voorwaarden is voldaan. 1. Indien sprake is van een redelijk vermoeden dat de verdachte van
een strafbaar feit een vreemdeling is,
is het raadplegen van de vingerafdrukken van asielzoekers mogelijk als:
– sprake is van een misdrijf waarvoor
voorlopige hechtenis is toegelaten; en
– aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. 2.
Indien geen sprake is van een redelijk
vermoeden dat de verdachte van het
strafbare feit een vreemdeling is, kan
er toch een rechtvaardiging zijn het
bestand met de vingerafdrukken van
asielzoekers te raadplegen. Dit kan in
de volgende gevallen: – als sprake is
van een misdrijf waarvoor voorlopige
hechtenis is toegelaten; – het aangetroffen vingerafdrukspoor geen hit
heeft opgeleverd in HAVANK (het
nationale ‘criminele bestand’ met vingerafdrukken van verdachten, veroordeelden en sporen van onopgeloste
misdrijven); en – het onderzoek is
doodgelopen en/of er onvoldoende
zicht is op een snel resultaat waar dat
wel geboden is. In de gevallen zoals
onder punten 1 en 2 geschetst, moet
cumulatief aan de genoemde voorwaarden zijn voldaan.
In Nederland wordt per jaar gemiddeld in 75 strafrechtelijke onderzoeken door de officier van justitie conform de hierboven genoemde strikte
voorwaarden verzocht om de vingerafdrukken van sporen, die zijn aangetroffen bij het misdrijf, te vergelijken
met de vingerafdrukken van asielzoekers die in de Basisvoorziening
Vreemdelingen zijn verwerkt. In 38
procent van de zaken heeft dit tot een
treffer geleid: dat wil zeggen tot de
identificatie van personen die niet op
een andere manier konden worden
geïdentificeerd (statistieken over de
periode 1 januari 2007 tot 1 oktober
2011). Het gaat hierbij om ernstige
misdrijven zoals moord, doodslag,
dood door schuld, overvallen, zware
mishandelingen, ontvoering, zedenmisdrijven en andere ernstige strafbare feiten. Gezien het hoge percentage
van identificaties bij ernstige strafzaken, zijn de bewindslieden van
mening dat de bevoegdheid van de
officier van justitie om vingerafdrukken die zijn aangetroffen bij ernstige
strafbare feiten onder strikte voorwaarden te vergelijken met die van
asielzoekers noodzakelijk is voor de
opsporing van ernstige strafbare feiten.
Kamerstukken II 2012/13, 32 317, nr. 147
Controle wapenbezit
Brief van de Minister van VenJ (5-122012) over een bericht in de media
over de grote verschillen tussen politieregio’s met betrekking tot het aantal thuiscontroles bij houders van
een wapenvergunning.
– Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Alphen aan de Rijn is binnen
het ministerie van V&J een project
opgezet om het wapenvergunningverleningstelsel verder te versterken.
Belangrijk onderdeel hierbij is het
uniformeren en standaardiseren van
het toezicht binnen de nationale politie. Dit zal er toe leiden dat overal in
Nederland op eenzelfde wijze toezicht
gehouden zal worden op de wapenverloven en er eenduidig geregistreerd zal worden.
Kamerstukken II 2012/13, 33 033, nr. 11
Genderbalans bedrijven
Brief van de Minister van BuZa (301102012) met een fiche over de
Mededeling en richtlijn gender
balans bij beursgenoteerde bedrijven.
– Het doel van de richtlijn is dat
beursvennootschappen zich inspannen om te bereiken dat van de leden
van raden van commissarissen (c.q.
niet-uitvoerende bestuurders) ten
minste 40% vrouw en ten minste
40% man is. De EU is bevoegd om
wetgeving op te stellen inzake gelijke
kansen voor mannen en vrouwen op
de arbeidsmarkt. Nederland beoordeelt de subsidiariteit negatief. Een
oordeel over de proportionaliteit is
daarmee niet van toepassing. Het
voorstel is onduidelijk over de vraag
in welke gevallen er sancties moeten
worden opgelegd. De mate van handhaafbaarheid hangt af van de sanctieregelgeving die door de lidstaten
moet worden opgesteld.
Kamerstukken II 2012/13, 33 483, nr. 2
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
55
Nieuws
45
Raadsheren manifesteren grote zorgen
over kwaliteit rechtspraak
Rechters voelen zich niet vertegenwoordigd door de Raad voor de
rechtspraak. De benoemingsprocedure voor nieuwe gerechtsbestuurders was uitermate gebrekkig. De
rechtspraak gaat steeds meer lijken
op een groot bedrijf, waarin productiecijfers leidend zijn. Dat zijn de
drie hoofdpunten uit het manifest
dat door 40 raadsheren van het
Gerechtshof Leeuwarden werd
ondertekend en waarmee zij kritiek
hebben geuit op de productiedruk
binnen de Rechtspraak en op de rol
die de Raad voor de rechtspraak en
de gerechtsbesturen daarin spelen.
Het manifest is inmiddels door
honderden rechters en raadsheren
uit het hele land onderschreven.
V
olgens de ondertekenaars van
het manifest heeft de Raad
voor de rechtspraak zich losgezongen van de praktijk op de werkvloer en bevindt zij zich anderzijds in
een voortdurende dialoog met de
Haagse politiek. Zij vinden voorts dat
de invloed van de Raad op de benoemingsprocedure voor nieuwe
gerechtsbestuurders onverantwoord
groot was. In feite – zo staat er bepaalde de Raad, en de Raad alleen,
wie bestuurder werd. Gevreesd wordt
dat de aldus samengestelde presidentenvergadering onvoldoende tegen-
wicht zal kunnen bieden aan de Raad,
waardoor de noodzakelijke “checks en
balances” ontbreken.
Volgens de ondertekenaars van het
manifest verwordt de rechtspraak tot
een product dat op basis van productiecijfers gemanaged kan worden. Zij
vrezen dat het bestuur zover van de
werkvloer komt te staan dat het nauwelijks nog oog heeft voor het primaire proces en de bedreigingen waaraan
dat bloot staat. Dit alles gaat ten koste
van de kwaliteit van het door hen
geleverde werk, hun inzet en hun specifieke eigenschappen. Het oordeel
over hun functioneren wordt grotendeels bepaald door de kwantiteit. Dit
heeft er volgens hen toe geleid dat de
kwaliteit zodanig onder druk is
komen te staan dat veel zaken niet de
aandacht kunnen krijgen die ze verdienen, en dat onverantwoorde keuzes worden gemaakt om aan de productie-eisen tegemoet te komen.
Reactie Raad voor de
Rechtspraak
De Raad voor de Rechtspraak heeft in
een reactie aangegeven de zorgen
over de productiedruk die rechters
en raadsheren ervaren en de gevolgen hiervan voor de kwaliteit te
delen. De komende maanden zullen
de leden van de Raad hierover
gesprekken voeren met rechterlijke
Veel zaken kunnen niet de aandacht
krijgen die ze verdienen en er worden
onverantwoorde keuzes gemaakt
56
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
ambtenaren en gerechtsambtenaren,
ook tegen de achtergrond van de
implementatie van de herziening
van de gerechtelijke kaart. De komende jaren zal de spanning de beschikbare middelen en zaaksaanbod, zo
stelt de Raad, eerder toe- dan afnemen. Het is de maatschappelijke
opdracht van de Rechtspraak te zorgen voor een zo goed mogelijk resultaat tegen zo laag mogelijke kosten.
De Raad deelt de zorg over de toenemende productiedruk en de krapte
van de budgetten en vraagt daarvoor
continu politieke aandacht.
De andere punten van kritiek in het
manifest zijn volgens de Raad feitelijk
onjuist. Van een vooropgezet plan bij
de benoeming van de gerechtsbesturen, zoals de opstellers van het manifest vermoeden, is geen sprake. Bij de
benoemingen is veel aandacht
geweest voor lokale inspraak. Het
manifest is kritisch ten aanzien van
het feit dat twee van de vier leden van
de Raad geen rechter zijn maar volgens de Raad was dit ook de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever.
Minister Ivo Opstelten van Veiligheid
en Justitie ziet het manifest niet als
een grote bron van zorg, maar eerder
als uitdaging voor de Raad voor de
rechtspraak en de raadsheren om het
gesprek met elkaar aan te gaan. Dat
zei hij dinsdag 18 december tijdens
het vragenuurtje in de Tweede
Kamer.
Het ondertekende manifest is te
vinden op www.njb.nl, onder Actuele
documenten week 1.
De reactie van de Raad voor de
Rechtspraak op www.rechtspraak.nl.
Nieuws
46
Nederlands rechtssysteem in de
wereldtop
Het Nederlandse rechtssysteem
behoort tot de best functionerende
en meest democratische ter wereld
en blinkt uit op het functioneren
van het civiele recht en de transparantie van de regering.
D
it blijkt uit de op 28 oktober
verschenen Rule of Law
Index, een wereldwijde vergelijking van 97 nationale rechtsstelsels door non-profit organisatie The
World Justice Project (WJP). Nederland
scoort in de index extra hoog op het
Key
functioneren van het civiele recht en
de transparantie van de regering. Op
beide onderdelen eindigt Nederland
als tweede van de 97 rechtsstelsels.
Pluspunten
The World Justice Project neemt jaarlijks een groot aantal landen de maat
op een achttal aspecten van de
rechtsstaat, zoals de afwezigheid van
corruptie en het functioneren van
het strafrecht. De organisatie heeft
voor het onderzoek 97.000 leken en
ruim 2500 experts uit 97 landen
Netherlands
Top Score
High income
Western Europe & North America
Accountable Government
Security and Fundamental Rights
1.2 Government powers limited by legislature
2.4 Absence of
corruption in the
legislative branch
1.0
2.3 Absence of
corruption by
the police and
the military
0.5
geïnterviewd. Het is de derde keer dat
de organisatie het jaarlijkse rapport
heeft gemaakt. Op alle acht onderdelen van de index scoort Nederland bij
de beste vijftien landen. Daarmee
doet Nederland het beter dan veel
West-Europese en Noord-Amerikaanse landen. Alleen de rechtsstaat van
de Scandinavische landen werkt iets
beter. Pluspunten van Nederland zijn
onder meer de duidelijke en effectieve wetten, de goede toegankelijkheid
van het recht en de onafhankelijkheid van de rechters.
3.1 Absence of crime
1.3 Government
powers limited by
the judiciary
1.4 Independent
auditing and
reveiw
4.8 Fundamental
labor rights
1.0
4.7 Freedom of
assembly and
association
0.0
1.5 Government
officials
sanctioned for
misconduct
2.2 Absence of
corruption in the
judicial branch
1.6 Government powers
are subject to
non-governmental checks
1.7 Transition of power subject to the law
4.6 Arbitrary
interference of
privacy
5.1 Laws are publicized
1.0
5.2 The laws are stable
0.5
6.4 Due process
in
administrative
proceedings
0.0
5.3 Right to
petition and
public
participation
4.1 Equal treatment
and absence of
discrimination
4.5 Freedom of
belief and religion
4.2 Right to life and
security of the person
4.4 Freedom of opinion
and expression
Open Government and Regulatory Enforcement
6.5 The government
does not expropriate
without adequate
compensation
3.3 People do not
resort to violence
to redress personal
grievances
0.5
0.0
2.1 Absence of
curruption in
the executive
branch
3.2 Civil conflict is
effectively limited
4.3 Due process of law
Delivery of Justice
7.1 People have access to
affordable civil justice
7.2 Civil justice is free
8.7 Due process of law
1.0
of discrimination
8.6 Criminal system is
7.3 Civil justice is
free of improper
free of corruption
government influence
0.5
7.4 Civil justice
is free of
8.5 Criminal
improper
system is free
government
of corruption
0.0
influence
7.5 Civil justice
is not subject to
unreasonable
delays
8.4 Criminal
system is free of
discrimination
6.3 Administrative
proceedings
conducted without
unreasonable delay
6.2 Government regulations applied
without improper influence
5.4 Official
information is
available
8.3 Correctional
system is effective
7.6 Civil justice is
effectively enforced
8.2 Criminal adjudication
system is timely and effective
6.1 Government regulations
effectively enforced
7.7 ADRs are accessible,
impartial, and effective
8.1 Criminal investigation
system is effective
Netherlands: Scores for all WJP Rule of Law Index sub-factors
In each graph, a sub-factor is represented by a radius from the center of the circle to the periphery. The center of each circle corresponds to the lowest possible score for each sub-factor (0.00); the outer edge of the circle marks the highest possible score (1.00).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
57
Nieuws
47
Ingezetenencriterium nog overeind
Het gerechtshof in Den Haag heeft op
18 december 2012 in hoger beroep
uitspraak gedaan in een zaak, waarin
coffeeshophouders eisen dat het ingezetenencriterium van tafel gaat. Het
gerechtshof heeft die eis afgewezen.
S
inds 1 januari 2012 geldt voor
coffeeshops in de provincies
Limburg, Noord-Brabant en
Zeeland het zogenoemde ingezetenencriterium. Het ingezetenencriterium houdt in dat softdrugs alleen
mogen worden verkocht aan ingezetenen van Nederland, dat wil zeggen
aan personen die in Nederland
wonen. Vanaf 1 januari 2013 zal het
ingezetenencriterium ook in de
andere provincies van kracht worden.
Een groot aantal coffeeshophouders
heeft de Staat in kort geding gedagvaard en gevorderd dat het de Staat
wordt verboden het ingezetenencrite-
rium te hanteren. Hun belangrijkste
argument is dat het maken van
onderscheid tussen ingezetenen en
niet-ingezetenen ongeoorloofde discriminatie oplevert. De voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag
had deze vordering reeds afgewezen.
In hoger beroep oordeelt het hof niet
anders dan de voorzieningenrechter.
Het hof overweegt dat er objectieve
en redelijke gronden zijn voor het
gemaakte onderscheid. Met name
het streven van de Staat om de
omvang van coffeeshops te beperken
en drugstoerisme tegen te gaan kunnen het verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen
rechtvaardigen. Het hof is verder van
oordeel dat een kort geding zich niet
leent voor een nader onderzoek naar
de vraag of dezelfde doeleinden ook
met andere middelen kunnen worden gerealiseerd.
Geen vermindering teelt
Onlangs werd in dit blad (NJB
2012/2530, afl. 44/45, p. 3082 e.v.) nog
door Jan Brouwer en Jon Schilder
betoogd dat voor de inbreuk op het
gelijkheidsbeginsel als gevolg van
het ingezetenencriterium geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is
aangedragen. Er bestaat gerede aanleiding om aan te nemen dat de vermindering van de teelt van cannabis
- lees van de georganiseerde misdaad
- er niet mee wordt gerealiseerd. Van
de bestrijding van die misdaad kan
volgens hen al helemaal niets meer
terecht komen nu er met het criterium volgens de minister van VenJ
lokaal kan worden gevarieerd.
Zie voor de volledige uitspraak www.
rechtspraak.nl, LJN BY6073.
48
Sneller de juiste rechtshulp
voor verdachten
In de toekomst zal waarschijnlijk
vaker en sneller een beroep worden
gedaan op strafrechtadvocaten. Dat
is het gevolg van een aantal ontwikkelingen in de voorfase van het
strafproces. Deze ontwikkelingen
vragen om aanpassingen in het
werkproces van advocaten. Dat
schrijft de Commissie Innovatie
Strafrechtadvocatuur onder leiding
van mr. M. Wladimiroff in een
advies aan de Nederlandse Orde
van Advocaten.
D
e zogeheten Salduz-jurisprudentie heeft geleid tot consultatiebijstand voorafgaand
aan het verhoor en bij minderjarigen
58
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
ook tot bijstand tijdens het verhoor.
Het wetsvoorstel Rechtsbijstand en
Politieverhoor zal naar verwachting
er toe leiden dat ook meerderjarige
verdachten van een misdrijf waarop
naar de wettelijke omschrijving een
straf van zes jaar of meer is gesteld,
in de nabije toekomst recht krijgen
op bijstand tijdens het verhoor. Daarnaast zijn er ook ontwikkelingen
gaande met betrekking tot de versnelde afdoening van zaken (ZSM).
Veel voorkomende (kleine) criminaliteit wordt daarbij binnen een korte
termijn na de aanhouding op het
politiebureau door het Openbaar
Ministerie met een strafbeschikking
afgehandeld. In 2011 heeft het Open-
baar Ministerie in samenwerking met
de politie ervaring opgedaan met
deze zogeheten ZSM-werkwijze. De
daadwerkelijke landelijke uitrol is in
2012 gestart en moet medio 2013
gereed zijn. Vanaf dat moment zal
het Openbaar Ministerie ZSM 7
dagen per week en 16 uur per dag
toepassen. De veranderende omstandigheden zullen voor een aanzienlijke toename van werk zorgen. Deze
toename van het werk zal niet geleidelijk, maar ineens en in het hele
land tegelijk plaatsvinden. Om te borgen dat dit alles zorgvuldig gebeurt,
is snelle en efficiënt ingerichte inzet
van strafrechtadvocaten nodig.
De huidige piketwerkwijze van straf-
Nieuws
rechtadvocaten is ontoereikend om
aan de toenemende vraag naar
rechtshulp tegemoet te komen. Daarbij wijzigt ook de aard van de rechtsbijstand. Daarom heeft de Orde aan
de Commissie Wladimiroff gevraagd
na te denken over nieuwe werkwijzen en organisatievormen voor het
verlenen van rechtsbijstand aan het
begin van het strafproces.
Aanbevelingen
Blijkens het rapport ‘Herbezinning
van de rol van de raadsman in de
voorfase van het strafproces’ heeft de
Commissie de volgende conclusies
getrokken. Wegens de beperkte capaciteit in de voorfase van het strafproces om alle vormen van rechtshulp
te kunnen verlenen, brengt het geringe nut van deelname van de strafrechtadvocatuur aan de ZSM met
zich dat de belangen van verdachten
ook effectief maar wel efficiënter
kunnen worden gediend door een
versterking van de Salduz consultatie. Deswege acht de Commissie voor-
alsnog een investering van de advocatuur door deelname in de ZSM
weinig zinvol.
Een versterking van de Salduz consultatie, waarvan slechts onder strikte
voorwaarden afstand kan worden
gedaan, verbetert vele aspecten van de
vroeghulp in strafzaken en compenseert in samenhang met andere maatregelen het afzien van een systematische deelname van de advocatuur aan
de ZSM-procedure. De Commissie
ondersteunt derhalve het streven van
de NOvA een algemeen consultatierecht in te voeren, in plaats van een
beperkt systeem dat afhankelijk is van
de ernst van het feit.
De Commissie adviseert in het kader
van de Salduz consultatie een triagesysteem op te zetten in het kader
waarvan wordt beoordeeld welke
rechtshulp moet worden verleend:
alleen informatieverschaffing en
eventueel advies, of doorverwijzing
naar een advocaat die de verdachte
bezoekt. Voorts verdient het aanbeveling te onderzoeken of het triage-sys-
De Commissie acht vooralsnog een
investering van de advocatuur door
deelname in de ZSM weinig zinvol
teem kan worden uitgevoerd door
goedopgeleide medewerkers van een
orgaan dat is ingebed in de advocatuur, waarbij de werkzaamheden
onder toezicht van advocaten worden verricht. Naar het oordeel van de
Commissie kan de triage worden verricht en de informatieve (soms ook
adviserende) taken van de Salduz
consultatie worden vervuld door
rechtshulpverleners die niet noodzakelijkerwijs advocaat zijn. Dat kunnen ook advocaat-assistenten zijn
met een verplichting tot geheimhouding en een verschoningsrecht.
De capaciteit van de advocatuur bij
het verlenen van een Salduz consultatie wordt aanmerkelijk vergroot
indien de mogelijkheden van videoverbindingen worden benut.
De Orde legt het rapport voor aan de
Adviescommissie Strafrecht en aan
de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten. Begin 2013 zal de
Orde beslissen welke maatregelen
genomen moeten worden om goede
rechtshulp in de voorfase van het
strafproces in de toekomst te kunnen
blijven garanderen.
Het rapport ‘Herbezinning van de rol
van de raadsman in de voorfase van
het strafproces’ is te vinden op www.
njb.nl, onder Actuele documenten
week 1.
49
Nederland hoeft drie Congolese
getuigen niet over te nemen
Het gerechtshof in Den Haag heeft
bepaald dat de Staat drie Congolezen, die in detentie zitten bij het
Internationaal Strafhof, niet hoeft
over te nemen in Nederlandse
vreemdelingenbewaring. Dit is de
uitkomst van het kort geding dat de
Congolezen tegen de Staat hadden
aangespannen.
D
rie personen, onderdanen
van de Democratische Republiek Congo, zitten vanaf
maart 2011 als getuigen gedetineerd
bij het Internationaal Strafhof (ICC) in
Den Haag. Daarvóór zaten zij gedetineerd in Congo op verdenking van
(oorlogs)misdrijven. Nadat de getuigenverhoren voor het ICC waren afgelopen, hebben de drie in Nederland
asiel aangevraagd. Op twee van de
drie asielaanvragen is inmiddels een
afwijzende beslissing genomen. In
afwachting van een definitieve beslissing op hun asielaanvragen wil het
ICC hen niet naar Congo terugsturen.
De drie getuigen hebben in kort
geding gevorderd (kort gezegd) om
de Staat te veroordelen hen over te
nemen, zodat zij niet langer bij het
ICC vast zitten maar in Nederlandse
vreemdelingenbewaring komen. Volgens de drie zitten zij thans in een
uitzichtloze positie. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg
deze vordering toegewezen. De Staat
was het met deze beslissing niet eens
en heeft hoger beroep ingesteld bij
het gerechtshof.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
59
Nieuws
Het gerechtshof is mede op basis van
een recente uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de
Mens (uitspraak van 9 oktober 2012
in de zaak Longa/Nederland) tot een
andere beslissing gekomen (LJN
BY6075). Het hof oordeelt dat de drie
getuigen hun detentie niet voor de
Nederlandse rechter kunnen aanvechten, omdat zij niet onder de
rechtsmacht van Nederland vallen.
Het feit dat zij thans in detentie verkeren is het gevolg van het feit dat
zij in Congo gedetineerd waren. De
Nederlandse rechter kan niet beslissen over de rechtmatigheid van die
detentie. Volgens het hof is ook geen
sprake van een uitzichtloze situatie.
Naar verwachting zal aan hun detentie door het ICC een einde komen
nadat definitief over hun asielaanvragen is beslist.
Zie www.rechtspraak.nl, LJN BY6075.
50
Kabinet pakt financieel-economische
criminaliteit harder aan
Bedrijven die de fout ingaan, kunnen straks een geldboete krijgen
van ten hoogste 10% van hun
jaaromzet. Ook komen er hogere
straffen voor witwassen en
corruptie, en wordt misbruik van
gemeenschapsgeld breder strafbaar
gesteld. Verder kunnen daders van
economische delicten die bij
herhaling de wet overtreden een
zwaardere straf tegemoet zien.
D
it blijkt uit een persbericht
van het ministerie van Veiligheid en Justitie over een
wetsvoorstel van minister Opstelten
van Veiligheid en Justitie waarmee
de ministerraad heeft ingestemd. De
maatregelen geven uitvoering aan
het regeerakkoord waarin staat dat
het kabinet de financiële en georganiseerde criminaliteit harder wil aanpakken.
Financieel-economische criminaliteit
kan het goede functioneren van de
economie en die van de financiële
sector verstoren. De vastgoedfraudeen bouwfraudezaken van de afgelopen jaren zijn daarvan voorbeelden.
Delicten als fraude, omkoping en witwassen zijn lucratief door een combinatie van hoge winsten en naar verhouding lage straffen, die in de
strafwet staan. Daarom oefenen ze
niet alleen aantrekkingskracht uit op
daders uit het criminele milieu, maar
ook op witteboordencriminelen uit
de reguliere economische sector. Er is
sprake van calculerend gedrag.
Maatregelen
Om criminelen harder en effectiever
te kunnen aanpakken, verhoogt het
kabinet allereerst de strafmaxima
van de verschillende vormen van witwassen. Daarbij speelt ook een rol
dat het wegsluizen van opbrengsten
van mensenhandel en drugshandel
in veel opzichten net zo erg is als het
misdrijf zelf. De maximumstraf voor
het ‘kale’ delict wordt verhoogd van
vier naar zes jaar gevangenisstraf.
Gebeurt het witwassen uit gewoonte,
dan komt er nog eens twee jaar bij
en wordt de gevangenisstraf maximaal acht jaar. Profiteurs van witwasactiviteiten die een luxeleven leiden,
omdat zij geld aannemen van crimi-
Foute bedrijven kunnen als
rechtspersoon harder in hun
portemonnee worden geraakt
60
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
nelen, kunnen in het vervolg een
gevangenisstraf tegemoet zien van
maximaal twee jaar. Nu is dat nog
één jaar.
Ook gaat de gevangenisstraf omhoog
naar maximaal vier jaar voor daders
van economische delicten die stelselmatig de regels aan hun laars lappen. Bijvoorbeeld afvalverwerkingsbedrijven die milieuvoorschriften
negeren, of malafide financiële
instellingen die ongebruikelijke
transacties niet melden. Zij veroorzaken grote schade aan de samenleving
en verstoren in ernstige mate de concurrentie met ondernemers die zich
wèl aan de regels houden.
Foute bedrijven kunnen als rechtspersoon harder in hun portemonnee
worden geraakt. Het kabinet vindt
dat meer rekening moet worden
gehouden met de ernst van het feit,
het profijt van de criminele activiteiten en de draagkracht van de onderneming. Bij kapitaalkrachtige ondernemingen maken de huidige
geldboetes weinig indruk. Daarom
kan de rechter straks een hogere
geldboete opleggen: tot maximaal
10% van de jaaromzet van de onderneming.
De ministerraad heeft ermee ingestemd het wetsvoorstel voor advies
naar de Raad van State te sturen. De
tekst van het wetsvoorstel en van het
advies worden openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer.
Nieuws
51
Wet aanpassing bestuursprocesrecht
in werking getreden
Op 1 januari 2013 is de Wet
aanpassing bestuursprocesrecht in
werking getreden (met uitzondering
van de bepalingen over incidenteel
hoger beroep, zie hierna). De wet
bevat een groot aantal wijzigingen
met het oog op verbetering en vereenvoudiging van het bestuursprocesrecht.
D
e wijzigingen in het
bestuursprocesrecht zijn te
verdelen in drie groepen:
– inhoudelijke wijzigingen, gericht
op stroomlijning van procedures
en bevordering van een effectieve
en definitieve geschilbeslechting;
– meer technische wijzigingen,
onder meer gericht op verbetering
van de toegankelijkheid van de
wetgeving, door het bestuursprocesrecht zoveel mogelijk te concentreren in de Algemene wet
bestuursrecht (Awb);
– een beperkte herverkaveling van
de rechtsmacht tussen de drie
hoogste feitelijke bestuursrechters.
Inhoudelijke wijzigingen
De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen zijn:
– ook andere gebreken dan vormfouten kunnen worden gepasseerd als
daardoor geen belanghebbenden
zijn benadeeld (artikel 6:22 Awb);
– toestaan van de ‘antwoordkaartmethode’ bij het horen in bezwaar en
administratief beroep en in het
klachtrecht (artikelen 7:3, 7:17 en
9:10);
– toestaan enkelvoudige kamer in
hoger beroep, ook als rechtbank de
zaak in meervoudige kamer heeft
behandeld (artikel 8:10a);
– instelling van een ‘grote kamer’
voor belangrijke richtinggevende
uitspraken in hoogste instantie
(artikel 8:10a);
– invoering van de mogelijkheid tot het
nemen van onafhankelijke conclusies
in belangrijke zaken bij de hoogste
bestuursrechters (artikel 8:12a);
De wet bevat een groot aantal wijzigingen
ter verbetering en vereenvoudiging van
het bestuursprocesrecht
– definitieve geschilbeslechting als
inspanningsverplichting voor de
rechter (art. 8:41a);
– invoering van de mogelijkheid tot
‘kortsluiting’ bij verzet tegen een
uitspraak waarin de bestuursrechter zonder zitting uitspraak heeft
gedaan (artikel 8:55);
– invoering van het relativiteitsvereiste in beroep en hoger beroep
(artikel 8:69a);
– herschikking en verruiming van de
bevoegdheden van de rechter in de
einduitspraak met het oog op finale geschilbeslechting (artikel 8:72,
deels ook van toepassing op de
bestuurlijke lus);
– betaling van proceskostenvergoeding aan rechtsbijstandverlener bij
procederen met toevoeging niet
meer via de griffier, maar rechtstreeks door het bestuursorgaan;
de rechtsbijstandverlener stelt zijn
cliënt schadeloos voor de door
deze voldane eigen bijdrage (art.
8:75);
– toestaan ‘kortsluiting’ in hoger
beroep, ook als rechtbank de zaak
in meervoudige kamer heeft
behandeld (artikel 8:86);
– invoering van de mogelijkheid
voor de hogerberoepsrechter om te
bepalen dat tegen een ter uitvoering van zijn uitspraak genomen
besluit slechts beroep bij hem
openstaat en niet eerst bij de
rechtbank (‘judiciële lus’, artikel
8:113);
– jaarlijkse indexering van griffierechten, proceskostenvergoedingen en andere bedragen (art. 11:2).
Ook een inhoudelijke wijziging is de
invoering van de mogelijkheid tot
het instellen van incidenteel hoger
beroep (artikel 8:110-8:112 Awb).
Gebleken is echter dat een aanvullende wetswijziging nodig is voordat
ook dit onderdeel van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking
kan treden. Het wetsvoorstel met die
aanvulling is inmiddels aanhangig in
de Tweede Kamer (wetsvoorstel Veegwet aanpassing bestuursprocesrecht,
Kamerstukken 33 455).
Technische wijzigingen
Daarnaast bevat de Wet aanpassing
bestuursprocesrecht diverse meer
technische wijzigingen, zoals:
– concentratie van het bestuursprocesrecht in de Awb:
a. herformulering van de artikelen
8:1-8:9 en nieuwe titel 8.5 Hoger
beroep (artikelen 8:104-8:118);
b. de huidige bijlage (de ‘negatieve
lijst’) wordt vervangen door drie bijlagen:
1. Regeling rechtstreeks beroep (overslaan bezwaarfase);
2. Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (artikel 1 daarvan is de
huidige negatieve lijst; de andere
artikelen sommen alle wettelijke
voorschriften op waarvoor een andere beroepsgang geldt dan beroep in
eerste aanleg bij de rechtbanken (volgens de hoofdregel van artikel 8:7
Awb) en hoger beroep bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van
State);
3. Regeling verlaagd griffierecht;
– samenvoeging van de artikelen
6:18, 6:19 en 8:13a Awb (meenemen van nieuwe of gewijzigde
besluiten in een lopende bezwaarof beroepsprocedure, artikel 6:19
nieuw);
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
61
Nieuws
– vervanging van de term administratieve rechter door bestuursrechter en introductie van de term
hogerberoepsrechter.
Herverkaveling
Ten slotte leidt de Wet aanpassing
bestuursprocesrecht tot een beperkte
herverkaveling van de rechtsmacht
tussen de drie hoogste feitelijke
bestuursrechters: de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van
State (ABRvS), de Centrale Raad van
Beroep (CRvB) en het College van
Beroep voor het bedrijfsleven (CBB).
De wijzigingen houden in hoofdzaak
in dat enkele besluiten die nu in
hoogste ressort vallen onder de
rechtsmacht van de ABRvS, als algemene bestuursrechter, onder de competentie van de CRvB of het CBB worden gebracht.
De wet wordt op 27 december 2012
gepubliceerd in Stb. 2012, 682. Het
inwerkingtredingsbesluit wordt op
diezelfde datum gepubliceerd in Stb.
2012, 684. Het nieuwe recht gaat
meteen gelden voor (een bestuursrechtelijke procedure tegen) een
besluit dat wordt bekendgemaakt na
inwerkingtreding van de wet. Voor
andere situaties bevat de wet overgangsrecht (zie artikel 1 van deel C).
52
Introductie van de conclusie en de
grote kamer in het bestuursrecht
In 2013 starten de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad
van State, de Centrale Raad van
Beroep en het College van Beroep
voor het bedrijfsleven met een
nieuwe werkwijze in een beperkt
aantal zaken. Het gaat om de mogelijkheid om in bepaalde zaken een
conclusie te vragen aan een ‘advocaat-generaal’ en de mogelijkheid
om een zaak te verwijzen naar een
zogeheten grote kamer van vijf
leden. Deze nieuwe instrumenten
worden de hoogste bestuursrechters
met ingang van 1 januari 2013
geboden in het kader van de bevordering van de rechtsontwikkeling
en de rechtseenheid. Zij zijn opgenomen in de Wet aanpassing
bestuursprocesrecht, die dan in
werking treedt.
Bij zaken die in behandeling zijn bij
een van de hoogste bestuursrechters
kan een lid van een van de drie colleges worden verzocht om een conclusie te nemen. Een conclusie biedt
meer gelegenheid dan de rechterlijke
uitspraak zelf om een rechtsvraag te
plaatsen in een breder verband. Zij
kan een bijdrage leveren aan de kwaliteit en de inzichtelijkheid van de
rechtsontwikkeling door de rechter.
Het gaat in de eerste plaats om
zaken waarin de rechtsvraag ‘college-
62
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
overstijgend’ is en die rechtsvraag in
de rechtspraak niet eerder of niet
eenduidig is beantwoord. Te denken
valt aan vragen op het terrein van
het algemene bestuurs(proces)recht,
het Europese of internationale recht
of kwesties op het grensvlak van het
bestuursrecht en het civiele recht of
het strafrecht.
Grote kamer
Deze zaken zullen dan worden
behandeld door een grote kamer
met vijf leden die deel uitmaken van
de drie rechterlijke colleges. De
afzonderlijke colleges behandelen
zaken nu in een enkelvoudige kamer
of een meervoudige kamer van drie
leden. Het is niet uitgesloten dat ook
een conclusie wordt gevraagd in
zaken waarin rechtsvragen rijzen op
een materieel rechtsgebied, zoals het
vreemdelingenrecht. Die zaken zullen echter niet door een grote kamer
worden behandeld, maar door een
meervoudige kamer van drie leden
van het betrokken college. Het is de
bedoeling dat met deze werkwijze in
de eerste twee jaren ervaring wordt
opgedaan, in ongeveer tien zaken
per jaar. De grote kamer kan ook
worden ingezet in zaken waarin wel
een ‘college-overstijgende’ rechtsvraag speelt, maar geen conclusie
wordt gevraagd.
‘Advocaat-generaal’ wordt
niet als rechter ingezet
De ‘advocaat-generaal’ maakt formeel
deel uit van (een van) de drie rechterlijke colleges, maar zal niet als
rechter worden ingezet bij de colleges. Met ingang van 1 januari 2013
zal prof. mr. R.J.G.M. Widdershoven,
hoogleraar Europees bestuursrecht
aan de Universiteit Utrecht, belast
zijn met het nemen van conclusies.
Op korte termijn zal een van de
advocaten-generaal bij de Hoge Raad
ook hiervoor worden aangewezen.
Beiden behouden hun huidige
hoofdfuncties.
Internationaal bekende
instrumenten
Internationaal is het instrument van
de grote kamer niet onbekend. Diverse internationale rechtscolleges, zoals
het Hof van Justitie van de Europese
Unie en het Europese Hof voor de
Rechten van de Mens, en buitenlandse hoogste bestuursrechters maken
op dezelfde wijze gebruik van een
grote kamer. In zaken voor het Hof
van Justitie van de Europese Unie
bestaat bovendien de mogelijkheid
dat een advocaat-generaal een conclusie neemt. Deze instrumenten bieden een aantrekkelijk perspectief
voor de bevordering van de rechtsontwikkeling en de rechtseenheid.
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
De rechtspositie van kinderen
Op 19 november 2012 sprak prof. mr.
T. (Ton) Liefaard zijn oratie uit als
hoogleraar Kinderrechten op de UNICEF-leerstoel aan de Universiteit Leiden, Faculteit der Rechtsgeleerdheid.
Liefaard vroeg in zijn rede aandacht
voor de rechtspositie van kinderen
bezien vanuit internationale mensenrechten. Het VN-Verdrag inzake
de Rechten van het Kind uit 1989
heeft deze rechtspositie aanzienlijk
veranderd. Kinderen dienen te worden erkend als dragers van mensenrechten, waarbij enerzijds wordt uitgegaan van rechten gelijk aan
volwassenen en anderzijds van bijzondere rechten die aansluiten bij de
bijzondere positie van kinderen, als
individuen in ontwikkeling naar volwassenheid. Kinderen hebben met
het VN-Verdrag in de hand echter
niet alleen materiële rechten en
voorzieningen, maar ook procedurele
rechten, zoals het recht om gehoord
te worden en het recht om te klagen
over de wijze waarop zij worden bejegend door of namens de overheid
(effective remedy).
Gesteld kan worden dat het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind
tot nu toe een aanzienlijke invloed
heeft gehad op de rechten van kinderen werelwijd. Veel landen zijn overgegaan tot hervorming van wetgeving
en beleid. Ook is het kinderrechtenverdrag zijn weg aan het vinden naar
rechtspraak op nationaal en regionaal
niveau, bijvoorbeeld die van het Europese Hof voor de Rechten van de
Mens. Liefaard signaleert echter dat
bij voornoemde ontwikkelingen lang
niet altijd volledig recht wordt gedaan
aan de rechtspositie van het kind,
zoals die voortvloeit uit het internationaal mensenrechtelijk kader. Met
name de procedurele kant van de
rechtspositie, die nu juist de erkenning van het kind als rechtssubject zo
sterk benadrukt wordt helaas nog te
vaak verwaarloosd. Liefaard wijst in
het bijzonder op drie problemen: 1.
overvloedige en vaak exclusieve aandacht voor de bescherming van het
welzijn van kinderen die gepaard gaat
met verwaarlozing van aandacht voor
de rechtssubjectiviteit van de kinderen; 2. het gebrek aan een coherente
visie op de implicaties en implementatie van de volledige rechtspositie
van kinderen, in het bijzonder van het
recht om te worden gehoord; en 3.
onvoldoende aandacht voor de implementatie en inbedding van de volledige rechtspositie in bestaande praktijken en percepties op lokaal niveau.
Door middel van wetenschappelijk
(juridisch, vergelijkend en interdisicplinair) onderzoek naar de precieze
betekenis van de afzonderlijke onderdelen van de rechtspositie van kinderen en naar mogelijke implementatiemethoden wil Liefaard een bijdrage
leveren aan de volledige erkenning
van de rechtspositie van kinderen op
grond van internationale mensenrechten. Wanneer dit onderzoek vergezeld gaat van goed onderwijs aan
studenten en training van professionals kan de implementatie van het
VN-Kinderrechtenverdrag als geheel
een stuk verder worden gebracht.
Promoties
Handhaving mededingingsrecht
De handhaving van
het EU mededingingsrecht was in de
eerste decennia van
Europese integratie
sterk gecentraliseerd.
Gedurende deze periode kwamen praktisch alle handhavingstaken voor
rekening en verantwoordelijkheid van
de Europese Commissie. Inmiddels is
de handhaving van het EU mededingingsrecht grotendeels gedecentraliseerd. Tegen de achtergrond van Europese uitbreiding en ten behoeve van
het verruimen van de beschikbare
capaciteit is in 2004 besloten de
mededingingsautoriteiten van de lidstaten te betrekken in de handhaving
van de artikelen 101 en 102 van het
Verdrag betreffende de werking van
de EU (VwEU). Sindsdien worden
inbreuken op het EU mededingingsrecht tevens opgespoord en aange-
53
pakt door nationale autoriteiten overeenkomstig nationale
handhavingsprocedures. Deze combinatie van decentralisatie en handhavingsautonomie doet vragen rijzen
over de verhouding tussen EU recht
en nationaal recht, alsmede over de
kosten van handhaving. Deze studie
van Michael Frese verbindt beide vragen door te analyseren hoe bevoegdheden op het terrein van sancties zijn
verdeeld over de EU en de lidstaten
en wat het gevolg is van deze verdeling voor de kosten van handhaving.
Een centrale overweging hierbij is dat
een verscheidenheid aan handhavingsregimes kan leiden tot zowel
‘schaalnadelen’ als ‘leereffecten’.
Geconcludeerd wordt dat de lidstaten
onderhevig zijn aan verschillende
Europese sanctiebeginselen en dat er
bovendien sprake is van een gedeeltelijke convergentie van sanctiebevoegdheden. Desondanks wordt het
huidige decentrale handhavingsstelsel gekenmerkt door bepaalde schaalnadelen. Deze handhavingsinefficiënties worden slechts gedeeltelijk
gecompenseerd door de daadwerkelijke leereffecten. Dit komt mede doordat de lidstaten terughoudend zijn in
het experimenteren met innovatieve
sancties en zich veelal laten inspireren door de bevoegdheden van de
Commissie. Op basis van deze conclusies worden enkele aanbevelingen
gedaan die kunnen bijdragen aan een
efficiënter decentraal handhavingsstelsel. Deze conclusies en aanbevelingen kunnen tevens van belang zijn
voor andere Europese rechtsgebieden,
waar vergelijkbare beslissingen over
centrale of decentrale handhaving
moeten worden genomen.
Frese promoveerde op 22 november
2012 aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn promotoren waren prof. dr.
F.O.W. Vogelaar en prof. dr. R. Wesseling.
Michael J. Frese
Sanctions in EU competition law:
principles and practice
Commerciële uitgave verwacht in 2013
Nationalism and private law
While internationalisation of society
stimulates the emergence of common
political and legal frameworks for a
better coordination of economic and
social relations, the field of law which
is devoted to the regulation of those
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
63
Universitair Nieuws
relations remains firmly bound to a
national level. In the European context, the establishment and development of the European Communities
first and the European Union later –
emerged as an attempt to overcome
the nationalistic excesses of the first
half of the twentieth century and foster new forms of international cooperation – has altered this state of affairs
only to a limited degree, with few
though ground-breaking interventions
on private law, that have often resulted
into a more or less evident resistance
from the Member States. Ever since
the possibility of a comprehensive
intervention on the general private law
of the Member States has been
envisaged, an interdisciplinary academic debate has started as to the desirability and feasibility of a unified or
highly harmonised system of private
law for Europe, in which different
strands of resistance can be identified.
Against this background, this thesis
of Guido Comparato takes as its point
of departure the necessity to rationalise the process of legal denationalisation within a broader legal and political perspective and to make sense of
the resistance to Europeanisation, in a
particular moment for the evolution
54
opposition from several actors within
the nation states. This opposition
often seems to be founded on arguments which in their function and
structure are analogous to those
already employed by political theorists to defend a pluralistic world
order based on autonomous political
units in which state and nation coincide. The thesis analyses the economic argument of decentralisation and
the social justice argument, paying
afterwards particular attention to the
so-called ‘cultural argument’, employed in the political and legal debate to
object – or at the other extreme advocate – processes of denationalisation
of private law. It also reveals the historical and political background of these arguments highlighting their links
to the nationalist political principle.
Comparato defended his thesis succesfully on 23 October 2012 at the
University of Amsterdam. Supervisors were prof. Martijn Hesselink and
dr. Chantal Mak.
Guido Comparato
Nationalism and Private Law
in Europe
Commerciële uitgave verwacht in 2013
Personalia
Hoogleraren
Steven Blockmans
is benoemd tot
hoogleraar EU
External Relations
Law and Governance aan de Faculteit
der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. Blockmans
doet onderzoek naar de internationale betrekkingen van de Europese
Unie. Hij richt zich daarbij op drie
onderling verbonden thema’s: de relatie tussen de interne en externe
bevoegdheden en het internationale
beleid van de EU; de juridische beginselen en structurele oplossingen
waarmee bevoegdheden gedeeld tussen de lidstaten en de EU worden
64
of European Private Law and the European Union more in general, in which
major efforts are being made by European bodies and academics in order
to elaborate more comprehensive
legal instruments embracing general
contract law – an area that has traditionally been prerogative of the nationstates. For this purpose and combining insights from the disciplinary
fields of law, history and political science, the thesis explains some of the
reasons behind the resistance
opposed by Member States to the
denationalisation of their private laws
by investigating the conceptual and
historical relation between law and
the nation-state and by looking at the
presence of nationalist elements in
contemporary private law systems.
A historical analysis reveals that the
national character of private law in
Europe developed under influence of
nationalist ideologies and that some
of the most typical features of contemporary legal orders can be directly
linked to nationalism. The thesis provides an analysis of the meaning, evolution and philosophy of nationalism,
mainly intended as a political principle. The current processes of legal
denationalisation provoke a growing
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
beheerd; en rol van de EU op het
wereldtoneel en de factoren die daaraan vorm geven. Blockmans is sinds
juli 2012 verbonden aan het Centre
for European Policy Studies (CEPS),
een invloedrijke Brusselse denktank,
waar hij leiding geeft aan het EU-buitenlandprogramma. In de tien jaren
die daaraan vooraf gingen, werkte hij
voor het T.M.C. Asser Instituut.
Advocatuur
Serge Gijrath heeft zich per 1 december 2012 als partner aangesloten bij
C-Legal, een niche
kantoor op het
gebied van het
(internationaal)
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips en
informatie naar [email protected]
sturen.
commercieel contractenrecht. Gijrath
heeft meer dan twintig jaar ervaring
op het gebied van onder meer IT, outsourcing en telecommunicatierecht.
In het verleden werkte hij onder
meer bij Stibbe en was hij international partner bij Baker & McKenzie,
waar hij leiding gaf aan de nationale
TMT en de Europese IT praktijk.
Poelman Advocaten in Amsterdam
heeft Stefano Francovich aangenomen
als advocaat-partner. Francovich is
Personalia
gespecialiseerd in
de vormgeving en
begeleiding van
samenwerkingsverbanden, fusies en
overnames, operationele en financiële herstructureringen, bedrijfsintegratie en (collectieve)
ontslagen. Zijn cliënten zijn veelal
internationaal opererende ondernemingen. Francovich is vanaf 1990
werkzaam in de juridische adviespraktijk waarvan acht jaar in de Verenigde Staten van Amerika (New
York).
Suzanne Tijl is per 1 december 2012
benoemd tot Partner bij executive
search bureau Odgers Berndtson.
Suzanne Tijl gaat bij
Odgers Berndtson
de Legal, Compliance en Regulatory
praktijk in Nederland leiden in nauwe samenwerking met de internationale praktijk.
Max van der Stoel Award
De Max van der Stoel Human Rights
Award 2012 is maandag toegekend
aan Nanda Oudejans van Tilburg
University voor haar proefschrift
‘Asylum: a Philosophical Inquiry into
the International Protection of Refugees.’ Oudejans onderzocht de internationale reactie op het vluchtelingenprobleem vanuit juridisch en
filosofisch standpunt. De jury noemt
het proefschrift een grote intellectuele prestatie mede vanwege de uitgebreide research. In de categorie masterscripties werd de eerste prijs
toegekend aan Nik de Boer van
Utrecht University: ‘Constitutional
Fundamental Rights and the issue of
divergent rights and standards in the
EU’. Een speciale vermelding kreeg
het proefschrift van Brianne McGonigle Leyh van Utrecht University:
‘Procedural Justice? Victim Participation in International Criminal Proceedings. De eerste prijs voor het beste proefschrift bedraagt 3000 euro,
voor de Masterscriptie 1250 euro.
Agenda
10 01 2013
NGB Extra
Informatie-uitwisseling met concurrenten: wat mag er wel en wat niet?
Spreker: mr. J.K. de Pree, advocaat bij
De Brauw Blackstone Westbroek.
Inmiddels weet vrijwel iedereen dat
het verboden is prijsafspraken te
maken met concurrenten. Echter, ook
het uitwisselen van bedrijfsvertrouwelijke informatie met concurrenten of
afnemers kan in strijd komen met de
mededingingsregels. Mededingingsautoriteiten leggen daarvoor de laatste
tijd steeds vaker hoge boetes op. In
welke gevallen is informatie-uitwisseling risicovol en wanneer niet? In hoeverre kan ik mijn afnemers informeren over marktontwikkelingen? En
welke informatie kan worden uitgewisseld door partijen die in onderhandeling zijn over een fusie of overname?
Tijd: donderdag 10 januari van 07.30 tot 10.00 uur (incl.
ontbijt)
Plaats: De Brauw Blackstone Westbroek, Amsterdam (ook
te volgen als webinar)
Inlichtingen en aanmelding: NGB-bijeenkomsten zijn
uitsluitend toegankelijk voor leden. NGB-ledenbijeenkom-
sten en NGB Extra’s zijn kosteloos. Informatie over het
schappen Peter Bursens.
lidmaatschap, inschrijven voor de bijeenkomsten etc. via
Tijd: maandag 14 januari van 16.00 tot 17.15 uur
www.ngb.nl.
Plaats: Huis van Europa
55
Inlichtingen en aanmelding: toegang tot het debat is
14 01 2013
MI/Trouw debat
Het Montesquieu Instituut en dagblad Trouw proberen in de komende
debatreeks, getiteld ‘De Staat van de
Europese Democratie’, te achterhalen
hoe andere lidstaten aankijken tegen
de democratie en de Europese Unie.
Tijdens het eerste debat staat België
centraal. Hoe denken de Belgen over
Europese democratie? Wordt ook in
België de aarzeling om soevereiniteit
over te dragen steeds groter? Zijn er
spanningen tussen de nationale en
Europese democratie? Hebben de Belgen vertrouwen in de Europese Unie
en worden er in België wél vergezichten geschetst over de toekomst van
de EU? En wat kunnen wij van België
leren? Sprekers: dhr. Baron Van Daele, topdiplomaat en voormalig kabinetchef van de vaste voorzitter van
de Europese Raad Herman van Rompuy, en hoogleraar politieke weten-
gratis. Aanmelden is verplicht, maar niet vrijblijvend. Aanmeldformulier op de site www.montesquieu-instituut.nl.
15 01 2013
NGB Ledenbijeenkomst
Arbeidsrecht en Faillissementsrecht in
tijden van crisis - mr. E. Boerma,
advocaat bij Dirkzwager. Eric Boerma
zal, vanuit arbeidsrechtelijk perspectief, aan de hand van literatuur en
rechtspraak, ingaan op de raakvlakken tussen arbeidsrecht en faillissementsrecht. Voorts zal aandacht
worden besteed aan vraagstukken op
het gebied van opvolgend werkgeverschap bij een ‘doorstart’, bezien
binnen de context van het leerstuk
van de ‘overgang van onderneming’
als bedoeld in artikel 7:662 e.v. BW. In
dit verband zullen bijvoorbeeld de te
hanteren opzegtermijnen, een al of
niet te bedingen proeftijden, concurrentiebedingen, ontslagvergoeding(srisico’s), de rol van de Onderne-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
65
mingsraad etc., aan de orde komen.
Verstandig omgaan met insolventierisico’s - mr. M. Windt, advocaat bij
Houthoff Buruma. Marcel Windt zal
vanuit insolventierechtelijk perspectief praktische tips geven over effectieve contractuele bescherming tegen
insolventierisico’s, inclusief die van
de wanpresterende leverancier of
afnemer. Tevens zal Marcel aangeven
wat de bestaande en toekomstige
mogelijkheden zijn voor herstructurering van een onderneming (of een
groep van bedrijven) in financieel
zwaar weer, zowel in als buiten een
insolventieprocedure.
Tijd: dinsdag 15 januari van 15.00 tot 17.00 uur, met
borrel
Plaats: VNO-NCW, Bezuidenhoutseweg 10, Den Haag
Inlichtingen en aanmelding: NGB-bijeenkomsten zijn
uitsluitend toegankelijk voor leden. NGB-ledenbijeenkomsten en NGB Extra’s zijn kosteloos. Informatie over het
lidmaatschap, inschrijven voor de bijeenkomsten etc. via
www.ngb.nl.
24 01 2013
NJCM-discussieavond
Voorlopige hechtenis
Over lichtzinnige toepassing, preventief zitten en de verhouding met
Europa. Nederland is één van de koplopers in Europa als het komt op het
vastzetten van verdachten voordat zij
door de rechter zijn veroordeeld. De
voorlopige hechtenis in Nederland
geeft dan ook aanleiding tot discussie, met name in verband met een
mogelijke inbreuk op de presumptie
van onschuld. Volgens het NJCM is
dit dan ook een goed moment om
dit vrijheidsbenemende dwangmiddel eens goed onder de loep te houden: Verdient de huidige wetgeving
strengere toepassing? Hoe verhoudt
de Nederlandse praktijk van voorlopige hechtenis zich tot het Europese
recht? Wat zullen de gevolgen van
het wetsvoorstel en het arrest van
het gerechtshof zijn? Deze en andere
vragen komen aan de orde tijdens de
NJCM-discussieavond. Avondvoorzitter: mr. dr. L. Stevens - Universitair
hoofddocent straf(proces)recht, Vrije
Universiteit Amsterdam.
Panelleden: mr. N. van der Laan Advocaat, De Roos & Pen Criminal
Defense Lawyers; mr. G. Knobbout Raadsheer, Gerechtshof ’s-Gravenhage, voormalig advocaat-generaal; mr.
G. Rasker - Officier van justitie en
teamleider, Arrondissementsparket
Amsterdam.
66
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2013 – AFL. 01
Tijd: donderdag 24 januari van 18.00 tot 20.45 uur
Plaats: Campus Den Haag (zaal A2.04), Schouwburgstraat 2, Den Haag
Inlichtingen en aanmelding: deelname kost € 5 voor
NJCM-leden, € 8 voor niet-leden. Advocaten die POpunten (2) willen behalen kunnen een deelnamebewijs
ontvangen. Kosten: € 125 (incl. syllabus). Aanschaf van
de syllabus is optioneel: voor NJCM-leden en studenten
kost de syllabus € 12,50, voor anderen € 15 (via NJCMsecretariaat). Aanmelding en meer info T 071-527 7748,
[email protected], www.NJCM.nl.
24 en 25 01 2013
Congres The Shape of
Diversity to Come
De Erasmus School of Law organiseert het congres The Shape of
Diversity to Come: Global Community, Global Archipelago, or a New Civility? (http://www.esl.eur.nl/diversity/). De natiestaat als een culturele
gemeenschap staat door de globalisering en de revolutie in communicatietechnologie in toenemende
mate onder druk. Deze conferentie
zal zich richten op de dynamische
veranderingen die zich thans voordoen op het gebied van culturele en
religieuze diversiteit als gevolg van
de explosie van communicatietechnologie. De conferentie richt zich
zowel op de conflicten die deze veranderingen veroorzaken en als de
gevolgen ervan voor het recht en de
politiek.
Tijd: donderdag 24 10.30 tot 17.15 uur en vrijdag 25
januari van 09.30 tot 17.15 uur
Plaats: Erasmus University Rotterdam, Forumzaal (M-building, M3-15).
Inlichtingen en aanmelding: via www.esl.eur.nl/diversity,
deelname kost € 100.
01 02 2013
Rechten van het Kind
Jaarlijks organiseert het Centre for
Children’s Rights (CCRA) van de Universiteit van Amsterdam een seminar, dat is gebaseerd op het Internationale Verdrag inzake de Rechten
van het Kind (IVRK). Voor dit tiende
seminar is gekozen voor het thema
“Rechten van het Kind en artikel 5
IVRK”. Artikel 5 IVRK bepaalt dat
ouders dienen te “voorzien in passende leiding en begeleiding bij de
uitoefening door het kind van de in
het IVRK erkende rechten”. Dit jaar
geen studenten die hun scriptie presenteren, maar oud-studenten, die
destijds hun studie hebben afgerond
op het terrein van het familie- en
jeugdrecht en thans in hun huidige
werksituatie op dit rechtsgebied
actief zijn. Sprekers zijn: mw. mr. dr.
J.H. de Graaf, hoofddocent/onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam en coördinator van het CCRA;
mw. mr. T. de Wit, docent Jeugdrecht
aan de Universiteit van Amsterdam;
mw. mr. M.M.C. Limbeek, docent
Jeugdrecht aan de Universiteit Leiden; mw. mr. R.J.R. van Broekhoven,
senior juridisch medewerker bij de
rechtbank Amsterdam sector
bestuursrecht; mw. mr. R. el Hessaini,
advocaat bij Cleerdin & Hamer Advocaten; mw. mr. E. Lam, advocaat bij
Keizerhof Advocaten en mw. mr. P.J.
Montanus, advocaat bij Schlicher
Advocaten.
Tijd: vrijdag 1 februari van 08.30 tot 16.45 uur.
Plaats: Universiteit van Amsterdam, Oudemanhuispoort
4-6, zaal F0.02.
Inlichtingen en aanmelding: het seminar is in de eerste
plaats bedoeld voor studenten. Studenten worden uitgenodigd actief deel te nemen door het seminar af te sluiten
met een paper (6 EC’s). Deelname is kosteloos. Voor meer
informatie kunt u contact opnemen met mw. mr. T. de
Wit ([email protected]) of naar onze website: www.uva.nl/
ccra.
05 02 2013
Strafrechtelijke Immuniteit
van Overheden
De strafrechtelijke aansprakelijkheid
van overheden is een onderwerp
waarover de discussie bij tijd en wijle weer in alle hevigheid los barst.
De vraag die steeds weer gesteld
wordt, is in hoeverre aan publiekrechtelijke rechtspersonen strafrechtelijke immuniteit dient toe te
komen? In die discussie neemt de
jurisprudentie van het Europese Hof
voor de Rechten van de Mens een
belangrijke rol in. Ook de wetgever
heeft niet stil gezeten. Al in 2006 is
door Wolfsen het initiatiefwetsvoorstel strafrechtelijke immuniteiten
publiekrechtelijke rechtspersonen
en hun leidinggevers ingediend. Hoe
ver gaat dit voorstel en wat is de
huidige stand van zaken? Deze en
meer vragen zullen worden beantwoord tijdens de studiemiddag.
Sprekers: mr. M. (Marike) Bakker –
Partner, Ploum Lodder Princen; mr.
drs. S.A. (Simon) Minks - AdvocaatGeneraal, Ressortsparket ‘s-Gravenhage; mr. D. (David) Roef - Universitair Docent Straf(-proces)recht,
Maastricht University.
Tijd: woensdag 6 februari van 13.30 tot 17.00 uur, aansluitend borrel
Plaats: Dudok, Hofweg 1-a te Den Haag
Inlichtingen en aanmelding: via www.bijzonderstrafrechtacademie.nl of stuur een e-mail naar [email protected]. Kosten deelname € 55 (excl.
BTW).
15 03 2013
Recommendations for nominations The Hague Prize
In 2002, The Hague Prize for International Law was launched by The
Hague Prize Foundation, The Hague,
The Netherlands. The prize will be
awarded every two years to
individual(s) and/or organizations
who have made - through publications or achievements in the practice
of law - a special contribution to the
development of public international
law, private international law or to
the advancement of the rule of law
in the world. The prize consists of a
special medal and a monetary award
of € 50,000.00. The Prize will be
awarded in The Hague on June 27th,
2013. The Board of The Hague Prize
Foundation invites anyone to nominate before March 15th, 2013 candidates, who deserve such recognition
for their contribution to international law.
Inlichtingen: reasoned recommendations for nominations
should be sent, with a full CV, by March 15th, 2013 to
mr. Steven van Hoogstraten, Secretary of the Nominating
Committee of The Hague Prize Foundation, c/o Schimmelpennincklaan 20-22, 2517 JN The Hague, The Netherlands, or by e-mail: [email protected]. Additional
information can be found on the website of The Hague
Prize at www.thehagueprize.com.
Agenda kort
10 01 2013
NGB Extra
NJB 2013/55, afl. 1, p. 65
24 en 25 01 2013
Congres The Shape of
Diversity to Come
NJB 2013/55, afl. 1, p. 66
10 en 11 01 2013
Symposium Boundaries of
the Battlefield
25 01 2013
25 jaar Helsinki Comité
NJB 2012/2462, afl. 42, p. 3003
NJB 2012/2528, afl. 43, p. 3076
14 01 2013
MI/Trouw debat
31 01 2012
Praktijkdag Verzekeringsfraude
NJB 2013/55, afl. 1, p. 65
NJB 2012/2577, afl. 44/45, p. 3151
15 01 2013
NGB Ledenbijeenkomst
01 02 2013
Gezag en innovatief leiderschap
in de rechtspraak
NJB 2013/55, afl. 1, p. 65
Immuniteit van Overheden
NJB 2013/55, afl. 1, p. 66
07 02 2012
Naar een optimaal stelsel voor
het omgevingsrecht
NJB 2012/2577, afl. 44/45, p. 3151
7 en 8 02 2013
7e IVR-Colloquium
NJB 2012/2528, afl. 43, p. 3076
08 02 2013
Toekomst financieel recht
NJB 2012/2528, afl. 43, p. 3076
NJB 2012/2577, afl. 44/45, p. 3151
24 01 2013
NJCM-discussieavond Voorlopige
hechtenis
22 02 2013
EU Counter-terrorism Policy
01 02 2013
Symposium Rechten van het Kind
NJB 2012/2528, afl. 43, p. 3077
NJB 2013/55, afl. 1, p. 66
NJB 2013/55, afl. 1, p. 66
24 en 25 01 2012
Conferentie ‘International humanitarian assistance’
05 02 2013
Studiemiddag Strafrechtelijke
15 03 2013
Recommendations for nominations
The Hague Prize
NJB 2012/2577, afl. 44/45, p. 3151
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
NJB 2013/55, afl. 1, p. 67
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 04-01-2012 – AFL. 01
67
BELAST
VERLEDEN
Een uniek historisch boek over de rol van
de belangrijkste hoofdrolspelers van het
Nederlandse belastingrecht, tijdens de
Tweede Wereldoorlog.
Heldendaden of misdrijven
De auteur Peter Essers gaat op zoek naar antwoord
op de vraag of instellingen en personen die
verantwoordelijk waren voor het Nederlandse
belastingrecht tijdens de Duitse bezetting wel of
geen weerstand boden. Dit resulteert in een prachtig
document op papier en dvd. Belast Verleden opent
de ogen en geeft u inzicht in deze bezettingsperiode,
waarin soms heldendaden werden verricht maar ook
misdrijven werden begaan.
Bestel voor uzelf of voor relaties
Belast Verleden is een zeer interessante uitgave met
uniek geluids- en fotomateriaal. Bijzonder om te krijgen,
maar ook om cadeau te geven!
Belast verleden
Het Nederlandse belastingrecht onder
nationaalsocialistisch regime
prof. dr. P.H.J. Essers, hoogleraar en lid Eerste Kamer
ƒ564 pagina’s, met meer dan 70 foto’s
ƒinclusief dvd met meer dan 40 uur aan unieke interviews
ƒ€ 69,95 (incl. BTW)
Meer informatie of bestellen? www.kluwer.nl/belastverleden
Uitbundigheid
of overlast?
DD 2009/73:
(…) De rechtsstaat in de knel tussen
populisme en absolutisme (…)
AB 2011/1:
(…) Verstoring door lawaai
van café bereikt ‘minimum
level of severity’ (…)
T&C Strafvordering art. 257ba Sv:
(…) kleine ergernissen in de openbare ruimte ook kunnen
worden afgedaan door middel van een bestuurlijke boete (…)
Vind snel alle informatie die u nodig heeft met de nieuwe Kluwer Navigator. Deze gebruiksvriendelijke online portal geeft toegang tot bronnen
als Tekst & Commentaar, Delikt & Delinkwent, Wetboek van Strafrecht/Strafvordering en NJ. Per rechtsgebied en beroepsgroep gebundeld in
aantrekkelijk geprijsde collecties, zoals de Kluwer Navigator Collectie Advocatuur Strafrecht. Interesse? Ga naar kluwernavigator.nl voor meer
informatie of een proefabonnement op een van de Kluwer Navigator Collecties.
kluwernavigator.nl
kluwernavigator.nl
Download