eindwerk opleiding natuurgids

advertisement
Er groeit iets in Meise !
Meise, 7 november 2011
Natuurwandeling in de Plantentuin,
aandacht voor spontane flora en fauna in Wild Meise en omgeving.
Inleiding
Er blijkt interesse te bestaan voor een rondleiding die over de
natuurlijke biodiversiteit van de Plantentuin gaat. Groepen die deze
rondleiding kiezen, kunnen we iets vertellen over het
wetenschappelijk onderzoek dat de Plantentuin doet rond de wilde
flora in ons land en elders. Plantentuingids Marianne De Cock maakte
in 2007 haar eindwerk over Wild Meise, dit eindwerk bevat een schat
aan informatie over Wild Meise doorheen het hele jaar. Deze info is
de basis voor deze wandeling. Een belangrijke bron van informatie is
de Plantentuinpublicatie Scripta Botanica Belgica 47 uit 2011 over de
spontane plantengroei in de Plantentuin. We hebben voor deze
wandeling ook de expertise ingeroepen van wetenschappers Anne
Ronse en André De Kesel.
1 Algemene afspraken bij de ontvangst van groepen
Vooraf
 Een rondleiding is niet het ganse bezoek aan de Plantentuin, het bakent een thema
af.
 Een rondleiding is een onderdeel van het bezoek.
 Elke rondleiding begint aan de Hoofdingang
 Elke rondleiding eindigt aan de het Pachthof
Voor het bezoek
 Uiteraard ben je op tijd.
 Alle afspraken verlopen via de kassa Hoofdingang.
 Patrick Bockstael staat in voor de opvolging van de groepsbezoeken.
 Contracten liggen klaar in het gidsenlokaal.
 Ondertekende contracten gaan terug naar de kassa Hoofdingang of, wanneer die
dicht is, naar de wachters.
Groepenontvangst
 Als gids sta je mee in voor de ontvangst van de groepen.
 Identificeer de groepsverantwoordelijke(n)
 Help een handje bij de administratieve afhandeling
 Zorg dat iedereen de juiste folders heeft
 Deelnemers: bezoekersfolder
 Verantwoordelijke(n): groepenfolder en evaluatieformulier
 Wil er iemand een gespecialiseerde folder?
 Wanneer dient de groep weer te vertrekken. Houd er rekening mee dat de rondleiding
aan het Pachthof eindigt en niet aan de Hoofdingang (5'-10' extra).
Belangrijk
Ga aan de hoofdingang nooit tegen de bezoekersstroom in. Dit brengt iedereen in
verwarring.
Nationale Plantentuin van België
Domein van Bouchout
 02 260 09 70
 [email protected]
Nieuwelaan 38
1860 Meise
 www.plantentuinmeise.be
Er groeit iets in Meise !
Grotere groepen
Bij grotere groepen is een actieve inbreng van de gidsen onontbeerlijk. Zorg dat je op
voorhand even met de andere gidsen afspreekt wie waar begint. Je kan het traject eventueel
ook in omgekeerde richting doen.
2 Overzicht van deze rondleiding
1 Inleiding over de Plantentuin
2 Het wetenschappelijk onderzoek rond wilde flora door de Plantentuin
3 De Grimbergse Dreef
4 De Kasteelvijver
5 De Machoechel
6 Het Fruticetum
7 Wild Meise
8 De Ardense dravik aan schuilhuisje De Seefhoek.
Het is jouw taak om deze boodschappen over te brengen. Het is uitermate belangrijk dat elke
bezoeker die een rondleiding krijgt dezelfde kernboodschappen krijgt. Deze bepalen in grote
mate hoe "het publiek" over ons denkt en over ons praat.
3 De rondleiding
3.1 Inleiding over de Plantentuin
Kernboodschap: De drie basistaken van de Plantentuin zijn
- Plantensoorten onderzoeken - Plantensoorten bewaren Spreken over planten. Op de "U bent hier"-panelen aan de
ingang staat dit wat meer uitgewerkt. In totaal bestaan er
wereldwijd ruwweg 2500 instellingen die zich een
plantentuin of een botanische tuin noemen. Dit gaat van
kleine, soms privé tuinen, tot grote instellingen die
honderden mensen tewerk stellen zoals "The Royal Botanic
Gardens, Kew". De Nationale Plantentuin van België
behoort tot de grootste ter wereld. Afhankelijk van welk
criterium je gebruikt: aantal soorten planten, grootte van
herbarium of aantal werknemers situeren wij ons ergens in de top 25 van de wereld. Het
historisch domein waarin de Plantentuin gehuisvest is en de grote collectie van levende
planten, in totaal bijna 18.000 soorten, is het meeste zichtbare deel van de Plantentuin.
3.2 Het wetenschappelijk onderzoek rond wilde flora door de Plantentuin
Het is één van de kerntaken van botanische tuinen, die naam waardig, om bij te dragen aan
de bescherming van het plantenrijk. De wetenschappers en tuiniers van de Nationale
Plantentuin van België houden zich dan ook actief bezig met verschillende
natuurbeschermingsprojecten in België maar ook buiten de landsgrenzen.
Nooit eerder was de nood aan natuurbescherming zo groot. Het plantenrijk moet vandaag
het hoofd bieden aan een cocktail van bedreigingen zoals klimaatveranderingen,
habitatvernietiging of de invasie van uitheemse woekerende soorten.
Wat deze laatste groep planten betreft, heeft Meise een expertengroep in huis die al
jarenlang de uitheemse nieuwkomers in ons land bestudeerd en zo nauwlettend de soorten
in de gaten houdt die effectief een invasief karakter (zouden kunnen) vertonen.
Nationale Plantentuin van België
Domein van Bouchout
 02 260 09 70
 [email protected]
Nieuwelaan 38
1860 Meise
 www.plantentuinmeise.be
Er groeit iets in Meise !
Op regionaal vlak wordt er meegewerkt aan de plantenverspreidingsatlassen van het
Vlaamse, Brusselse en Waalse Gewest. Andere
voorbeelden betreffen de instandhouding van de enige
Belgische endemische plant die nog in de natuur voorkomt:
beklierd huislook (Sempervivum funckii var. aqualiense)
met één enkele standplaats in Ardennen en de studie van
de ecologie en evolutie van de zogenaamde Europese
habitatrichtlijnsoorten zoals het kruipend moerasscherm
(Apium repens). Natuurbescherming is niet alleen nu maar
was ook in het verleden steeds één van onze kerntaken. De
historisch rol die de Plantentuin gespeeld heeft bij de
nationale en internationale natuurbescherming is dan ook
aanzienlijk. Zo werd er in 1969 reeds een lijst met zeldzame
planten van ons land gepubliceerd die in 1970, het jaar van het natuurbehoud, in de kijker
kwam te staan. Deze rode lijst -avant la lettre- was de eerste in zijn soort op het Europese
vasteland. In 1972 ging de eerste atlas van de Belgische en Luxemburgse flora ter perse,
opnieuw een pionierswerk. Een direct gevolg van deze publicaties was het ontstaan van de
Belgische wet op het natuurbehoud van 1976 en de wet over de beschermde plantensoorten
van ons land. Ook aan alle latere versies van de Belgische rode lijst van de inheemse
planten, heeft de Plantentuin meegewerkt.
Het is de Plantentuin die het Belgische luik van de Global Strategy for Plant Conservation
invult. Het is een ambitieuze set van doelen om de bedreigingen van plantensoorten een halt
toe te roepen. De Plantentuin is ook lid van het Europese netwerk van zadenbanken van
wilde plantensoorten. De zadenbank heeft als doel zaden te bewaren voor minstens een
eeuw en dit voor sommige soorten bij een temperatuur van-20°C. Het merendeel van de
bewaarde zaden betreft interessante soorten die in de jaren 1980 werden verzameld in de
Kempen, Lotharingen en de polders.
3.3 De Grimbergse Dreef
Dit gedeelte van de Plantentuin is bijzonder rijk aan ectomycorrhizapaddenstoelen. In
Nationale Plantentuin van België
Domein van Bouchout
 02 260 09 70
 [email protected]
Nieuwelaan 38
1860 Meise
 www.plantentuinmeise.be
Er groeit iets in Meise !
Vlaanderen komen zo’n 4000 soorten paddenstoelen voor waarvan ongeveer driekwart
mycorrhizapaddenstoelen zijn (boleten, russula’s, melkzwammen). In de Plantentuin alleen
al komen er 200 soorten mycorrhizzavormers voor waarvan 52 rode-lijstsoorten. Een
mycorrhiza is een symbiose van een zwam en een boom. De boom levert suikers aan de
schimmels, die op hun beurt voedingsstoffen en water uit de bodem halen en via de
gemycorrhizeerde wortels aan de bomen leveren. Daarmee spelen mycorrhizaschimmels
een belangrijke rol in de voedingsstoffenvoorziening van bomen. Door de uitbundige groei en
geringe diameter van de hyfen (=schimmeldraden rond de wortel) (ca. 3µm) kunnen
mycorrhizaschimmels een groot bodemvolume exploiteren en nutriënten, zoals stikstof en
fosfor opnemen. Iedere mycorrhizaschimmel heeft een specifieke functie. Zo kunnen
sommige mycorrhizaschimmels vooral anorganische voedingsstoffen opnemen, terwijl
andere schimmels juist organische voedingsstoffen opnemen. Het beheer ter behoud van
deze soorten is ietwat paradoxaal. Door het gras kort te maaien en af te voeren, hebben
bomen met iets meer stress en daardoor minder haarwortels maar meer symbiontische
paddenstoelen rond hun wortels.
3.4 De Kasteelvijver
In de Plantentuin worden 18 000 plantensoorten van over heel de wereld gekweekt. (10 000
soorten in het Plantenpaleis en 8 000 soorten in de openluchtcollecties). Maar er zijn ook
586 plantensoorten die niet gekweekt worden, maar gewoon spontaan groeien. In
Vlaanderen komen momenteel ongeveer 1400 soorten
wilde planten voor. Dit wil zeggen dat meer dan 1/3 in onze
Plantentuin vertegenwoordigd is. Het merendeel zijn banale
soorten, maar 92 soorten of toch 16 % van de spontane
plantensoorten in de Plantentuin zijn zeldzame planten,
waarvan er 16 soorten extreem zeldzaam zijn en 1 soort, de
kleine duivenkervel (Fumaria parviflora), die nergens anders
in ons land nog waargenomen is na 1944. De zone rond de
Kasteelvijver is het meest soortenrijk van heel de
Plantentuin. Hier komen maar liefst 190 soorten voor. Maar
ook Wild Meise (sector 43 en 44 rond de Amelvonnebeek
zijn bijna even soortenrijk.
We kunnen de spontane plantengroei opdelen in 6 categorieën:
 Echte inheemse planten (60 %)
 Uit de collecties ontsnapten (27 %)
 Uit de omgeving aangewaaiden (7%)
 Opzettelijk binnengebrachten + Stinzenplanten (samen 4%)
 Graszaadneofieten (1%)
Een voorbeeldje van elk:
Er werden 357 echte inheemse
plantensoorten gevonden in de Plantentuin,
wat veel is voor 1 km²! Er zijn dan ook
verschillende habitats in de Plantentuin zoals
eiken-haagbeukbossen, natte elzenessenbossen, pioniersvegetaties, oude
muren, hooiweiden, korte gazons, …
Een typische plant voor de elzenessenbossen is het paarbladig goudveil
(Chrysosplenium oppositifolium), een
zeldzame plant die op meerder plaatsen in de
Nationale Plantentuin van België
Domein van Bouchout
 02 260 09 70
 [email protected]
Nieuwelaan 38
1860 Meise
 www.plantentuinmeise.be
Er groeit iets in Meise !
Plantentuin groeit.
156 plantensoorten zijn vermoedelijk uit de collecties ontsnapt. Heel wat soorten zijn
inheems maar kwamen oorspronkelijk niet voor in het Domein. Sommige soorten komen als
onkruidzaden mee met planten uit andere tuinen en veel overleven hier niet lang omdat de
tuiniers ze verwijderen. Soms kunnen soorten ook invasief worden. De reuzenberenklauw
(Heracleum mantegazzianum) is een voorbeeld dat we vroeger kweekten op het Herbetum,
maar nu overal proberen te vermijden.
Klein springzaad (Impatiens parviflora) is een voorbeeld van
een plant die uit de omgeving ‘aangewaaid’ is. Het is een
Aziatische soort die je sinds de 19e eeuw in bijna heel Europa
en delen van Noord-Amerika kan aantreffen. In onze provincie
groeit klein springzaad in vele bossen. Ook in de Plantentuin
kan je deze plant in alle bospartijen vinden.
Er zijn 25 soorten in de Plantentuin die waarschijnlijk opzettelijk
zijn binnengebracht. De meeste soorten als parkverfraaiing van
voor dat de Plantentuin hier gevestigd was. Onder hen
bijvoorbeeld het sneeuwklokje (Galanthus nivalis). Er zijn 2
types van sneeuwklokjes, één van de twee is zeker als
stinzenplant binnengebracht. Stinzenplanten zijn planten die in kasteeldomeinen e.a. zijn
uitgeplant om te verwilderen, veelal gaat het om bolgewassen, maar ook struiken zoals
sneeuwbes(Symphoricarpos albus) behoren hiertoe.
Een bijzonder verhaal zijn de graszaadneofieten. Toen
in de 19e eeuw parken werden aangelegd , moesten
ook de gazons ingezaaid worden. Voor schaduwgazon
werd er graszaad gekocht in Duitsland. Aan de hand
van de neofieten die we aantreffen kan men nu bepalen
waar in Duitsland het zaad geoogst werd om de gazons
in te zaaien. Zachte kropaar (Dactylis polygamma) komt
op vele plaatsen in de Plantentuin voor en is zo’n
graszaadneofiet uit Duitsland.
3.5 De Machoechel
De Machoechel is een helder bronbeekje dat in het Domein ontspringt.
Hierdoor krijgen we een nat grasland dat een hooilandbeheer vereist.
Dit wil zeggen slechts één of twee keer per jaar maaien. Hier komen
inheemse orchideeën voor zoals gevlekte orchis (Dactylorhiza
maculata) en rietorchis (Dactylorhiza praetermissa), een bijzondere
plant is ook de kleine ratelaar (Rhinanthus minor), een halfparasiet op
grassen.
3.6 Het Fruticetum
Ook in een collectie die helemaal is aangeplant, kan je nog spontane
flora aantreffen. De Plantentuin is het soortenrijkste plekje van het land,
wat korstmossen betreft. We treffen hier 175 soorten aan. Dit heeft niet
enkel met de goede lucht te maken, hoewel het lage ammoniakgehalte
wel een rol speelt. Wat korstmossen betreft heeft dit ook te maken met het type van beheer
en het feit dat er veel verschillende substraten voorkomen. Elke boomsoort heeft een andere
schors met een typsiche pH. Door de vele soorten bomen en struiken in de Plantentuin zijn
er veel meer substraten dan in een doorsnee Belgisch bos.
Nationale Plantentuin van België
Domein van Bouchout
 02 260 09 70
 [email protected]
Nieuwelaan 38
1860 Meise
 www.plantentuinmeise.be
Er groeit iets in Meise !
3.7 Wild Meise
Naast planten treffen we ook heel wat diersoorten aan in de Plantentuin. Veel vogels, maar
ook zoogdieren als vleermuizen, reeën, hazen, vossen, … Er worden ook maar liefst 75
soorten gallen aangetroffen. Gallen zijn vergroeiingen van de plant die ontstaan nadat een
insecteneitje in het plantenweefsel werd gelegd. Ze variëren van verdikkingen in de
meeldraden en omgekrulde bladranden tot knikkergrote bolletjes op bladeren, sterk
behaarde bolletjes in stengels en woekeringen van enige tientallen centimeters in takken..
Elke galvormer (meestal een insectensoort) heeft zijn eigen galvorm. Waarschijnlijk zorgt de
beschadiging van het plantenweefsel na de eileg voor een verhoogde groeiactiviteit bij de
plant. Ongetwijfeld scheidt echter ook de galvormer een stof af, waardoor de juiste galvorm
ontstaat. De plantencellen van de gal zijn gewoonlijk groter dan normaal maar het is toch
vooral de versterkte groei van het aantal cellen waardoor de gal zijn vorm krijgt. Misschien
heeft de plant voordeel van de galvorming door zo de schade tot die plek te beperken, maar
over het algemeen heeft alleen de galvormer baat bij de gal, de larve heeft er immers een
rustige kamer om te groeien.
In Wild Meise werden ook
34 soorten paddenstoelen
van de orde
Laboulbeniales gevonden,
dat is 1/3 van de soorten
die we in ons land
aantreffen. Tot deze orde
behoren schimmels die
leven als parasieten op
insecten, voornamelijk op
kevers. Ze komen
uitsluitend voor op de
buitenzijde van hun
gastheer. Deze
schimmels hebben
meestal een lengte van
tussen de 0,15 en 1 mmm
waardoor ze met het blote
oog (bijna) niet te zien
zijn. Ondanks de
parasitaire levenswijze berokkenen Laboulbeniales weinig schade aan hun gastheer. Maar
ook dat is relatief, neem het Aziatisch lieveheersbeestje, dat invasief is in ons land. Het eet
de voedselbronnen op van het inheemse zevenstippelig lieveheersbeestje, het eet ook de
larven op van het zevenstippelig en recent onderzoek toont aan dat het Aziatisch ook nog
eens, wegens het overwinteren in grote groepen, een extra vector is om deze
Laboulbeniales te verspreiden ook naar het zevenstippelig lieveheersbeestje.
Het grootste gedeelte van deze wandeling speelt zich af in Wild Meise. Hier blijf je stilstaan
bij wat je zelf uitkiest. Voor alle info die je moet/kan vertellen over Wild Meise, verwijs ik naar
het eindwerk van Marianne De Cock. Er staat een stukje historiek en impressies per seizoen,
van speenkruid in het voorjaar tot hulst in de winter. Leg hier gerust veel eigen creativiteit in.
Nationale Plantentuin van België
Domein van Bouchout
 02 260 09 70
 [email protected]
Nieuwelaan 38
1860 Meise
 www.plantentuinmeise.be
Er groeit iets in Meise !
Nationale Plantentuin van België
Domein van Bouchout
 02 260 09 70
 [email protected]
Nieuwelaan 38
1860 Meise
 www.plantentuinmeise.be
EINDWERK OPLEIDING
NATUURGIDS
Marianne De Cock
Meise, 2007
INHOUDSTAFEL
VOORWOORD
HISTORIEK EN SITUERING
VAN HET GEBIED Pag. 4-5
OPVOLGING VAN FAUNA EN
FLORA VAN FEBRUARI TOT NOVEMBER 2007
Pag. 6-34
VERSLAG VAN DE
STAGEWANDELING OP 10 AUGUSTUS 2007
Pag. 28
NAWOORD
2
VOORWOORD
Natuur is dichterbij dan we denken.
Soms zie je pas hoe de dingen in elkaar zitten als je afstand neemt.
Sinds ik af en toe op reis ga, zie ik duidelijker dan ooit hoe mooi elk land is.
Dat geldt ook voor ons land.
Hoe uniek, maar ook : hoe vol.
Langzaam maar zeker dreigen al onze steden en dorpen aan elkaar te groeien.
Het is erg belangrijk om aaneengesloten stukken natuur te sparen of te
herscheppen. Niet alleen voor de planten en de dieren, maar ook voor de mensen.
We hebben de natuur hard nodig !
Houden van en genieten van de natuur is één van de grootste drijfveren om die
natuur te beschermen.
Daarom moeten we naar buiten, met onze ogen, oren en ons hart wijd open.
Stilstaan. Kijken. Luisteren. Ruiken. Voelen.
Het is het rijke van dichtbij zien, het grootse van het kleine zien.
Echte natuur, zo zegt men wel eens, is een toendra van horizon tot horizon, dat
is een tropisch regenwoud, dat zijn de Rocky Mountains, dat is ook de oceaan.
Dat is allemaal wel waar, maar de wereld is nu eenmaal veel te groot.
Vaak valt er net zo veel te beleven in een klein bekend gebied, dichtbij huis.
DE BILT is zo’n kleine plek maar toch groot genoeg om een compleet
natuurmonument te vormen.
Het is het middelpunt van heel wat planten en dierenleven.
De rijkdom van zo’n ”werelddeel” op kabouterformaat neemt toe naarmate er
meer wanorde heerst.
Hoe meer ruige plekjes, hoe meer schuilhoekjes er te vinden zijn – net als in de
echte wildernis – hoe meer planten en dieren er wel bij varen.
Zo’n plek is DE BILT
Je ervaart er het ‘ontdekkingsreizigergevoel’…
Kom mee !
3
SITUERING
Mijn studieterrein maakt deel uit van de Plantentuin (92 ha) te Meise.
De Plantentuin heeft drie taken :
-
onderzoeken : o.a. het bestuderen van planten uit de koffiefamilie
bewaren : levende collecties in de kassen, zaadbank, herbarium en uitwisseling
van informatie met internationale organisaties
educatieve rol : het leren kennen, uitleg geven over planten
DE BILT ook wel ‘WILD MEISE’ genoemd situeert zich achteraan in het park en is een
plek waar onze inheemse flora alle kansen krijgt
4
HISTORIEK
Waar nu de beek is was vroeger een langwerpige siervijver van 5 m breed.
Koningin Charlotte – die toen in het kasteel in het park woonde – gebruikte de
vijver als recreatiedomein en voer er met een bootje op dat voortgetrokken
werd vanaf de oever.
In 1939 werd het gebied aangekocht door de staat en de vijver werd gedempt en
gedraineerd.
Omdat het terrein op het einde van het domein lag werd het in eerste instantie
gebruikt als stortplaats en schroothoop.
Daarna kreeg het een nieuwe naam : ‘het reservaat’
Er werd beslist om er de natuur haar gang te laten gaan.
Het resultaat was in 1970 duidelijk zichtbaar : er ontstond een tapijt van
brandnetels, op sommige plaatsen tot 3 m hoog !
In 1977 werd er gestart met de aanleg van een heemtuin.
Er werd overgegaan tot het uitgraven van een beek. De uitgegraven aarde werd
ter plaatse gestort, dit om kosten te besparen.
Daarna startte men met het uitroeien van de brandnetels. Er werden gedurende
een drietal jaren herbiciden gebruikt om dit te kunnen verwezenlijken.
Pas daarna werd er gestart met een maaibeheer om wilde bloemen en planten een
kans te geven.
DE BILT bestaat uit bos, grasland en vochtig biotoop (moeras).
Men probeert de beek verder te laten doorlopen om verlanding te voorkomen.
Er is ook een elzenbosje en er groeien bomen en struiken die allemaal in België in
het wild voorkomen.
Er worden her en der dode boomstronken gelegd om de groei en/of het behoud
van zwammen te bevorderen.
Sommige planten van vroeger worden hier nog gevonden zoals de Ardense Dravik.
Deze grassoort moet echter elk jaar terug ingezaaid worden omdat ze anders
verdrukt wordt door andere planten.
De begrenzing langs één kant van de Bilt met paardekastanjes dateert nog uit de
tijd van Leopold twee die ze daar liet aanplanten. Dit was toen in de mode.
Zaadjes van die bomen worden verspreid over het hele land vanwege het
waardevolle genetische materiaal.
Het beheer van DE BILT staat nog in de kinderschoenen maar er wordt jaar na
jaar gewerkt om in dit gebied de oorspronkelijke plantengroei te herstellen, te
behouden en te herintroduceren.
5
FAUNA EN FLORA
Februari
Van alle maanden verrast februari nog het meest. Niet in overvloed maar in
kleine voortekens.
Sneeuwklokjes, groengeel bengelende katjes, zilvergrijze wilgenbontjes… zo
begint mijn allereerste kennismaking van het terrein. Het is zacht weer, buiig
met af en toe zonnige opklaringen. Niet echt winter dus.
Het linkergedeelte van ‘DE BILT’ is een klein bosje met in het midden een
moerassig gedeelte. Het pad is erg drassig.
Begin februari viel er nog 10 cm sneeuw. Het lijkt een kille deken voor het prille
groen van de sneeuwklokjes maar het isoleert heel goed. De teer uitziende
klokjes bengelen boven het dekbed maar deze bolletjes zijn sterk en dit
polvormend bolgewasje groeit het liefst op een halfbeschaduwde plek met
humeuze en vochtige grond. Maar het sneeuwklokje (Galanthus nivalis) is ten
aanzien van de standplaats weinig veeleisend, als de grond maar niet té droog of
té nat is. Het bloeit soms al in januari en luidt het nieuwe groei en bloei seizoen
in.
Bij de rand van het pad staat de gewone vogelmelk (Ornithogalum umbellatum)
een wettelijk beschermde plant. Ze wil een lichte standplaats met humeuze
vochtige grond. Eerst komen de grasachtige bladeren boven de grond. Pas veel
later gaat de plant bloeien. Dit heeft vaak tot gevolg dat dan de blaadjes al geel
zijn. Elke plant draagt ongeveer 10 witte bloempjes die in een scherm aan het
einde van de bloemstengel zitten. Ze vermeerdert zich vlot dmv zaad. De
bloempjes sluiten zich ’s avonds.
In het moerassig gedeelte staat de grote lisdodde (Typha angustifolia) nog in
wintertooi.
Bij de ingang langs de rechterkant bevinden zich de bijenkasten. De bijenvolkjes
zijn nog in winterrust en teren nu op de honingraten van hun wintervoorraad.
Er groeit veel klimop (Hedera helix) in de bomen, een kampioenklimmer die niet
terugdeinst voor een hoogte van 30 m. Hij maakt daarbij gebruik van speciale,
zeer taaie hechtworteltjes die doordringen tot in de allerfijnste groefjes en
barstjes en zich dan vastzetten. Doordat hij in de winter zijn groene blad
behoudt, is het een ideale schuilplaats voor nestelende vogels en overwinterende
insecten. Een goed voorbeeld is het lieveheersbeestje. Ze klitten op beschutte
6
plekjes bijeen. Als je er eentje pakt leeft het onmiddellijk op in de warmte van
je hand. Insecten nemen het leven zoals het komt : ze hebben geen inwendige
kachel zoals vogels en zoogdieren, ze zijn net zo koud of warm als het weer zelf.
Ook de huisjesslakken zijn in winterslaap. Ze maken een deurtje van enkele
lagen ingedroogd slijm dat hen afsluit als een conservenblikje. Het huisje is pas
volgroeid als er een zwarte rand te zien is.
Even verderop liggen er enkele dode boomstronken. Daarop groeien verschillende
soorten mos. Terwijl andere planten kwijnen onder de winterkou, moet het mos
het juist van dit natte jaargetijde hebben. De prachtige knalgroene kussens
bestaan uit allemaal kleine plantjes. Ze hebben niet echt wortels maar liggen
eigenlijk los op het hout. Ze vangen het hemelwater rechtstreeks op in ontelbare
reservoirtjes en leggen draden uit : de rizoïden. Binnen een paar uur na een
regenbui kan een stoffig moskussen veranderen in een groene spons. Mos gedijt
het beste in vochtig weer maar kan ook heel goed tegen uitzonderlijke droogte.
Al is er van alle groene cellen niet meer over dan wat cellulosestof, toch komt
het weer tot leven als er water bijkomt. In deze tijd van natte welvaart maken
de moskussens hun seta’s, sprietjes waar bovenop de sporendoosjes groeien. Dit
levert vaak verrassende kleurschakeringen op. Een voorbeeld hiervan is het
purpersteeltje. Het is een veel voorkomend mos en is makkelijk te herkennen
aan de rode sporensteeltjes met sporendoosjes. Juist in het lage winterlicht
komt deze ‘bloei’ het mooist tot zijn recht. Nog boeiender worden deze plantjes
als je ze bekijkt onder een loep. Vooral de sporendoosjes vormen een wereld
apart. De klepjes op de doosjes, die bij droog weer zullen openspringen, zijn
uitgerust met snavels, sprieten en knobbels van allerlei aard.
Ook het korstmos beleeft in de winter hoogtij. Het zijn ingewikkelde planten,
een volmaakt vervlochten vriendschap tussen schimmels en algen. Ze wortelen
niet en het enige water dat ze opnemen is de regen. De gele soorten houden van
stikstof en zijn indicatoren van de luchtzuiverheid. Korstmossen groeien vaak op
bomen en struiken met knoestige takken en/of schors. De sporen vinden er
makkelijk houvast om te kunnen kiemen en groeien.
Ik ontdek ook verschillende zwammen . Voor het ecosysteem, de huishouding van
het bos, zijn paddestoelen onmisbaar. Sommigen vervullen een belangrijke taak in
het afbraakproces van dode planten en plantendelen. Andere zorgen ervoor dat
levend hout gezond blijft. Zelfs parasiterende soorten zijn nuttig omdat ze
meehelpen het bos open te houden voor de opslag van nieuwe planten en bomen.
We maken onderscheid tussen :
Saprofyten (molmvreters) leven op dood hout en op afgevallen bladeren en
humus, met andere woorden op organische stoffen waarmee de kringloop in stand
wordt gehouden. Sommige saprofyten hebben een voorstadium, dwz dat ze
voorkomen op levende, min of meer verzwakte bomen. Dank zij het laten liggen
of staan van dood hout neemt het aantal saprofyten toe en dit is een gunstige
7
ontwikkeling voor allerlei soorten dieren en planten, waaronder dus ook de
paddestoelen zelf.
Mycorrizha (schimmelwortel) leven altijd in samenhang met hogere planten,
vooral bomen. De zwamvlokken van deze paddestoelen omwikkelen de haarwortels
van de boom met schimmeldraden. Zo vormen die een netwerk voor opname van
water, mineralen en andere voedingsstoffen ten gunste van de boom, terwijl
deze in ruil daarvoor de paddestoel voorziet van o.a. suikers.
Mycorrizha fungeren als ‘gezondheidsdienst’ van bossen. Door hun aan/of
afwezigheid geven ze te kennen hoe het met de natuur in hun omgeving gesteld
is. Een bos of een ander biotoop zonder paddestoelen is eigenlijk dood.
Het elfenbankje komt voor op alle dood loofhout. Het is volledig winterhard en is
zeer algemeen gedurende het hele jaar. Het is bekleed met taai, fluweelachtig
leer. Het blijft aanwezig tot de boom of ander hout compleet is vermolmd en dat
kan jaren duren. Het heeft een witte hoedrand met daarbinnen verschillende
gekleurde zones : wit, okergeel, bruin, grijs, blauw- of zwartachtig met witte
poriën aan de onderkant. Als het wintert last het een tijdelijke productiestop in
van sporen en ook een groeistop. Daardoor ontstaan grillige jaarringen waaruit je
kan opmaken hoe oud zo’n bankje is.
Onderaan dezelfde dode boomstronk vind ik een gladde zwarte bolvormige zwam
: de kogelhoutskoolzwam.
De boom die op dit tijdstip van het jaar de show steelt is de hazelaar (Coryllus
avellana). Al in februari bloeien de groengele katjes. In december en januari
hangen ze al aan de twijgen, kouwelijk ineengekrompen. Maar later, als de natuur
de eerste voorjaarskriebels krijgt, rekken ze zich uit en hangen stil en
ontspannen neer. Deze bloesempracht houdt weken aan. De katjes vormen de
mannelijke bloeiwijze. En overal daartussen zie je dan tegen de takken
aangedrukt groene knoppen waarvan de meeste met een purperenrood pluimpje
zijn getooid : de vrouwelijke bloeiwijze. De mannelijke katjes zijn dicht bezet
met stuifmeeldraden en bestuiven bij droog en zonnig weer de kleine vrouwelijke
stamperbloemetjes dmv de wind : het is dus een windbloeier.
Het winterkoninkje, een bruin balletje met wipstaartje laat zich overal horen.
Met recht een ‘winterkoninkje’ want zingen kan hij als de beste ! Zijn lied klinkt
precies alsof er een miniatuurwekkertje afloopt afgewisseld met heldere tonen.
Echt de baas kan deze kieskeurige eter de winter echter niet : als het ijzelt en
sneeuwt heeft het vogeltje van een paar gram het heel erg moeilijk. Bij kale
vorst echter speurt hij met ontembare ijver naar het eiwitrijke krachtvoer van
spinneneitjes, overwinterende kevertjes, weggescholen muggen en luizen.
Overdag verdedigt hij zijn voedselgebied met veel ijver, maar ’s nachts laat hij
zijn agressie varen en zoekt hij zijn soortgenoten op. Dan verzamelen ze zich
met z’n allen in een nestkastje of een boomhol om bij elkaar warmte te zoeken.
Pas de volgende ochtend houdt ieder weer zijn territorium bezet. Van zodra een
8
enkele zonnestraal een beetje lente belooft begint het mannetje onmiddellijk te
slepen met strootjes, bladeren, mos en veertjes. Om een stevig bolvormig nest
te bouwen. En als dat af is, nog één en nog één. Het koninkje is een harde werker
en bouwt slaapnesten, pronknesten en speelnesten. Dan nodigt hij met de nodige
zwier een vrouwtje uit. Ze mag kiezen en na een zorgvuldige inspectie van het
nest begint ze het te stofferen met veertjes en pluis. Dit is het teken waarop
hij gewacht heeft : nu is hij de ‘koning’ te rijk !
In het winterzonnetje houden de wintermuggen hun dansfeesten. De mannetjes
verzamelen zich in opvallende zwermen waaruit de vrouwtjes hun partner kunnen
kiezen. Samen verwijderen ze zich uit de dansende zwerm om in alle rust te
paren.
De knoppen aan de bomen worden dikker, de grond wordt natter en zwarter, en
mijn verlangen naar warmte stijgt.
Even vind ik bemoediging in een hoekje uit de wind waar de zon haar stralen
verzamelt.
MAART
9
MAART
De maand van tegenstellingen. Een maand ook doordrongen van sterke
voorjaarsenergie, die naar ontplooiing streeft ongeacht tegenwerking van het
weer.
Vandaag, 14 maart, verleidt me met een zonnige dag. Voorzichtig –want sommige
plaatsen zijn erg drassig- inspecteer ik mijn grondgebied en veeg hier en daar
wat blad weg om te kijken of er al wat is uitgelopen. De eerste bosanemoontjes
(Anemone nemorosa) bloeien. Een bodembedekkende plant die met haar korte
wortelstokjes zich tamelijk snel vermeerdert. Na de bloei verdwijnt de plant
bovengronds. Als echte bosplant heeft zij graag een half beschaduwde
standplaats met vochtige, humeuze grond. De kelkblaadjes groeien door tot ze
afsterven en hebben vaak een purperen zweem.
De eerste bladrozetjes van het speenkruid (Ranunculus ficaria ssp. bulbilifer)
staan ook al boven, eveneens een bodembedekkende plant. Deze plant vormt met
haar gele stervormige bloempjes speenvormige knolletjes waaruit ze ontspruit.
Niet lang na de bloei zal ze bovengronds verdwijnen, na eerst in de bladoksels
van de bloeistengels nieuwe knolletjes gevormd te hebben. De uitgebloeide
stengels groeien tamelijk lang door, waardoor deze knolletjes op enige afstand
van de moederplant voor nieuwe planten zullen zorgen. Zo kan ze zich vlot
vermeerderen. Men zegt vaak dat het pas echt lente is als het speenkruid bloeit
en dat kan ik beamen.
Vlakbij hoor ik een ‘zomers’ gezoem. Er vliegt een dikke hommel voorbij. De zon
heeft de hommelkoningin uit haar verdoving doen ontwaken. Ze heeft de
belangrijke opdracht om een nieuw volk te stichten. De koningin heeft suiker
nodig en daarom is al haar aandacht gevestigd op bloeiende bloemen,
sleedoornstruiken en bomen zoals de boswilg. Ze is ook op zoek naar een geschikt
plekje om haar nest te bouwen. Eerst wordt er een ‘honingpotje’ gemaakt van
geknede schilfers was en gevuld met nectar en stuifmeel. Dan worden daarin de
eitjes gelegd en uit dit ‘broedpakket’ ontstaan de eerste larven. Vooraleer het
zover is besteedt ze uren om het warm te houden en zorgt ervoor dat de larfjes
geregel voedsel krijgen uit de ‘honingpot’. Tussendoor maakt ze regelmatig de
noodzakelijke uitstapjes om nectar en stuifmeel te verzamelen. In het begin
doet ze alles in haar eentje maar uiteindelijk kruipen de eerste dochters uit hun
cocon om haar te helpen bij de zorg voor de volgende broedsels. De
hommellarfjes onttrekken alle proteïnen, vetten, vitamines en mineralen die ze
voor hun groei nodig hebben aan het stuifmeel evenals de koningin. In
tegenstelling tot de bij liggen de eitjes van de hommel op een kluitje bij elkaar in
één omvangrijke cel. Eenmaal ontwikkeld kruipen de larfjes naar buiten en
worden ze door de werksters individueel gevoed. Opvallend is dat de werksters
10
die uit het eerste broedsel komen meestal veel kleiner zijn dan die van de latere.
Dit heeft te maken met de voedselvoorziening. Eerst moet de kolonie opgang
gekomen zijn om in de zomer als er volop voedsel is groot te worden om de
kolonie van volgend jaar veilig te stellen. Naarmate het seizoen vordert wordt
het steeds drukker in het nest . De koningin plant zich maar voort en elke dag
komen er nieuwe werksters bij. Dit is vooral om het instandhouden van de soort
want hommels leggen geen wintervoorraad aan en veruit de meeste van hen zullen
nooit de winter halen. Het einde van de hommelkolonie begint zich aan te
kondigen wanneer zich uit de larven grote werksters ontwikkelen die ook eitjes
gaan leggen. De tijd van de koninginnen van volgend jaar is aangebroken. De
mannetjes die straks voor de bevruchting moeten zorgen zijn toch afkomstig uit
de eitjes van de koningin zelf. Zij is namelijk de enige die het sperma dat ze
vorig jaar heeft ontvangen al dan niet toelaat tot haar eitjes. In de vroege
herfst of soms al eind augustus zoeken de jonge koninginnen een
overwinteringplekje, na door de darren te zijn bevrucht. De oude koningin neemt,
samen met haar nog overgebleven werksters, afscheid van het leven en buiten
moeten in het gure weer ook de darren het loodje leggen.
In de Bilt groeien ook de boswilg (Salix caprea) en de schietwilg (Salix alba)
Vooral de katjes van de boswilg leveren veel stuifmeel en honing in overvloed aan
de insecten. De katjes van deze wilg zijn uiterst kort gesteeld en lijken zo op de
twijgen te zitten. De bladeren zijn meestal rond : donzig aan de bovenkant en
viltig aan de onderkant. De boswilg is geen reus, hij ziet er vaak uit als een flinke
struik. Als de katjes geel gaan bloeien ziet hij er sprookjesachtig uit.
De schietwilg is de stamvader van de imposante treurwilg. Hij kan groot
uitgroeien op sompige oevers. De bast kleurt bij het afschilferen bruin en wordt
gebruikt als bruine verfstof. Wilgebast wordt ook gebruikt voor de
vervaardiging van medicijnen. Ze bevatten een vaatverwijdend middel en kauwen
op een wilgetwijg heeft hetzelfde effect als een aspirientje. Wilgen zijn
tweehuizig. Alle andere katjesdragers, die bloeien voordat het blad verschijnt,
bestuiven elkaar op de kracht van de wind. Maar wilgen wachten toch liever op de
eerste hommels en ander insectenbezoek om hun stuifmeel van de meeldraden
naar de stampers van een andere boom te laten brengen. De methode is gedurfd
maar werkt want de vruchtbaarheid van het wilgenvolk is fantastisch. Diezelfde
vitaliteit blijkt uit hun explosieve groeikracht. Niet voor niks luidt hun latijnse
naam Salix : de springer.
Op een zonneplekje scharrelen de eerste lieveheersbeestjes. Tegenstellingen te
over : de bomen nog volop in knop, en tegelijkertijd zijn er al frisse polletjes
groen van het bleeksporig bosviooltje (viola riviniana). Her en der vind ik al
enkele exemplaren van de slanke sleutelbloem (Primula elatior). Deze
polvormende vaste plant houdt van een halfbeschaduwde tot lichte standplaats
met humeuze, vochtige grond. Het is een wettelijk beschermde plant. De
11
hondsdraf (Glechoma hederacea) is ook al aan de groei. Dit plantje met zijn
kruipende stengels kan, mits de stengels een beetje steun hebben, tot 40 cm
hoog groeien. Het is een wintergroene bodembedekkende plant met kleine
lipbloemige blauwe bloempjes.
De algemeen bekende paardebloem (Taraxacum officinale) is een felgele
composietbloem – vele kleine bloempjes staan hier zo dicht bij elkaar op de
bloembodem dat de indruk van een grote bloem ontstaat. Ze heeft een dikke
diepwortelende penwortel. Na de bloei vormt ze een zaadpluisjesbol die wel 10
km ver kunnen zweven. Het is een erg gewaardeerde plant door de bijen en haar
‘volkse’ naam ‘boterbloem’ dankt ze aan het feit dat de bloemen vroeger gebruikt
werden als kleurstof voor de boter.
Nog een allerliefst bloempje dat bijna het hele jaar door bloeit is het madeliefje
(Bellis perennis) Een composietbloem die zeer algemeen is in weiden en grasland.
Het bloempje draait mee met de zon en ’s nachts en bij koel weer gaan de
bloemhoofdjes dicht. Na koude nachten worden de bloemblaadjes aan de puntjes
en van buiten rozerood. Het bloempje is eetbaar.
In het bosgedeelte groeit het groot hoefblad (Petasites hybrides) met
bleekroze bloemen op hoge bladstelen die vanboven mooi geribbeld zijn. De
bladeren zijn heel groot en bovenaan mat maar aan de onderkant grijsviltig.
Het lied van de koolmees klinkt nu overal. Het zijn de mannetjes die zich laten
horen. Ze kiezen nu een broedgebied, een vrouwtje en een nestelplaats. Een
koolmeesvrouwtje dat nadere kennismaking zoekt, stelt zich aan als een hongerig
jong. Als het mannetje op haar aanzoek ingaat, zal hij haar een lekker hapje
toestoppen. Het soort hapje is belangrijk : het zal nooit een nootje of zaadje
zijn maar wel een diertje. Want het voorjaar doet merkwaardige dingen met de
maag van mezen. Die wordt kleiner en zachter omdat de geslachtsorganen groter
worden. In de winter beschikken mezen over een grote gespierde maag om zaden
en noten beter te kunnen verteren : de voedselbron bij uitstek tijdens de
wintermaanden. In de lente en zomer echter wordt het leefgebied steeds meer
bevolkt met insecten. Krachtvoer waarvoor hij maar een klein maagje nodig
heeft. En ook de kleintjes zullen niets anders eten dan rupsen. Het vrouwtje
bouwt het nest en hij bewaakt het. Eerst komt er een laag mos. Daarop komt een
bedje van grasjes, haren en veertjes. Daarop legt ze 6-13 eitjes die ze steeds
afdekt als ze het nest verlaat. Daarna broedt ze en hij voert haar. Allemaal op
dezelfde dag komen de jongen uit. Onvermoeibaar slepen pa en ma rupsjes aan
voor de hongerige kroost. Zo maak je in 15 tot 18 dagen van een stel naakte
kleintjes jonge vogels die zo krap in het nest komen te zitten dat de ouders
buiten moeten slapen. Na een eerste nest beginnen de ouders aan een tweede en
soms een derde broedsel. De voortplantingsdrift is zo sterk dat hij van deze 10
gram wegende vogeltjes kleine helden maakt.
12
In het moerasgedeelte ontwaken nu ook de bruine en groene kikkers. Kikkers
zijn dagdieren en de bruine vind je ook vaak op het droge. Hun huid is vochtig en
glad en ze hebben lange poten omdat ze springen om zich voort te bewegen. In
tegenstelling tot de pad die een nachtdier is met een droge en wrattige huid. Ze
leven dan ook op het land. Ze hebben kortere poten want ze lopen meestal en
springen alleen bij gevaar. In deze tijd van het jaar zijn beide soorten echter in
het water te vinden omwille van de voortplanting.
Er schuiven wolken voor de zon.
Dikke druppels tikken op mijn hoofd.
Maart roert haar staart.
13
APRIL
Kletsnat, guur, grijs of… verukkelijk warm ! In geen enkele maand is het weer zo
wisselend als in april. Normaal gezien wel, maar dat was dit jaar wel even anders !
De natuur was dit jaar in april op sprintsnelheid terwijl ikzelf nog moeite moest
doen om de winterse traagheid van me af te schudden. Naarmate april vordert
en de warmte toeneemt komt ook de langverwachte overvloed op gang. Zomers
warm is het deze maand en de planten komen allemaal tegelijk uit de zwarte
aarde.
Twee dingen die bij elkaar horen in de lente zijn het oranjetipje en de
pinksterbloem of het oranjetipje en de look-zonder-look. Want dat is wat hun
rupsen eten. Hun vliegtijd is van begin april tot begin juni. De rupsjes eten en
groeien zo’n 2 tot 4 weken en verpoppen zich dan. Daarna hangen ze maandenlang
te wachten op de volgende lente. Het vrouwtje legt meestal maar één eitje op
een plant want broertjes en zusjes zouden elkaar rustig opvreten als ze elkaar in
de weg zouden zitten. Bij de vrouwtjes is het goed te zien dat de oranjetipjes
familie van de witjes zijn, ze missen de oranjetip en zien er dus uit als
koolwitjes. Deze zijn eigenlijk de mussen onder de vlinders : zo gewoon dat je
niet meer op ze let.. Toch zijn er drie verschillende soorten a) het klein geaderd
witje, b) het groot koolwitje en c) het klein koolwitje. Het klein geaderd witje is
makkelijk te herkennen aan de donkere aderen op zijn achtervleugels. Het groot
koolwitje is gewoon een maatje groter. De vrouwtjes hebben meer stippen op de
vleugels.
De look-zonder-look (Allaria petiolata) is een algemene tweejarige plant in de
bermen en bosranden. Ze heeft netelvormig blad en kleine witte bloempjes. En
waarom ze look-zonder-look heet ? De blaadjes geuren bij kneuzing naar look,
maar ze is echter geen lid van de uienfamilie, de Alliums. Naar ‘look’ ruikend maar
zonder ‘look’ in de familienaam dus. Nog zo’n lookplant is de daslook (Allium
ursinum). Ze is een bolgewas met witte bloemen die van vochtige schaduwrijke
plaatsen houdt. Het blad is eetbaar en ruikt sterk naar look. Ze vormt mooie
witte tapijten in het voorjaar wanneer je haar overvloedig kan vinden.
De pinksterbloem (Cardamine pratensis) is een rozetvormende vaste plant met
lichtlila bloempjes. Ze vraagt een zonnige en lichte standplaats met vochtige
grond. Ze verdraagt geen zwaar bemeste grond en dat is één van de oorzaken
van haar achteruitgang. Het grasland in de Bilt wordt gemaaid om een armere
bodem te verkrijgen want vele van onze inheemse planten hebben een hekel aan
bemeste grond.
14
De berken behoren tot de mooiste bomen op het noordelijk halfrond. In de Bilt
groeit de ruwe berk (Betula pendula). Hun sierlijk silhouet met de wit en zwart
gevlekte stammen lichten op in het landschap.
De berk komt al in blad als de andere bomen het nog laten afweten. De
mannelijke katjes beginnen te bloeien en te stuiven. De vrouwelijke katjes zijn
kleiner, slanker en staan eerst rechtop. Als ze rijpen gaan ze hangen en in de
herfst dwarrelen de kleine, lichte zaadjes naar de grond. Ieder zaadje heeft
twee lichte vleugeltjes en als het een beetje waait komen ze heel ver. Soms zie
je een soort sigarenrolletjes hangen. Dat is het werk van een klein zwart
snuitkevertje, de berkenbladroller. Het vrouwtje bijt de twee bladhelften tot de
hoofdnerf in en rolt ze op tot een prachtige kraamkamer. Onder het papierdunne
lint van de schors kleurt deze zachtroze maar tijdens de groei verandert het
proces van roze naar zwart en naarmate de boom ouder wordt ontstaat het
karakteristieke patroon. De schors is heel taai en blijft nog lang goed ook al is
de berk al lang dood.
Vandaag 15 april is een warmte record gesneuveld : 28 °, het zomert in de lente !
De planten en bloemen in de Bilt groeien als kool. Bijna alle bomen staan in blad
terwijl ik ze een 14 dagen geleden nog in prille knop fotografeerde.
De sleutelbloemen en de bosviooltjes zijn bijna uitgebloeid.
Het moerasgedeelte kleurt goudgeel : de dotterbloem (Caltha palustris) staat in
bloei ! Deze polvormende vaste plant staat graag met de voeten in het water met
veel zonneschijn op haar kop. Als ze bloeit weigert ze bescheiden te doen. Soms
lijkt de plant wel uit evenveel bloemen als bladeren te bestaan. Haar naam is
afgeleid van ‘dodder’ de oude vorm van ‘dooier’. In de schaduw bloeien de
anemoontjes dapper door.
De eerste dagkoekoeksbloemen (Silene dioica) bloeien. Ten aanzien van haar
standplaats is ze niet kieskeurig want ik vind haar een beetje overal verspreid.
Het mooist is ze echter op een vochtig en niet te zonnig plekje. Haar roze
bloempjes geuren niet en ze wordt hoofdzakelijk bestoven door vlinders zoals
het oranjetipje.
Tussen het gras ontdek ik het kruipend zenegroen (Ajuga reptans). Deze
bodembedekkende plant met felblauwe kaarsjes vermeerdert zich dmv uitlopers
en is in principe wintergroen. Het is een typische bosplant maar ze groeit ook op
zonniger plekjes zolang de grond maar vochtig is.
Op het grasland foerageren vier soorten ganzen : de Canadese, de grauwe, de
Egyptische en de brandgans. Om hun aantal wat in de perken te houden worden
de eieren geschud.
De Canadese broedt in Noord Amerika en is via Engeland en Scandinavië hier
terecht gekomen. Het is een forse vogel met lange zwarte hals en een witte
oogvlek.
15
De grauwe gans is de grootste van de Europese ganzen. Het is een robuuste
vogel met oranje snavel en een lichtbruin vederpak.
De brandgans is één van de mooiste ganzensoorten die er zijn. Ze broedt
meestal in het hoge noorden met stenige toendralandschappen. Ze heeft een
korte snavel omdat ze zich voornamelijk voedt met spaarzame vegetatie. Er is
ook nog de Egyptische gans, een mooie exoot die zich hier goed thuisvoelt.
De echte koning van de Bilt is de prachtige solitaire zomereik (Quercus
pedunculata) die nu in frisgroen blad staat. Het is een wonder dat uit één eikel
zo’n machtige verschijning kan groeien. Voor zijn prille begin haalde hij voedsel
uit de eikelhelften. Tegelijk met het uitlopen van het blad verschijnen de
bloemen, de hangende katjes zijn de mannelijke en de piepkleine op korte
steeltjes zijn de vrouwelijke. In de loop van de zomer groeien die uit tot de
eikels.
De eik is het symbool van kracht en in de oudheid een heilige boom. Meer dan
2000 soorten insecten zoeken er voedsel en beschutting ! Tientallen
verschillende soorten galwespen leggen hun eitjes in deze boom. De eik is erg
geliefd vanwege zijn gastvrijheid aan kevers (vliegend hert die het sap zuigt)
vlinders (dagpauwoog die ook op het sap afkomt), gallen, vogels (de Vlaamse gaai).
Verschillende soorten zwammen houden ook van de eik : de doolhofzwam die op
het dode eikenhout groeit, de biefstukzwam die het levende hout een mooie rode
kleur geeft en op pas doodgegaan eikenhout groeit de kopergroene bekerzwam
die er dan een mooie groene kleur aan geeft. De mens houdt ook van de eik : hij
beschouwt hem als een ‘gebruiksboom’. Het hout is duurzaam en hard, er werden
vroeger uit de gallen inkt gemaakt : de gallen bevatten naast looizuur en een
donker pigment ook een belangrijke chemische stof ‘tannine’ die de inkt op papier
vasthoudt zonder dat die vervaagt.
In het moerasgebied zit een koppel wilde eenden te rusten en ernaast bloeit het
Robertskruid (Geranium robertianum) een rozetvormige tweejarige plant. Ze
bloeit heel lang met kleine lilaroze bloemetjes. Door spontane uitzaai worstelt ze
zich door alle andere planten heen. Het is een mooie plant met fraai ingesneden
blaadjes die in de herfst mooi verkleuren naar rood. Ze ruikt wel niet zo lekker.
Het grootste wonder van het voorjaar vind ik de bloesem. De stijve donkere
takken met knoppen die onverwacht openspringen en zich daarna openvouwen tot
hele tere bloesembloemetjes : de sleedoorn is er zo eentje met een overdaad
aan witte bloesem. Bijenfestijn !
Er staan vier bijenkasten in de Bilt. Er omheen tussen de kastanjehouten
afsluiting zie ik de rozetten van verscheidene soorten eenjarige/tweejarigen die
al flink aan de groei zijn : koolzaad, groot kaasjeskruid, phacelia en
komkommerkruid, allemaal bijensnoepjes.
Zo’n bijenvolk brengt je op de meest rechtstreekse manier bij hoe alles in de
natuur met elkaar samenhangt. In het ecologische systeem vormt de bij één van
16
de belangrijkste schakels. Zij is onmisbaar voor de bestuiving van zowel de
cultuurgewassen als van de wilde flora. Bijen gedragen zich nog steeds als wilde
dieren. Ze zoeken zonder enige menselijke hulp hun voedsel. Het enige waaraan
ze zich hebben aangepast is de bijenkast ipv de holle boom. Je krijgt steeds
meer respect voor zo’n werkbij als je weet dat ze 60 000 vluchten moet maken
voor 3 kg nectar, die uiteindelijk 1 kg honing oplevert.
Ondanks het droge en warme aprilweer is het op sommige plaatsen nog vochtig.
Op 26 april loopt de temperatuur op tot 27° !
Vandaag werk ik mee aan een beheersactiviteit op het terrein. We moeten de
invasieve soorten zoals vb. de sneeuwbes verwijderen. Het overschot van jonge
opschietende essen en esdoorns die zich ongebreideld vermeerderen moeten ook
uitgedund worden anders krijgen de andere inheemse bomen, planten en struiken
geen kans.
Van de verwijderde struiken en jonge boompjes maken we takkenhagen die dan
op hun beurt dienst doen als overwintering- en/of schuilplaats voor de vogels,
egels en insecten. Er wordt ook een geul gegraven langsheen het pad om het
overtollige water af te voeren.
Het grasland is ondanks het droge en warme weer nog vochtig, de ondergrond is
sponzig, dat merk je als je erop loopt. De bovenlaag bestaat uit slib dat vroeger
uit de beek gedregd werd. Er is overal een toenemend gezoem, gefluit en gezang
naast het gebrom van kleine gazen vleugeltjes en het zwiepen van grote
slagpennen.
In april mengt dit alles zich tot het onweerstaanbare geluid van groei.
17
MEI
Het heeft nu al 25 opeenvolgende dagen niet meer geregend.
De zon is al bijna op volle sterkte en zelfs als er regen dreigt blijft de sfeer
mild en groeizaam.
De opkomende planten overspoelen de aarde, de lucht is vol van vogelzang en de
bomen en struiken hebben een aura van groen om zich heen.
Ik geniet van alle weelde..
Het grasland is doorspekt met het glanzend goudgeel van de scherpe
boterbloem (Ranunculus acris) en de kruipende boterbloem (Ranunculus repens)
De eerste soort staat hoog op de stengel en heeft een scherp ingesneden blad.
De tweede maakt kruipende uitlopers tot 50 cm lang. De blaadjes hebben vaak
lichte vlekken. Tussen het gras bloeit de gewone brunel (Prunella vulgaris), een
overblijvende algemene soort die zich uitbreidt door korte uitlopers en
uitzaaiing. Nog een soort die tamelijk algemeen is, is de bosveldkers (Cardamine
flexuosa), een één tot meerjarig kruid met witte minibloempjes van vochtige
beschaduwde plaatsen. Ik ontdek een grote pol fluitekruid (Anthriscus
sylvestris) dat een plekje uitzocht langsheen de weg. Het vormt een mooi plaatje
met het heldergroen van de pas uitgelopen varens met zijn diepingesneden blad
en de witte kantbloemen op hoge stelen.
Blauw is de kleur van de hemel, maar ook van andere vergankelijke zaken zoals
water, vlinders, ogen en .. bloemen zoals het moerasvergeetmijnietje (Myosotis
palustris), een echt natte voeten type dat bloeit met allerliefste kleine blauwe
sterretjes.
Een forse plant die men makkelijk herkent is de smeerwortel (Symphytum
officinalis). De bloempjes zijn wit, roodachtig of paars. Hommels zijn er dol op.
De soort met een lange tong zuigen de nectar uit de langwerpige bloemen, die
hebben het makkelijk, maar de andere hommelsoorten met korte tong hebben er
een vernuftig systeem op gevonden om toch bij de nectar te komen : ze knagen
een gaatje in de bloem om van opzij te kunnen drinken. De smeerwortel houdt van
vochtige plaatsen. Op drogere grond kan ze zich ook goed handhaven want de
stengels hebben gootjes om het hemelwater op te vangen als de wortels niet
genoeg vocht kunnen opnemen.
Tussen het gras slingeren zich de witte sterbloemetjes van de grootbloemige
muur (Stellaria hollostea L.) Ze heeft smalle grasachtige blaadjes en is één van
onze mooiste inheemse bodembedekkers.
De verschillende grassoorten komen stilletjesaan in bloei. Ertussen oprijzend zie
je de roodachtige bloeiwijze van de veldzuring (Rumex acetosa L.) De plant is
zwakgiftig door een hoog oxaalzuurgehalte maar het blad kan bij matig gebruik
het hele jaar door in de soep en bij de spinazie.
18
In het meer bosrijk gedeelte links van de bijenkasten vind ik de salomonszegel
(polygonatum multiflorum). De vlezige witte wortelstok heeft groeiringen
waaraan men de leeftijd van de plant kan aflezen. De scheuten die zich in de
herfst vormen, sterven in de winter af en laten de zogenaamde ‘zegels’ achter
waaraan de plant zijn naam dankt. De hele plant maar vooral de bessen zijn
giftig.
Een andere schaduwbloeier langsheen het pad is het geel nagelkruid (Geum
urbanum). De kleine, gele anemoonachtige bloemetjes staan erg verspreid op de
plant. Ze maakt een wintergroene rozet. De opvallende vruchtjes na de bloei zijn
bolletjes met haakjes. De wortelstok ruikt naar kruidnagel, vandaar haar naam.
Ik bemerk een vlek paarsblauw aan de voet van een boom. De mysterieuze
schubwortel (Lathreae squamaria) staat in bloei. De vlezige stelen met bloemen
staan in een dichte drom bijeen, ze lijken wel op een bloemstuk waarbij je
vergeefs naar stengels en groene blaadjes zoekt. Schubwortels parasiteren op
bomen. Hun vertakte, schubbige wortelstel omarmt de wortels van hun gastheer.
Uit de houtvaten waardoor de sapstroom van de boom gaat, zuigt de schubwortel
met speciale cellen het opstijgend vocht op. In het voorjaar is net dit sap
bijzonder rijk aan koolhydraten. De boom in kwestie lijkt daar weinig hinder van
te ondervinden want van een meedrinker als de schubwortel gaat hij niet dood.
Een mooie loofbosplant die makkelijk te herkennen is : de eenbes (Paris
quadrifolia). De blaadjes staan in een krans met daarboven de bloem. Ze wortelt
tot zo’n 50 cm diep en groeit in symbiose met een wortelschimmel die voor de
voeding zorgt uit rottend plantafval. Tegen de tijd dat de bes rijp is,
verschrompelen de bladeren. En dan is daar de bes, die ene felblauwpaarse bes
op zijn presenteerblaadje. Nee, toch liever niet want deze bes is giftig.
Het felroze van de echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi) valt her en der op.
Het is een plant die de laatste jaren fel achteruitgegaan is vanwege té rijke
bemesting. Ze houdt van een vochtig en zonnig plekje in het grasland.
De Italiaanse aronskelk (Arum italicum) is niet inheems en heeft geen gevlekt
blad in tegenstelling tot de gevlekte aronskelk. De bloeiwijze is een kolf met
daarin de vrouwelijke bloem en bovenaan de mannelijke. Ze verspreidt een
aasgeur en lokt zo kleine vliegjes. De gladde wand van de bloemschede belet het
ontsnappen van de insecten voordat de bestuiving gebeurd is. De plant is giftig.
In het vroege najaar verschijnen de feloranje bessen op een stengel.
In het moerasgedeelte bemerk ik een zee van witte bloemetjes. De bloei is
massaal. Het is de bitterveldkers (Cardamine amara) die dit jaar uitzonderlijk
succesvol is dankzij de warme aprilmaand.
De meeste mensen kunnen weinig waardering opbrengen voor de grote
brandnetel (Urtica dioica). De plant is echter onmisbaar als waardplant voor de
rupsen van wel vijf soorten vlinders : de dagpauwoog, de gehakkelde aurelia, de
19
atalanta, de kleine vos en het landkaartje. Meer eerbied voor de brandnetel dus,
favoriet met stip !
Meimaand, moederdagmaand !
Als mensenmama’s moederdag vieren mag de pimpelmeesmama dat zeker ook !
Deze ‘supermom’ van 7 jongen of meer ! Ieder jong verorbert iedere dag een
100-tal rupsjes. In totaal zullen de ouders zo’n 15 000 rupsen aan de baby’s
gevoerd hebben.
De zachtgele bloemen van de gele dovenetel (Lamium galeobdolon)
onderscheiden zich van alle andere dovenetels. Kenmerkend zijn de lange,
bovengrondse uitlopers en de heldere vlekken op het blad. Het is een
bodembedekkende schaduwplant.
Soms mag je ook gewoon genieten. Dat hoort er ook bij. Zomaar…dankbaar voor
alles wat er om me heen is. Opeens wordt mijn gemijmer onderbroken door de
roep van de groene specht. Het is een echte mierenliefhebber, hij eet
mierenhopen leeg en heeft een erg kleverige lange tong en ook als de mieren en
poppen diep verstopt zitten kan hij er nog makkelijk bij.
Zo in de verte lijken alle zwarte vogels één pot nat, maar als je goed kijkt is er
toch verschil. De kraai is gewoon zwart, de kauw heeft een grijze nek en
beeldschone blauwe ogen en de roek heeft een kale kin –keelzak- die er ietwat
onsmakelijk uitziet. Daarom wordt hij soms ook wel ‘schurftkraai’ genoemd. Alle
drie de soorten foerageren graag op het grasland en zijn er veelgespotte gasten.
Het licht is nu gevuld met de subtiele sluiering van groen, de lucht is vol van
geluid en alle bomen met hun nieuwe bladtooi hebben een aura van voldoening om
zich heen.
20
JUNI
De maand van warmte en opbloeiende sfeer. Eindelijk de overvloed van planten,
bloemen, geur en kleur. De langste dag is een keerpunt in de natuur : het
scheppende werk is voltooid, alles is volgroeid, nu gaat het alleen nog om de
verfijning.
Na een periode van droogte in april krijgen we nu ook grijze dagen. De regen tikt
maar de bijen vliegen door. Ze gaan ijverig verder met het verzamelen van
nectar en stuifmeel aan hun poten. Ze denken waarschijnlijk dat het gewoon
lekker droog weer is.
Het grasland is veranderd in een prairie met wuivende grashalmen. Het
insectenvolkje vliegt, snort en zoemt zoals het hoort in juni. Overal trippelen
Lieveheersbeestjes. Er zijn zoveel soorten, leuk om eens op te letten.
Tweestippelig, zevenstippelig, veertienpuntlieveheersbeestje (zwart met gele
stipjes), tweeëntwintigpunt… ook geel mag, maar dan geel met zwarte stipjes.
Twee opmerkelijke schoonheden fladderen rond. Het icarusblauwtje, nog mooier
als het met dichtgevouwen vleugeltjes de oranje en zwarte bolletjes op zijn
vleugels showt en het bruine zandoogje. Beide soorten snoepen van de rolklaver
die met zijn bloemhoofdjes een knalgele oase vormt tussen de zee van bloeiaren.
Eenzaam torent een kale jonker (Cirsium palustre) met zijn lila bloemenhoofdjes
uit boven de grassen.
Het leuke van wandelen in de natuur is dat je kunt stilstaan.
Al het kleine zou aan mij voorbijgaan als ik niet af en toe stilsta en door de
knieën ga. Het zwartpootsoldaatje bv. een kevertje dat nu bruiloft viert
rondkruipend op de grashalmen. Zijn neefje het rood soldaatje kruipt er ook
rond.
Het zijn al die kleine dingen samen –ervaringen, ontdekkingen – die maken dat je
de natuur als een samenhangend geheel gaat zien. Dan begrijp je dat je er niet
zomaar een schakel tussenuit kunt halen zonder dat de ketting breekt : “the
circle of life” !
Dit jaar is het aantal orchideeën bijzonder klein. Ik vind er enkele, verscholen
tussen de uitbundigheid van de grassen. Dit zal wel te maken hebben met de
uitzonderlijk droge aprilmaand. Deze planten moeten het hebben van de
mineralen die ze uit het grondwater kunnen halen om goed te gedijen. Omdat het
dit voorjaar uitzonderlijk droog was staat het grondwaterpeil laag, minder
mineralen, minder orchideeën dus.
21
Op de schaduwrijke plaatsen groeit de bosandoorn (Stachys sylvatica). Het
paarse bloempje doet denken aan salie maar het onderlipje is groter. Deze plant
houdt van vochtige bodem en ontkiemt in het donker. De blaadjes bevatten
etherische olie die antiseptische eigenschappen bevatten en kunnen dus gebruikt
worden bij de genezing van wonden.
Nabij de bijenkasten kleuren het groot kaasjeskruid (Malva sylvestris) en het
koolzaad (Brassica napus) de snoepjesweide voor de bijenvolken paars en geel.
De phacelia congesta ook al zo’n uitmuntende bijenplant staat nog in de knop.
Straks zal ze bloeien met hoofdjes vol lavendelblauwe bloemetjes. De blauwe
sterretjes van het komkommerkruid (Borago officinalis) staan er ook tussen. De
zwaluwtong (polygonum convulvulus) met kleine witte bloemetjes slingert er zich
massaal tussendoor.
Aan de overkant naast de ‘Seefhoek’ – een schuilhuisje- vinden we een kleine
wilde bloemenweide. Kijk wat er gebeurt als je Moeder natuur de vrije teugel
geeft : het gras groeit en ertussen strooit ze met kwistige hand wilde
margrieten, gele morgenster, knoopkruid, rode en witte klaver…telkens ontdek ik
weer wat nieuws. Het bruine zandoogje fladdert ertussen en maakt dit schilderij
af. Een smal slingerpaadje is erlangs gemaaid, dat is alles. De rest is ‘safaripark’.
De gele morgenster (Tragopogon pratensis) is een opvallende plant met lange
smalle bladeren. Typisch is ook de vorm van de knoppen en de prachtige witte
pluisbol. Haar naam dankt ze aan het vroege ontluiken van de bloemen.
Het knoopkruid (Centaurea jacea) lijkt wel wat op een korenbloem met haar lila
gefranjerd bloemenhoofdje. Het is ook een favoriete plant van de bijen.
Het moet wel een goede formule zijn : een geel hartje met witte buisbloempjes
eromheen. De wilde margriet (Chrysanthemum leucanthemum) de koningin van de
geelhartjes. Haar naam komt uit het Grieks en betekent ‘parel’. Omdat de
margriet niet van teveel mest houdt was ze bijna verdwenen uit de weilanden
maar gelukkig is ze terug in opmars in de bermen langs de snelweg en in
gekoesterde plekjes zoals hier.
Ik vind ook nog de bolderik (Agrostemma githago) een éénjarige uit de
anjerfamilie die vroeger veelvuldig voorkwam in de graanakkers. Het zaad is
sterk giftig en werd daardoor massaal bestreden zodat de plant nauwelijks meer
voorkomt.
Een vlek geel trekt mijn aandacht : de kleine ratelaar (Rhinanthus minor). Het is
een éénjarige halfparasiet die alleen stand houdt in combinatie met andere
weideplanten. De rijpe zaden ratelen in de droge vruchten, vandaar de naam.
Geschreeuw !
Een paar eksters trekken mijn aandacht. Met lawaaiige vanzelfsprekendheid zijn
ze op zoek naar iets eetbaars. Handig als je zo aan je eten kunt komen.
Brutaalweg doen alsof alles van jou is. Het werkt ook zo bij mensen. Het zijn
prachtige vogels met die blauwgroene metaalglans op hun vleugels en staart.
22
Rust en overvloed is een tegenstelling die bij de mensen niet altijd tot duurzaam
geluk leidt, maar voor de natuur is het een peulenschil om ze samen te voegen :
een vleugje bloemengeur en zonneschijn…
Je moet er alleen oog en oor voor hebben.
23
JULI
24
JULI
Normaal is juli : brandende zon en vurige kleuren. Dit jaar is het eerder stiller
geworden in de natuur. De stormende groei is uitgewoed en het rijpen van de
bloemknoppen en zaden heeft nu eventjes voorrang.
In het grasland kijk ik een kwartiertje naar de fascinerende wereld van
schitterende details.
Bloemen, onbekende en bekende beestjes, torretjes met metaalglanzende
dekschildjes, slakken en vlinders…ze vormen een intieme maatschappij.
Het grasland is nog niet gemaaid en de grashalmen kleuren stilaan bruiner. Voor
de goede verstaander is dit de stille hint dat de zomer nooit eindeloos kan
duren. Ik fotografeer een landkaartje op een grashalm en een grote libel
scheert jagend over de grashalmtoppen. Op zoek naar één of andere
onoplettende zweefvlieg.
Op een stukje van 1 m2 gebeurt er al zo veel ! Er zit een bruine veldsprinkhaan
lekker voor zich uit te tsjirpen, een rode smalbok zit stuifmeel te eten,
zweefvliegen en vlinders drinken nectar. Er vliegt een vrouwtje van het bruin
zandoogje op… zou ze hier haar eitjes tussen het gras gelegd hebben ? Die
hommel die voorbij bromt is een weidehommel. Die zal zijn nest hier vlakbij in
een muizenholletje hebben. Een stukje aarde, 1m2 !
Ik hou van bramen. Net als vele dieren : de vos, de konijntjes snoepen ervan, de
muizen slepen ze naar hun holletje. De vogels eten ze. En als ze overrijp zijn
drinken vlinders van het sap, net als de vliegen en de wespen.
De grote braambol staat in bloei. Het proces van bestuiving en vruchtzetting
vindt bij de braam niet gelijktijdig plaats. Daarom staan er op één en dezelfde
struik knoppen, bloemen en vruchten. Bramen zijn niet te stuiten in hun groei en
dus voor de andere planten geduchte concurrentie. Maar ze laten zich niet
makkelijk uitroeien want de ondergrondse worteldelen zijn taai genoeg om
afbranden en maaien te overleven.
De imkers houden ook van de braam. Het is een uitstekende drachtplant net in
de periode dat er voor de bijen niet veel te halen valt, zo ongeveer tussen half
juli en begin augustus.
De braam is ook de moeder van de eik : een eikezaailing kan de eerste jaren van
zijn bestaan niet echt goed gedijen of hij moet door de braam worden
beschermd.
Stortende regenbuien, natte windvlagen. Echt boos ben ik niet want het is zomer
en er zullen zeker nog warme dagen volgen…
Er zit niets anders op dan rustig af te wachten en te vertrouwen op de
veerkracht van de natuur.
25
Een oprijzende plant op zonnige en vochtige plaatsen is de grote kattenstaart
(Lythrum salicaria). Met haar lilaroze bloempjes een festijn voor allerhande
insecten. Ze vermeerdert zich vlot via korte wortelstokken.
In het ‘safaripark’ – het wilde bloemenweitje naast de Seefhoek – overheerst nu
de wilde peen (Daucus carota), de wilde voorouder van onze oranje worteltjes.
Deze mooie schermbloemige vormt bij het rijpen van de zaadjes een
samengevouwen ‘vogelnestje’. In het centrum van het scherm bevinden zich vaak
enkele donkere bloempjes die net op een insect lijken. Doorheen het witte
kantwerk kleuren de gele en blauwe vlekken van het slangekruid (Echium vulgare)
en de middelste teunisbloem (Oenothera biennis). Het slangekruid is een
tweejarige bijenplant met blauwe bloemen die wel wat op een slangekop gelijken.
De middelste teunisbloem is een uit de USA afkomstige adventieve plant die zich
goed ingeburgerd heeft. Ze opent haar bloemenpracht pas in de avonduren en is
dan een snoepje voor de nachtvlinders.
De andere kant is nu getooid met de ‘zaadkorfjes’ van het uitgebloeide
akkeronkruid : de bolderik. Maar er zijn reeds kapers op de kust : de
bergbasterdwederik (Epilobium montanum) staat te pronken met haar roze
bloempjes. Ze lijkt op een kleine versie van het harig wilgenroosje (Epilobium
hirsutum) met haar zachtbehaarde bladeren. Na de bloei produceert ze lange
dunne doosvruchten met pluizige zaden die gemakkelijk door de wind verspreid
worden.
Na de grote witte kaarsen in de lente rijpen nu in de zomer de kastanjes.
Binnenkort, in de herfst, is het feest onder de boom. De stekelige bolsters, wat
viltig vanbinnen, splijten open en wat is er mooier dan zo’n glanzende kastanje. In
één bolster kunnen er wel drie zitten.
Zelfs in de winter is een paardekastanje makkelijk te herkennen aan zijn grote
kleverige knoppen. Met de bladeren is het wel anders gesteld : sedert enkele
jaren worden ze heel vroeg bruin en vallen af. De schuldige is de
wildepaardekastanjemineermot. De rupsjes van dit motje vreten het bladmoes
weg. Het blad krijgt bruine vlekken, sterft en valt voortijdig af. Ook de mooie rij
die één van de grenzen van de Bilt markeert is aangetast. De helft van de
bladeren is al bruin en verwelkt.
Als het weer droog blijft wordt het grasland binnenkort gemaaid. Het maaisel
wordt afgevoerd om de bodem te verarmen. Zo wordt het land teruggegeven aan
de natuur.
Langs de schaduwrijke bosrand groeit welig het groot heksenkruid (Circaea
lutetiana). Met haar vlezige witte wortels breidt het zich vlug uit. De piepkleine
witte bloemetjes lijken wel wat op mini orchideetjes. De zaaddoosjes zijn
26
behaard waardoor ze makkelijk vasthechten aan dierenvachten en kleding en zo
verspreid worden.
Het is nu ook de bloeitijd van de moesdistel (Cirsium oleraceum) en de
moerasspirea (Filipendula urmaria). Twee hoog oprijzende planten op vochtige
grond in het grasland en langsheen het pad.
De moesdistel is een geelbloeiende distelsoort. De geelgroene blaadjes omhullen
de bloemhoofdjes als een kool.
De moerasspirea is een hoge plant met witte fijne bloementrossen die naar
amandel geuren. Ze houdt van natte voeten zoals haar naam al aangeeft.
In de schaduw kleuren de gele bloemhoofdjes van het klein springzaad
(Impatiens parviflora). Deze invasieve plant – ze komt oorspronkelijk uit de
Hymalaya – is vooral bekend voor het springmechanisme van de zaaddoosjes. Als
ze rijp zijn knallen ze open als een veer en de zaadjes springen als duveltjes uit
een doosje tot wel 3 m ver !
Een grote forse bloeier is de berenklauw (Heracleum sphondylium) met haar
stevig enkel geveerd blad en witte bolvormige bloemschermen.
Het bijenweitje heeft ook een ander kleedje.
Het koolzaad, de phacelia congesta en het komkommerkruid zijn uitgebloeid en
staan vol overrijp zaad voor volgend jaar. Het perzikkruid (Polygonum persicaria)
heeft het overgenomen tezamen met enkele goudsbloemen (Calendula
officinalis).
Op 31 juli is het dan eindelijk zover : het grasland is gemaaid. Na de overvloed
van de voorbije weken oogt de nu kale vlakte leeg en een beetje verlaten.
Het is er onnatuurlijk stil na de parade van insecten, vlinders, kevertjes en
wuivende grasaren.
Maar toch laat de natuur zich niet temmen, na een fikse regenbui piepen de
eerste groene grassprietjes alweer tussen de bruine stoppels.
Volgend jaar is nog heerlijk ver weg. Nu is er alleen maar overvloed, warmte, af
en toe een weldoende bui en veel tijd om nog te genieten.
En dat is juist wat juli zo heerlijk maakt.
.
27
AUGUSTUS
In deze maand komen al je zintuigen aan bod in de nazomerse overvloed.
De aarde slaat de zonnewarmte op en ligt te wachten op de rijpe zaden. De
pluisjes van de wilgenroosjes volgen de aanwijzingen van de wind.
Er fladderen nog veel vlinders : de wondermooie atalanta met zwart-wit tekening
en ingekleurd met warm oranje of het zandoogje, toffeebruin met oranje
vlekjes. Vlinders zijn onbegrijpelijk mooi. De ontwerptekening is perfect en het
is dus geen wonder dat ze alleen van de godendrank nectar leven.
De avonden worden alweer korter en de schemering valt sneller.
De sprinkhanen zingen en sjirpen hun concerten.
De eikels zijn al goed zichtbaar in hun lichtbruine dopjes.
Augustus is een voldane maand.
In augustus is alles zoals het is.
Op 10/08 geef ik mijn stagewandeling.
Hieronder volgt een verslag :
Samenkomst aan de hoofdingang van de Plantentuin om 13.45 u.
Duur van de wandeling : van 14.00 u tot 16.00 u
Welkomwoord en voorstellen van dr. Gert Ausloos (mijn mentor en evaluator van
de wandeling)
10 minuutjes wandelen naar start van het eigenlijke parcours van de wandeling.
Aan de Seefhoek bij de ingang van de Bilt staat een kaart met daarop de
situering van het gebied.
Wild bloemenweitje : uitleg over de bloeiende planten
Wandeling door het bosgedeelte
Tonen van de planten, struiken en bomen
Uitleg verschil tussen adventieve en invasieve planten en struiken
28
Brandnetel : waardeplant voor de vlinders, tonen van de verschillende soorten op
de kaart
Waardeplant voor de rups en voedselplant voor de vlinder : uitleg
Observatie van de bloeiende schaduwplanten
Open plek : kans voor ontkiemende jonge boompjes – welke soorten ?
Aanwijzen beek/moeras
Terug via de asfaltweg naar de Seefhoek
Einde eerste gedeelte van de wandeling
Bijenkasten en bloemenweide
Uitleg over het bijenvolk en bloeiende éénjarigen
Tweede deel van de wandeling langsheen de dode boomstronken
Uitleg over de mossen
Zwammen : verschil tussen mycorhyzza en saprofyten uitleggen
Belang aantonen van paddestoelen voor het ecosysteem
Braambol bekijken met uitleg
In het grasland verschil tonen tussen grote lisdodde en kleine lisdodde, verschil
tussen berenklauw en engelwortel uitleggen
Uitleg over de waterhuishouding en orchideeën
Vervolg van de wandeling via pad
Uitleg over de klimop in de bomen
Belang van de takkenhagen - uitleg deelname aan de beheersactiviteit :
verwijderen van de invasieve soorten
Vervolg van het parcours naar het graspad in het grasland
Uitleg maaibeheer
Observatie ruwe berk – uitleg vliegenzwam
Onder de zomereik : uitleg over de gallen, insecten, verschil aantonen tussen
zomer en wintereik
We wandelen verder langsheen taxus en hulst met uitleg
Begrenzing van de Bilt met wilde paardekastanjes
Opmerken van de bruine bladeren en uitleg over de oorzaak :
wildepaardekastanjemineermot
Via het asfaltpad terug naar de Seefhoek
EINDE VAN DE WANDELING ROND 16.00 U
Dankwoord en uitnodiging voor een drankje in de oranjerie van de Plantentuin
29
SEPTEMBER
Een mooie septembermaand is de kroon op de zomer.
Ik biecht het maar op, ik heb een voorkeur voor september. De aarde geeft de
opgeslagen warmte af. September strooit royaal met bessen, noten en bottels.
De kleuren beginnen te vlammen maar toch is er al een tikkeltje droefheid in de
natuur.
De hazelaar draagt al zijn groengekraagde vruchten. In de vochtige ochtendkilte
hebben de spinnewebben zich laten versieren met fijne druppeltjes die fonkelen
als diamant. Zou iedere spin een eigen webpatroon hebben ? De meeste mensen
griezelen van spinnen maar ze vangen dezelfde veelpotertjes waar wij fanatiek
met de vliegenmepper achteraanhollen. En spinnen doen ook verantwoord mee aan
de recycling ! Oude webben worden opnieuw opgegeten om er weer nieuwe van te
kunnen maken. Een beter milieu begint bij jezelf.
Het bloemenweitje bij de bijenkasten is gemaaid. Het is er nu onnatuurlijk stil.
Ik mis het gezoem van de vele bijen en hommels..
Het is nu één maand geleden dat het grasland gemaaid is, en na de dorre stoppels
is er nu opnieuw een mooie groene vlakte.
De wilde paardekastanjes zijn al helemaal van hun bladerdak ontdaan : de
aangetaste bladeren aangevreten door de mineermot zijn allemaal afgevallen.
Enkele prille exemplaren van de vliegenzwamkolonie aan de voet van de grote
ruwe berk rijzen op uit de grond.
Telkens van een andere tak dwarrelen er blaadjes en honderden zaadjes naar
beneden. Een zuchtje wind zal de rest doen en dan staat de berk er weer kaal
bij. De berken zijn de eerste bomen (of moet ik zeggen tweede door de schuld
van dat onooglijke motje) die hun blad laten vallen.
Gelukkig doet de eik er langer over, want ik heb nog helemaal geen zin om
afscheid te nemen van de zomer !
30
De hele zomer heb ik van de bomen genoten : van hun schaduw als het warm was,
van hun mooie frisgroene blaadjes, bloemen, vruchten en van hun mooie
silhouetten…
De hazelaar, die deze zomer honderden noten gaf aan muis en mens.
De eik die zoveel eikels heeft dat de Vlaamse gaaien en eekhoorns er nog weken
zoet mee zijn.
De berk met zijn katjes.
Ook het dorre blad is weer voedsel voor de bodem. Wat een eten zit er aan zo’n
boom. En de knoppen voor volgend voorjaar zie je ook al zitten.
De eerste kastanjes worden ons aangeboden op een schaaltje doordat de
kwetsbare schil door zijn val openbarst.
Sommige dagen zijn kleddernat maar we kunnen nog hopen op warme
nazomerdagen en dat idee verwarmt !
Om langdurig van licht en zon te kunnen genieten hebben we een zachte
buitentemperatuur nodig. En daarin kan september meester zijn.
Ik probeer zoveel mogelijk zonnewarmte in mijn eigen lijf op te slaan.
September maakt me tevreden en rustig.
31
OKTOBER
De laatste akte van het grote theaterstuk “zonnewarmte” wordt in oktober
gespeeld.
Het mooie lage licht, de nevels, de heerlijke geuren van vochtig mos, blad en
paddestoelen….dat is oktober !
Ook het geluid is speciaal : bladeren vallen, dwarrelen, ritselen en de druppels
tikken. Zo’n verstilde herfstdag is een cadeautje.
De grote familie ‘paddestoel’ kent vele persoonlijkheden. Op de paadjes tussen
de bladeren, op de dode takken en boomstronken, in de rulle aarde…. Ze schieten
met hele groepen of als solitaire schoonheid omhoog. Daarbij duwen ze alles wat
hen bij het opkomen in de weg staat mee omhoog. Sommigen zijn bijna
doorzichtig en als de zon hen raakt laten ze hun schoonheid zien waarvoor ik
mijn adem inhoud.
Maar mijn grote favoriet is de knalrode vliegenzwam die nu te pronken staat
rondom de ruwe berken op het grasland. Waarschijnlijk spelen de oude kabouter
en sprookjesverhalen waarin hij een grote rol speelt, nog steeds door mijn hoofd.
Vliegenzwammen passen ook qua kleur prima bij kaboutermutsen.
De witte vlokjes op de hoed zijn restanten van het algeheel omhullend vlies
waaruit de paddestoel te voorschijn komt.
Of de vliegenzwam iets te maken heeft met de vliegen is niet helemaal duidelijk.
Het is in ieder geval mogelijk om met een extract ervan vliegen om zeep te
helpen. Maar het kan ook zijn dat het vliegen meer te maken heeft met de
waanvoorstellingen, want na een paar hapjes van deze giftige paddestoel
gebeuren er de vreemdste dingen. Het gif tast het zenuwstelsel aan. De
grootste concentratie van het gif zit vlak onder de hoedhuid en als het gedroogd
is werkt het nog vijfmaal zo sterk.
Enkele bijen zijn terug actief vandaag maar het is warmer (17°). Enkele
éénjarigen wagen zich aan een enkele late bloei, de allerlaatste sterretjes van
het komkommerkruid en het feloranje van de laatste goudsbloemen.
Nabij de Seefhoek wachten de rozetten van de tweejarigen voor volgend jaar
geduldig hun beurt af.
Veelkleurige slakkenhuisjes, netjes afgesloten met een taaie slijmlaag, reeds in
winterslaap…
Hoog in de lucht vliegen de ganzen in V-formatie. Ze kwekken honderduit bij hun
vlucht en kondigen de vorst uit het hoge noorden aan en vliegen snel zuidwaarts
om hem voor te blijven. Het is nu echt herfst !
In de herfst schakelt de allesetende Vlaamse gaai over op het eikeldieet. Hij
plukt en raapt ze niet alleen om zijn directe honger te stillen maar hij legt er
zijn wintervoorraad van aan. Eikeltjes voor de dorst !
32
Eén gaai verstopt wel zo’n 2000 à 4000 eikels. Weg van de ouderboom, her en
der, één voor één.
Hij maakt met zijn snavel een gaatje in de grond en stopt de eikel erin. Met zijn
snavel tikt hij hem nog dieper en dan maakt hij het gaatje weer dicht met aarde
en heel zorgvuldig dekt hij alles nog eens toe met dor blad. In zijn keelzak kan
hij wel 4 à 5 eikels vervoeren. De laatste gaat in zijn snavel mee. Slechts een
klein deel van de verstopte eikels eet hij de komende maanden op.
De rest mag eikenboom worden.
De wind draait nu steeds vaker naar noordelijke richting.
Het is nu eind oktober en het is echt herfst.
De bomen wapperen met hun fantastisch verkleurde bladeren, ik hamster nog
wat kleur, raap nog wat takjes, eikeltjes en loop met een mandje vol
herfstschatten naar huis.
33
NOVEMBER
In de zomer zie ik altijd op tegen de herfst.
Dan ben ik vergeten hoe mooi het licht is in november, hoe rijk het geurt. Hoe
heerlijk stil het dan kan zijn. Als het windstil is hoor je de druppels van de kale
takken vallen, hoor je ieder blaadje dat naar beneden dwarrelt zacht landen op
de duizenden die hem voor waren.
Heerlijke herfststormen, die je laten voelen hoe klein je eigenlijk bent… en
zeker niet de baas !
Eigenlijk ben ik nog niet helemaal klaar voor de winter.
De herfst schilderde zo rijk, zo bont. En ook al bloeit er niks meer, de
herfstbladeren namen het over en zorgden toch elke keer voor nieuwe kleuren en
verrassingen. Bij iedere windvlaag weer een beetje anders neergelegd.
Nu de andere bomen kaalgeplukt zijn valt de groenblijvende taxus (Taxus
baccata) des te meer op. Het woord Taxus komt van het Griekse Toxon wat
‘boog’ betekent. Bij de Kelten was deze boom heilig en werd vaak gebruikt als
vergaderplaats onder de wintergroene twijgen met zachte naalden.
In de Middeleeuwen werd zijn buigzaam hout omgevormd tot handboog. Deze
boom kan heel oud worden (tot 2000j) en tot 20 m hoog groeien. Het is een
tweehuizige boom, de mannelijke en vrouwelijke bloemen groeien aan aparte
bomen. In maart rijpt het geelkleurig stuifmeel. De vrouwelijke bloemen zijn
groen en peervormig en ondergaan na de bevruchting een merkwaardige
verandering die tegen september goed zichtbaar wordt. De vrouwelijke bloem is
een zaadje geworden en heeft een vleesachtig omhulsel, een schijnvrucht,
gekregen. De kleur is rood en is eetbaar. Schors, naalden en pitten zijn echter
giftig ! Vandaar de naam venijnboom. De vogels eten de schijnvruchten met de
giftige pit die ze door middel van vogelpoep verspreiden.
Ook de hulst (Ilex aquifolium) is met zijn altijdgroene stekelige blad een
opvallend silhouet in het winterse landschap.
We kennen de hulst meestal van de hulsttakjes als versiering rond Kerstmis
maar eigenlijk kan de hulst uitgroeien tot een 20 m hoge kegelvormige boom. Het
is een tweehuizige boom en alleen de vrouwelijke hulst draagt in de herfst en de
winter rode bessen. Mannelijke en vrouwelijke bloemen zijn op het eerste zicht
gelijk maar de mannelijke hebben een groene stamper en de vrouwelijke alleen
vier meeldraden. Opmerkelijk is ook dat een oudere boom ronde bladeren
ontwikkelt, zonder stekels.
De zon staat nu te ver weg om ons te verwarmen en als ik buiten ben moet ikzelf
voor de beweging zorgen die me warm kan houden.
Alleen het weer wisselt af, verder lijkt alles in de natuur nu stil te staan.
34
Nawoord
“Er is grote natuur en kleine natuur
Grote natuur = een besneeuwde bergtop, het regenwoud,
een kudde olifanten….
Kleine natuur = de Bilt, een gebied dat de kosmos is voor
een bosmuis…
Toch is de grote natuur in evenwicht dank zij de kleine
natuur.
De bosmuis is even belangrijk als de olifant.
Niemand is er zomaar, iedereen en alles is belangrijk.
Want de kleine natuur = de grote natuur !”
35
Er groeit iets in Meise !
3.8. De Ardense dravik
Een mooie afsluiter van de wandeling is het verhaal van de Ardense dravik
(Bromus bromoideus). Deze grassoort kwam enkel voor op Belgisch
grondgebied, zo’n plant noemen we een endeem. Het was samen met beklierd
huislook (Sempervivum funckii var. aqualiense) alles wat we aan endemen
hadden in ons land. Vroeger was de soort enkel te vinden in kalkgraslanden
en speltakkers in de
provincies Luik en
Luxemburg. Ze
kwam voor rond
Rochefort en
Beauraing maar
vooral rondom het
stadje Comblain-auPont, waar de soort
in 1821 ontdekt
werd. Als enige unieke of
endemische soort van België
sierde een afbeelding van dit
grasje verschillende covers van de
Flora van België. In de tweede
helft van de 19e eeuw werden de
landbouwmethodes intensiever, de
speltteelt verdween en de soort
begon achteruit te gaan. De plant
werd na 1935 nooit meer in het
wild gezien. Gelukkig waren er nog
zaden in onze zadenbank en die
werden in 2006 tot kiemen
gebracht opgekweekt en hier
uitgezaaid, zodat we opnieuw vele
zaden hebben voor de toekomst.
4 Locaties:
1) Onthaal Hoofdingang
2) Herbariumgebouw:
wetenschappelijk
onderzoek
3) Grimbergse Dreef
4) Kasteelvijver
5) Machoechel
6) Fruticetum
7) Wild Meise
8) Ardense dravik aan
schuilhuisje de Seefhoek
Na afloop terugkeren naar
Tuinwinkel (Pachthof en daar
afscheid nemen van de groep!)
Nationale Plantentuin van België
Domein van Bouchout
 02 260 09 70
 [email protected]
Nieuwelaan 38
1860 Meise
 www.plantentuinmeise.be
Download