Het jachtbedrijf met de stootvogel in Waalre en

advertisement
Bronnen:
-Verster van Wulvenhorst, A.H., Geschiedkundige aant ekeningen over het
Jagtwezen sedert de vroegste tijden (1840 Amst erdam), p. 1-191.
-Coveli rs, L., Valkerij en Valkeniers van Arendonk (1950 Ar endonk) [allen
bekende namen uit de Ar endonkse valkerij].
-A.R.A. Archief Staten Generaal, inv. nr. 3286, Resolutie d.d. 15 juli 1672.
-Idem, Resolutie d.d. 27 september 1694.
-dem, inv. nr. 12548.422, d.d. 21 september 1666.
-Onder Teuten verstaan we marskramers/kleinhandelaren in bijvoor beeld
mensenhaar, koperwerk (ketels), glaswerk, kant, textiel en manufactur en. In
veel gevallen beheersten zij tevens een ambacht en boden daarvan hun diensten
aan, bijvoorbeel d het reparer en van ket els.
Literatuur:
-Bijnen, J.F.C.M., Genealogie Bijnen, van Waelre’s aerdt (5e dr uk, 2007
Veldhoven), p. 20-34.
-Dam, J.H., Het Jacht bedrijf in Nederland en West-Europa (1953 Haarlem).
-Gerven, J.M. van, en Kersten, H.E.F.M., Het Cultuur Historisch Museum te
Valkenswaard (1995 Valkenswaard).
-Goris, J., Aloude valkerij in de Kempen en aan de vorstelijke hoven (1966
Arendonk).
-Hagen, J.W., Keizerlijke valkeniers uit Eersel en omgeving als dienstweigeraars,
in: Spoorenberg, J., e.a., Eersel Duizel Hapert, Drie Zaligheden (1989 Hapert) p.
139-145.
-Knippenber g, W.H.Th., De Teut en, Buitengaanders van de Kempen (1974
Eindhoven). Uitgave: Stichting Brabants Heem: Kultuur historische Verkenningen
in de Kempen, V.
-Lacroix, P., Moeurs, Usages et costumes au Moyen Age (1872 Paris).
-Oorschot, J.M.P., van, Vorstelijke Vliegers en Valkenswaardse Valkeniers
sedert de zeventiende eeuw. (1974 Tilburg) p. 188-190.
-Servaes van Rooyen, A.J., Iets over de valkenvangst in de 17de eeuw. In: Album
der Natuur, (1897 Haarlem).
-Swaen, A.E.H., De Valkerij in de Nederlanden (1937 Zutphen, her druk s.a.).
-Wall, J.W.M. van de, D e valkerij op het Loo, The Royal Loo Hawking Club 18391855 (1986 Haarlem).
Het jachtbedrijf met de stootvogel in Waalre en
omgeving (16e-18e eeuw)
Auteur:
Jacq. Bijnen
Lay-out:
Joop van Appeldorn
Uitgave van:
Heemkundekring Weerderheem
Maart
2009
32
Heemkundekring Weer der heem
Een valk stijgt ten hemel met de snelheid van een gebed
En daalt met de snelheid van het noodlot
(Arabisch gezegde)
Dit artikel is integraal overgenomen uit de genealogie van de
familie Bijnen. Vele leden van dit, vanaf het midden van de 15e
eeuw, uit Waalre stammende geslacht beoefenden de valkerij in
al haar vormen. Uiteraard lopen er zo hier en daar ook ‘lijntjes’
naar Valkenswaard.
Ontstaan van de valkerij in de Kempen
De jacht op levende buit als voedsel is zo oud als de mens zelf.
Om zijn doel te bereiken heeft hij de ingeboren jachtdrift van
het dier aangewend tot eigen voordeel. In het jagen met
‘roofvogels’ (stootvogels) benut de mens het jachtinstinct van
deze dieren aanvankelijk tot zijn voordeel en in later stadium tot
zijn genoegen.
De passie voor de jacht
met vogels ligt in de
kunst om de moed,
kracht
en
snelheid,
alsmede de scherpte van
gezicht
van
de
stootvogel zodanig onder
controle te hebben en te
leiden dat men op een
bepaald tijdstip zijn
vlucht op een vrije prooi
in de vrije natuur kan
laten uitvoeren. De tekening hierboven betreft de jagende Genghis Khan
met een witte valk die zijn krijgshaftighei d en moed symboliseert.
2
Heemkundekring Weer der heem
Tussen 1705 en 1800 werden in het gebied tussen Hannover,
Lüneburg en Bremen 624.087 dode roofvogels gemeld. Nederland
had zijn systeem van premietoekenning geregeld bij de jachtwet
van 1 juli 1852. Omstreeks 1980 was de valk in de vrije natuur
vrijwel uitgestorven. Jagers met het geweer - maar ook
landbouwgiften - waren hem bijna fataal.
Over het nut en de schadelijkheid van de stootvogels heeft men
tegenwoordig een andere opvatting en ziet men in dat met een
bepaald aantal in de vrije natuur het biologisch evenwicht mede
in stand wordt gehouden. Door fokprogramma’s in Duitsland en
Noord-Amerika, onder andere met behulp van broedmachines en
het uitzetten van deze valken in natuurgebieden, neemt hun
aantal weer toe.
In onze naaste omgeving zijn valkeniers verenigd in het
’Nederland Valkeniersverbond Adriaan Mollen’. Per 1 april 2002
heeft Nederland een nieuwe Flora- en Faunawet. Hierin worden
de
jachtmogelijkheden
sterk
beperkt.
Het
aantal
vergunninghouders om met een stootvogel te jagen is gelimiteerd
op tweehonderd. De geschiedenis van de valkerij uit de
hoogtijdagen is te bezichtigen in enkele plaatselijke musea:
Museum Taxandria te Turnhout, waarin een Jachtkamer is
ingericht; Cultuurhistorisch Museum te Valkenswaard, dat het
Nederlands Valkerij Museum herbergt; Heem Museum ALS ICE
CAN te Arendonk, met een afdeling over de Arendonkse
valkerijgeschiedenis.
Een indruk van de pracht en praal aan de vorstenhoven (en
waartoe verknochtheid, passie en verhevenheid kunnen leiden) is
thans nog te aanschouwen in het Slot Augustusburg in Brühl en in
het daarbij behorende jachtslot Falkenlust.
Heemkundekring Weer der heem
31
De laatste verlening bestreek de periode 1750-1756. Nadien
vernamen we niets meer over dit vangprivilege.
Na een korte opleving in Frankrijk en Engeland blies koning
Willem III de valkerij in ons land nog even nieuw leven in door de
oprichting van The Royal Loo Hawking Club. Gejaagd werd op de
terreinen van paleis Het Loo, maar in 1852 werd al niet meer
gevlogen.
Door de hoge kosten was de ’club’ genoodzaakt haar activiteiten
te beëindigen.
Als laatste valkenier voor de
roemruchte
Valkenswaardse
bloeiperiode wordt algemeen
Karel Mollen - zoon van de
(gepensioneerde)
koninklijke
valkenier Adriaan Mollen geëerd. Karel hield zich vrijwel
uitsluitend bezig met het
vervaardigen van fournituren
(huiven, bellen, handschoenen
en
langveters)
voor
het
vluchtbedrijf; hij overleed in
1935.
Karel Mollen 1909
Tegenwoordige stand van zaken
Eind 18e eeuw stond er een flinke premie op het doden van de
valk, omdat deze ’roofvogel’ tot het zogenaamde schadelijk wild
werd gerekend. Dit ’schadelijk gedierte’ werd gezien als een
concurrent, dat zich voedde met dieren, die de mens als zijn
eigendom beschouwde.
30
Heemkundekring Weer der heem
De oudste overleveringen situeren de oorsprong van de valkerij in
Centraal Azië bij de Chinese Hia-Dynastie (2205-1706 voor
Christus).
Omstreeks 1200 voor Christus wordt een reliëf van een
Egyptische valk in zandsteen gedateerd. Onder andere de
Egyptenaren vereerden de vogel als zijnde heilig. Voor hen was
de hoog in de hemel zwevende valk bij uitstek een
verschijningsvorm van het goddelijke. Bronzen valkenbeeldjes
werden door particulieren in de tempel opgesteld als teken van
eerbied en in de hoop daardoor goddelijke bescherming te
verkrijgen.
Deze afbeel dingen van bronzen valkenbeeldjes uit de bloeitijd van de
Egyptische valkenerediensten stammen uit de periode van 700 en 300 voor
Christus
Uit omstreeks 350 na Christus stamt de eerste betrouwbare
mededeling over de valkerij in West Europa. Rond 600 is de jacht
met de valk een geliefde sport bij adel en geestelijkheid.
Heemkundekring Weer der heem
3
In het licht van de gestegen belangstelling voor het spel met de
valk stelde de Duitse
keizer
Frederik
II
(1194-1250) – zelf een
gepassioneerd valkenier
– een manuscript op,
waarin hij zowel de
vogels zelf als de
vangwijze
en
de
verzorging
ervan
beschreef.
Hier zien we keizer Frederik II met zijn valkenier.
Zij hadden gereisd, gezien en gehoord, mensenkennis opgedaan,
maatschappelijke verhoudingen leren beoordelen; het waren
beschaafde mannen onder hun eenvoudige medeburgers. Zij
konden hun kinderen laten studeren, bijvoorbeeld aan de
universiteit te Leuven (priester, arts) en brachten hun
ongehuwde dochters onder in een begijnhof (Leuven, Turnhout).
Ongetwijfeld hebben de valkeniers een voorname rol gespeeld in
de plaatselijke samenleving en hun sociaal-economische betekenis
is zeer groot geweest.
Het einde
In de tweede helft van de middeleeuwen is de jacht met de valk
boven alle andere vormen van jacht geëvalueerd tot een symbool
om de voorname positie van vorsten, adel en geestelijkheid in de
westerse wereld te benadrukken.
Met de valk op
eendenjacht.
Mozaïek uit de
vierde
eeuw,
opgegraven
in
Argos, een van de
oudste
afbeeldingen van
de valkerij in
Europa.
4
Heemkundekring Weer der heem
Eind 17e eeuw verkeerde de valkerij aan het Spaanse hof in een
crisis. Ongetwijfeld waren de hoge oplopende oorlogskosten
hiervoor een niet onbelangrijke oorzaak. Gedurende de hele 18e
eeuw zette de teloorgang van het valkenspel zich ook aan de
andere Europese hoven in. De ontwikkeling van het jachtgeweer
en de onrust als gevolg van de Franse Omwenteling hebben het
eind verhaast. Daarbij vormden de hoge kosten en de naar
verhouding geringe opbrengst eveneens factoren, waardoor de
interesse en de belangstelling afnam.
De laatste concrete gegevens betreffende valkeniers van de
familie Bijnen komen tot ons uit een serie aanvragen, gebaseerd
op een privilege om de nodige vanghutten te mogen houden op een
locatie, gelegen in de mark Witten op ’t Veen in de buurt van het
Hoetmeer en Herlaar (en de marken Halen en Hijcken) in de
provincie Drente (Z-O van Assen). In 1679 was aan Peter
Laurens Bijnen dit privilege verleend. Nadien refereerden zijn
zonen Theodorus en Jacobus (valkeniers bij de koning van Pruisen
en markgraaf van Brandenburg) in verzoeken om deze concessie
te continueren - telkens voor een periode van zes jaar - hieraan.
Heemkundekring Weer der heem
29
Als handelaar/winkelier
Door hun reizen en contacten met kooplieden (bijvoorbeeld
Teuten) en andere personen maakten verschillende valkeniers van
de gelegenheid gebruik om naast hun valkerijactiviteit een handel
op te zetten. Handelen hadden de valkeniers al geleerd bij het
verkopen en doorverkopen van de gevangen en afgerichte vogels.
De handeldrijvende valkenier onttrok zich ook buiten het jachtof vangseizoenen aan het oude beroep van landbouwer op de
Kempische zandgronden en veeteelt en ging geheel het jaar door
met in- en verkopen van waren. In het algemeen bestond deze
’nevenhandel’ uit textiel (laken en linnen) en er werd voornamelijk
gedreven op Engeland en Duitsland.
Deze buitenshuis uitgevoerde handel mondde vaak ook uit in
kleinhandel aan huis, bijvoorbeeld in garens, stoffen en
fournituren. Een huiswinkel werd bij afwezigheid van de valkenier
door zijn echtgenote behartigd.
Als herbergier/brouwer
Menig persoon, die zich met de valkerij bezighield, dreef in zijn
woonplaats een herberg en het benodigde bier werd doorgaans
aan huis in eigen beheer gebrouwen.
Zo droeg de uitspanning van Jasper Laureijsz. Bijnen te Waalre,
tweede helft 17e eeuw, de veelbelovende naam ’De Valck’.
Hendrik Jacob Bijnen baatte te Valkenswaard 17e-18e eeuw, een
herberg uit, eveneens ’de Valck’ geheten.
Plaats in de samenleving
Onder de medeburgers waren de valkeniers door hun stoffelijke
welstand, vrucht van hun beroep, hun persoonlijke
hoedanigheden, waaruit eerbied en achting groeiden, zeer
geziene en vooraanstaande personen.
28
Heemkundekring Weer der heem
Mede door toedoen van Maria van Bourgondië (1457-1482),
dochter van Karel de Stoute en landvoogdes van de Nederlanden,
vestigde zich in de 16e eeuw de faam van de Brabantse valkerij
aan de West Europese hoven. Maria was vaak te vinden op haar
kasteel te Turnhout en ze hield zich vooral bezig met de jacht en
met de rechtspraak hiervan.
Maria van Bourgondië huwde met de Habsburger en latere keizer
Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519). Evenals Maria was hij
een hartstochtelijk jager (hij liet zelfs een handschrift na, dat
over valkerij handelt). Na het vroegtijdig overlijden van zijn
vrouw stuurde hij in 1510 zijn oppervalkenier Simon Hagenauer
naar Turnhout om toezicht te houden op het jachtdomein.
(Opvolgster van Maria als landvoogdes over de Nederlanden werd
Margaretha van Oostenrijk, tot 1530). Vervolgens – onder het
regentschap
van Maria van
Hongarije, zus
van
keizer
Karel V (en
opvolgster van
Margaretha) –
beleefde
de
jacht in de
Nederlanden
een
nooit
gekende bloei.
Zij had een passie voor de jacht en verbleef vaak – ook voor
langere periodes – op het kasteel te Turnhout. In 1543 werd zij
door Karel V benoemd tot opperjachtmeesteres van Brabant.
Heemkundekring Weer der heem
5
Dankzij haar werd Turnhout het centrum van de valkerij (voor
alles wat toentertijd in noord en zuid naam en rang had). De
valkeniers uit Turnhout en omgeving leverden hun vogels aan de
hele West Europese adel.
Zij beheersten als geen ander de hoge kunst van dressuur en
traditie om de vogels geschikt te maken voor de jacht.
Na het vertrek van Maria uit Turnhout (1556) bleef tot in de 17e
eeuw de jacht een hoofdmotief voor (de belangstelling voor)
Turnhout. Onder meer Frederik Hendrik, zijn broer Philips
Willem (1612) en zijn vrouw Amalia van Solms (1649) namen deel
aan valkenjachten
in Turnhout en
Arendonk.
De
gegevens
over
jaarlijks
te
houden
jachten
strekken
tot
1682. Omstreeks
die tijd kwam er
een eind aan het
glorietijdperk
voor
deze
Kempische stad.
Als ’bankiers’
Een ander aspect van de valkenier was, dat hij vaak fungeerde als
’bank van lening’ voor de lokale bevolking. Door zijn
werkzaamheden aan de hoven en bij de vooraanstaande personen
van die tijd kwam hij in contact met een ander sociaal en
maatschappelijk milieu dan de meeste inwoners van zijn
woonplaats. Zijn diensten, vogels en toebehoren werden
’verrekend’ in klinkende munt.
Financieel ging het de valkenier voor de wind, dit in tegenstelling
tot de overwegend agrarische bevolking van het dorp, waartoe hij
behoorde en waar de ruilhandel nog steeds bestond, doordat er
weinig geld in omloop was. In de tweede helft van de 17e en
eerste helft van de 18e eeuw zaten veel dorpsbesturen voor
schier onoplosbare financiële problemen. De voortdurende
oorlogen en zware schattingen en het stijgend aantal bedeelden
in een slechte economische situatie dwongen de bestuurders tot
het aangaan van leningen om aan hun verplichtingen te kunnen
voldoen. Het kapitaal dat een aantal valkeniers zich verworven
had, bracht hierin uitkomst. In eigen woonplaats, maar ook in de
omliggende dorpen, verstrekte de valkeniers leningen. Niet alleen
aan gemeenten werd geleend, ook tussen particulier en valkenier
vonden transacties plaats. Tevens probeerden de valkeniers hun
risico te spreiden door aankopen van onroerend goed en het
verstrekken van leningen. Door deze activiteiten fungeerden zij
vaak als bankier en handelaar in onroerend goed.
Gebrandschilderd
raam in het kasteel du
Four
te
Retie,
voorstellende
Maxi miliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië op valkenjacht.
In 1675 verstrekte Sr. Laureijs Bijnen, Mr. valkenier en
medeschepen, aan het corpus van Valkenswaard 7000 gulden ten
behoeve van het dorp of de gemeente. Zijn zoon Huybert liet na
zijn dood in 1732 tweeënveertig obligaties na met een totale
waarde van bijna 50.000 gulden. (Deze familie Bijnen woont in de
grote en kleine Leijenhuijsinge.)
Heemkundekring Weer der heem
Heemkundekring Weer der heem
6
27
Ook als lid van het schepencollege, waarvan valkeniers vaak deel
uitmaakten, is een geval bekend: het ging hierbij niet om
inwilliging van een verzoek, maar om een weigering nog langer een
functie uit te voeren. In 1666 had Laureijs Jacob Bijnen, inwoner
van Valkenswaard, het dorpsbestuur al meerdere malen verzocht
om als president van de schepenbank ontslagen te worden
vanwege zijn noodzakelijke absentie als oppervalkenier van de
hertog van Brunswijk.
Toen dat steeds maar weer opnieuw geweigerd werd, hakte hij de
knoop zelf door en weigerde ooit nog te compareren.
Het kwam ook voor dat een valkenier optrad als
vertegenwoordiger (representant) van het dorpsbestuur,
bijvoorbeeld in onderhandelingen met militaire aanvoerders,
commandanten van doortrekkende legereenheden, hogere
overheden of belastinggaarders. Een voorouder-valkenier, die in
deze kwaliteit bijzonder vaak optrad, was Jasper Bartholomeus
Bijnen. Namens het dorpsbestuur van Waalre ondernam hij
reizen, onder andere naar Bergen op Zoom (vrijpleiten van een
gegijzeld persoon in 1590), naar Holland (verzoek om
lastenvermindering
Waalre),
naar
Geertruidenberg
(onderhandelingen minder pioniers te leveren 1593-’94) en in
1612 een reeks onderhandelingen (i.v.m. kwijting belasting). In
1619 onderhandelde Jasper met de vertegenwoordiger van de
heer van Grobbendonck (ook een valkenier), gouverneur en
Spaans legerhoofdman, gelegerd in het garnizoen te
’s-Hertogenbosch. Tijdens het overleg stuurde Jasper een bode
naar Waalre om er een havik-tarsel op te halen als geschenk voor
de heer van Grobbendonck. Tijdens onderhandelingen met een
legereenheid, die in Valkenswaard bivakkeerde, werd in 1620 een
havik geschonken.
26
Heemkundekring Weer der heem
Het vaandel van het verstaan van de kunst valken te vangen en te
trainen voor de jacht zou overgaan naar de Noord-Brabantse
Kempen, waarvan Valkenswaard het bolwerk en eind 18e- begin 19e
eeuw het eindpunt van de West Europese hofvalkerij in het
algemeen werd.
Rechtspraak
Dat het zwaartepunt van de valkerij destijds (14e en 15e eeuw) in
de Antwerpse en Noord-Brabantse Kempen lag, valt op te maken
uit de oprichting van een arbitragehof – Valkhof genoemd – voor
de jacht met de vogel. Dit in circa 1410 te Turnhout ingestelde
gerecht
wordt
toegeschreven
aan
hertog
Antoon
van
Bourgondië. Valkeniers
konden aan dit hof, dat
enig in zijn soort was,
hun
onderlinge
geschillen
en
betwistingen
voorleggen.
De
rechtspraak van het
Valkhof steunde op het
gewoonterecht,
waarmede – met de
ongeschreven
wetten
ervan
–
alleen
valkeniers
vertrouwd
waren.
Koning Konrad, gevolgd door zijn valkenier.
Heemkundekring Weer der heem
7
Gebruiken en opvattingen bij de jacht.
De middeleeuwse adel koesterde zeer bijzondere opvattingen
omtrent de jacht, die zij met de hartstocht, passie en
vakmanschap bedreef. Het was beneden de adellijke waardigheid
het wild met pijl en boog, strikken of vallen te verschalken. Het
jachtbedrijf was pas edel als het wild door een confrontatie met
gelijksoortige werd overmeesterd: ‘haar met haar’ en ‘pluimen
met pluimen’
Afbeel ding van een ijzeren deur
uit omstreeks 1665 van het
Valkhof te Turnhout; boven
voorstellende de jacht ‘pluimen
met pluimen’, daaronder een
toespeling op de jacht ‘haar met
haar’.
Lopend wild kreeg af te
rekenen
met
de
hondenmeute; het vliegend
wild
vond
zijn
tegenstander
in
de
jachtvogel. De jacht met
de vogel noemde men,
indien
de
prooi
in
duikvlucht werd geslagen,
de ‘hoge vlucht’. Deze
jacht
was
het
spectaculairst en hiervoor zette men de valk in. Haviken en
sperwers daarentegen trachtten in horizontale vlucht hun prooi
te overmeesteren.; dit heette de ‘lage vlucht’.
8
Heemkundekring Weer der heem
De borgemeesters moesten namelijk met hun eigen vermogen
borg staan voor eventuele tekorten. De functie was dan ook niet
geliefd. Het was echter niet mogelijk een bestuursfunctie te
weigeren. Op weigering stonden hoge boetes.
Als burgers hebben de valkeniers zich niet onttrokken aan het
medebesturen van hun woonplaats (ofschoon in een aantal gevallen
een omgekeerd beeld ontstond). Vanwege verplichtingen in het
vluchtbedrijf voelden sommigen zich genoodzaakt zich in een
bestuursfunctie te laten vervangen door hun echtgenote of een
ander persoon.
Een opvallend verzoek om volledig te worden vrijgesteld van de
dorpsdiensten kwam van de in Eersel wonende Henrick Bijnen. In
1672 stuurde hij in zijn functie als weiman en valkenier van Zijne
Keizerlijke Majesteit te Wenen een rekest naar de StatenGeneraal met het verzoek om - indien hij belast zou worden met
het borgemeesterschap - van deze taak ontheven te worden.3) Als
reden voerde hij aan dat hij, geboren zijnde in Eersel en aldaar
nog steeds woonachtig, het merendeel van zijn tijd aan zijn
buitenlandse dienst moest wijden en dus veel weg was om in zijn
levensonderhoud te kunnen voorzien. De verkregen dispensatie
was nadien voor zijn zoon Dionysius aanleiding om eveneens een
verzoek tot vrijstelling in te dienen (werd gehonoreerd).
De onrust, die bij het dorpsbestuur tegen deze bijzondere
positie bestond, resulteerde in een besluit van de StatenGeneraal, waardoor personen, die in de dorpen van de Meierij
woonden en konden bewijzen dat ze valkenier in keizerlijke dienst
waren, niet tegen hun wil tot borgemeester aangesteld mochten
worden.
Heemkundekring Weer der heem
25
De gevangen vogel werd 4-5 dagen in volkomen duisternis
gehouden (gehuifd) en gedurende die tijd door een en dezelfde
persoon van aas voorzien, gestreeld en toegesproken. Hierna kon
het africhten beginnen, waarbij het aas (= voedsel) een
doorslaggevende rol vervulde. Het werd verstrekt als beloning om
de vogel onder invloed te brengen van en vertrouwd te maken met
de africhter. Eerst werd hem binnenshuis geleerd te vliegen op
het aas, vervolgens op een nagemaakte vogel en daarna
herhaalden deze oefeningen zich buiten,
aanvankelijk
aangelijnd en tenslotte in vrije vlucht. Na verloop van een dag of
vijf was de valk zeeg op de hand. Als beloning kreeg hij steeds
een stuk levend of gedood wild; soms mocht hij zijn gevangen
prooi behouden om te verslinden. Dit alles geschiedde volgens de
natuurwet (om de af te richten vogel door een zachte
behandeling en goede verzorging aan zijn verzorger te hechten).
Het zal duidelijk zijn dat daarbij geduld, geduld en nog eens
geduld moest worden opgebracht.
Het recht om te jagen met bijvoorbeeld de vogel was vrij. Dit
recht was geworteld in het oude volks- en gewoonterecht. Het
oudste jachtrecht was het recht van vrije jacht. De Brabanders
bezaten ook later, toen het jachtrecht in handen was gegeven
van grootgrondbezitters of als heerlijk recht was verleend aan
bepaalde personen, een nader omschreven jachtrecht om vrij te
jagen op ‘de kleine jacht’, met name hazen, vossen, konijnen en
alle gevogelte. Dit recht werd in 1356 erkend door hertog
Weceslaus en zijn echtgenote Johanna. Nog in 1773 verklaarden
Valkenswaardse valkeniers hierover dat binnen de heerlijkheid
Waalre en Valkenswaard nimmer een valkenier was belet om met
de vogel overal te mogen jagen, behalve in de zogenaamde vrije
waranden (= afgesloten jachtterreinen).
Het jachtseizoen viel van Sint-Jansdag (24 juni) tot SintMaartensdag (11 november).
Valkeniers in de lokale samenleving
Om een aanstelling tot Mr. valkenier aan een hof te verkrijgen
moest men schildboortig zijn, d.w.z. door geboorte gerechtigd
een schild te dragen of te voeren (= vier vrijgeboren bekende
grootouders kunnen aantonen) en te paard en schild en speer ten
strijde mogen trekken (dit is van ridderlijke, adellijke,
aanzienlijke afkomst zijn).
Dit getuigt van de hoge oudheid van het valkenierswezen.
Mogelijk moeten we in dit licht de verklaring ‘voer die gerechte
waerheit’ d.d. 16 juli 1568 – opgesteld en bezegeld door de
schepenen van Waalre en Valkenswaard – zien, waarin over de
(vijf) zonen van Ghysbrecht en Katheleijn werd verklaard dat het
hun wettige kinderen waren en geboren ‘in onsen dorpe’ (Waalre).
Als bestuurders
Voor tal van functies in het plaatselijk bestuur werd - al of niet
op vrijwillige basis - een beroep gedaan op personen, die voor het
vervullen van de beoogde functie capabel waren. Vooral het
beheer van de dorpsfinanciën - waarvoor borgemeesters werden
aangesteld - was een taak voor personen met kennis van
boekhouding en met vaardigheid in rekenen (denk maar aan het
omslachtig muntstelsel). Ook voor het innen van de
belastingpenningen was enige uitstraling van gezag onontbeerlijk.
Borgemeesters werden meestal voor één jaar benoemd, maar
herbenoemingen waren niet zeldzaam.
24
Heemkundekring Weer der heem
Valkeniers
Heemkundekring Weer der heem
9
De uitleg is, dat deze kinderen uit erkende (= vrije) ouders waren
geboren; de vrijheid van hun vader was genoegelijk bekend, want
in veel gevallen werd hij door de schepenen vermeld met vier
namen (patroniemen); Ghysbrecht (Bertel)meus Jannen Wouters.
De bezegeling van dit document steunt de veronderstelling dat
deze verklaring diende om elders (buitenland) te tonen voor het
verkrijgen van een aanstelling. Bij een benoeming in Frankrijk
gold het wettelijk vereiste dat de Mr. Valkenier van adel moest
zijn. Dit beletsel werd omzeild door toepassing van een decreet
van 1697, waarin iemand door zijn ambt aan het hof – voor de
duur van zijn ambt – werd geacht op persoonlijke titel tot de
adelstand te zijn verheven. De rang was die van schildknaap met
als titel jonkheer.
Vijfjarige
slechtvalk
strekt
zijn
vleugels
De
valkeniers en
hun helpers
werden ook
gestoken in
kleding
en
wel
(rok,
vest, broek, hoed en kousen) in de kleuren van het hof. De
meestervalkenier was verantwoordelijk voor de knechten en
jongens. Het stond hem vrij deze zo nodig zonder verlof van
bovenaf te straffen of namens de keurvorst te ontslaan.
10
Heemkundekring Weer der heem
Ten dienste van het vluchtbedrijf
De mannen in onze streek, die zich toelegden op het vangen en
africhten van de stootvogels, werden al snel gevraagd hun
diensten aan te wenden voor het verdere onderhoud van de
dieren en het vergezellen van hun opdrachtgevers tijdens de
jacht. De valkenjacht zelf was een elitaire en dus uitsluitend
vorstelijke aangelegenheid. Er ontwikkelde zich een afzonderlijk
beroep: een nieuwe klasse binnen de sociale context van de
streek. De omgang met de adelstand in een verre en nieuwe
omgeving tilde de valkeniers duidelijk uit boven de oude
dorpsgenoten en door hun financiële welstand kwamen zij meer
op hun eigen benen te staan. Zij hadden iets van de wereld
gezien,
mensenkennis
opgedaan
en
maatschappelijke
verhoudingen leren beoordelen. Het aanzien en de achting om hun
persoonlijke hoedanigheden en welstand, die het loon was van hun
werk, riep de valkeniers tot (bestuurlijke) functies binnen de
plaatselijke samenleving.
Africhten en opleiden van
de valk
De Kempenaars zijn eigenlijk
altijd
meer
vangers
en
africhters dan beoefenaars van
het ’jachtspel’ geweest. Het
zeeg (=tam, plooibaar) maken
van een vogel, die reeds op een
prooi heeft gevlogen, is vele
malen moeilijker dan het
’africhten’ van een uit het nest
geroofde jong.
Heemkundekring Weer der heem
23
Van de tak van Lauvreys en Henrick is bekend dat zij over een
periode van meer dan honderd jaar in dienst waren van het
vorstendom Brandenburg-Pruisen en de nakomelingen van Aert
waren ruim een eeuw onafgebroken verbonden aan het keizerlijk
hof te Laxenburg-Wenen. In Pruisische akten, die betrekking
hebben op deze valkerijactiviteiten, werd de naam Bijnen
geschreven als Bienen: in het Duits is dit gelijk aan Bijnen. In
Oostenrijkse stukken werd de naam geschreven als Bunnen.
Zoals we hiervoor reeds schetsten, bleef de streek ArendonkTurnhout tot in de 17e eeuw het centrum van de Brabantse
valkerij. We zagen de opkomst - in de eerste helft van de 16e
eeuw - van de valkerij te Waalre en de verbintenis van Waalre en
omliggende plaatsen met nazaten uit de familie Bijnen.
De periode van ’verschuiving’ van de
Antwerpse naar de Noord-Brabantse
Kempen en een relatie tussen de
valkeniers indertijd komt onder andere
tot uiting door huwelijken onder
valkeniersfamilies in deze contreien.
Opvallend hierbij zijn een aantal
huwelijken tussen zonen van de tak
Bijnen te Eersel met dochters van
bekende
valkeniersgeslachten
uit
Arendonk, bijvoorbeeld zonen van Aert Bartholomeus Bijnen:
Gijsbert huwde 1e met Anneken Crols en 2e in 1629 te Arendonk
met Maeijken Bleijs (Bluijsen); zijn broer Hendrick huwde in
1636 met Anneken Crollens en in een latere generatie vonden we
Dionysius Bijnen, die in 1695 te Arendonk huwde met Jenno
Denen of De(e)ns en zijn broer Arnoldus huwde aldaar in 1692
met Anneken Breijnarts (Breynaerts).
22
Heemkundekring Weer der heem
Vrijwel alle valkeniers uit onze streek waren katholiek, doch na
1648 bevonden er zich ook protestanten onder. Doorgaans bleven
zij hun woonplaats of geboortestreek trouw, soms echter
vestigden zij zich voorgoed elders, zoals omstreeks 1700: Willem
Bijnen en Jan Huibert Bijnen te Wenen en Henrick Laureijs
Bijnen te Lüneburg-Celle.
Meestal hadden de valkeniers een vast dienstverband aan het hof
of bij een heer. De betrekking ging doorgaans over van vader op
zoon. Als knaap van 12 jaar werkte men onder leiding van vader
mee in het valkbedrijf en moest daar als beginneling allerlei
karweitjes opknappen om zich zodoende het vak, de gewoonten en
manieren van het bedrijf eigen te maken. Een scherp gezicht, een
uitstekend gehoor en een sobere levenswijze was een vereiste.
Thuis leerde men het vangen, ‘treinen’ en leren van de valken. Om
met succes het vertrouwen van de argwanende jachtvogels te
winnen waren zachtheid van gemoed en een eindeloos geduld
nodig. Door deze eigenschappen en door zich met hart en ziel aan
dit beroep te wijden ontstond een voortreffelijke vakkennis en
werd de valkenier een graag geziene medewerker aan de hoven.
De algemene opvatting was dat de valkenier een bevoorrechte
positie had en over voortreffelijke eigenschappen beschikte,
waardoor hij – staande tussen het hofleven en de natuur –
uitgroeide tot een compleet mens.
De vanggebieden
Het Kempisch gebied met zijn open heidevlakten, schaarse
bebossing en horsen (=kreupelhout) lag in de trekroute van de
valken. Daarbij gevoegd de talrijke jachten van de hoogadellijke
personen met hun gevolg – in de streek rond het Belgische
Arendonk-Turnhout – legden de grondslag voor de valkerij in
deze contreien.
Heemkundekring Weer der heem
11
De populariteit van het vederspel met de vogel en zijn prooi deed
de vraag naar stootvogels toenemen. Het africhten en vangen van
vogels voor jachten lag de inwoners op het lijf geschreven. Zo
ontstond omstreeks de elfde eeuw een gespecialiseerde techniek
van tam of zeeg maken en treinen van de vogels voor de vlucht.
Ondernemende mannen wisten al snel de dringende vraag bij de
vorstenhuizen, leenmannen, prinselijke hoven en graaflijke
burchten naar getreinde jachtvogels om te zetten in klinkende
munt. Het succes van hun arbeid deed hertog Hendrik I van
Brabant omstreeks 1220 besluiten in Turnhout een jachthuis te
stichten.
De streek Arendonk-Turnhout verwierf faam als centrum van de
valkerij in de 13e -15e eeuw vanwege haar afgerichte vluchtvogels
en haar meestervalkeniers. Men leverde de vogels op bestelling,
klaar voor het jachtspel, aan de hoven vergezeld door de
specialisten (de eigenlijke valkeniers) en hun helpers.
Deel van een
kaart uit 1752,
uitgestrekte
heidevelden
rondom
Valkenswaard
Vanwege het
succes van de valkeniers uit Arendonk-Turnhout breidde het
vangen en africhten van de jachtvogels zich uit over het hele
gebied van Peel- en Kempenland.
12
Heemkundekring Weer der heem
Samen met twee andere broers, genaamd Henrick en Jasper,
kocht Aert in 1601 een legge in Denemarken, genoemd Aurop.
Voorts kochten Aert en Jasper samen met (neef) Meus (de zoon
van hun intussen overleden broer Henrick) in 1614 de rechten en
gereedschappen in een legge te Denemarken, genoemd Poorop
(waarschijnlijk de legge van 1575, waarin Aert reeds rechten had
verworven). Genoemde Meus (=Bartholomeus Henrick Bijnen)
bleek in de eerste helft van de 17e eeuw vangrechten te hebben
gehad (titel van aankomst onbekend) over twee leggen te
Denemarken, genaamd Berbi en Hamur, respectievelijk gelegen in
Schoonen en Noordstranden.
Naast deze vangplaatsen in Noord-Europa had ook het
heidegebied rond Waalre-Valkenswaard een grote betekenis als
vanggebied voor voornamelijk slechtvalken.
De vier voornoemde gebroeders (Aert, Lauvreys, Jasper en
Henrick), beschikten dus over rechten om in Denemarken valken
te vangen om ze - na africhting voor het vluchtbedrijf - naar hun
opdrachtgever te vervoeren.
De nazaten van deze broers troffen we veelvuldig aan in relatie
tot de beoefening van de jacht met de valk. Het was niet
ongebruikelijk dat de verbondenheid met het valkerijbedrijf in
een lange traditie van vader-op-zoon werd doorgegeven. Kinderen
van deze broers vestigden zich in de dorpen rond Waalre, waar
zij met hun broodwinning in de valkerij tot bloei kwamen,
bijvoorbeeld vier en vijf opeenvolgende generaties nakomelingen
van twee zonen (Jan en Jacob) van Lauvreys, Henrick met vier
geslachten en de mannelijke nakomelingen van Aert tot in vier
vertakkingen (achter)kleinkinderen. Ook de continuïteit met het
’huis’, waarvoor men werkte, was groot.
Heemkundekring Weer der heem
21
Geleidelijk komen er in de 16e eeuw gegevens met namen van
valkeniers uit het gebied van Peel- en Kempenland. De eerste
namen van personen uit de streek Waalre-Valkenswaard-Leende,
waarvan vast staat of waarvan gevoeglijk kan worden aangenomen
dat zij op een of andere wijze actief waren in het vogelbedrijf,
zijn te halen uit de vroegste (16e eeuw) bewaard gebleven
(plaatselijke) archiefstukken.
Deze bronnen lichtten tevens een tipje op van de betrokkenheid
bij de valkerij door verscheidene leden van het geslacht Bijnen;
aanvankelijk werden zij genoemd met een patroniem en vanaf
circa 1575 met de familienaam. In 1548 kocht Michiel
Ghysbrecht (Bertel)meus - de kinderen van een broer van hem
namen de familienaam Bijnen aan - een vogel voor levering elders;
ook bezat hij zeer waarschijnlijk rechten in een vangplaats
(legge) in Denemarken. Vervolgens ontmoetten we in 1572 de
gebroeders Aert en Lauvreys met hun oom Jan (broer van hun
vader en Michiel) betreffende een verklaring over door hen in
Denemarken gevangen en opgesloten dieren (vogels). Genoemde
Aert sloot in 1575 een akkoord om in Denemarken een legge
(=vangplaats om valken te vangen), genaamd Porop, te mogen
bereizen.
Vooral het in de trekroute gelegen heidegebied rond WaalreValkenswaard-Leende kreeg steeds meer betekenis voor de
vangst op vogels, met name op de slechtvalken: vogels die
uitmuntten door zeegbaarheid en jachtdrift.
Een
niet
onbelangrijke
bijkomstigheid
voor
de
valkerijontwikkeling van de streek Waalre-Valkenswaard-Leende
was de splijting van het Kempisch gebied in Noord- en ZuidBrabant in 1585, tengevolge van de oorlogen tussen Spanje en de
Nederlanden. De gevolgen van deze 80-jarige oorlog waren
desastreus voor Turnhout en omliggende streek.
Na 1648 was het land voorgoed gespleten. De valkeniers uit de
protestantse Nederlanden wisten zich in deze periode bij de
Luthersgezinde Duitse adel te vestigen, waardoor het
zwaartepunt van de levering van vogels en valkeniers verschoof
naar de in de trekroute gelegen dorpen van de Noord-Brabantse
Kempen. Uiteindelijk zou Valkenswaard als centrum voor de
vangst en het africhten van jachtvogels over geheel Europa faam
en naam krijgen.
Omstreeks de 16e eeuw nam ook de
vraag naar krachtige en meerdere
jaren inzetbare vogels toe. In het
bijzonder waren de IJslandse
valken - vooral de kostbare witte
exemplaren (geervalken) - door hun
superieur geachte kwaliteiten in
trek. Geervalken nestelden op
moeilijk toegankelijke plaatsen in
de rotsen en op klippen in
Scandinavië en op IJsland en
Groenland. Merendeels werden zij
gevangen met een net, maar ook het uithalen van een nest op een
horst in de rotsen kwam veelvuldig voor.
Heemkundekring Weer der heem
Heemkundekring Weer der heem
De eerste valkeniers uit Waalre
Er kan geen twijfel over bestaan dat de jacht met de vogel in de
streek van de Noord-Brabantse Kempen al minstens sedert het
begin van de dertiende eeuw bekend was.
De eerste spaarzame bronnen hierover (met namen en plaatsen in
relatie tot het valkerijbedrijf) dateren echter pas uit omstreeks
1500. In 1487 komt in Eindhoven een huis ’den Vallick’ genaamd,
voor en in 1502 is er in Gemert sprake van een contract over een
reis naar Denemarken om er valken te vangen.
20
13
Verschillende inwoners in de Noord-Brabantse Kempen (o.a.
Waalre) wisten concessies te verwerven om deze valken in de
verafgelegen noordelijke landen (bijv. Denemarken) te vangen.
Als de vogel tijdens de jacht niet op de hand van de valkenier
gedragen werd, zat hij op een zogenoemde cagie: een raam dat
door de valkeniersknecht vervoerd werd door middel van
schouderbanden.
Vangen van de vogels
In de herfst, tijdens de periode van de jaarlijkse trek, werden in
onze streek valken - doorgaans slechtvalken - onder de
boognetten gevangen om ze daarna voor te bereiden op de vlucht.
Ook in het voorjaar - tussen Lichtmis, 2 februari tot half mei wanneer de vogels terugkeren naar hun broedgebieden in de
noordelijke landen IJsland, Denemarken etc., werd er op valken
’gezeten’. De vangplaatsen of leggen lagen voor de periode 14351470 verspreid over een groot Kempisch gebied, waarbij de
plaatsen Ravels, Poppel, Baerle, Postel en Arendonk voor de
Antwerpse Kempen en voor de Noord-Brabantse Kempen
Lieshout, (Hooge)Loon, Bladel, Hilvarenbeek, Oirschot, Mierde,
Hapert, Oostelbeers en Eersel werden genoemd. De onderlinge
afstand
tussen twee
vangplaatsen
mocht niet
minder dan
twee
uur
gaans zijn.
In het valkhuis of de valkenkamer werden de vogels verzorgd;
daar zaten de vogels op een lat, door twee palen ondersteund.
Een afhangend kleed zorgde ervoor dat de vogels bij het
verliezen van hun evenwicht weer op de lat konden klauteren.
De valkenierstas van laken of leer, waarin steevast een ’aasbus’
(=doos of trommel) met stukjes vlees, reserveveren en
reparatiegerei - om beschadigde slagpennen te repareren zaten. Handschoen met kap, waarop de vogel gedragen werd, ter
bescherming van hand en onderarm.
De valkeniers prepareren hun vogels in de valkenkamer.
Tobhut in de hei met valkenvanger op de uitkijk.
14
Heemkundekring Weer der heem
Heemkundekring Weer der heem
19
De huif: een uit leer vervaardigd kapje, dat op de kop van de valk
werd gezet om de vogels het zien onmogelijk te maken. De
bedoeling van een kapje was om de vogel rustig te houden voor de
africhting (en ook tijdens de jacht). De bovenzijde van de huif
was doorgaans versierd met een toef van samengebonden
veertjes.
Aan de poten van de valk werden de schoenen of werpriemen
bevestigd en deze nam men nimmer af.
Werpriemen waren riempjes van leer circa 60 cm lang, waarmee
de valkenier de vogel vasthield. Aan het einde hiervan bevestigde
men met een ’draai’ (=dubbele metalen ring in de vorm van een
acht, beide ogen draaibaar verbonden om een pennetje) de
langveter: een 1 meter lange leren riem, die diende om de vogel
aan zijn rek te binden of om hem vast te houden, wanneer hij op
de hand gedragen werd.
Aan de poten zaten schelklinkende metalen bellen, waardoor het
mogelijk was de plaats van de vogel te bepalen.
18
Heemkundekring Weer der heem
De vangwijze met het boognet voltrok zich als volgt:
De vanger installeerde zich in een kleine plaggenhut (=tobhut)
(a), doorgaans gelegen in de hei, op of tegen een stuifduin of
heuveltje (vaak valkenhorst genoemd). Via een kijkopening had hij
een goed zicht op het gehele vangsysteem.
Het klapnet (b) kon d.m.v. het koord (e) met één ruk worden
dichtgetrokken. Een ander koord (d) bediende een lokaas of loer
(een nagebootste duif) (c); dit koord was met het andere eind
aan een paal (k) bevestigd. Bij de tobhut was een met plaggen
afgedekt kooitje (h) geplaatst met daarin een klapekster. Aan
het derde koord (g1 en g2) was een levende prooiduif bevestigd,
opgesloten in een hokje (f). De draad (g1,2) liep door een oog aan
een paaltje (l), dat midden onder het boognet in de grond was
geslagen.
Wanneer
een
valk verscheen
reageerde
de
klapekster
paniekerig,
waardoor
de
vanger
werd
gewaarschuwd.
De aandacht van
de
naderende
valk
werd
getrokken door de lokduif te bewegen via het koord (d). Naderde
de valk, dan liet de vanger de lokduif in het gras vallen.
Vervolgens werd het duivenkotje opengetrokken en de duif
probeerde weg te vliegen. Dit lukte niet en de valk stortte zich
op de prooiduif, greep hem en liet niet meer los.
Heemkundekring Weer der heem
15
Door aan koord g2 te trekken kwam de valk met zijn ’prooi’ onder
het net terecht. De vanger klapte het dicht en haalde snel de
valk onbeschadigd onder het net vandaan en voorzag hem van een
kapje. De vogel was gevangen en kon worden afgericht.
Vanzelfsprekend kende deze vangwijze aanpassingen en
verbeteringen.
De vangplaatsen (leggen) bevonden zich op vastgestelde plekken
in de hei en werden verpacht; dit pachtrecht was familiebezit
met erfrecht voor de nakomelingen (mits voldaan werd aan het
pachtgeld). De ’slegerpalen, pengels en put’ mochten nooit
verwijderd worden, omdat het de kenmerken van het privilege
waren.
De jachtvogels
Het beschikken over een goede jachtvogel was een dure
aangelegenheid. Het vangen - vaak in verafgelegen gebieden -,
het
geduldig
africhten,
de
voortdurende zorg, het voedsel en de
verre, langdurige reis naar de
vorstenhoven waren factoren, die een
hoge prijs eisten. Ook de soort en het
uiterlijk van de vogel waren van
belang. De vogels, die in onze streek
gevangen, getemd en voor de jacht
afgericht werden, behoren tot twee
verwante families: de valk- en de
havikachtige. Het woord valk is een
verzamelnaam
voor
meerdere
stootvogels van een geslacht, waartoe
ook de havik en de sperwer worden gerekend.
16
Heemkundekring Weer der heem
De valkachtige (van het geslacht Falco) worden vertegenwoordigd
door de giervalk, smelleken, buizerd, torenvalk en blaatvalk; de
havikachtige ( accipiter) alleen door de havik en sperwer. De
valkachtige is herkenbaar aan de getande bovenbek en in de
vlucht onderscheidt hij zich door zijn scherpe puntige
vleugeltoppen; de havik en sperwer hebben kortere, ronde
vleugels.
De prijs voor een slechtvalk lag in 1631 op 40 gulden; voor een
witte geervalk lag de koopprijs aanzienlijk hoger dan voor een
edel rijpaard. Voor dit laatste betaalde Maria van Hongarije
tussen 146 en 160 gulden, maar voor een mooie witte geervalk
moest zij in 1536 meer dan 200 gulden neertellen. Omstreeks
het eerste kwart van de 15e eeuw had men een voorkeur voor de
jacht met de sperwer.
Tot de jachtvogels, die in de Kempenstreek het meest gewild
waren, behoorde de slechtvalk ( Falco peregrinus). Dit is een fiere
vogel, bij mensenmaat van flinke afmetingen, slank, gespierd, met
opmerkelijke grote tenen en uitermate sterke klauwen De
vleugelslag meet 30 tot 37 cm. Hij draagt de naam ’koning der
jachtvogels’ en geldt voor de vlucht als onovertroffen en hoewel
hij kleiner is dan de geervalk, moet deze in de slechtvalk zijn
meerdere erkennen. De hoge hemel is zijn domein, hij heerst er
oppermachtig. De slechtvalk jaagt op alle wild, maar werd in de
17e eeuw meest afgestemd op reigers. Talloze generaties
valkeniers hebben hem tot en met de dag van heden aanbeden.
Een slechtvalk geeft nooit op, hij strijdt en houdt vol tot
volkomen uitputting en overgave van de vangst.
Attributen
Enkele attributen, die de valkenier gebruikte, waren:
Heemkundekring Weer der heem
17
Download