DE GROTE OORLOG 1914 - 1918 Paulus LOMBAERTS Deze

advertisement
DE GROTE OORLOG 1914 - 1918
Paulus LOMBAERTS
Deze herinneringen heb ik persoonlijk geschreven 50 jaar na de grote oorlog 19141918, als oudstrijder die de hel aan de Ijzer heeft overleefd.
Dit is geen geschrift van een hoge geleerde. Toch mag u mij geloven dat het later
een herinnering zal zijn aan iemand die de Grote Oorlog heeft meegemaakt in de
eerste lijn en niet van achter het front.
Al wat hier staat heb ik persoonlijk beleefd en er staat nog niet de helft in van al
hetgeen ik meegemaakt heb want na 50 jaar herinner ik me niet alles meer.
Ik werd geboren op 14 januari 1893 en was één der 12 kinderen van een arme
boerenfamilie die woonde in de Kalenbergstraat te Dilbeek.
Ik werd als soldaat nr. 160313 ingelijfd te Hasselt, kazerne Herkenrook, bij het 11de
linie regiment of 11de Pijoten (zie bijlage uit Vuurkruisenboek) dat aangevoerd werd
door Kolonel Dusart, het tweede bataljon onder Majoor Frère, de tweede Companie
onder Commandant Lequeux. De luitenant van het tweede peleton was Hordise.??
Dat waren mijn oversten.
(De nummers naast de titels verwijzen naar de pagina's van het origineel
handgeschreven boekje).
1 - HASSELT
Ik was zeven maanden soldaat (ingelijfd op 15 september 1913) en wij waren er al op
voorbereid dat er iets zou gebeuren. We moesten zware oefeningen doen met echte
kogels in het kamp van Beverloo waar men eieren kon koken in het warme zand. We
moesten veel nachtmarchen doen om ons het slapen te ontwennen. Zowel de
officieren als de soldaten waren zenuwachtig. Je mocht niets antwoorden of je vloog
de "bak" in.
3 - DE VERDEDIGING VAN LUIK
Begin augustus 1914 waren we terug in de kazerne om alles in orde te brengen. Wij
moesten naar Luik om de grenzen te bewaken, want de Duitsers stonden er klaar om
België binnen te vallen.
Luik werd verdedigd door de forten en de 3 divisies waarin deze regimenten waren
ingelijfd : 14de linie – 12de linie – 11de linie – 9de linie – 4 jagers te voet en een
regiment lansiers te paard, aangevoerd door de Luitenant-Generaal Graaf Leman en
Luitenant-Generaal Bertrand.
De eerste nacht hebben wij doorgebracht in een school te Herstal.
Daags nadien moesten we door de bossen de heuvels op naar het kerkhof om een
verdediging op te stellen. Daar, binnen de muren van het kerkhof, was het ganse
regiment samen met de kolonel en er was muziek, maar wanneer de avond viel,
kwam er iemand iets zeggen en we moesten er uit. Ik heb altijd gedacht dat het valse
orders waren.
5 - HERSTAL
Wij moesten over de baan in een stuk veld gaan liggen, maar rond 11:00 uur begon
men ons met machinegeweren te beschieten, en niemand wist van waar. Er volgde
geroep en geschreeuw van de officieren en overal werden de trompetten en klaroenen
geblazen. Gewonden riepen om hulp. Ja, het was oorlog en niemand wist wat
oorlog was. De officieren en soldaten weenden tegen elkaar. Dan werd er gedacht
aan ouders, vrouw en kinderen.
Bij zulke eerste aanval in de nacht was het of allen uit een zothuis kwamen. Daar is
onze Kolonel Dusart gesneuveld, alsook onze Majoor Frère en soldaten.
Ik heb er onze gewonde eerste sergeant achter een hoop stenen gedragen. Wanneer
het begon te dagen wat iedereen op zoek naar de companie. Dat was niet te
beschrijven, geen Rode Kruis, geen eten of drinken.
7 - LUIK
Luitenant Hordise?? moest met zijn peleton op verkenning. Ik bleef laatst als
verbindingsman.
De officier sprong met de manschappen van een verhoog en plots stonden ze bij de
Duitsers. Ik ben snel teruggelopen naar onze commandant Lequeux en vertelde hem
wat gebeurde maar ze waren weg en konden slechts terug na de oorlog want ze waren
krijgsgevangen genomen.
Later daalden we terug af naar Herstal waar de Duitsers reeds in de straten rondliepen.
Ze waren al vóór ons. Daar hebben we krijgsgevangenen gemaakt van een keizerlijk
wachtregiment, flinke mannen met blond, kortgeknipt haar en meer dan 1m70 groot.
Daarna zijn wij terug naar Luik getrokken, de citadel op om de vijand te beschieten in
de straten. We moesten steeds meer terrein prijsgeven, alles achterlaten, zonder eten
of drinken. Wij waren verloren zonen in een soldatenkledij.
Daarna ging het door de velden richting Hannut. Reeds acht dagen had ik niets
verschoond aan kleren of schoenen. De riemen van de ransel en kogeldrager plakten
aan mijn vel.
9 - HOEGAARDEN
We kwamen aan in Hoegaarden waar we mochten overnachten in een mooi eigendom
tegen de haag, want binnen mochten we niet. We kregen nog wat beschuiten te eten.
Toen kwam er een nieuwe kolonel die ik maar éénmaal gezien heb. Volgens mij was
het een Duister in de kleren van het 9de linie.
Daar waren de Ulanen, Duitse patriotten, dicht genaderd en moesten we die heren met
wat schieten wegjagen. Maar toch moet ik zeggen : deze mannen waren geschoren en
zeker gewassen. We waren vuil van buiten te liggen. Het Belgische leger was toen
niet om aan te raken.
We moesten steeds meer terrein prijsgeven want de Duitse overmacht was groot en op
oorlog voorbereid. Men mocht niet vergeten dat onze mitrailleuses op een karretje
stonden en getrokken werden door twee honden. Het was belachelijk om zo naar de
oorlog te trekken. Na twee à drie dagen waren de honden, de mannen en de karretjes
kapot.
En toch is dat Belgisch legertje later met al die" bric à brac" tot aan de Ijzer geraakt
om daar de Duitsers tot stilstand te brengen, maar zover waren we nog niet.
11 - KORBEEK-LO
Van in Hoegaarden gingen we naar Korbeek-Lo We zouden daar wat uitrusten in
een grote eigendom van Graaf de Mérode of Deloi… ???Daar was Koning Albert
met zijn legerstaf en het 11de linie moest er de wacht houden gedurende enkele
dagen.
Mijn vader, mijn zus Melanie en mijn broer Emiel samen met Frans Mertens, de
bierhandelaar van Dilbeek, zijn mij ginds komen bezoeken. Ze hadden vers
ondergoed meegebracht dat ik op de koer van een café heb aangetrokken. Maar mijn
hemd plakte aan mijn huid van al die riemen die een soldaat aan zijn lichaam had :
ransel, kogelhouder, spade, drinkfles en het belangrijkste, het geweer. Dat moest
allemaal meegedragen en gesleurd worden, hetgeen geen klein bier was.
13 - HET FORT VAN WALEM
Nadat onze plicht was volbracht in Korbeek-Lo, moesten we via Mechelen naar
Antwerpen om er het Fort van Walem te gaan verdedigen want de vijand marcheerde
al naar Brussel en Antwerpen. Daar wogen de last en de lange tochten al zwaar door.
Wanneer de officier halt riep, lagen de mannen terstond op straat of in de gracht.
We geraakten bijna niet meer vooruit en toch moesten we, zoniet werden we
gevangen genomen of doodgeschoten door de Duitsers.
Aan het Fort van Walem hebben wij toch de Duitsers teruggedreven maar er was niet
veel tegenhouden aan. Ze begonnen er met zware kanonnen te schieten. Indien ik
mij niet vergis, met van die 42, om 42 centimeter dikke stukken van het fort kapot te
schieten. Het waren Oostenrijkse kanonnen want in de oorlog 14-18 vochten de
Oostenrijkers samen met de Duitsers.
Voor ons was het erg. De te kleine kanonnen van het fort konden er niet tegenop.
Maar voor ons linieregiment was het nog slechter want er was geen keuken. Wij
moesten gaan bedelen om wat te drinken want we hadden geen geld om iets te kopen.
Wij moesten altijd buiten liggen. Wanneer de Duitsers ergens kwamen moesten de
burgers plaatsen, kamers en eten afstaan, maar wij mochten nergens binnen. Dat
alles voor het vaderland en met liefde want wij waren Belgen.
En toch gingen we met veel moed en opoffering richting Antwerpen en kwamen aan
in het dorp Lint. Daar konden we vers ondergoed aandoen en ons verschonen. De
mensen gingen lopen omwille van de stank die in onze kleren zat. Men dacht dat de
pest zou uitbreken.
Er werd gekookt met onder andere tomatensoep want het was daar de streek van de
tomaten. Maar het mooie leven duurde niet lang, slechts vier à vijf dagen en dan
gingen we richting Wespelaar.
17 - WESPELAAR
Daar vochten we tegen de vijand die zich achter de spoorweg bevond. De Duitsers
wilden Antwerpen omsingelen en het Belgisch leger insluiten.
Het was middag, denk ik, toen wij aan het station kwamen en we werden er
onmiddellijk beschoten. Wij moesten in de huizen en op het dak om de vijand te zien
en te beschieten. Het was er vreselijk want de Duitsers schoten er burgers dood. Zij
dachten dat zij het waren die op hen vuurden. Wij hadden daar veel gewonden.
Ik droeg een gewonde op mijn schouders om hem naar het Rode Kruis te brengen,
maar moest die soldaat in de gracht werpen van de rijkswachters die wij
“pijotenpakkers” noemden.
Wanneer we daar de nacht hadden doorgebracht moesten we terug naar het Fort van
Walem. De Duitsers hadden het met de zware kanonnen stukgeschoten en wilden het
kost wat kost veroveren.
Wij kwamen er in de avond aan en zaten alweer onder vuur. De Duitse militairen
schoten er maar op los en wij beantwoordden het vuur vanuit putten waar we ons
ingegraven hadden.
Vooral ‘s nachts was het angstwekkend. Je ziet niets maar hoort kogels langs de oren
fluiten. Dan denk je wel eens, hoe geraak ik hier weer uit ?
Als je ‘s nachts gewond geraakt en je kunt je niet behelpen, dan ben je verloren.
Dagen en nachten doorbrengen in de kou, de regen, met honger en dorst en dikwijls
angst vermoeien en ontmoedigen. Rusten deden we langs kanten en in grachten.
We waren geen mensen meer, we voelden ons slechter dan dieren want die schoot
men niet dood en ons wel. Wat hebben wij toch die Duitsers vervloekt en verwenst.
Wij hadden hen hier niet gevraagd.
21 - 23 WILLEBROEK
Om middernacht werden we uit onze korte slaap in een gracht gewekt door de
officieren om naar Willebroek te gaan. Daar moesten we post vatten voor het fort.
Bij dageraad zagen wij voor ons een stuk grond beplant met bieten dat bewoog. De
Duitsers hadden de kop van de bieten met het groen op hun helmpunt gestoken en zo
kropen ze op de buik vooruit. Wij schoten er op maar er waren er zo veel die steeds
maar dichterbij kwamen. Opeens was onze luitenant weg, zijn muts onder de arm.
Ik heb hem later terug gezien aan de Ijzer. Die had zeker een maand ergens gerust en
wij zaten daar zonder chef.
Wij maakten ons ook uit de voeten om niet gevangen genomen te worden, en gingen
op zoek naar de companie. Er moest uitleg verschaft worden aan Commandant
Lequeux, een oorlogsman, maar een goede.
De Duitsers begonnen het fort van Willebroek te beschieten. Wij moesten post
vatten in een grote fabriek De Naaiere?? Naar het schijnt was dat een Duitse fabriek
die diende als spionagenet voor de Duitsers. Wij mochten er ook niet lang blijven.
We werden er omsingeld en moesten naar Temse om over de Schelde te geraken.
Daar was nog een brug richting Lokeren.
Daags nadien kregen we al met de vijand te doen. We hebben daar nog Majoor
Bouderie ??fel gewond gehad. Het was één van onze grote officieren die het 11de
linie regiment nog bezat. Ondanks dit verlies trachtten wij nog steeds zo veel
mogelijk samen te blijven. Wij klopten aan de deuren om iets te eten te krijgen.
25 - WONDELGEM
Er was niet veel orde meer. Soldaat De Stobeler, een jongen van Jette bij Brussel, en
ikzelf, zijn samen richting Gent gestapt waar de Duitse kanonnen al op de spoorweg
stonden. Ik heb daar een Duitse observator zijn eetkom afgenomen.
Wij waren in een hoeve gegaan om iets te eten te vinden, maar de Ulanen waren al
dicht genaderd. Wij hebben enkele kogels op hen afgevuurd. De Ulanen vlogen de
velden door op hun paarden. Dat waren Duitse patrouilleverkenners. Wij hebben
daar nog wat eten gekregen van twee oude mensen die in de kelder verstopt zaten.
Wij, kleine Belgen, moesten steeds meer terrein prijsgeven en wisten niet waarheen.
Zo kwamen we in Wondelgem bij Gent terecht. Daar bevond zich reeds een deel van
het 11e linie regiment. Er werd wat stro en eten gebracht. Maar daags nadien
moesten we terug op weg naar West-Vlaanderen. Ik herinner mij niet meer of het te
voet of met de trein was.
27 - BRUGGE – NIEUWPOORT
We kwamen in Brugge terecht en gingen van daar naar Nieuwpoort. Steeds stappen
en de officieren maar roepen “allez, jongens, vooruit, pour la patrie”. Zo sleepten wij
ons uitgeput voort zonder hoop op rust, eten of drinken. Wij draaiden uitgeput rond
van het ene dorp naar het andere. Meestal was er voor ons niets meer te krijgen want
de ruiterij en al het paardenvolk was ons altijd voor. Wij, het voetvolk, moesten de
vijand tegenhouden.
Zo waren we altijd de laatsten om iets te krijgen en dan was er niet veel meer over.
Wij moesten ook alles mee sleuren.
Die van het "paardenvolk" zaten gerust op hun paard of in de wagen. Die konden
wat meer meenemen. En toch, wanneer we een nacht rust en eten hadden gekregen,
waren we terug vaderlanders.
29 - DIKSMUIDE
Zo kwamen we langs de Ijzer richting Diksmuide. We stapten meestal ‘s avonds
langs de weiden en kanten om niet gezien te worden door de Duitse vliegtuigen die
ons volgden. In de regen en de kou zijn we zo achter de Ijzer terecht gekomen waar
we de vijand afwachtten en hoopten op een snel einde van de oorlog. We maakten ons
een put en schuilden erin.
Wij trachtten een beetje te slapen maar dit was van korte duur aangezien de Duitsers
al dicht genaderd waren. Wij moesten post vatten tegen de oever van de Ijzer, dicht
bij Diksmuide.
De enkele officieren die we nog hadden waren al zo moe als wij en ongerust. Wij
zagen aan hen dat er iets ging gebeuren.
31 - 33 - IN DE KELDERS VAN DIKSMUIDE
‘s Avonds moesten we in de kelders van de stad. We zochten eten en drinken. Ik
belandde in een huis van een bakker maar eten was er niet meer. Wij waren te laat,
maar in de kelder was er wijn en boter. Ik geloof dat alle soldaten die in Diksmuide
lagen, dronken waren, zij zaten te zingen van vreugde. Ik had in mijn ganse leven
nog nooit zulke goede wijn gedronken.
Maar mooie liedjes duren niet lang. Er kwamen orders : iedereen moest de huizen
verlaten want de Duitsers beschoten de stad met zware artillerie.
Majoor Jacques de Dixmude ??van het 12 linie regiment, beval de officieren en
soldaten om de stad te verdedigen. Dat was nogal iets : iedereen dronken maar langs
alle kanten stond de stad in brand door de beschieting van Duitse kanonnen. Onze
kanonnen waren niet te vinden. De mannen moe, de paarden ziek of dood, de
stukken versleten, een echte katastrofe voor het Belgische leger en toch moesten wij,
de pijoten, er in met onze schietstok en bajonet en maar vooruit om de vijand tegen
te houden. De Koning had gezegd « tot hier en niet verder ». Hongerig, blauw van
de kou, de kleren doorweekt van het nat : zo moesten wij de vijand tegenhouden die
beschikte over een goed voorbereid leger om oorlog te voeren. En toch zouden wij
daar met onze zatte smoel standhouden.
In een bakkershuis stond nog altijd een paard in de stal en ik meende het te laten
lopen, maar men mocht aan niets aankomen. Toch had ik de moed mij een broek te
gaan halen uit een mooi magazijn dat in brand stond. Eigenlijk mochten we niets
meenemen, een bewijs of gedenkenis. Ik ben met die fluwelen broek uit Diksmuide
gefotografeerd geweest met een maat uit Limburg, soldaat Verjans (foto in bijlage).
35 - DE MOLEN VAN DIKSMUIDE
Later moesten wij post vatten bij een windmolen vóór de stad richting Klerken, indien
ik mij niet vergis. Windmolens werden door de Duitsers overal gebruikt om hun
troepen in te lichten waar wij kwamen. Er was een molenezel die draaide maar geen
mulder te zien.
Zo was alles door de Duitsers voorbereid. Wij moesten rond die molen buiten
Diksmuide post vatten in loopgraven waar het 3de regiment van jagers te voet had
ingezeten want daar lagen nog veel doden. Met angst moesten wij er in.
Je krijgt kippevel wanneer je dat ziet. Zo moesten we afwachten tot de vijand zich
liet horen.
Tegen middernacht kregen we het gezelschap van de Franse mariniers met een
officier erbij. Wij waren al bijna halfdood toen we daar zaten maar die Franse
officier sprak tegen de onze en in plaats van in de loopgraven te blijven moesten we
eruit op onze buik, een Belg naast een Fransman, wachtend in de duisternis.
Naast mij lag nog een soldaat van het 11de linie regiment. Die jongen was een
kapper van de Sint-Katelijnemarkt in Brussel.
Hij had veel angst en zei tegen mij : “Pol jong, wij zien Brussel nooit meer terug”. Ik
kan me niet meer herinneren waar hij gebleven is of dat hij gesneuveld is.
37 - MET DE BAJONET AAN DE MOLEN
Opeens hoorden wij het Duitse fluitje dat we reeds dikwijls gehoord hadden. De
Franse officier had ook plots gefluit : we moesten vooruit. Ik durf te schrijven dat,
had men toen mijn koorts genomen, ik misschien wel 40° had.
We kwamen in looppas bij de Duitsers terecht.
De Fransen staken er met de bajonet op los en de Franse officier maar bevelen
schreeuwen en de Duitsers maar schreeuwen. We hebben zo twee Duitse loopgraven
heroverd.
Daarna mochten we terug naar onze vertrekplaats. Enkele ogenblikken later kwamen
er twee Franse soldaten met een Duitser op hun bajonet. De Duitsers waren bang van
de Franse bajonet. Ik durf te zeggen dat de Franse soldaten ons daar nieuwe moed
gegeven hebben. Het waren van de beste soldaten ter wereld.
Maar als je dat hebt meegemaakt, dan denk je ook eens « wanneer is het mijn
beurt ? ». Je mocht je daar ieder ogenblik aan verwachten.
39 - DE SLAG AAN DE IJZER
Na deze nacht hebben we ons terug achter de oever van de Ijzer gevestigd. Er was al
een deel van de Duitsers over de brug tot in Klemskerke geraakt. Zij zijn daar
krijgsgevangen genomen. Het zou kunnen dat dit niet gans juist is in de opvolging
van de feiten want van uur of dag, en van wat er links of rechts van ons gebeurde,
daar hadden wij geen tijd voor. Wij moesten steeds oppassen niet te veel kogels in
het lijf te krijgen. Achter het front hadden ze goed praten, maar in eerste lijn was het
wat anders.
Wij moesten links van de brug post vatten met de rug naar Frankrijk gekeerd want de
Duitsers kwamen vanuit België. Ik had mij daar een put gegraven en er wat droog
gras in gelegd om te rusten. Ik denk dat mijn spade mij veel keren het leven heeft
gered.
41 - ACHTER DE OEVER VAN DE IJZER
Waar we kwamen om de vijand te beschieten maakte ik gauw eerst een put en
verstopte mij er in. Zo kon ik beter zien en was beschut.
Op een dag, nadat ik wat gerust had in mijn put, was ik er op uitgetrokken om te zien
of er niets te vinden was, maar de Duitsers schoten overal zodat ik het geraadzaam
vond terug te keren. Wanneer ik aan mijn put aankwam, had de vijand mijn put dicht
geschoten. Had ik er nog ingezeten, dan was ik levend begraven.
Ik moest er mijn spullen uitgraven maar er waren al wat Franse mariniers bijgekomen
met als bevelhebber een admiraal.
Wij moesten met hem gaan post vatten aan de oever van de Ijzer, voor een
benzineketel, genaamd de petroltank waar de Duitsers inzaten. Het was van daar dat
de Duitsers een brug over de Ijzer hadden gelegd.
De avond voordien was ik nog met enkele andere soldaten koeien gaan melken in de
weide dicht bij de Duitsers. Tijdens de dag was het nog kalm, maar wanneer de
avond viel zagen we de Duitsers afkomen tegen de oever. Wij moesten op de oever
gaan liggen met de Fransen. De officieren deelden bevelen uit en namen zelf een
geweer van de soldaten.
Terwijl de Duitsers in rang met vier voor ons voorbijtrokken met een dikke officier
met een grote pijp in de mond op kop die steeds “eins, zwei” riep, beval de Franse
officier opeens “Feu” en de ganse lijn schoot er maar op los. De Duitsers maar
schreeuwen en wij maar schieten. De Franse officier schoot de dikke Duitse officier
zelf dood.
Dat was nogal wat in die nacht : duizenden soldaten die op elkaar schoten en de
gewonden maar om hulp roepen. Men denkt dat de hel is opengebroken.
45 - HET KANON OP DE OEVER VAN DE IJZER
Daarna begonnen de Duitsers met hun kanonnen op onze loopgraven te schieten.
Onze kanonnen waren nergens te bespeuren. Wij hadden zelf een kanon op de oever
van de Ijzer getrokken maar de bal viel er 300 meter verder uit.
De oorlog was voor ons Belgen een onuitsprekelijke domheid. Vreselijk, geen eten,
geen drinken buiten dat van de beek en wij gans doorweekt van het nat en de modder.
Ik heb zuur brood opgegeten dat de Fransen in het water hadden gegooid. En toch
moest het voetvolk de vijand tegenhouden met de bajonet want er mocht niet veel
geschoten worden omdat de munitie op was.
Links van ons, waar de Vierde Divisie Divisie postgevat had, waren er al Duitsers
over de Ijzer geraakt.
47 - DE FRANSE RODE BROEKEN
Op een middag kwamen er nog wat Franse soldaten bij met de rode broeken aan. Die
jongens vlogen er in met de bajonet op het geweer teneinde de vijand terug te drijven
maar de Duitsers begonnen te schieten en van de 100 Franse soldaten zijn er slechts 3
of 4 teruggekomen. Het gebeurde in een stuk land met mesthopen. Achter elke
mesthoop lagen dode Franse soldaten.
Wij moesten gaan helpen waar de Duitsers wilden doorbreken om ze terug te duwen.
We kwamen terecht voor de benzinetank die aan de oever van de Ijzer stond. De
tank was in brand geschoten en de benzine liep brandend op de Ijzer langs Ieper af
(??) : een echt vuurwerk in de nacht. In het licht van dat vuurwerk schoten we op
mekaar.
Destijds was alles verlicht met benzine en overal stonden benzineketels. De mensen
die benzine verkochten reden ermee rond in karren getrokken door paarden of
honden. Zo bedienden zij de winkels en riepen “vandaag witte petrol, morgen rode”.
49 - AAN DE BENZINETANK
Maar nu terug naar de verdediging na die verschrikkelijke nacht van de brandende
Ijzer die we niet meer herkenbaar hadden overleefd : vuil, lang haar tot op de
schouders, lange baard. Het was al meer dan een maand dat we ons niet meer
geschoren hadden en de modder en het slijk plakten met hele klompen aan onze
kleren. We hadden honger en dorst.
Er werden hoe langer hoe meer dode en gewonde kameraden weggedragen of vermist.
Degenen die overbleven wachtten angstig af en dachten "wanneer is het mijn beurt
om dood geschoten of verscheurd te worden door een bajonet".
Dan zakt de moed je in de schoenen. Toen wist ik nog niet dat er zich zo velen
tijdens de oorlog aan het verrijken waren door met de vijand mee te doen.
Nu zo vele jaren later veracht ik nog steeds de landverraders waarvan sommigen nu
het land besturen.
51 - ONZE "MOOIE" CAVALERIE
Langzamerhand was het kalmer geworden en wij moesten naar een andere plaats waar
de vijand over de Ijzer was geraakt : sector Stuivekenskerke bij de Château de Vicoin
( ??). We moesten ver weg gaan om de vijand te misleiden.
In de dorpen Fortem en Alveringem troffen we onze "schone heren" van de Cavalerie
aan. Onze officieren waren ook vuil en mager, zoals wij. Wanneer de "mooie
heren" dat zagen, bleven ze staan en moesten ze ons komen salueren en roepen
“vuile mannen van de Ijzer”, wij die al van Luik te voet kwamen tot aan de Ijzer.
Tijdens de gevechten aan de Ijzer hadden wij die heren weinig gezien. Zij bleven
gerust op hun plaats, maar wij moesten vooruit richting Veurne.
Maar de officieren konden ook niet meer en gingen met ons in een grote hoeve. De
boer moest stro op de koer brengen en eten geven. Zo kregen we toch wat rust maar
moesten toch de geweren kuisen.
Daar heb ik een soldaat van Dilbeek zien een stuk van zijn vinger schieten. Hij is
niet meer naar de loopgraven geweest. Hij reed later rond met de keuken getrokken
door twee paarden.
53 - HET GEVECHT IN RAMSKAPELLE MET DE ARABIEREN
De rust was van korte duur. ‘s Avonds moesten wij terug vooruit. De Duitsers
waren tot bij de spoorweg in Diksmuide en Nieuwpoort geraakt en we moesten ze
terugdrijven samen met de Arabieren op hun witte paarden. Als ik mij niet vergis,
stonden die in Rosdam ??? toen wij eraan kwamen.
De Duitsers waren al tot in Ramskapelle geraakt.
De Arabieren werden door Franse officieren gecommandeerd en moesten de paarden
achter een huis laten. Wij met bajonet en kanon en de Arabieren met een groot mes
in de mond vooruit in de nacht. We moesten alle huizen afzoeken. De Arabieren
vlogen er op los. De Duitsers die ze vonden doodden ze of sneden de neus of de oren
af. Al voor de Arabieren weggingen was het dorp heroverd.
55 - HET ONDER WATER ZETTEN VAN DE IJZER
Na het gevecht moesten we aan de spoorweg gaan liggen tussen Diksmuide en
Nieuwpoort, sector Château de Vicione ????. De vierde Divisie had de Ijzer daar
moeten verlaten want alles kwam er langzaam onder water te staan. Iemand had de
sluizen van de Ijzer in Nieuwpoort opengezet.
De persoon die dat heeft gedaan staat nog altijd op de bankbiljetten van duizend frank
waar nu het standbeeld van Albert I op staat.
Het was wel ons geluk want zoniet waren de Duitsers toch verder Frankrijk
binnengetrokken en wij krijgsgevangen genomen. De lijn van de spoorweg was
afgesloten met houten palen. Er was draad aangespannen opdat de dieren die op de
weide liepen niet op de spoorlijn zouden lopen, maar achter elke paal lagen dode
Duitsers.
Daar hebben de burgers ‘s nacht putten moeten maken om ze te begraven, allemaal
onbekende soldaten. In zulke ogenblikken dankt men wel zijn engelbewaarder.
57 - DE DUITSERS IN HET WATER MET DE BELGEN
Het werd langzaam winter en we moesten in het water gaan post vatten, slecht
gekleed, slecht eten, geen vuur om ons te verwarmen of te drogen. Wij mochten
geen licht of vuur maken want de Duitsers schoten alles stuk.
We moesten met kleine boten door het water. Daar lagen de soldaten van de 8ste en
10de linie. Ik heb geholpen om ze uit het water te trekken tussen de Duitsers die
verdronken waren in dezelfde loopgraaf.
Er waren Duitsers bij waarvan de ransel vol kinderkleedjes en schoenen staken die ze
in België meegenomen hadden voor hun kinderen en dat allemaal op het slagveld.
In het stukgeschoten huis van de burgemeester van Ramskapelle bevond zich een
Duitse majoor die niet wilde meekomen. Hij bleef daar nog liever verdrinken dan
zich over te geven. Wij moesten hem vastbinden op een draagbed en naar onze post
achter de spoorweg brengen. Daar hebben we hem twee dagen laten liggen. De
Duitse vliegtuigen kwamen naar hem zoeken. Wanneer hij ze zag begon hij te
roepen “Deutschland über alles”. Hij wou niet eten of drinken, ook niet spreken.
Tenslotte zijn ze hem toch komen halen om hem te verzorgen.
57 - DE SECTOR VAN PERVIJZE
In die sector is soldaat Van de Plas met nog een paar mannen een Belgische
mitrailleuse in het landgoed Château Vicion ??? gaan halen dat al door de Duitsers
bezet was. Hij was één der eerst gedecoreerden van het Belgische leger en heeft
ook de graad van Kaporaal aanvaard. Indien ik mij niet vergis, heeft Koning Albert I
hem zelf de decoratie opgestoken.
Wij hebben deze sector twee keer bezet. Van daar moesten wij naar de sector van het
dorp Pervijze. Ik denk dat het op de baan naar Lombardsijde was dat de voorpost
zich bevond achter een hoop aarde en zakken gevuld met grond.
Ik was één van de eersten om er in te gaan zitten. De aflossing gebeurde altijd ‘s
nachts en men staat of men zit er maar te bibberen van de kou en de schrik.
In een nieuwe sector kent men de Duitse posten niet. Bij dageraad moesten we ons
verstoppen in een gat met wat stro. Plots zagen wij daar een niet ontplofte obus van
120 MI liggen. De mannen die we hadden afgelost hadden ons niets gezegd. Wij
zijn er met angst bij gekropen met de gedachte dat, indien dat ding zou ontploffen,
men ons nooit meer zou terugvinden.
‘s Nachts heb ik daar met onze Luitenant Tijion ????en nog twee andere jongens
prikkeldraad gespannen in het water voor de Duitse lijn. We gingen hiervoor met
een kleine boot in het water. Het was hard werk : wij hadden in de boot 4 houten
palen. De ene moest de paal recht houden met een zak er op, de luitenant sloeg er
met een ander stuk hout op en dan moesten we er met twee man de prikkeldraad rond
bevestigen. Wij deden dit opdat de vijand ons in het donker niet zou overvallen met
boten.
Er lag een Duitse majoor doodgeschoten tegen de rand in de gracht met zijn paard .
63 - DE WINTER 1915
Tussen de twee gevechtslijnen was het gevaarlijke niemandsland waar we 's nachts
soms op verkenning moesten.
De winter van 1915 begon en er moest gewerkt en geschoten worden. De loopgraven
werden gemaakt om er de winter in door te brengen. Wie niet sterk was en op zoek
ging naar eten en stro was meestal verloren. Sommigen verwondden zich of vielen
ziek en wij zagen ze nooit meer terug aan het front.
65 - MIJN MAAT VLUCHT NAAR FRANKRIJK
Ik was daar met een maat uit St. Genesius Rhode op zoek naar eten in het dorp
Pervijze. We maakten beide een put om in te zitten. Ik bracht stro mee maar hij
bleef maar zoeken in het huis van een boer die haver kwam halen voor zijn paard.
Mijn maat had niet gezegd dat de boer onder de haverkist had gezocht. Bij dageraad
vond ik hem niet. Hij had de zak geld die de boer eronder had verstopt, meegenomen
en was in burgerkledij naar Frankrijk gevlucht zoals vele burgers.
Ik zat daar weer alleen in de put. Na een tijdje moesten we terug van plaats
veranderen maar alvorens naar een andere sector te gaan, kregen we enkele dagen
rust. Het front zat vast en rust was welkom.
67 - OP ZOEK NAAR ETEN
Op een avond sprak ik af met soldaat de Stobeleer. We gingen samen naar eten
zoeken en trokken de velden door. Dit was gevaarlijk want de Duitsers schoten
achter het front alles stuk.
We kwamen aan in het dorp Lampernisse waar reeds veel mensen gevlucht waren.
Door de deur van een bakkerij zagen we nog wat licht. Er kwam iemand open doen.
Het was er ook een café. Die mens deed ons achter de tafel gaan liggen om te rusten
en wilde nog brood bakken. Na middernacht kwam hij ons wakker maken en we
kregen eten en bier. Het was al twee maanden geleden dat wij nog een glas bier
gedronken hadden en dat smaakte. We kregen elk nog twee broden mee en moesten
niets betalen want geld hadden we sowieso niet. Dan terug naar de oever van de
Ijzer.
Toen we daar aankwamen had de commandant ons toch gezien en moesten we bij
hem komen om uitleg te verschaffen. Maar toen hij het brood had geroken moesten
we geen uitleg meer geven. Wij verdeelden ons brood en hij heeft zijn stuk brood
zoals de andere soldaten als een razende opgegeten.
De commandant zag mij graag. Wanneer er iets op te knappen was moest ik erbij.
Wanneer er niet te veel geschoten werd, trok ik soms op zoek om iets te vinden
alhoewel het gevaarlijk was er alleen op uit te trekken want ingeval je ergens
gewond raakte, was er niemand om te helpen.
Zo kwam ik in een boerderij waar alles was donker was. Ik zocht wat rond in een
hok dat wat van de hoeve verwijderd stond. Daar vond ik een ketel gekookte
aardappelen voor de varkens. Ik trok met de ketel naar de loopgraaf en het duurde
niet lang voor de ganse ketel leeggeten was.
De companie noemde mij Poltje. Ik was niet groot, maar er zat wat achter. Ik ben
nooit tijdens mijn soldatendienst gestraft geweest, tenzij omwille van onvrijwillige
zaken. Daar ben ik altijd fier op geweest.
71 - DIKSMUIDE
Men begon langzaam vast te zitten achter de Ijzer. Het werd een loopgravenoorlog.
De sectoren waren verdeeld en de derde divisie had zijn deel te verdedigen. De
divisies stuurden hun regimenten, ieder om beurt, naar de gevechtslijn.
De derde divisie werd geleid door Luitenant-Generaal Jacques de Diksmude. Hij was
Majoor toen de slag om Diksmuide begon maar door zijn gedrag en moed heeft hij de
graad en titel gekregen. Een echte Belg, maar wij, de soldaten kregen niets – merci.
Velen van ons moesten veel hoesten wegens bronchitis. Onze divisie bevond zich
meestal rond Diksmuide. Rond Nieuwpoort bevonden zich de Fransen en rond Ieper
de Engelsen. Dat waren de punten die door de vijand het meest beschoten werden
om langs daar door te breken naar Duinkerken, een Franse oorlogshaven.
Koning Albert had gezegd geen duim grond meer te lossen want het vaderland was
niet groot meer.
Zo kwamen we in de dorpen Alveringem en Fortem voor de eerste maal om wat te
rusten en om onze kleren te laten drogen in de zon. Wij moesten ons klaar houden
om hulp te bieden als de Duitsers wilden doorbreken.
Het is ook daar dat ik een foto heb laten maken met een vriend Vaas uit de Limburg
met de broek uit het magazijn van Diksmuide.
In mijn companie van het 11de linie regiment was de klas van 1913 met 82 man
vertrokken in Hasselt en daar waren wij nog slechts met 15. Die foto heb ik nog
(foto in bijlage).
Toen de oorlog begon in Luik waren er vier klassen in eerste lijn 1913 – 1912 – 1911
– 1910, de klassen van 9 – 8 – 7 – 6 waren van het 31ste regiment, het tweede van het
11de linie. Velen van onze divisie hebben de oorlog dus niet overleefd.
Toen ik vertrok woog ik 65 kilo en ginder woog ik er nog 42. De officieren en
onderofficieren waren niet beter af want velen zijn op het slagveld gebleven. Dat
was het resultaat van de gruwelijke oorlog.
En zo hebben we die vier jaar oorlog gevoerd voor het plezier van de gelddieven en
verraders, zodat zij de moordtuigen konden maken en verkopen. Wij mochten als
kanonnenvlees dienen.
Na de tweede wereldoorlog bestuurden sommige van deze heren ons land. Zij
strijken het duur verdiende geld van de werkmensen op.
75 - LE BOYAN DE LA MORT - DE DODENGANG
Daarna moesten we alweer naar Diksmuide, naar de gevaarlijke sector van de
Dodengang. Het was één der gevaarlijkste plaatsen van de Belgische sector en het
Belgische front. Dat was daar geen kinderspel. De Dodengang had zijn naam niet
gestolen. Wanneer je daar levend uitkwam, mocht je de lieve Heer danken. Wij
hadden toen Commandant Tieleman van de kanten van Tienen, geloof ik, een brave
vent. Onze Commandant Lequeux was Majoor benoemd.
Die loopgracht bevindt zich links van Diksmuide naar Nieuwpoort.
Indien ik mij niet vergis heb ik die sector driemaal bezet. Gedurende één nacht heb
ik de voorpost bezet over de Ijzer. Als postoverste met 6 man, trekken ze je 's nachts
over de Ijzer op een vlot gemaakt met tonnen. Men bevond zich dan op slechts 10
meter van de Duitse posten. Wanneer ze iets hoorden gooiden ze 2 granaten en men
lag in de Ijzer.
Om drie uur 's morgens begonnen de Duitsers de Ijzer en onze verdediging te
beschieten met kanonnen, mitrailleuses en landbommen.
Dat waren ketels van zo een 100 kilo gevuld met van alles en wanneer zo een ding
ontplofte op een vijftal meters van waar je je bevond en er kwamen er veel, dan moest
je goed opletten en roepen tegen de mannen : "opgepast links en rechts". Dat duurde
zo tot 11 uur in de voormiddag. De oever van de Ijzer was wel 2 meters verlaagd, en
ik was zeker ook 20 cm kleiner geworden van de schrik.
Stel u voor : een bombardement van 8 uren aan één stuk, met honderden stuks van
verschillende maten, wat voor een gedonder dat is. Veel soldaten werden
neergeveld.
De vijand had daar onze rangen nogal uitgedund en we moesten naar de sector van
Stuivekenskerke en Oud Stuivekenskerke.
Naar die voorposten moest men door het water. We moesten een bussel hout in het
water werpen om er door te geraken want voor die sector waren er geen laarzen of
schoenen. Daar kreeg ik een kogel in mijn hals van een Duitser die achter een boom
verscholen zat. Al mijn haar was afgebrand. Het ging toen heel slecht met het
Belgische leger. Onze commandant Tielemans zei altijd dat men ons zou komen
aflossen maar er kwam niemand.
In die sector waren we met vier man in een kleine schuilplaats. Je mocht je niet laten
zien of horen of de Duitsers schoten alles stuk. Een van onze mannen was toch naar
buiten gekropen om te plassen, maar op hetzelfde ogenblik begonnen de Duitsers
onze post te beschieten. De arme man viel op mijn rug en de drie andere waren
gewond. Onze man moest niet meer plassen.
83 - SECTOR CHATEAU DE VICION ??
VOOR HET EERST IN HET GAS
Daarna trokken we naar de sector van de Château de Vicion???.
De grote wacht bevond zich op de spoorweg van Diksmuide naar Nieuwpoort en de
voorposten in het water. We moesten erheen op bruggetjes gemaakt door de Genie
van het leger. Ik denk dat het in de zomer van 1916 was. Het was nogal een rustige
sector. Daar hebben we voor de eerste keer in het gas gezeten.
We hadden al iets gekregen om voor de mond te houden. Het gras in de omgeving
was er verbrand tot tegen Veurne over 3 kilometer en dat gif bleef in de longen zitten.
Sommige jongens hadden zich in putten van obussen gewassen waar het gas in zat en
werden gans verbrand.
Op een nacht kwamen we er toe en op de post die we moesten betrekken waren juist
zes jongens doodgeschoten. De stukken lichaam lagen er nog in. Dan ben je er niet
graag bij.
Er was nog zo een gevaarlijke post in die sector. Het was vroeger een café In 't
Snoeksen ???. In het midden van het water bevonden zich nog wat stenen die boven
water staken en daar moesten wij ons bij dag achter verstoppen.
85 - WAT LEVEN ACHTER HET FRONT
We moesten steeds meer achteruit. Het leven leek normaal geworden : de boeren
werkten op het veld, de cafés en de winkels deden goede zaken met de "mannen van
achteruit". Ze waren in dienst van het leger maar verkochten de helft van datgene
waar de soldaten van eerste lijn recht op hadden. Daarmee konden ze dan de "grote
Jan" uithangen bij de meisjes. Wanneer wij uit de loopgraven kwamen, deden ze de
deur dicht, we kregen nog geen glas bier. "Ze zitten vol luizen" zeiden die mannen
tegen de burgers en daarmee waren zij de baas. Wij hadden geen geld en zij wel.
Zij hadden ons vlees en onze koffie verkocht om te drinken.
Zo duurde de oorlog voort in het voordeel van de "embusqués" (de mannen van achter
het front). Wanneer die mannen, na de oorlog, terug kwamen waren zogezegd zij het
die alles gedaan hadden en wij niets.
De zogezegde grote invaliden hadden de Ijzer niet eens gezien.
Wij moesten nachten van 13 uur doorbrengen in de regen, de sneeuw, de
bombardementen, met honger en slecht gekleed, zonder vuur, nooit een vriendelijk
woord. Wij waren toch ook mensen, jonge mensen, die aan het verwilderen waren.
Indien ik mij niet vergis was het in de winter van 1916-1917 dat ze ons eens cognac
gaven, een feest voor 30 à 40 man, maar in de fles was koffie in plaats van cognac.
En dan maar vloeken en hoesten want velen onder ons hadden bronchitis. Maar we
kloegen niet want het was oorlog.
Ik was eens in een pak stro gekropen als een ziek dier omdat ik een soort griep
opgelopen had. Twee makkers kwamen dicht bij mij liggen om mij te verwarmen.
De dokter kwam en gaf mij een briefje. Het was een rexist die in Dilbeek woonde na
de oorlog.
Ik schrijf dikwijls "wij" omdat men aan het front heel weinig alleen was.
Ik denk dat het in 1916 was dat wij rust kregen in De Panne. We hadden ons zo veel
mogelijk gewassen en drie weken soldij getrokken (13 BF voor 3 weken in de
loopgraven). Wij dachten allen een pintje te gaan drinken maar alles leek gesloten.
Voor de deur van de cafés een bericht met "geen bier meer" of "het vat is af", maar de
mannen van achter het front zaten wel binnen.
89 - GEEN BIER VOOR DE MANNEN VAN DE LOOPGRAVEN
Maar in Hotel Ter???? in De Panne (het bestaat nog geloof ik) waren jagers te voet
toch binnen geraakt en wij er achterna. Al die "schone" officieren waren rap weg en
de baas gaf ons te drinken en vroeg vriendelijk zijn boel niet stuk te slaan.
Zulke avonturen schrijven ze niet in de kranten of dit komt niet op televisie omdat de
journalisten juist die gaan interviewen die nooit het front hebben gezien. Maar bij de
soldaten van de Ijzer komen ze niet.
Tijdens de rustperiode in De Panne ben ik met een makker uit Moorslede de oogst
gaan afdoen bij den Hensten, boer van Honschoten ??? voor 20 BF daags van 3.00 uur
's morgens tot 21.00 - 22.00 uur 's avonds (hard werken). We moesten mekaar
rechttrekken 's morgens maar we hadden veel over om enkele frankskes te verdienen.
We hadden ook zin om eens iets anders te eten dan altijd dezelfde legerkost.
Terug aan het front moesten we de grond van de loopgraven in zakken scheppen
waarachter we ons verdedigden, sliepen en zelfs in woonden. De zakken werden
gevuld met alles wat we opgroeven, zelfs hoofden, benen en armen, alles moest de
zak in.
Aangezien het reeds zo lang geleden is, is de volgorde van alle beschreven
gebeurtenissen misschien niet steeds juist.
93 - DE AANEENGEVROREN SCHOENEN
Het was in de winter van 1916 dat het zo hard vroor. We moesten altijd met alles aan
liggen of slapen, in verlaten huizen of stallen die stuk geschoten waren. Wanneer we
moesten vertrekken waren onze schoenen aaneen gevroren en moesten we ze eerst
uittrekken en van mekaar kappen met de spade.
95 - MET BRONCHITIS IN HET VARKENSHOK
Ik had een bronchitis opgelopen en moest gedurende 3 weken in een varkenshok
slapen in Steenkerke.
Mannen uit de loopgraven, met hun vriendjes de luizen, mochten niet in het
ziekenhuis. De gewonden wel want die kon men toch niet laten liggen op stro.
Na die periode had ik toch nog wat geluk en mocht ik met verlof naar Parijs gaan in
een instelling die gehouden werd door Belgen die in Frankrijk woonden.
De jongens die geen familie hadden mochten daar voor enkele dagen in ziekenverlof.
Het was gelegen op de Boulevard St. Germain dicht bij de kerk St. Germain, in een
groot restaurant. Dan was men er graag bij maar aangezien ik geen cent had kon ik
niets kopen.
97 - BULSKAMP
Het was al 1917 en we kregen veel andere officieren. Onze kapitein was Kastelein
en de officier van het peleton was Stordeur??? die in 1915 nog bij mij geslapen had
wanneer hij voor het eerst aan het front gekomen was.
Hij wist toen helemaal niet hoe het er aan toe ging aan het front. De kapitein had
hem gezegd over mij als oude loopgravenrat :" neem die bij u, da's ne goeie".
Ik was dikwijls op patrouille met Stordeur, maar wanneer wij achter het front waren,
was hij niet slecht voor mij. Overal waar hij sliep mocht ik ook een plaats hebben
hetgeen goed was voor mij want dan moest ik niet meer in varkenshokken kruipen.
Het was daar dat men luizen kreeg.
We waren eens in Bulskamp gecantonneerd en Stordeur had zijn soldij getrokken.
Op een zondagnamiddag kwam hij mij halen om met hem een pint te gaan drinken in
een nogal mooi café waar niet veel soldaten kwamen maar meestal onderofficieren.
Hij vroeg daar twee glazen Engels bier, goed en duur. Wij bleven maar zitten en
pintjes drinken tot zijn soldij op was. "Nu gaan we slapen" zei hij "want morgen
moeten wij naar een slechte sector en daar moet men geen geld hebben".
Ik heb daar ook wat in de keuken van de officieren geholpen die zich bevond bij een
kleermaakster Germaine, brave mensen. De kok was met verlof naar Argenteuil
boven Parijs bij zijn ouders. Dat waren vluchtelingen van Ieper. Ik ben er ook eens
met hem in verlof geweest.
De keuken van mijn bataljon was dicht bij het front en daar waren de mensen goed
voor ons. Zij zagen en wisten wat een lijdensweg wij daar hadden.
In Bulskamp heb ik ook geslapen op zolder boven een café van de familie Maartens.
Ik mocht in het bed van één van de zonen slapen. Daar waren, indien ik mij niet
vergis, vier zonen soldaat. Wanneer je dat voor hebt in één familie is het niet om te
lachen.
101 - MET VERLOF IN CHARMERANDE ??
Ik ben ook met Maurice F??? in verlof geweest naar P???? Charmerande ??? Daar
was één van zijn zussen heen gevlucht. Het was een mooie, vruchtbare streek met
veel druiven en zeer weinig bevolkt. Er waren 40 huizen, evenveel jachthonden en
veel bos. De burgemeester deed er alles. We kregen elk een geweer en wel 10
honden om mee op jacht te gaan en moesten gedurende 3 uur door het bos stappen
alvorens aan een huis te komen om te rusten en te eten. Daar was de jachtwachter
van het domein van de parochie. In een straatje verder heb ik nog een foto laten
maken als aandenken.
Maar mooie liedjes duren niet lang. Daarna moest ik terug naar de vuile loopgraven
en de luizen waar ik constant moest oppassen dat ik niet kapot geschoten werd door
de vijand. Wanneer men eenmaal het leven achter het front had geproefd dan ging
men niet graag meer terug naar de onzekerheid en de dood.
103 - ZAKKEN VULLEN
De ene nacht namen de Duitsers een post in, daags nadien namen wij een post in.
Hetgeen overdag kapot geschoten was moest 's nachts hersteld worden onder een
regen van obussen. Daarvoor moesten we met twee 100 zakken met aarde vullen en
was er geen, dan moest je er maar zien te vinden. De doden die in het water terecht
gekomen waren moesten er ook in.
Zo moest je maar blijven voortdoen tot je niet meer kon of afgeschoten werd.
Tachtig soldaten op honderd liggen in Frankrijk begraven omdat ze te lang aan het
front moesten blijven.
Ik heb het lang kunnen uithouden omdat ik al mijn soldij besteedde aan voeding.
Wanneer ik uit de loopgraven kwam ging ik mij eerst wassen en dan maar eten als er
was. Al mijn ondergoed uit en naar de beek om te wassen en wanneer nog iets
overbleef van mijn soldij ging ik bij de boer een liter melk kopen en een stuk
chocolade die ik in mijn eetkom stak. Ik maakte een put om vuur in te maken en
hield de gamel erboven zodat ik chocolademelk had.
105 - WULPEN - DE ENGELSEN VALLEN AAN
Op een dag vond ik enkele Duitse kogels in mijn rugzak. De vijand had een aanval
uitgevoerd. Ik lag op mijn buik met de ransel boven het hoofd. Zo waren de kogels
in de ransel blijven steken.
In april 1917 deden wij de sector Pervijze, denk ik, en de Engelsen gingen aanvallen.
Op enkele dagen tijd hadden ze in de velden bij Wulpen een heel dorp opgericht en in
elk huisje zat een dik kanon. Ze begonnen de Duitse lijnen te beschieten gedurende 8
dagen en nachten. Men kon elkaar niet verstaan van het gebulder.
Op een avond kregen wij de opdracht gans vooruit te trekken want de Engelsen
gingen aanvallen. Een gans bataljon Engelsen trok vooruit maar weinigen van hen
zijn teruggekeerd.
Het was in die sector dat ik eens te meer geluk gehad heb. Ik moest aflossen in de
keuken van de officieren. De compagnie was nieuwe loopgraven aan het maken en
ik moest wachten tot de officieren kwamen eten maar niemand kwam. Ik stond buiten
te kijken.
De Duitsers hadden de Engelse kanonnen gevonden en schoten alles stuk wat nog
recht stond. Het hele dorp Wulpen was leeggelopen. De bewoners waren in de
velden gevlucht.
Een bakkersvrouw vroeg mij of ik durfde meegaan met haar naar de bakkerij. Ze
haalde er een zak vanonder de oven en vluchtte weg. Het was een hele zak geld en ik
stond daar dan. Nadien kwam ik langzaam terug naar de keuken maar opeens sloeg
een obus in. Ik was tegen een stenen hok gaan staan maar toen ik terug bijkwam lag
ik 20 meter verder in de gracht. Ik had enkele kneuzingen opgelopen en ging niet
meer terug.
Ik had er wat van alles verzameld : sigaretten, dozen melk, zeep maar anderen hebben
mij alles terug ontstolen.
109 - MERKEM
Ik ging terug op zoek naar mijn compagnie. Na enkele dagen moesten wij en de
ganse 3de divisie naar Merkem, dichter tegen Ieper. De Fransen en Belgen hadden
de Duitsers daar teruggedreven maar de Duitsers wilden het verloren terrein terug
innemen. Wij mochten geen meter toegeven. Het was een slechte sector. De
grond was er wel tien keer omgedraaid door de kanonbeschietingen.
We moesten met de ganse compagnie aan een zeel geleid worden om de weg te
vinden en indien je de koord durfde lossen, was je verloren want je verdronk in de
putten met water.
We moesten schuilen in de Duitse betonnen schuilplaatsen die veroverd waren. Deze
"abris" waren bijzonder goed en sterk gemaakt. De vijand zat nog in één van
dergelijke "abris" en we moesten ze eruit halen.
Een luitenant moest er 's nachts met enkele mannen op uit maar de Duitsers kwamen
niet uit de schuilplaats. Er werden dan brandende vuurpijlen geschoten in de gaten
van waar ze ons beschoten. Dan ging de deur wel open en een Duitse officier en 20
manschappen kwamen er uit.
Wanneer we ze bij de commandant brachten zei deze "Jaag er een deel van terug want
ze komen ons eten opeten".
Toen was er veel beweging aan het front aan de Noordzee van Nieuwpoort tot aan de
Franse grens.
We waren allen zenuwachtig. Ik moest naar de inspectie voor een broek die ik had
aangevraagd om in verlof te gaan. Ik had van luitenant Stordeur een broek gekregen
die niet paste. Toen het mijn beurt was zei de majoor "montrez moi ça".
Ik nam een broekspijp in elke hand en scheurde de broek in twee stukken. "Huit
jours de cachot" riep de majoor en ik mocht gaan zonder broek. Ik ben dan toch niet
gestraft geweest maar kreeg geen soldij gedurende 8 dagen.
113 - DE AANVAL OP DE POST IN MERKEM
De sector van Merkem was bijzonder slecht.
Op een nacht hadden de Duitsers de ganse sector aangevallen. Met de accordeon
voorop waren ze aan het zingen. Ze waren allemaal dronken van schnaps te drinken.
Ik werd toen met een Limburger, Bonnen, als luisterpost helemaal vooraan gestuurd.
We zaten in een put van 1 meter diep en een halve meter breed, juist groot genoeg om
er met twee in te zitten. We zaten tot onze knieën in het water. Bonnen wilde gaan
lopen maar ik zei hem dat de Duitsers hem dan zouden doodschieten en dat we beter
in onze put bleven.
We hadden ons geweer en twee kratten granaten met 12 granaten in elke krat. We
hoorden de Duitsers zingend naderen "Unser Vaterland muss grösser sein". Ze
ploeterden door het water. Ik vroeg aan mijn maat de granaten aan te geven en begon
te werpen. Toen werden van op onze post vuurpijlen geschoten. Wij wierpen de 24
granaten. Er lagen veel doden en gewonden in het water maar ook wij hadden die
ene nacht 16 doden op twee posten waar de Duitsers doorgeraakt waren.
Dankzij de granaten die mijn maat Bonnen en ik gegooid hadden was onze post
vrijgebleven. Wij zijn daarvoor nog gedecoreerd geweest en op de orders geweest
???
De luitenant had er een grote felicitatie voor gekregen en wij nog een slok cognac van
de kapitein.
Zo werden we eens aangevallen 's morgens toen het begon te dagen. We zagen de
Duitsers buiten hun lijn komen en met enkele mannen riepen we dat ze moesten
komen. Het was al middag alvorens er een kwam. Het waren Oostenrijkers en die
waren het beu bij de Duitsers.
117 - DRIE UREN STAPPEN OM TE MOGEN RUSTEN
Nadien werden we afgelost en mochten we op rust naar Westvleteren of Oostvleteren,
zo juist weet ik het niet meer, maar het was drie uur ver gaan alvorens het
kantonnement te bereiken. Dat was onmenselijk want we hadden zes dagen en
nachten buiten gelegen in de kou onder het vuur van de vijand en dan moesten we 's
nachts nog eens drie uur ver te voet gaan, met de soldatenzak die ongeveer 7,5 kilo
woog. We zagen er niet uit.
Na enkele dagen rust moesten we terug naar Merkem. De derde divisie moest daar
blijven want de Duitsers wilden doorbreken en er mocht geen meter terug afgestaan
worden.
Zo kwamen we op onze post "Les Deux Lucarnes" genaamd ???.
De Duitsers hadden links van ons vooruitgang geboekt tot een kilometer achter ons
front. Het was aan ons. We waren al twee posten kwijt. We werden toen
gecommandeerd door een luitenant van de artillerie.
De Duitsers waren dicht genaderd en ze hadden reeds enkele keren naar mijn hoofd
geschoten wanneer ik boven de loopgraaf uitkeek. Ik trok erop af met soldaat Leon
Impens van Lokeren, een goede.
121 - DE DUITSERS HEEL DICHTBIJ
We waren nog maar tien meter van de loopgraaf in een obusput gesprongen of er
vlogen plots kogels juist naast mijn helm. Ik zei tegen Leon "Oppassen jong, die zijn
dichtbij". Ik stak mijn helm op een stok boven de put uit en er vloog onmiddellijk
een kogel door. Terzelfdertijd kwam sergeant Mannen bij ons. Hij stak zijn hoofd
boven en kreeg een kogel in het gezicht en was op slag dood. Brancardier Van der
Gooten wou hem komen halen en kreeg een kogel in de schouder, een dum dum. Dat
zijn kogels die stuk springen en een groot gat maken. Op dat ogenblik zie ik in een
put voor mij het geweer van de Duitser en schiet er op.
Daarna moesten we de dode en de gewonde op de buik meetrekken tot achter de
loopgraven en de luitenant inlichten dat de Duitsers dichtbij waren. Maar die zat in
een goed beschermde schuilplaats en bleef daar zitten.
Luitenant Stordeur die geen schrik had, met een adjudant, een goede, en nog enkele
mannen, gingen er op los, bajonet op het geweer, maar de Duitsers in die put
vertrokken niet. De adjudant duwde de bajonet door de vest van één van hen. Ze
moesten de handen in de lucht steken. Er zat een Duitse majoor aan het eten met zijn
ordonans. Ik had een stuk van de hand van de ordonans geschoten.
Het was een Belg van Oostende. Hij had onze sergeant gedood en de brancardier,
een priester, verwond.
De Duitse officier was een slechte kerel. Ik sneed de epaulet van zijn schouder als
aandenken. Al die stukken die ik kon verzamelen hebben de mannen van achter het
front gestolen in de ziekenboeg van Passendale. Ik heb er nooit iets van terug
gekregen.
Deze mannen zijn na de oorlog gaan pronken bij hun familie. Toen ik in 1919 in
België terug bij mijn familie kwam had ik niets om te tonen, maar voor hen was
alleen belangrijk dat ik nog leefde. De "embusqués" mochten het gestolen goed
hebben maar het mooiste van al was dat zij de grote invaliditeit kregen. Voor ons kleine soldaten - was er niets meer over want de kas was leeg. Dat was dan de blijk
van erkentelijkheid.
125 - DE HONDENETERS
Het stond nooit stil aan het front. Steeds weer wilden de Duitsers er door en moesten
wij ze terugduwen.
Ik had een jachthond die mee op post ging. Niet ver van de keuken was een kamp
opgetrokken geweest met Afrikanen. Die hadden al de honden opgegeten en het vel
hing te drogen op de draad. Ze waren daar om munitie te lossen, een gevaarlijk
werk. Ik heb daar nog aan meegeholpen in het dorp Woesten.
Langzaam duwde het front vooruit en wij moesten richting Moorslede. Daar hadden
de Fransen veel Duitse posten veroverd. Wij moesten in hun plaats de sector
bezetten. Ik heb daar veel Franse soldaten zien liggen - doodgemaaid.
127 - HET GROTE OFFENSIEF
Tegen de avond kwamen we in dat platgeschoten dorp aan en we moesten er de ganse
nacht blijven om op orders te wachten. Rond 4 uur in de ochtend moesten we
vooruit. Het was nog donker want we waren al in de maand oktober 1918.
We kwamen aan in drie vers gegraven loopgraven. Ik zat in de eerste lijn. Maar een
half uur later moest er een ander peleton in en wij in de derde lijn. Links en rechts
werden we beschoten. De jongens die te veel schrik hadden, begonnen zichzelf te
verwonden. Officieren noch soldaten waren gerust, er mocht geen woord gesproken
worden.
Plots, om 4.55 uur begonnen de kanonnen te vuren op de Duitse lijn. De
commandant zette zich op de loopgraaf klaar om de stormloop te bevelen en om exact
5.00 uur moesten wij vooruit, bajonet op het geweer.
Slechts 100 meter verder stond de prikkeldraad die door de Duitsers geplaatst was.
Die was meer dan 100 meter breed en we moesten erdoor.
De Duitsers begonnen ons te beschieten met kanonnen en machinegeweren. Hier heb
ik de grootste moordpartij van de ganse oorlog meegemaakt. Nochtans heb ik er veel
meegemaakt, maar dit was niet te beschrijven. Ze mogen nu op televisie tonen wat
ze willen of in kranten erover schrijven, maar dit benadert geenszins hetgeen daar
gebeurde.
Op dat ogenblik waren er geen fotografen vooraan aan het front, misschien 5
kilometer daar vandaan wel.
Elke soldaat in eerste lijn had een spade, een bijl of een schaar om de prikkeldraad
door te slaan.
We waren om 5.00 vertrokken uit de loopgraaf en om 11 uur waren enkele jongens en
ikzelf 100 meter verder op de weg van Roeselare naar Kortrijk. We konden geen 5
meter ver zien van de rook van de kanonnen.
We stonden bij het dorp St. Eloois-Winkel. Er woonden nog burgers vlak voor de
beschieting. We zagen er Duitsers met paarden die de kanonnen voorttrokken om
stukken te gaan halen maar wij verplichtten hen voort langs onze kant te gaan.
We waren daar met zes, zeven man en een geheel Duits artillerie regiment gaf zich
over, ze wisten niet beter.
Maar aan de prikkeldraad is de helft van onze mannen gebleven. Ze hingen er aan
als wasgoed. Onze kapitein Castelein ?? is daar ook gebleven voor het vaderland.
133 - ONZE SOLDATEN LIGGEN DAAR GINDER IN DE MODDER VAN
WEST-VLAANDEREN
We dachten allen "na dit offensief gaan we naar huis" maar de meesten zijn ginder in
de modder gesneuveld. Daarom staat daar nu het standbeeld van de Onbekende
Soldaat. Onder het standbeeld ligt een onbekende gesneuvelde soldaat, één van de
duizende jonge, frisse boerenjongens en werkmensen die stierven in deze oorlog.
Zonen van rijkelui waren er niet. Er liggen ginder in West-Vlaanderen zo veel
jongens waarvan de familie niet weet waar ze hun zoon moeten gaan bewenen.
Die jongens hebben het recht om beweend te worden en niet veracht zoals de
landverraders doen. Ze stoken oorlog voor hun portefeuille en geven niets voor
degenen die er hun leven moeten voor geven.
Nu terug naar de baan Roeselare-Kortrijk. Er stond een café dat vol dronken
Duitsers zat. In de tuin stonden grote flessen schnaps. We stuurden ze naar onze
lijn en ze moesten meehelpen de gewonden dragen : we staken het geweer door een
doek en met twee mannen moesten ze de gewonden meedragen. Daar hebben we
veel geluk gehad. De Duitsers hadden ons kunnen doodschieten want ze waren met
veel meer dan wij.
Daar heb ik een gans uur alleen gestaan alvorens er nog soldaten bij kwamen. Ik
kroop in de put van een obus die juist was geschoten en zag er een jongen van ons
regiment inzitten met de twee benen af en hij leefde nog.
135 - DE GROTE AANVAL
Het moeilijkste was eten en drinken te vinden. Wij hadden geen vertrouwen in de
Duitsers uit angst voor vergiftiging. Mijn eten was op en toch moesten we vooruit
want van achter het front kwam er toch geen hulp. De Duitsers zaten overal met de
mitrailleurs.
We gingen in lijn, elke meter een man, rechtop. Wanneer de beschieting begon
kropen we op onze buik verder. Ik sprong over een gracht en er kwam één van de
Duitsers uitgekropen die ons van achter wilde beschieten. Onze officier wou niet dat
we hem doodden.
137 - 139 - DE GEVAARLIJKE MOLEN VAN KORTEMARK
We waren tot bij de Molen van Kortemark gekomen waar nog Duitsers in zaten.
Daar hebben we veel jongens verloren.
Ik lag er met mijn hoofd achter mijn zak en de kogels vlogen zo maar voor mij in de
grond. In mijn eetzak staken er ook.
Men moest God danken want daar had ik wel 100 kogels in mijn hoofd kunnen
krijgen.
Toch week de vijand langzaam achteruit. Met het vallen van de avond kwamen we
achter een baan die naar een hoeve leidde. We zouden er de nacht doorbrengen.
Elkeen moest een beschutte plaats zoeken. Ik ging aan de officieren zeggen dat ik
in de hoeve naar eten ging zoeken en zien of er geen Duitsers waren.
Langzaam naderde ik de hoeve, bajonet op het geweer, loerend en luisterend. Langs
achter kwam er toch wat licht door een venster en ik hoorde Vlaams spreken. Ik
klopte met het geweer op de deur en vroeg aan de bewoners of er nog Duitsers waren.
“Achter de spoorweg Roeselare- Menen” zeiden ze. Ik dreigde ze dood te schieten
indien het niet juist was. Het rook er naar vers brood dat ze gebakken hadden toen de
Duitsers de hoeve verlaten hadden. Ik kreeg een brood en stuurde er de officieren
heen. Die mensen maakten voor ons wat koffie van gebrand graan alhoewel zij ook
niets meer hadden. De Duitsers hadden alles meegenomen.
141 - DE SCHIETPARTIJ AAN DE SPOORWEG
Na die nacht gingen we vooruit richting Lendelede. Ik zocht met nog twee makkers
rond een huis waar de Duitsers ons hadden beschoten. Ik duwde de bajonet door het
stro en er kwam een jongen van onder gekropen. Hij weende omdat hij dacht dat wij
hem gingen doodschieten. Hij was in burgerkledij maar was wel een Duitse soldaat.
Hij sprak nochtans Vlaams van ginder en wees waar de Duitsers achter de spoorweg
zaten.
Wij naderden langzaam maar wanneer ze ons zagen begon de beschieting. We
hebben een ganse dag moeten wachten om erbij te geraken. Ze hadden met
mitrailleurs een stuk uit de treinsporen geschoten van 1,50 meter. Er lagen
honderden kogels bij. Dat was omdat ze achter de oever zaten en wij konden ze niet
treffen.
In de verte zagen we het dorp Lendelede dat niet beschoten was. Er was een klein
vliegplein dat aan de Leie paalde. De Duitsers hadden de spoorweg verlaten omdat
ze misschien geen kogels meer hadden. We hoorden ook geen kanonnen.
De Duitsers vluchtten achteruit.... en de onzen kwamen niet. Die mensen dachten dat
het beter was achter te blijven en niet te dichtbij het front, want nu de oorlog bijna
gedaan was lieten ze zich liever niet meer dood schieten.
Nochtans zijn er toen bij ons in eerste lijn nog veel jonge soldaten gesneuveld om de
"hoge heren" te bevrijden.
143 - DE PASTOOR VAN LENDELEDE
Alvorens wij Lendelede binnengingen, kwam de pastoor ons tegemoet gelopen met
een hele hoop kinderen bij hem.
Zij zoenden ons en weenden van geluk omdat ze eindelijk verlost waren van de
Duitsers die hen wijsgemaakt hadden dat wij alles afbrandden. Die mensen waren
onvoorstelbaar tevreden. Maar intussentijd waren de Duitse vliegtuigen nog eens
boven ons komen vliegen.
De pastoor wees ons twee cafés dichtbij het vliegplein aan waar de Duitsers met
Vlaamse meisjes feestten. Wij gingen er op af maar de deur was gesloten. We
klopten op de deur met ons geweer en een vrouw opende. Wij vroegen naar de
meisjes maar ze zei dat er geen waren. Wij geloofden haar niet en zeiden dat we ze
dood zouden schieten.
Toen ze dat hoorden kwamen er al drie zenuwachtig en wenend uit hun schuilplaats
gekropen met de armen in de lucht.
Alvorens we vertrokken, hadden we overeengekomen dat van al degenen die met de
vijand hadden meegedaan, we het haar zouden afknippen.
Het was de eerste keer dat we vrouwen zagen die met de vijand hadden meegedaan en
hun eigen volk hadden verraden. De ene soldaat moest ze vasthouden, de andere
sneed het haar af met een schaar die niet sneed. Ze huilden nogal en de bazin wou
ons alles geven wat we wilden. Omdat zij met Duitsers leefden, hadden zij alles.
Wij wilden echter niets.
147 - GEVECHT AAN DE LEIE
We naderden de oever van de Leie. Het was al namiddag en ik moest het 9de linie
regiment opzoeken om in verbinding te blijven en trok het vliegplein over. Ik maakte
een put om wat te rusten en te eten wat we meegekregen hadden. Van daaruit kon ik
goed zien in de richting Ingelmunster, maar achter mij stonden enkele huizen en ik
dacht er iets te zien bewegen. Ik ging er naartoe en zocht alles af tot ik aan de
kelderdeur kwam. Daar hadden zich burgers verstopt.
Ze zeiden dat de Duitsers over de Leie waren maar ik was nog niet buiten of de
Duitsers begonnen te schieten met kleine kanonnen van in een klooster dat niet ver
van de Leie stond. Ik heb toen Duitsers en mannen op de koer gezien. Misschien
was dat om de Duitsers te beschermen.
Tegen de avond ging ik op zoek naar de compagnie van het 9de linie regiment maar
vond niemand. Ik moest bij de luitenant blijven met zijn ordonnans tegen een klein
huisje en ons daar ingraven. Er was nog een oude man in zijn huisje gebleven die
niet weg wilde.
Hij had een geit en een dik konijn dat hij ons vroeg te doden om te eten maar de
Duitsers waren dichtbij en hadden met gasbussen geschoten.
Men kon niet lang met het masker aan blijven.
Ik had overdag al wat rapen gegeten van de dorst maar die waren waarschijnlijk ook
besmet geweest met gas want ik ben er ‘s nachts heel ziek van geworden. Gelukkig
kwamen de Engelsen ons aflossen of ik lag zeker nog in de modder aan de Leie.
153 - 155 - NAAR HET ZIEKENHUIS
We zijn dan toch tot het dorp St-Eloois-Winkel geraakt waar ze mij gevonden hebben
en naar Passendale gevoerd. Er waren daar veel zieken en gewonden. We kwamen
terecht in een tent van de Engelse luchtmacht. België had niets en moest oorlog
voeren in plaats van de kleine andere landen. Neen, de heren van België wilden
groot zijn maar het was de kleine burgerjongen die moest vechten en zich laten
doodschieten. En erger nog, er waren geen dokters of verpleegsters, en geen plaats
om de zieken, gewonden of doden onder te brengen.
Omdat er geen verzorging was en geen voorzorgen genomen waren, lagen de zieken
en gewonden overal.
Ik was toch nog van Passendale naar Geens ?? geraakt. Ze hadden een deel van de
zieken en gewonden weggevoerd naar Calais, maar daar lagen ze wel twee dik in het
station.
Met een karretje getrokken door twee paarden kwam men enkele mannen weghalen.
Ik kon nog gaan en mocht mee. Ze vroegen mij of ik griep had en ik mocht
vanachter op dat karretje zitten. Zo kwam ik in Geens?? terecht. Daar lagen
honderden zieken met griep, een slechte ziekte die meer op leek op cholera. Wij
lagen daar in houten barakken en de doden werden de ene na de andere buiten
gedragen.
Ik lag tussen een rijkswachter en een kanonnier, een jongen uit Luik die vroeg aan de
dienstdoende van de kamer een brief te schrijven aan zijn ouders. De dag nadien was
hij dood.
De rijkswachter die ook niet veel meer bewoog, had nog een brood in zijn broodzak
steken waarvan ik gegeten heb.
Er was juist een soldaat van Itterbeek begraven die ik goed kende, Emiel Choliers.
Hij was bij de lansiers te paard.
Na twaalf dagen mocht ik er weg en naar Parijs om ginder verder verzorgd te worden.
Ik kwam daar in een soort herenhuis terecht waar zeven à acht man waren.
Ik moest waarschijnlijk nog te ziek geweest zijn volgens hen want ze stuurden mij
verder naar Valnoir ?? een gekkenhuis. Er was voor de jongens van de eerste
gevechtslijn nergens plaats.
Het waren telkens die jongens die moesten plaats zoeken en dat na vier jaar oorlog.
Er waren veel zieken en gewonden maar dat hadden ze toch kunnen voorzien vóór de
grote aanval begon.
Maar ja, het is altijd zo : nu na vijftig jaar dat de grote oorlog 14 -18 voorbij is, nu
geven ze wat te zien en te horen maar dat is ook maar uit gegevens genomen want
tijdens de grote veldslagen of gevechten kwamen geen fotografen.
De "hoge heren" kwamen uitleg geven over de grote oorlog in het nieuws, maar de
soldaten die het hadden beleefd, daar durfden ze geen uitleg aan vragen. Ze moesten
het lijden en de waarheid niet weten. Ze moesten de mensen dom houden om terug
een andere oorlog voor te bereiden en we hebben hem gehad in 40 - 45.
159 - IN HET ZOTHUIS VAN VALOIR
En zo kwam ik in Valoir?? terecht. Er waren er velen die « gek » waren en ik deed
ook alsof. Valoir ligt in de richting van de Somme.
Er was een Engels kamp waar men jonge Engelsen klaarstoomde om naar de
loopgraven te gaan. Zij rookten goede sigaretten. Ik maar bedelen en ik kreeg er
dan ook. Ik had altijd honger maar er was niet veel te eten. Ik heb daar kilo's
beukennootjes gegeten. Het was het notenseizoen in oktober en november. Dat
heeft mij helpen genezen.
Ik bevond mij daar in de volle natuur. Een boer had mij de weg gewezen naar het
bos. Ik moest een stok meedoen want er waren everzwijnen en die zaten ginder ook
noten te rapen.
Ik heb er ook nog wat confituur gekregen van de Engelsen.
Maar de 11de november, wanneer de wapenstilstand werd afgekondigd en er niet
meer geschoten werd aan het front, waren daar geen « gekken » meer, maar allemaal
« karottentrekkers ».
161 - IN DE BOIS DE BOULOGNE
Van daaruit ben ik naar de Bois de Boulogne gestuurd om uit te rusten. De oorlog
was gedaan. De mannen van « achter het front » trokken naar huis en wij moesten
ginder blijven, want de "embusqués" moesten toch de eersten zijn om te vertellen dat
zij de oorlog gewonnen hadden.
Tijdens mijn ziekteverlof zocht ik toch iets te verdienen want ik had geen cent op zak.
Ik mocht samen met een andere jongen in een vliegtuigfabriek gaan werken. Wij
moesten er niet te veel doen.
Ik was er een dame uit Luik tegengekomen die daar was als vluchtelinge en moest
met haar met een karretje rondrijden in de fabriek om de stukken van de werkmannen
op te halen en naar een plaats te voeren waar niemand in mocht behalve die dame.
Ik kreeg 11 of 13 frank per dag en heb er 14 dagen gewerkt. Het was al lang geleden
dat ik nog zo een som geld had verdiend.
Het maakte mij zeer gelukkig dat ik niet meer ganse dagen en nachten moest buiten
staan en dat ik mocht teruggaan naar mijn familie in Dilbeek zonder al te veel
gebreken. Ik was er graag gezien door iedereen en ik moet in het bijzonder mijn
ganse familie danken die mij in mijn verdere leven veel geholpen heeft. Ik had
genoeg moed, maar de grote kracht ontbrak soms.
Ik heb God dikwijls bedankt dat ik zo uit de moordende oorlog was gekomen.
163 - GARE DU NORD IN PARIJS
Men bracht mij naar de Gare du Nord in Parijs om terug naar België te reizen. Ik had
er tijd om wat rond te kijken en zag een paar mooie schoenen in een winkel. De prijs
weet ik niet meer maar ik zei aan de verkoopsters (het waren allemaal dames, de
mannen waren ofwel gewond of gedood aan het front) dat ik maar 14 frank bezat en
ik kreeg de schoenen. Zo had ik toch iets om mee naar België te nemen want daar
was ook niets te krijgen.
165 - TERUG NAAR BELGIE
Eerst met de trein naar Adinkerke en van daar naar Leisele om al mijn zaken op te
halen om het soldatenleven te herbeginnen. Al hetgene dat ik tijdens de oorlog
bewaard had om aan mijn familie te tonen en te geven als aandenken, hadden de
mannen van "achteruit" gestolen.
Wanneer ik terug het nodige had om mijn regiment te vervoegen dat reeds in
Duitsland was, besloot ik om toch eens naar huis te gaan. Ik zocht een auto of trein
naar België.
167 - TE VOET NAAR KORTEMARK
Ik vernam dat er in Kortemark treinen naar Brussel reden. Ik ging er 's nachts te voet
heen en kwam er 's morgens na 3 uur stappen aan.
Er stonden daar treinen te dampen en ik dacht dat die toch ergens naartoe reden. Ik
kroop in een wagen vol goederen en viel er vlug in slaap.
Ik werd wakker in Mechelen waar de trein stopte. Van daar te voet naar Brussel
zonder eten of drinken. Ik bleef maar doorstappen langs de grote steenweg. Aan de
mensen die ik zag vermoedde ik dat het zondag was want van dag of uur wist ik
eigenlijk niets. Zo kwam ik aan in Brussel. Ik wou wel wat rusten en een tram
nemen om dichter bij huis te komen maar ze reden niet want het was staking. Ik was
verplicht te voet te gaan langs de steenweg op Ninove en kwam in Dilbeek aan rond
15.00 of 16.00 uur na een nacht en een dag zonder eten of drinken, maar ik had geen
honger of dorst.
169 - DE TOCHT NAAR HUIS
Toen ik aan het café "De vetten os" kwam begon het door te dringen dat ik in Dilbeek
was en er kwam iets van binnen dat mij begon te ontroeren. Ik begon te wenen want
van veel deugd was er geen sprake meer. We waren te veel aan de miserie gewoon
geraakt.
171 - DE THUISKOMST
Het was Gielen Trullemans die mij moet herkend hebben en die mijn familie
verwittigd heeft. Hij kwam mij met mijn broer Dominiek tegemoet gelopen. Omdat
de mannen die niet op het veld van eer waren gebleven reeds naar huis waren
gekomen, dachten ze dat ik ook gesneuveld was. Het was niet te beschrijven : gans
het dorp was te been omdat nog een verloren zoon teruggekomen was uit die
verschrikkelijke hel. Alvorens het huis binnen te gaan, moest ik wat gaan rusten op
de kant. In zulke ogenblikken zou men zijn geheugen verliezen. Nooit had ik
gedacht de Kalenberg in Dilbeek waar ik zo van hield, terug te zien.
Mijn ouders herkenden mij niet meer want ik zag zo zwart en grauw als een Arabier
en zij waren erg vermagerd.
Na twee dagen thuis ben ik de terugtocht naar Leisele begonnen : langs de steenweg
op Gent met autostop. Een legerauto nam mij mee naar Gent, van daaruit naar
Brugge en zo naar Nieuwpoort en Veurne, dan te voet naar Leisele.
Daar stond alles gereed om naar het kamp van Beverlo te rijden.
Toen ik daar aankwam moest ik naar de dokter die mij 6 maanden rust voorschreef in
de dennenbossen. In plaats van naar huis te gaan en van het leger verlost te worden,
moest ik echter op de treinen letten die de Duitsers daar achter gelaten hadden. Er
zat van alle materiaal in.
173 - ZES MAANDEN ZIEKENRUST IN DE DENNENBOSSEN
Ik had mijn karabijn van voor de oorlog meegebracht om er eekhoorns te schieten
voor een pels voor mijn zus Melanie. Ik had er al acht en moest er 12 hebben, maar
men mag die dieren niet doden. Een opziener betrapte mij en ik moest ermee
ophouden of ik vloog de bak in.
Een soldaat van Lokeren, Iimpens??? genaamd, die van onze compagnie was, zat op
het kantoor van Luitenant Renders die van Hasselt afkomstig was.
Ze vroegen mij of ik daar wat wou helpen en dat deed ik gaarne als tijdverdrijf. Daar
ik in ziekteverlof was in de bossen, mocht ik niet naar het regiment in Duitsland waar
ik nochtans ook graag eens zou kennis gemaakt hebben met de vijand. Ik draag nog
steeds de lasten van het gas dat zij gebruikten tijdens de oorlog.
Hoe lang ik daar gebleven ben weet ik niet meer maar uiteindelijk ben ik dan toch
terug naar Hasselt mogen gaan om vaarwel te zeggen aan die zes lange jaren als
soldaat.
Later is luitenant Renders kolonel van het 11de linie regiment geworden, een brave
man. Ik heb er nog brieven van bewaard.
175 - HET VERLATEN VAN DE KAZERNE IN HASSELT
Het afscheid van de kazerne was zeer ontroerend : de officieren, onderofficieren en
soldaten die bij het leger bleven weenden als kinderen. We hadden te veel samen
geleden en er waren zo veel herinneringen.
Wij dachten dat het nooit zou veranderen en toch kwam er dat afscheid en de kans om
een ander leven te beginnen waar ik God toch zo dikwijls voor bedankt heb.
U mag mij geloven : het doet heel raar wanneer men het burgerpak aantrekt en een
ander leven moet beginnen. Men is die verplichtingen en bevelen zo gewoon dat
men niet goed weet wat te beginnen.
177 - HET BEGIN VAN EEN ANDER LEVEN
Thuis deden ze alles om mij tevreden te stellen maar ik kont slecht wennen. Ik vond
de moed niet om maar iets aan te pakken. Ik was 26 jaar geworden en stond daar als
verloren in het leven. Ik werd wel geholpen door mijn familie maar ik droomde meer
als wat anders en ik wou mijn ouders en familie niet uitbuiten. Mijn familie deed
alles wat zij kon maar het was dat niet dat mij van binnen pijn deed.
179 - GEEN ERKENTELIJKHEID VOOR ONS
Men stuurt je als soldaat naar huis en je staart daar dan, de jonge jaren verloren en de
gezondheid kapot. Je kan maar beginnen wat op de kosten van je familie te leven als
je er nog hebt. Van sommigen was de familie uitgemoord door de Duitsers.
De mannen van « achter het front» die ons eten verkocht hadden om bij de vrouwen te
zitten en de mooie heren die met de vijand hadden gedaan, die kregen een pensioen en
wij een blikken medaille. Had mijn moeder het toegelaten, ik had al de medailles in
het vuur geworpen. Het vaderland dat wij lief hadden en moedig verdedigd hadden
lieten we nadien besturen door sommigen die zich tjdens de oorlog verrijkt hadden of
met de vijand meegedaan hadden.
157 - EEN WEINIG "RECLAME"
Men zou moeten uitleggen in de scholen aan de jongeren wat zo een oorlog aan doden
en verminkten veroorzaakt en de verraders voor de rest van hun leven in kampen doen
aardappelen planten, dan hadden ze toch nog zo hun kost kunnen verdienen.
Maar nee, ze kregen de grootste invaliditeit en de beste plaatsen, kijk maar naar de
oorlog van 40 - 45. De verraders hebben zich verrijkt. Ze hebben honderden
jongens doen weghalen naar de Duitse kampen waarvan velen nooit meer van
teruggekeerd zijn. Sommigen besturen nu ons stuk grondgebied. Het is niet meer
nodig dat men nog België of vaderland schrijft. De verraders mogen toch de vlag in
stukken scheuren of in brand steken. Wij Belgen hebben recht op niets.
183 - DE VERRADERS VAN HET LAND
Mensen die hun land niet beminnen horen in de gevangenis.
Nu ga ik maar ophouden. Als brave vaderlander die niet op de kosten van zijn
medemensen heeft willen leven, en die met zijn wankele gezondheid nog jaren
gewerkt heeft en belastingen betaald zodat sommigen in het buitenland de grote Jan
kunnen uithangen. Kijk maar wat Congo ons gekost heeft. Dat heeft Spaak niet
betaald uit zijn zak.
183 - MIJN OORLOGSMETER
Ik weet niet juist of ik in mijn schrijven gesproken heb van mijn oorlogsmeter of
soldatenmeter. Dat waren vrouwen die het leven van de jongens aan het front wat
verzachtten door wat nieuws te schrijven of iets te sturen, zoals handschoenen die ze
zelf maakten of warme kousen voor de winter.
Het was luitenant Désiré Stordeur die ze mij heeft bezorgd. Haar naam was Aline
Obij van Monpellier ?? maar ik heb later vernomen van de Luitenant dat ze bezweken
is aan de Spaanse griep in 1918-1919.
Deze herinneringen heb ik zelf in 1964 - 1965 geschreven op de leeftijd van 72 jaar.
LOMBAERTS Paulus
geboren op 14 januari 1893 te Dilbeek
Download