theologische reflecties

advertisement
THEOLOGISCHE REFLECTIES
(doctoraten)
Bijbelvertalingen in de Lage Landen (14771553). Een kerkhistorische en theologische
benadering.
Samen met het Departement Boekwetenschap van de Universiteit van
Amsterdam werkt de Faculteit Godgeleerdheid van de K.U.Leuven aan een
research-project dat bijbeledities in de Lage Landen uit de periode 1477-1553
wil bestuderen vanuit cultuurhistorisch, theologisch, kunsthistorisch en zelfs
filologisch oogpunt. Deze samenwerking heeft vooreerst geleid tot de
ontwikkeling van een digitale ‘Bibliografie van in België en Nederland gedrukte
Bijbels’, die alle hier gedrukte bijbels tussen 1477 en 1553 wil inventariseren en
dit zowel op editie- als op exemplaarniveau. De database is vrij on-line
consulteerbaar via de website www.bibliasacra.com. De bibliotheek van de
Faculteit Godgeleerdheid in Leuven bewaart, zoals bekend, een groot aantal
zestiende eeuwse theologische boeken en bijbels en beschikt inmiddels over
geavanceerde fotografische apparatuur waardoor edities en exemplaren in de
best mogelijke omstandigheden digitaal kunnen worden verwerkt. Het is steeds
de bedoeling geweest dit bibliografisch project in interactie te laten treden met
een meer inhoudelijke benadering van ‘de bijbel’ in de Lage Landen. In
Amsterdam werkt een doctoranda aan een proefschrift over bijbelprenten. Aan
onze Faculteit heeft Wim François eind 2004 een proefschrift verdedigd over de
theologische en kerkhistorische achtergronden van deze bijbels. Het LeuvensAmsterdams samenwerkingsverband had trouwens eerder dat jaar geleid tot de
organisatie van een driedaags congres over 'Lay Bibles in Europe 1450-1800’
(Amsterdam, 21-23 april 2004). Hierna geven we een samenvatting van het
doctoraat van Wim François en tonen we ook enkele illustraties uit bijbels die in
de bibliotheek van de Faculteit Godgeleerdheid worden bewaard.
Bijbeledities in de late Middeleeuwen
De jaren 1477-1553 omvatten een periode van minder dan honderd jaar maar
bevinden zich op het snijpunt van twee historische tijdvakken, de Middeleeuwen
Areopaag Vijfde jaargang (2005) nr.1
19
en de Nieuwe Tijd. Het is een periode waarin verschillende religieuze en spirituele stromingen in elkaar overvloeiden maar ook de confrontatie met elkaar aangingen. Elk van deze bewegingen heeft zijn sporen nagelaten in de concrete
bijbeledities die in deze periode van de persen kwamen. In de late Middeleeuwen waren in de Lage Landen zogenoemde historiebijbels in omloop die de
verhaalstof van de Schrift in een soort gewijde geschiedenis presenteerden en
morele voorbeelden aan burgerij en stedelijk patriciaat wilden voorhouden. De
eerste gedrukte bijbel in de Lage Landen, de Delftse bijbel van 1477, bood de
tekst van het Oude Testament, zonder de Psalmen, en bouwde daarbij voort op
de zogenaamde Historiebijbel van 1361.
De Moderne Devotie van haar kant wilde, als reactie op het verval van de
laatmiddeleeuwse Kerk, aan leken geestelijke zelfhulp aanbieden o.m. door (delen van) de bijbel in de volkstaal te vertalen. Deze leken gingen bij voorkeur
samenwonen in nieuwsoortige semi-religieuze gemeenschappen zoals de Broeders en Zusters van het Gemene Leven, en later bij de kanunniken van Windesheim. Het was precies de bibliothecaris van het klooster van Windesheim,
Johan Schutken die rond 1390 een Nederlandse versie bood van het Nieuwe
Testament en van de perikopen uit het Oude Testament die tijdens de mis werden gelezen. Enkele jaren later schreef de bibliothecaris van het Broederhuis in
Deventer, Gerard Zerbolt van Zutphen, een traktaat met als titel De libris teutonicalibus. Daarin verdedigde hij het fundamentele recht van de leken om de
Psalmen, evangeliën en Handelingen in de volkstaal te lezen maar stelde zich
terughoudend op ten aanzien van bijvoorbeeld de Brieven van Paulus, de Profetenboeken en de Apocalyps … Het Nieuwe Testament van Johan Schutken en
de Moderne Devotie werd trouwens nog in het begin van de vijftiende eeuw in
druk aangeboden. Wanneer we de late Middeleeuwen overschouwen, merken
we dat volkstalige bijbels nooit in de sfeer van de heterodoxie zijn verzeild geraakt. Integendeel, ze hebben zich een legitieme plaats in het spirituele leven
van de geletterde lieden in de Lage Landen weten te verwerven.
De humanistische terugkeer naar de bronnen
Erasmus heeft een deel van zijn opleiding en vorming gehad in religieuze instellingen die uit de Moderne Devotie waren voortgekomen. Mogelijk ligt hier een
deel van de verklaring waarom hij opkwam voor het (onvoorwaardelijke) recht
van de leken om hun geloofsleven te voeden door de lezing van de Schrift. Het
meest uitvoerige pleidooi in dat verband vinden we in zijn inleiding op de Paraphrasen bij het Matteüsevangelie uit 1522. Erasmus ging nog een heel stuk
verder dan de laatmiddeleeuwse apologieën voor de volkstalige bijbellezing, in
20
Theologische reflecties (doctoraten)
die zin dat hij alle boeken van de Schrift wilde openstellen en dit ook voor leken
die in de wereld leefden. De humanist wilde evenwel niet de promotor zijn van
besloten conventikels waar leken, los van iedere kerkelijke controle de bijbel lazen en bediscussieerden. Wel had de persoonlijke lezing van de Schrift onder
meer het voordeel dat mensen beter voorbereid waren om de sermoenen van
de predikanten in de kerk te beluisteren. Erasmus realiseerde zich echter dat de
kwaliteit van deze predikanten erg te wensen overliet. Veel verwachtte hij van
een hervorming van de theologische opleiding, die zijns inziens meer moest
steunen op de Schrift en de kerkvaders, en minder op de laatmiddeleeuwse
scholastieke commentatoren.
Erasmus heeft zich zelf nooit aan de vertaling van de Schrift in de volkstaal
gewaagd. Zijn Latijns-Griekse tekstrevisie van het Nieuwe Testament diende
wel als uitgangspunt voor ongeveer een kwart van de Nederlandse bijbelvertalingen tussen 1522 en 1545. Daarbij hoorde onder meer de editie die Cornelis
Hendricsz. Lettersnijder in 1524 in Delft uitgaf: typisch humanistisch was de prille wetenschappelijke aanpak waarbij een vergelijking werd gemaakt tussen de
tekst van Erasmus en deze van de Vulgaat, de Latijnse vertaling van de bijbel
die traditioneel in de Kerk werd gebruikt. Ook Erasmus’ pleidooien voor bijbellezing in de volkstaal werden trouwens in het Nederlands vertaald.
Luther en de sola scriptura-leer
Voor Maarten Luther betekende de Schrift de enige noodzakelijke en voldoende
bron voor de theologie en voor het leven. Net als Erasmus, was Luther de mening toegedaan dat gewone mensen de bijbel moesten kunnen lezen. In tegenstelling tot de humanist uit Rotterdam zou Luther ook zelf in een moeizame en
levenslange worsteling met de Hebreeuwse en Griekse grondtekst, de bijbel in
het Duits omzetten. Luther was principieel van mening dat de Schrift in zichzelf
voldoende klaar was en zichzelf kon uitleggen. Niettemin voorzag hij zijn bijbeledities van allerlei voorreden, marginale glossen en andere zogenoemde paratextuele elementen waardoor hij de ‘persoonlijke’ interpretatie van de lezer in reformatorische richting probeerde te sturen.
Luthers bijbeledities vormden, direct of indirect, de basis van ongeveer de
helft van de Nederlandse bijbeluitgaven die tussen 1522 en 1545 werden gepubliceerd. In sommige uitgaven, zij het niet allemaal, waren ook de paratextuele
elementen uit Luthers editie overgenomen. Een van de meest bekende edities
is de bijbel die Jacob van Liesvelt in 1526 in Antwerpen uitgaf en die doorgaat
als de eerste complete Nederlandse bijbel van de Nieuwe Tijd.
Areopaag Vijfde jaargang (2005) nr.1
21
© Illustratie bij de Apocalyps uit een niet gedateerde Lutherbijbel (Gbib, NC)
22
Theologische reflecties (doctoraten)
De inzet die Erasmus en Luther betoonden voor de hernieuwing van de Kerk
en het geloofsleven op basis van de Schrift, werd in hervormingsgezinde kringen van de eerste helft van de jaren twintig nog als één enkele strijd geconcipieerd. Het erasmiaans-lutherse karakter van het prille hervormingsgezinde gedachtegoed werd zelfs weerspiegeld in de volkstalige bijbeledities van die jaren:
vertalingen van Luthers tekst werden gecombineerd met voorreden ontleendaan
Erasmus en omgekeerd.
Katholieke theologen en bijbels in de volkstaal
De nieuwe impuls die bijbellezing in de volkstaal vanuit het humanisme en de
prille Reformatie had ontvangen, kon katholieke theologen niet onberoerd laten.
De Parijse godgeleerden reageerden afwijzend. Volgens hen was bewezen dat
de lezing van de bijbel door leken aanleiding gaf tot heterodoxe interpretaties.
Op basis van deze redenering veroordeelden de Parijzenaars in de jaren 152526 de bijbelvertalingen van de Franse humanist Faber Stapulensis of Lefèvre
d’Étaples. Lefèvre’s Franse edities zouden dan ook buiten de invloedssfeer van
de Parijse theologen worden gepubliceerd, onder meer in Antwerpen. Na de
veroordeling van Lefèvre werd ook Erasmus aangepakt en in 1527 vaardigden
de Parijse theologen een censuur uit op verschillende stellingen uit Erasmus’
Paraphrases op de evangeliën en de Brieven van Paulus. Daaronder waren ook
vijf stellingen uit de inleiding op de Matteüsparafrasen waarin de humanist het
opnam voor bijbellezing in de volkstaal. De Parijse censuur werd pas in 1531
gepubliceerd en zou een belangrijke invloed uitoefenen op het theologische
denken rond bijbelvertalingen in de volkstaal.
De Leuvense Theologische Faculteit, de enige van de Lage Landen, nam
een gematigder houding aan. Toonaangevende godgeleerden, zoals Jacobus
Latomus, vonden dat de gelovigen in de eerste plaats kennis moesten hebben
van de twaalf artikelen van het geloof, de tien geboden, de geboden van de
Kerk, het onzevader … Met de bijbel kwamen leken het best in contact via de
prediking in de kerk. Persoonlijke bijbellezing werd wel gedoogd, zij het binnen
een rechtzinnig kerkelijk kader. In de ketterplakkaten vanaf 1526 werd dan ook
een verbod afgekondigd op deze edities die marginale glossen, prologen, en
andere paratextuele elementen bevatten die de interpretatie van de argeloze lezer in reformatorische richting konden duwen. Bovendien wilde de overheid het
vrije bijbelonderzoek beteugelen zoals dat plaats had in besloten conventikels.
Deze en andere verordeningen werden nog eens op een rijtje gezet in het plakkaat van 1529. Dit kan als een soort ‘proto-index’ worden beschouwd waarin de
lectuur van verschillende heterodoxe auteurs en ook een aantal NederlandstaliAreopaag Vijfde jaargang (2005) nr.1
23
ge bijbeledities werden verboden. Toch wilden de overheden in de Lage Landen
niet enkel, puur repressief, de ‘foute’ bijbelvertalingen verbieden. Om uitgevers
en lezers toch een zekere veiligheid te garanderen, verleende de Leuvense
theoloog Nicolas Coppin in naam van de Faculteit in 1528 zijn goedkeuring aan
de Nederlandstalige bijbel gepubliceerd door Willem Vorsterman. Niettemin zou
achteraf blijken dat deze editie nog erg schatplichtig was aan de tekst van de
Lutherbijbels. In de loop van de volgende jaren werd de vertaling evenwel meer
aan de Vulgaat aangepast. Een gelijkaardige goedkeuring hechtten de Leuvense theologen in 1530 aan de Franstalige bijbel van Lefèvre d’Étaples die werd
gepubliceerd door Martin Lempereur of Merten de Keyser. De ironie van de
zaak is wel dat deze uitgave in Antwerpen moest worden gepubliceerd omdat
ze in Parijs door de Theologische Faculteit was verboden. De uitdrukkelijke
Leuvense goedkeuring voor deze twee edities verhinderde niet dat de volgende
jaren nog andere uitgaven “cum gratia et privilegio” werden gepubliceerd.
© Kaart uit de Vorstermanbijbel van 1528 (Gbib, P 22.055.1/F°/Bijb 1528)
24
Theologische reflecties (doctoraten)
© Bijbelvertaling door Nicolaus van Winghe, in 1548 gedrukt bij Bartholomeus Gravius in Leuven
(Gbib, P 22.055.1/F°/Bijb 1548)
Areopaag Vijfde jaargang (2005) nr.1
25
In 1546 werd een verdere stap gezet in de bijbelpolitiek van de overheid.
Een veertigtal volkstalige bijbeledities werden namelijk op de Leuvense Index
geplaatst. Maar ook bij die gelegenheid werd door de keizerlijke overheid, de
Leuvense theologen, en de drukker Bartholomeus van Grave een initiatief genomen om een nieuwe geautoriseerde vertaling op de markt te brengen die de
‘foute’ bijbelvertalingen moest vervangen. Meer dan vroeger werd er prijs op
gesteld dat het om een vertaling ging van de Vulgaat. De Leuvense houding
was trouwens volledig in eenklank met de bepalingen van het Concilie van
Trente, dat in die periode zijn beloop kende. In 1548 verscheen de Nederlandstalige Leuvense bijbel, die was vertaald door Nicolaus van Winghe, een Windesheimer kanunnik uit het klooster van St.-Maartensdal in Leuven. In 1550
volgde dan de Franstalige editie van de hand van Nicolas de Leuze, die toen licentiaat in de theologie was. Dat ook een kwaliteitsvolle opleiding van predikanten en theologen werd beoogd, bleek uit het feit dat, eveneens in 1546, binnen
de Leuvense Theologische Faculteit twee zogenoemde ‘koninklijke’ leerstoelen
werden opgericht, een voor Schriftuur en een voor scholastieke theologie,
waarvan de titularissen iedere dag college gaven. De conclusie is dus onder
meer dat de Leuvense theologen in de eerste helft van de zestiende eeuw nooit
een lineair verbod op bijbelvertalingen in de volkstaal hebben afgekondigd,
hoewel op dat vlak hardnekkige vooroordelen blijven voortbestaan.
Wim François
26
Theologische reflecties (doctoraten)
Download