Gedachtemensjes Een introductie in de onbewuste sociale cognitie. Door drs. L.A.C. Derks Geef iemand een pop, en hij of zij weet er meteen een sociaal wezentje van te maken. U heeft het vast zelf ook wel eens gedaan: met een grappig ander stemmetje praten, namens het popje. En dan vertellen wat het poppetje wil, voelt, gelooft en hoe het zichzelf ziet… En misschien ziet u dat ook nog dagelijks om u heen, wanneer uw zoontje met zijn robotachtige transformers speelt en roept: ‘Ik ben hier om het kwaad op aarde te bestrijden.’ Of wanneer uw dochter haar Barbie laat praten tegen Ken: ‘Je mag niet meer met andere meisjes kussen hoor!’ Dit typisch menselijke gedrag, zo gewoon als we het vinden, geeft een blik op een heel bijzondere kant van de menselijke geest. Als sociaal psycholoog fascineert het me al twee decennia, omdat het iets toont van de gewone manier waarop wij mensen, over onszelf en anderen denken. In mijn werk heet dat: onbewuste sociale cognitie. Overal waar we gedachten vormen over onszelf en anderen speelt ons onbewuste vermogen om persoontjes te maken de hoofdrol. Ons sociale leven zou niet mogelijk zijn als we niet van onszelf en anderen innerlijke mens-voorstellingen konden maken. En dat is het onderwerp van dit artikel. Personificeren In onze gedachten kunnen we een persoon maken van alles wat we maar willen: van een pop, een poes, een broodrooster en vooral ook van echte mensen van vlees en bloed. De meeste mensen zijn ware virtuozen in dit personificeren. We moeten er vanuit gaan, dat kinderen met een normale sociale ontwikkeling, dit zich al vanuit de baarmoeder beginnen eigen te maken. Daar leren ze waarschijnlijk als eerste een onderscheid tussen zichzelf en de omgeving te maken. Maar na hun geboorte begint het pas echt, als ze gaan ontdekken dat er om hen heen net zulke wezens rondlopen als zij zelf zijn. Ze moeten tot het begrip komen dat hun moeder een ding is, dat heel veel met ze gemeen heeft: het is ook een mens. Hoewel dit best een ingewikkelde opgave is, slagen de meeste van ons hierin. Sommige echter niet en die zullen daardoor enorm achter raken in hun sociale ontwikkeling. Sociale relaties zullen voor hen die dit niet leren, een halfgesloten boek blijven en zij zullen al jong diagnoses als psychopathie of autisme opgeplakt krijgen. Wanneer je als psycholoog tracht te reconstrueren wat er allemaal voor nodig is om een persoontje van iets of iemand te maken, dan ontdek je al snel de enorme complexiteit daarvan. Toch kunnen bijna alle kinderen het. Ze weten dat een persoon, ergens een plek in de wereld inneemt, een naam heeft, gevoelens ervaart, zintuiglijke waarneembaar is, motieven heeft, spirituele connecties beleeft, overtuigingen koestert, logica hanteert, taal beheerst, zelfbesef heeft en ook nog allerlei andere vermogens beheerst. Al deze dingen moeten aanwezig zijn in een mens-concept, om de gerepresenteerde persoon als een volwaardig (gelijkwaardig) iemand te kunnen beschouwen. Centraal in de gedachteconstructie MENS, staat de plek in de mentale ruimte waar het beeld geprojecteerd wordt. Dat betekent meestal dat intimi dichtbij worden gezien, machtige mensen hoog en vijanden ergens ver weg. De plek van de afbeelding is beslissend over de relationele betekenis: samengevat als relatie is locatie. Uiteindelijk wordt de hele sociale werkelijkheid onbewust in kaart gebracht, als een landschap van geabstraheerde mensen om de persoon heen. In eerste instantie is het denken in de vorm van personen onmisbaar in contacten met anderen; het maakt sociale relaties mogelijk. De ander is dan in jouw gedachten geen dood ding, maar een soortgelijke, waarmee je ervaringen en informatie kunt delen. Zoals ik bijvoorbeeld me nu tot U, mijn lezer richt, en daarbij het besef heb dat u iemand met gevoelens, motieven, overtuigingen, logica, zintuiglijke waarneembaarheid, taalvermogen, spiritualiteit, zelfbesef en allerlei andere vaardigheden bent. Of natuurlijk wanneer ik gewoon dagelijks met anderen omga en ervan uitga dat ze ook menselijke wezens zijn. Maar het personificeren, het maken van mensjes in je gedachten, hoeft zich niet alleen te beperken tot echte anderen. Want dat bewijst het spelen met poppen al. Ook dode objecten, zoals poppen dat nou eenmaal zijn, kunnen cognitief een identieke behandeling krijgen als levende mensen. Je kan met je huisdieren, kamerplanten, de zaak, je mobieltje en Lara Croft een menselijke relatie hebben. Denk ter illustratie maar eens aan wat er gebeurt bij het lezen van een roman. Want daarbij gaat het eigenlijk om niets anders dan het bekijken van eindeloze series symbooltjes (letters, woorden). Toch kan een lezer pas echt van een boek genieten als hij achter de typografie mensen construeert; zoals een hoofdkarakter waarin je je in in kan leven. De lezer zelf brengt de held van het verhaal tot leven; het is niet de schrijver die dat doet. Pas als de tekst de lezer verleidt om bijna echte mensen achter de woorden te fantaseren, wordt het verhaal interessant. In de film is het net zo. Want daarbij gaat het eigenlijk alleen om licht dat van een doek reflecteert, plus trillende lucht. Maar het kost vaak niet de minste moeite om uit dat licht en geluid personages te construeren, die bij ons haast net zulke heftige emoties oproepen als wanneer ze echt waren. Conclusie, het scheppen van gedachtemensjes, personificeren, lijkt een bijna universele menselijke vaardigheid. En deze is zo algemeen aanwezig dat ook mijn collega psychologen er vaak volkomen blind voor zijn. Ook wij wetenschappers zijn zo aan het proces van personificatie gewend dat we het haast niet opmerkten. Pas zodra mensen dingen gaan personificeren die ongebruikelijk zijn, begint het fenomeen leken en wetenschappers op te vallen, en krijgt het bijzondere aandacht. Het kan belachelijk worden gemaakt als mensen machines vermenselijken, zoals ze vaak doen met auto’s en computers (met name wanneer ze kapot gaan). Het kan dramatisch of hilarisch zijn wanneer een acteur heel geloofwaardig een rol neerzet; ook al ken je zijn kop nog van andere films. Zoals bijvoorbeeld Robin Williams, die altijd leuke en hulpvaardige mensen speelt, maar in de film Insomnia op eens een gemene boef is. Omdat hij het zo goed doet, personificeer je hem daar toch opeens ongemerkt als schurk. Ook wanneer mensen onzichtbare sociale wezens personificeren, zoals spoken, goden en geesten, wordt het iets dat opvalt. Dan kan het huiveringwekkend zijn en bloed serieus. Een geest is voor de gelovige ook een iemand, met een plaats, gevoelens, motieven, overtuigingen, logica, zelfbesef, een naam en allerlei vermogens. Volgens de ongelovigen mist hij de zintuiglijke waarneembaarheid en is daarom niet echt; maar de gelovigen zien, horen en voelen hem soms evengoed. Zelfbewustzijn Wanneer mensen over zichzelf nadenken, dan gebruiken ze een identieke cognitieve structuur als wanneer ze over anderen denken. De zogenaamde zelfpersonificatie is een afspiegeling van de ervaring die ze met anderen hebben. Daarbij gaat het om de mentale weergave van de eigen plaats, de eigen gevoelens, de eigen overtuigingen etc. Een van de factoren waarin de zelf-personificatie zich onderscheid van de mannier waarop er aan anderen wordt gedacht, is de aanwezigheid van een zelfbeeld. Iemand die beseft wie hij is, voelt een ik-gevoel in zijn zelflocatie (bijvoorbeeld in de buik of borststreek), dat verbonden is met een abstracte visualisatie van zijn rol (gezien op bijvoorbeeld twee meter voor zich). Het zelfbesef dat we aan anderen,toeschrijven, impliceert, dat de ander ook op vergelijkbare wijze weet heeft van wie hij of zij is. Om dat te weten moet de ander ook een beeld hebben dat hem toont wie hij is en de ik-gevoelens voelen, die daar mee samengaan. De populaire term zelfbeeld, verwijst naar een mentale voorstelling waaraan de persoon kan zien wie hij is (in het sociale landschap meestal geprojecteerd tussen de anderen in). Dit beeld functioneert volledig onbewust maar is super belangrijk in het sociale verkeer. Wanneer iemand geen goed zelfbeeld heeft, kan hij zichzelf niet tussen de anderen plaatsten, iets dat voor grote onzekerheid zorgt (en soms voor acute sociale angsten). Nadere studie wijst uit, dat mensen vaak verschillende zelfbeelden maken, om in staat te zijn om binnen verschillende sociale contexten te weten wie ze zijn. Dus kunnen we beter spreken van het aan een bepaalde context gekoppelde zelfbeeld en van het repertoire aan zelfbeelden dat iemand heeft opgebouwd. Meerdere zelven Kortom mensen hebben het onbewuste vermogen om gedachtemensjes te maken. Ze doen dat in eerste instantie om de anderen mensen op die mannier denkbaar te maken. Je kan dan ook over de anderen denken als deze er in werkelijkheid niet zijn; wanneer je in je fantasie met ze bezig bent, zonder dat de anderen ervan weten. Naast het denkbaar maken van de anderen willen mensen ook aan zichzelf kunnen denken als één van een gemeenschap. Om zichzelf denkbaar te maken moeten mensen een zelfpersonificatie creëren. Dit zelfconcept varieert mee met de sociale omgeving. Thuis met de kinderen bent u een ander dan op de zaak. In uw hobby bent u anders dan voor de rechter (tenzij dat uw hobby is). De verschillende zelven, posities en rollen, die mensen in het dagelijks leven gebruiken, vallen ons alleen maar op bij vergissingen. Bijvoorbeeld, wanneer u thuis met uw werk-zelf aan de gang gaat of voor de rechter staat als sporter. Dan gaat het om een foute rolkeuze. Maar ook wanneer u in een nieuwe situatie komt en geen idee heeft wie u daar bent. De daarbij optredende rol-onzekerheid kan een groot probleem zijn; mogelijk kan u zich totaal niet in de onbekende situatie gedragen en voelt u zich daar doodongelukkig bij. Tegen de achtergrond van de hierboven kort samengevatte theorie van de onbewuste sociale cognitie en het proces van personificatie, kunnen we naar het verschijnsel meervoudige persoonlijkheid kijken. Een individu met een meervoudige persoonlijkheid heeft zijn of haar vermogen tot personificeren benut om meerdere zelfven te creëren. Zoals al gezegd, is dit een heel gangbaar iets. Maar de grens tussen wat juist prettig werkt en wat stoort wordt bepaald door de mate waarin die zelven elkaar dwars zitten. Met een gerust hart durf ik te stellen dat, ieder goed functionerend individu meerdere kanten, rollen, facetten of gedaanten herbergt. Omdat deze door de verschillende situaties automaties worden opgroepen, merkt de persoon daar zelf net zo min iets van als zijn omgeving. Alleen wanneer uw partner bijvoorbeeld mee gaat naar uw werk, zal deze het op vallen, dat haar huiselijke lieverdje, daar op eens een bikkelharde winstmaker is, die over lijken gaat als het moet. Maar blijft de partner veilig thuis, dan vindt de rolwisseling plaats bij de voordeur en valt het helemaal niet op. Meervoudige persoonlijkheid treed pas bij de persoon zelf en de buitenwereld in de aandacht, wanneer er binnen één en dezelfde context meerdere kanten afwisselend of naast of na elkaar naar buiten treden. Zoals wanneer je geliefde, die altijd lief en aardig is opeens een agressief monster wordt. Wanneer iemand dat doet, dan is het tijd om orde op zaken te stellen. Dat betekent dat het nodig wordt om de verschillende deelpersoonlijkheden, rolidentiteiten of alters beter te organiseren, zodat ze het dagelijkse (sociale) leven niet onmogelijk maken. Als die organisatie lukt, ontstaat er meestal een soort team van zelf-personificaties die vanuit hun verschillende kwaliteiten om beurten de leiding over de persoon nemen. Wanneer er geknokt moet worden treed de agressieve kant naar voren en wanneer er liefgehad moet worden de lieve. In feite gaat het om een sociaal intelligente uitbreiding van een systeem dat bij de meeste mensen aanwezig is, maar zich beperkt tot slechts één persoonlijkheidsdeel per context. Context kunnen we ook vertalen als bepaalde ander; want normaal gesproken selecteren we als mens vanzelf de persoonlijkheidsdelen bij de ander uit, die we altijd bij die persoon naar boven halen. Denk maar aan het contact met twee verschillende vrienden: het kan zijn dat u zich bij de een heel anders gedraagt dan met de ander. Komen die vrienden beiden op uw verjaardag langs, dan kan het nog lastig worden om de juiste zelfpersonificatie in uzelf te activeren. Gedachtemensjes re-organiseren In de moderne psychotherapie, zoals in voice dialog, neuro-linguistisch programmeren en Gestalttherapie en hun relevante aftakkingen, werkt men bewust en doelgericht met het vermogen van de cliënt om te personificeren. Wanneer een cliënt bijvoorbeeld klaagt over nagelbijten, kan de therapeut een deel laten definiëren, dat daar verantwoordelijk voor is. Een dergelijk probleemgedrag als nagelbijten, wil de cliënt niet doen, maar hij kan het niet controleren, en hij zegt: ‘Ik vreet mijn klauwen af als ik er even niet aan denkt’. Bij binnenkomst zal de cliënt normaal gesproken nog niet aan een gedachtemensje denken als de schuldige. Maar wanneer de therapeut dit voorstelt, kan bijna iedereen zo’n wezentje in een oogwenk concipiëren. Het proces is in psychologische zin identiek, aan wanneer een sjamaan de schuld van een probleem aan een boze geest geeft. Afhankelijk van de cultuur zal dit meer of minder acceptabel zijn voor de cliënt. Na de toeschrijving van de klacht aan een gedachtemensje, kan de cliënt erover praten alsof het een ander iemand is die hem dwingt om zijn nagels af te kauwen. ‘Hoe wil je hem noemen?,’ vraagt de therapeut. ‘De kannibaal,’ antwoordt de cliënt. Het grote voordeel van het personificeren van storende gedragspatronen is dat je er daarna een sociale relatie mee kunt aangaan: je kunt er mee praten en onderhandelen. Via vaste protocollen verbeteren neuro-linguistische therapeuten de relatie met zo’n gedeelte. En stap voor stap kan het terug onder de controle van de cliënt worden gebracht. Het nagelbijtdeel, dat als het ware eerst voor zichzelf begonnen was, is dan weer een geïntegreerd onderdeel van de persoon geworden. Een persoon die een meervoudige persoonlijkheidsstructuur heeft ontwikkelt, doet in wezen hetzelfde: door er gedachtemensjes van te maken, worden relaties tussen de persoonlijkheidsdelen mogelijk en kan er een soort innerlijke familie-orde worden aangebracht. Iemand kan nu zijn sociale competentie inzetten om met zijn innerlijke chaos om te gaan. Wanneer de persoon er in slaagt om een afdoende functionerende organisatie tussen zijn of haar alters te realiseren, dan is dit heel sociaal-intelligent te noemen. Pas als er steeds sprake is van innerlijke conflicten tussen de persoonlijkheidsdelen, heeft iemand er een probleem mee. Psychiatrie Het spectrum van gezond naar pathologisch is op dit gebied heel moeilijk aan te wijzen. Wanneer een priester bijvoorbeeld bidt met God, is dat psychologisch gezien een gesprek met een personificatie. Dit kan hem heel veel steun geven. Op dezelfde mannier communiceren heel veel mensen in de wereld met goden, geesten en overledenen, zonder daarvoor psychiatrische diagnose aangemeten te krijgen. Maar zodra er in hun gedachtewereld een gevecht tussen God en de Duivel uitbreekt, of tussen de verschillende geesten van overledenen, of tussen delen die ze als zichzelf beschouwen, dan ligt dat al snel anders. Dan kan hetzelfde principe van personificatie tot allerlei klachten voeren. Wanneer een acteur binnen de context van de filmset een perfecte vertolking van Hitler weet neer te zetten, krijgt hij daarvoor applaus en misschien wel een miljoen euro. Blijft hij in zijn rol, ook ver na de opnames, dan heeft de psychiater er een zware dobber aan, waarvoor deze echter met een gerust hart een hoge rekening kan schrijven. De flexibiliteit van de psyche maakt het mogelijk om op elk moment van de dag nieuwe gedachtemensjes te scheppen. Want telkens als we iemand voor het eerst ontmoeten zullen we deze persoon moeten personificeren om deze een plek in ons model van de sociale werkelijkheid te geven. Dat moeten we doen om er een relatie mee te kunnen hebben. Dat dit zelfde vermogen, niet alleen op echte anderen wordt toegepast, en al in de kindertijd op dode objecten en onzichtbare fantasieschepselen wordt ingezet, maakt het niet minder normaal. Ook kunnen allerlei aspecten van de eigen persoon gepersonificeerd worden, alsof het hierbij om echte vlees en bloed anderen gaat. De voordelen daarbij zijn evident: want het worden er sociale wezens door, en maakt er gesprekken, contact en samenwerking mee mogelijk. Het nadeel is, dat (vaak saaiere) mensen die dit systeem zelf op een beperktere schaal toepassen, het vaak van anderen die dit veelvuldig doen gek vinden. Ongeveer net zo als atheïsten het contact met goden en geesten meestal gek vinden. Zoals reeds aangegeven, is er psychologisch gezien geen verschil tussen beide vormen van communicatie met personificaties. Het horen van stemmen moeten we ook binnen dit scala van verschijnselen scharen. Iemand die de stem van God hoort wordt daardoor soms heilig verklaart en soms in een psychiatrische instelling opgenomen. Wanneer we een personificatie scheppen, dan impliceert dat eigenlijk vanzelf ook dat deze kan communiceren. De mate waarin de personificatie autonoom een gesprek voert, zonder dat de persoon dit kan controleren, bepaald vaak de mate van storing die dat oplevert. Maar het is natuurlijk ook in grote mate afhankelijk van wat dat gedachtemensje zegt: is het steunend of destructief? Bijna alle mensen hebben innerlijke stemmen, maar vaak kunnen deze prima zwijgen wanneer ze dat willen en beseffen ze dat die stemmen een deel van henzelf zijn. Vaak ook echter niet, en dan klagen mensen, die overigens nog ver van een psychiatrische diagnose verwijderd zijn, over oncontroleerbare innerlijke stemmen. Zo lang mensen zelf nog begrijpen dat andere mensen de stemmen van hun gedachtemensjes niet horen kunnen, blijven ze vaak uit de handen van de psychiatrie. Conclusie Net zoals we bij elke nieuwe ontmoeting met een voor ons relevant iemand een gedachtemensje van deze persoon creëren, zo kunnen we dat ook elke keer doen wanneer we iemand nodig hebben die er in werkelijkheid niet is. Zo bouwen veel mensen in een hun leven een gezelschap van imaginaire personificaties op. Bij onhanteerbare traumatische gebeurtenissen roepen ze dan vaak een nieuw gedachtemensje in het leven, dat ze op dat moment uit de brand helpt. Net zoals we een geschiedenis van echte ontmoetingen in ons leven hebben, kunnen we ook een geschiedenis van gefantaseerde ontmoetingen hebben. Voor de therapeut die met een cliënt met problemen op dit gebied werkt, is het zinvol om dit ook als een serie ontmoetingen te zien. De vraag bij elke nieuw gecreëerde personificatie is dan: Welk probleem loste het scheppen van dit gedachtemensje voor je op? Door opzoek te gaan naar de tekortschietende coping, en dan deze alsnog te leren, kunnen de storende gedachtewezens stuk voor stuk overbodig gemaakt worden. Voor klinisch psychologen is het heel urgent om met onbewuste sociale cognitie vertrouwd te zijn. Want om effectief met mensen te kunnen werken, moet je veel verstand van gedachtemensjes hebben. Je moet ze kunnen helpen creëren, wanneer er meer controle nodig is. Je moet ze met elkaar kunnen laten verzoenen wanneer ze in conflict zijn. Het eerste wat daarbij nodig is, is dat je begrijpt hoe het normale proces functioneert, waarmee mensen hun model van de sociale werkelijkheid creëren. Hoewel ook binnen de reguliere psychische hulpverlening er nog veel onkunde bestaat op dit gebied, zijn er de laatste decennia veel technieken ontwikkelt die de effectieve oplossing van innerlijke conflicten mogelijk maken. De therapeut speelt daarbij met de imaginaire poppen in het hoofd van zijn cliënt. Veel, vaak onzekere hulpverleners blijven binnen hun eigen kaders denken, waardoor de uitwisseling van deze ontdekkingen te wensen overlaat. Het bange therapeutje in hen, wil er dan nog niet aan. Lucas Derks is sociaal-psycholoog en NLP-trainer. Hij specialiseerde zich op het gebied van de onbewuste sociale cognitie en ontwikkelde het sociaal panorama model. Voor wie daar meer over wil weten zijn www.sociaalpanorama.nl en www.iepdoc.nl te bezoeken.