IEDER MENSENKIND WORDT TE VROEG GEBOREN 1)M et de grotere peuters naar de kinderboerderij. Er zijn de vorige dag een paar geitjes geboren. Eentje scharrelt wat rond en het andere staat te drinken bij z’n moeder. ‘Kijk, babygeitjes’, zegt de leidster. Kim trekt haar neusje op: ‘Da’s toch geen baby! Een baby ligt toch in de wieg!’ De leidster moet lachen en denkt: ‘Ja, gek verschil eigenlijk tussen zo’n pasgeboren dier en een pasgeboren kind.’ Waar komt dat verschil met dieren vandaan? We hebben het vaak over kinderen die te vroeg zijn geboren. Ze worden wel zevenmaandskindjes genoemd en ze moeten een tijdje in de couveuse. Oвr IuвKLMy’s #at הt / 6 Sn TU2Ve stYt Maar eigenlijk wordt ieder mensenkind te vroeg geboren. Dat wil zeggen: als je ze vergelijkt met dierenjongen. Mensenbaby’s hebben na hun geboorte veel en veel meer tijd nodig om op hun pootjes te kunnen staan, zich binnen korte tijd behendig te bewegen en zelf op zoek te gaan naar eten. Sinds de oertijd heeft de mens in vergelijking met dieren steeds meer hersenen gekregen en dus ook een groter hoofd. Maar de grootte van het bekken bij vrouwen en de rekbaarheid van het geboortekanaal zijn sinds die tijd niet groter geworden. Een kind moet er dus vanwege dat groter geworden hoofd al vroeg uit. De fontanel, de opening midden op het schedeltje, afgedekt met een stevig vlies, maakt dat de twee helften van de schedel een beetje naar elkaar toe kunnen trekken. Dat helpt bij de doorgang in het nauwe geboortekanaal. Na anderhalf jaar is dat dichtgegroeid. Het is duidelijk dat die vroege geboorte mensenkinderen wel lange tijd afhankelijk houdt van de verzorging die zij krijgen. Zij zijn lang hulpeloos. Als aangeboren beschermingsinstinct hebben zij gelukkig de mogelijkheid om te huilen. Daarmee kunnen zij laten weten dat zij hulp nodig hebben. Ze huilen bij honger, bij pijn, als ze het koud hebben, moe zijn en na een paar weken soms ook al omdat ze zich vervelen. 8 KINDEREN ALS BEROEP Samenspel tussen aanleg en ervaring Een mensenkind maakt dus al heel vroeg veel meer dingen mee dan wanneer hij langer in de baarmoeder zou blijven. En dat is daarna weer heel belangrijk voor zijn ontwikkeling! Kinderen ontwikkelen zich van klein naar groot, van plat liggen in de wieg naar rondhuppelen, van simpele woordjes naar ingewikkelde zinnen. Dat is voor iedereen zó duidelijk te zien, dat het vanzelfsprekend lijkt, iets waar je niet verder over hoeft na te denken. Het gebeurt gewoon vanzelf. Toch kun je je wel eens afvragen waardóór dat dan gebeurt. Psychologen hebben daar verschillende ideeën over. Sommigen zeggen: in hun aanleg, in hun genen, zit een soort natuurlijk programma dat zich vanzelf gaat afspelen en daardoor groeien kinderen lichamelijk én geestelijk. Anderen zeggen: nee, voor de lichamelijke ontwikkeling gaat dat misschien wel op, maar voor de geestelijke kant is het een kwestie van ervaring. Zoals zo vaak als er tegengestelde meningen zijn, wordt ook geprobeerd de twee ontwikkelingsprincipes van aanleg en ervaring te combineren. Dat is de moderne manier van denken over ontwikkeling. Het wordt het interactiemodel genoemd. Er is aanleg, maar pas door ervaring komt die tot ontwikkeling. En iedereen is het erover eens dat het altijd komt door een rijping van het neurologische systeem in de hersenen. Zolang dit niet klaar is voor bepaalde functies is ontwikkeling door ervaring niet mogelijk. Die hersenrijping voltrekt zich in een bepaalde volgorde. Daardoor kan een kind bijvoorbeeld eerder gaan lopen dan gaan praten. t #$ %פn ()t be+,-н / 7 V$ 23н tot %פn н 567r з #$ :atн / 13 t (>р @n д 7Bт (orEс Het interactiemodel Aanleg en ervaring beïnvloeden elkaar. In de eerste plaats hebben ze elkaar nodig. Een kind kan in aanleg nog zo muzikaal zijn, als er nooit liedjes met hem worden gezongen en hij nooit een instrument te zien krijgt, komt het er niet uit. Omgekeerd kun je nog zo veel balspelletjes met een kind doen, als hij totaal geen balgevoel heeft, blijft het onhandig gehannes. In de tweede plaats lokken kinderen door hun manier van doen bepaalde reacties van anderen uit, doen ze bepaalde ervaringen op, die weer op henzelf van invloed zijn. Denk maar aan het verschil in je eigen manier van reageren als je in je groep een knuffelig kind hebt en een kind dat iedere keer dat je hem optilt heftig tegenstribbelt. Jouw reactie is voor zo’n kind een ervaring, die invloed op hem of haar heeft. Ook is het in de derde plaats zo dat kinderen door hun verschil in aanleg, verschillende dingen uit de omgeving oppikken en daardoor verschillende ervaringen hebben. Een gevoelige peuter merkt het al als je maar een beetje afkeurend kijkt. Langs een onverstoorbaar kind gaan zelfs boze opmerkingen heen. De kans dat dat eerste kind negatieve ervaringen opdoet is dus groter. Ten slotte in de vierde plaats iets wat met de situatie thuis te maken heeft. Dat is de omgeving die op basis van erfelijkheid het meest aansluit bij de kinderlijke aanleg, omdat hij wordt vormgegeven door de ouders. Die doen dat in overeenstemming met hun eigen eigenschappen. Kinderen krijgen hun genen van hun vader en moeder. De kans dat zij in de huiselijke sfeer, die ouders maken, zich met hun eigen aangeboren neigingen en voorkeuren wel thuis voelen, is daardoor vrij groot. Ouders geven niet alleen een aanleg door aan hun kinderen, maar ook een daarbij passende omgeving. L7s [р /v%] @n ^дB / 3 Moeдr н aY bby, 4 Sn @дr T]рt fg н 39 Bij k>рн lum !" !"#!$%"#$%"&!'"&'$()*+',*', (!%")*%+",-.+'"/!0-.!%"1!'"&!.2!%'3!24"5!'"06*3)'"7!682"-9"+!",!.!6+"'!")-1!%"1!'"!!%"-#!.#6-!+"$$%" &!.2!%:!66!%"!%"7!%;,#!.0*%+*%/!%<"1!!."+$%"!.";*'!*%+!6*3)"%-+*/"7*3%4"=$'"-#!.0-+*/"06*3)'"'!"7*3%"!%" %*!'",-.+'"/!0.;*)'"#$6'"/!6!*+!6*3)"$84">$$.",$'"-#!.06*38'"/$$'"#!.+!.".*39!%4"5!.2!%:!66!%",-.+!%"%$"+!" /!0--.'!"/.-'!."!%"+!/!%!"+*!",-.+!%"/!0.;*)'"#!.1!!.+!.!%"7*:&7!684"?!',!.)!%"#$%"7!%;,"#!.0*%+*%/!%" ,-.+!%" 2'!!+2" 0!'!." *%" 2'$$'" @0--+2:&$99!%AB9.*))!62C" ;*'" &!'" 6*:&$$1" 7!68" -8" ;*'" +!" 0;*'!%,!.!6+" '!" -%'#$%/!%" !%" +--." '!" /!#!%" %$$." $%+!.!" &!.2!%/!0*!+!%4" $$.+--." #!.$%+!.!%" !%" #!.1!!.+!.!%" +!" 1-/!6*3)&!+!%"#$%")*%+!.!%"-1"!.#$.*%/!%"-9"'!"+-!%4" *'"9.-:!2"#$%"2%-!*!%"!%".*39!%"/$$'"'-'"-%/!#!!." &!'"D!"3$$."+--.4" 1) IEDER MENSENKIND WORDT TE VROEG GEBOREN 9 Aanleg en erfelijkheid Er is aanleg die je met alle mensen deelt. Bijvoorbeeld dat je als kind op een gegeven moment rechtop gaat lopen en een paar jaar later je tanden gaat wisselen. En er is de aanleg van je individuele zelf, de speciale aanleg waardoor je verschilt van alle andere mensen. Die aanleg is erfelijk en komt van de helft van je vader en voor de helft van je moeder en zit in je zogeheten genenpakket. Doordat die twee ouderlijke helften in het genenpakket met elkaar vervlochten raken, komt er een nieuwe combinatie uit: en dat ben jij, een uniek individu. Dat is de erfelijke kant van de aanleg. Maar er is ook niet-erfelijke aanleg, want onder aanleg valt óók wat ná de bevruchting maar vóór de geboorte de ontwikkeling heeft beïnvloed. De omstandigheden in de baarmoeder, de samenstelling van het vruchtwater. Dat soort dingen is van invloed op de ontwikkeling van het zenuwstelsel. Zo kan bijvoorbeeld een ziekte van de moeder tijdens de zwangerschap de ontwikkeling van haar kind nadelig beïnvloeden. Of wanneer zij rookt, drinkt of blowt. Of die baarmoederomgeving is juist gunstig, omdat de moeder bijvoorbeeld gezond eet. Er is dus verschil tussen aanleg en erfelijkheid. Alles wat erfelijk is, is ook aanleg, maar niet alles wat aanleg is, is ook erfelijk. !"-#%- .*/0 ' Werken tijdens de zwangerschap De hersenen De hersenen bestaan uit een ingewikkeld netwerk van zenuwcellen, zenuwvezels, zenuwverbindingen en bloedvaten, van waaruit iemands lichamelijke en geestelijke processen worden bestuurd. Mensen hebben een sterk ontwikkelde hersenschors; dat is de bovenste laag van de hersenen, vlak onder de schedel. Deze schors bestaat uit twee helften, links en rechts in het hoofd. Zij zijn met elkaar verbonden door een streng van zenuwvezels, de hersenbalk, lopend van achteren naar voren. Aan elke hersenhelft is een aantal kwabben te onderscheiden: aan de voorkant, achterkant, zijkant en in het midden. Elke hersenhelft is min of meer gespecialiseerd op bepaalde terreinen. Een paar voorbeelden. Links is gespecialiseerd in alles wat met taal te maken heeft, in het kunnen onderscheiden van klankverschillen. Rechts is gespecialiseerd in het sturen van aandacht en emoties. Maar je moet deze specialisatie niet al te letterlijk nemen en denken aan een simpele, volstrekt gescheiden taakverdeling. De vele neurologische verbindingen via de hersenbalk wijzen eerder op samenwerking tussen de helften. Dat kan ook niet anders, want aan ieder geestelijk proces zitten zo veel verschillende kanten dat één hersenhelft die niet allemaal kan besturen. E*3"!!%"0$0F",-.+!%"-%1*++!66*3)"%$"+!"/!0--.'!"#*38"8$:'-.!%"/!2:&$'"-9"!!%"2:&$$6"#$%"G<"H"-8""IJ"&$.'26$/<" $+!1&$6*%/<".!K!L!%<"29*!.29$%%*%/"!%"6*:&$$12)6!;.4"5!'"&--/2'!"$$%'$6"9;%'!%"+$'"!!%"0$0F"#--."7*3%" 6*:&$1!6*3)!":-%+*'*!")$%").*3/!%"*2"HG4" *'"9;%'!%$$%'$6"%-!1'"1!%"+!"$9/$.M2:-.!4"N9"+*!"1$%*!.");%"3!" 0$0FA2"1!'"!!%"6$/!"$9/$.M2:-.!"!L'.$"*%"+!"/$'!%"&-;+!%"-8"7*3"7*:&",!6"/-!+"-%',*))!6!%4"(%"0*3"O"-8"6$/!." *2"1!'!!%"1!+*2:&"*%/.*39!%"%-+*/4 Stress tijdens de zwangerschap Sommige vrouwen leven tijdens de zwangerschap onder stress. Ze lijden aan angsten en depressies of maken zich grote zorgen over hun omstandigheden. Het zijn stuk voor stuk risicofactoren en als ze tegelijk voorkomen is de kans op een te lichte baby en/of een huilbaby zelfs twintig procent. L7s [р дз yzIbby’s / 6 Sn TU2Ve stYt De stress is via neurofysiologische processen van invloed op de toestand van het ongeboren kind. Stress kan bijvoorbeeld leiden tot hoge bloeddruk, een levensbedreiging voor het kind als er niets tegen wordt gedaan. Niet dat het één altijd tot het ander zal leiden, maar vrouwen met aanleg voor hoge bloeddruk zullen op dat punt gevoeliger reageren. Hetzelfde geldt voor hormonale processen die als gevolg van stress op gang kunnen komen en waardoor er minder bloed naar de foetus kan en er daardoor misschien een afremming van groei optreedt. Alcohol en nicotine kunnen langs een omweg een belangrijke rol spelen: mensen gaan in stressvolle omstandigheden nu eenmaal vaak roken en drinken. Die stoffen leiden tot groeiachterstand, zodat de kinderen met een te laag geboortegewicht op de wereld komen. Daarbij blijken jongetjes kwetsbaarder dan meisjes. Ook als de moeder drugs gebruikt, komt de groei van het ongeboren kind in gevaar. Bovendien krijgt het na de geboorte ontwenningsverschijnselen. Zwangere vrouwen met een baan sparen hun zwangerschapsverlof vaak zo veel mogelijk op tot na de geboorte van hun kind. Het idee is dat ze dan lekker lang bij de baby thuis kunnen blijven. Toch wordt hen meestal aangeraden niet te lang door te werken en daardoor oververmoeid aan de bevalling te beginnen. Maar de laatste tijd komt uit onderzoek naar voren dat niet zozeer de láátste maanden en weken belastend zijn, maar de éérste. En dat de aanstaande moeder het beter dán kalm aan kan doen. Niet alleen voor haarzelf, vooral ook voor het kind dat in haar groeit. In de eerste 3 maanden wordt namelijk het fundament voor het neurologische systeem van de foetus gelegd. Als de vrouw in de eerste maanden van haar zwangerschap onder stress staat, bijvoorbeeld door haar werk, is er de kans dat haperingen ontstaan in het functioneren van de hersenen. Lange werkdagen, ploegendienst, voortdurend moeten staan en tillen zijn slecht. Maar ook psychische werkdruk van móeten presteren. Het kan leiden tot laag geboortegewicht en huilbaby’s. Ook de vele ADHD-kinderen van tegenwoordig worden genoemd als een gevolg van te veel moederlijke spanning in de belangrijke eerste zwangerschapsmaanden. ADHD ()t beqrsn / 27 л vу. Zodra een vrouw weet dat zij zwanger is zou zij recht moeten krijgen op verlichting van haar taak en bovendien zou zij de eerste 13 weken niet meer dan 24 uur per week mogen werken. val? e g n ’ o z n i doen Wat zou jij Hoe zou je zo’n peuter of kleuter kunnen uitleggen dat een pasgeboren geitje eigenlijk nog wel een sóórt baby is, maar niet in een wieg hoeft te liggen? 10 KINDEREN ALS BEROEP 1) IEDER MENSENKIND WORDT TE VROEG GEBOREN 11 DIE VAN MIJ KAN AL ZITTEN 2)T wee moeders van baby’s staan bij de uitgang van de supermarkt te praten over hun baby’s. Ze hebben het over de ontwikkeling van hun kinderen. Ze vinden allebei dat die zo snel gaat. De bevalling is nog maar zo kort geleden! En nu? ‘Natasja kan echt al een beetje zitten’, zegt de ene moeder. De andere kijkt opeens wat sip, terwijl ze net nog zo trots vertelde hoe pienter haar Sofietje in het rond kon kijken als ze op haar buik lag. Maar zitten? Nee, terwijl ze al ruim zes maanden is en Natasja pas vijf maanden. Zou er toch iets niet helemaal in orde zijn? Wat is hier aan de hand? Een typische bezorgdheid van ouders, die ontstaat als ze hun kinderen onderling gaan vergelijken. Als je in je beroep veel met kinderen omgaat, zoals in de kinderopvang, weet je wel beter. Dan weet je dat het tempo waarin kinderen zich ontwikkelen enorm kan verschillen, zonder dat er sprake is van een probleem. Maar ouders kennen maar een paar kinderen en als daar vluggerds bij zitten, steekt hun eigen kind daar opeens bij af alsof het achterblijft. Dan is het dus belangrijk hen gerust te stellen. Je bent wel geneigd te denken dat een snelle lichamelijke ontwikkeling beter is dan een langzame, maar waarom eigenlijk? Als een kind maar gaat zitten, staan en lopen, dan doet het er toch niet toe of dat enkele weken eerder of later is? Dat mensen soms toch veel belang hechten aan een snelle lichamelijke ontwikkeling komt door twee dingen. In de eerste plaats doordat je die ontwikkeling zo goed kunt zien. Je ziet je kind als het ware voor je ogen vooruit gaan. Je ziet dat het goed groeit en steeds meer kan. Andere ontwikkelingen zijn veel moeilijker te volgen, bijvoorbeeld wat er gaandeweg in het kinderhoofdje omgaat waardoor het meer gaat begrijpen. Dat is niet direct te zien. In de tweede plaats hebben mensen vaak het idee dat een kind dat zich vlug ontwikkelt in beweging en behendigheid, ook vlug zal zijn van begrip. Maar dat is niet zo. Vlugge baby’s zijn later over het algemeen geen bijzonder intelligente kinderen en langzame baby’s geen domme. Vlug of langzaam Om je behendig te bewegen is het nodig dat je je spieren beheerst. Voor die beheersing is een verfijnd zenuwnetwerk nodig. Het tempo waarin het zenuwstelsel rijpt en zich ontwikkelt tot een steeds verfijnder zenuwnetwerk is in aanleg gegeven. Daardoor ontstaat het verschil tussen vlugge en langzame baby’s, terwijl ze allemaal een normale ontwikkeling doormaken. Alleen motorisch echt abnormaal trage baby’s blijken bij het groter worden meestal ook verstandelijk achter te blijven. Maar dat is dan niet te wijten aan die gebrekkige motorische ontwikkeling. Die gebrekkige motoriek én het gebrekkige verstand hebben dan allebei te maken met de beperkte vermogens die het kind in aanleg heeft meegekregen. Vermogens kun je opvatten als de mate waarin het zenuwstelsel het in zich heeft om op den duur door rijping uitgebreide en verfijnde zenuwnetwerken te ontwikkelen. Sn +@ {הn |e д Ttoy+ הо~s2 огвр сl #at stt / 7 V$ 23н tot %פn Meer bewegen betekent wel meer beleven Wel is het zo dat bij een jong kind bewegingsmogelijkheden een beetje kunnen inspelen op de verstandelijke ontwikkeling. Als baby’s alleen nog maar op hun rug kunnen liggen, kunnen zij een wegrollend speeltje niet in het oog houden. Als zij uit zichzelf op de buik kunnen rollen, kunnen zij dat speeltje volgen en zien wat ermee gebeurt. Kinderen die al vroeg op hun buik kunnen rollen en al vroeg kunnen kruipen kunnen meer rondkijken en doen dus ook al iets vroeger ervaringen op die hen ‘aan het denken zetten’. Zulke ervaringen maken het mogelijk dat kinderen de prille denkmogelijkheden waarover zij beginnen te beschikken, kunnen gebruiken. L7s [р д о~s2 @n הt дн / 11 K/e k>рн дн рs Tempoverschillen in de motorische ontwikkeling maken op die manier dus wel iets uit. Er is ook een zekere wisselwerking. Kinderen komen in actie op grond van wat ze zien, voelen of horen. Maar de effecten van zulke tempoverschillen zijn er alleen op korte termijn. Iets langzamer kinderen bereiken gewoon iets later hetzelfde algemene niveau. 5!'"/$$'"--)",!!."$!'+12','344,15-$&',6 !"1-'-.*2:&!"-%',*))!6*%/<"&!'"2'!!+2"0!&!%+*/!.",-.+!%<"&-!8"3!"!!%")*%+"+$%"--)"%*!'"$$%"'!"6!.!%4"5!'"*2" #--."&!'"/.--'2'!"+!!6"!!%"),!2'*!"#$%".*39*%/"#$%"&!'"7!%;,2'!62!6"*%"+!"&!.2!%!%"+$'"+!"29*!.0!,!/*%/!%" .!/!6'4" $'"2'!62!6"*2"0*3"+!"/!0--.'!"%-/"%*!'"$8"!%"1-!'"%-/"@/.-!*!%A<"%!'"$62"+!".!2'"#$%"&!'"6*:&$$14 5!'"*2"+$%"--)"7*%6--2"1!'")*%+!.!%"6*:&$$12-!8!%*%/!'3!2"'!"+-!%",$$."&;%"7!%;,2'!62!6"%-/"%*!'"-9"*2" 0!.!)!%+4"5!'"&!!8'"0*3#--.0!!6+"/!!%"7*%"!!%"0$0F"#$%"+.*!"1$$%+!%".!/!61$'*/"-9"7*3%"0!!%'3!2"'!"7!''!%" *%"+!"&--9"+$'"&*3"+$%"!!.+!."7$6"/$$%"2'$$%4"P*%+!.!%"/$$%"2'$$%"-9"&!'"1-1!%'"+$'"&;%"7!%;,2'!62!6" #!."/!%-!/"*2"-%',*))!6+"-1"$66!2",$'"+$$.0*3")-1'")*3)!%"'!".!/!6!%4 >$$.444"-!8!%*%/!'3!2"!%"29!66!'3!2"&!00!%",!6"7*%"$62"&!'"/$$'"-1"6*:&$$120!,!/*%/!%",$$."!!%")*%+"$$%" '-!"*2"!%"+*!"&*3"$6"!!%"0!!'3!"6*3)'"'!"0!&!!.2!%4"(!%")*%+"+$'")$%")6*11!%"1-!'"+!")$%2").*3/!%"-1"'!" )6*11!%<"!!%")*%+"+$'"7A%"6!9!6")$%"#$2'&-;+!%"1-!'"+!")$%2").*3/!%"-1"7!68"'!"!'!%4"=$%'"&!'"/!0.;*)"#$%" &!.2!%!%<"7!%;,2'!62!6"!%"29*!.!%"7*3%"7!'3!2"#--."%-/",!!."#!.+!.!"-%',*))!6*%/4 12 KINDEREN ALS BEROEP 2) DIE VAN MIJ KAN AL ZITTEN 13 Eten en slapen voor lichaamsgroei Bewegingstalent Er zijn kinderen en volwassenen die met alle delen van hun lichaam even behendig zijn. Maar vaak kunnen ze alleen bepaalde dingen goed. Er bestaat in het algemeen weinig verband tussen de behendigheid van de verschillende spiergroepen, omdat zij door verschillende delen van het zenuwstelsel worden bestuurd. Een kind dat goed is in het gooien met ballen, hoeft helemaal niet ook goed te zijn in touwtjespringen. Training van de ene vaardigheid komt de andere niet ten goede. Er is sprake van een zeker specialisme. Dat wordt versterkt door verschillen in lichaamsbouw, lichaamsverhoudingen en spiermassa. In aanleg is een kind meer of minder begaafd in de mogelijke behendigheid van bepaalde lichaamsgebieden. Dat hangt samen met eigenschappen van De groei is in het eerste jaar enorm. Na zes maanden wegen baby’s al twee keer zo veel als toen ze werden geboren: gemiddeld van zeven naar veertien pond en na een jaar wegen ze gemiddeld twintig pond. Bij de geboorte zijn ze gemiddeld 51 centimeter lang, aan het eind van het eerste jaar 76 centimeter. En niet te vergeten de groei van hun hoofdjes: in het eerste jaar wordt de omtrek daarvan tien centimeter groter. Nodig voor hun groeiende hersenen, die tussen vier maanden en drie jaar drie keer zo groot worden. Oвr e oei @n n #at הt / 1 I]р нk> ()t т oeg гn Ook daarna gaat de lichaamsgroei door, maar natuurlijk wat minder hard, anders zouden kleuters al bijna een volwassen lengte hebben! Tussen de eerste en derde verjaardag komt er gemiddeld per jaar vijf pond bij, worden ze per jaar zeven centimeter langer en wordt de omtrek van de hoofdjes per jaar een halve tot hele centimeter groter. Ergens tussen drie en vijf maanden beginnen in de kaak de tandjes te groeien, vanaf zes maanden worden de eerste zichtbaar. Met ongeveer tweeënhalf jaar is het melkgebit compleet. Om al dat groeien mogelijk te maken is het belangrijk dat kinderen goed eten en voldoende slaap krijgen. Het eten zorgt voor de voedingstoffen die voor groeien nodig zijn, het groeien zelf gebeurt voornamelijk tijdens het slapen. Ongeveer het eerste halfjaar zit in moedermelk of flesvoeding alles wat een baby nodig heeft. Daarna is bijvoeding nodig om het ijzergehalte op peil te houden. Met een jaar eten ze met de pot mee. Als je een baby van drie maanden in de groep krijgt heeft die er nog behoefte aan om 18 van de 24 uur te slapen! Met één jaar is dat 12 uur, met zowel een ochtend- als middagslaapje en daarna wordt dat gaandeweg alleen een middagslaapje. Zoals het hier staat lijkt het allemaal heel simpel. Als je als pedagogisch werkster ervaring hebt met kinderen weet je wel beter. Sommige kinderen zijn lastige eters of slechte slapers. Ze kunnen behoorlijk protesteren als ze naar bed worden gebracht of als ze worden gevoerd. Sommige hebben een heel regelmatig eet- en slaappatroon, bij andere kun je er geen peil op trekken. Dat heeft allemaal voor een belangrijk deel te maken met hun temperament. Oвr трнt #at הt / 5 De нe bby m д рe fg 14 KINDEREN ALS BEROEP het bijbehorende zenuwgebied. Of die mogelijkheden ook gerealiseerd worden, hangt natuurlijk ook af van de mate waarin een kind gelegenheid krijgt in die behendigheid ook te oefenen. Een matige aanleg met veel gelegenheid tot oefenen kan zodoende eenzelfde resultaat opleveren als veel aanleg en weinig gelegenheid tot oefenen. Niet iedereen wordt langs dezelfde weg een goede zwemmer. Als je het tenminste in je hebt een goede zwemmer te kunnen worden. Sommigen komt het bij wijze van spreken aanwaaien, anderen moeten hard trainen. Maar ook: als je veel talent hebt, maar nooit traint blijf je achter bij iemand met wat minder zwemtalent, maar die fanatiek haar best doet. Pas op voor ‘goed voor de groei’ De bezorgdheid van ouders over het goed groeien van hun kinderen heeft soms tot gevolg dat ze hen te veel te eten geven. Vooral ook zoete dingen, want die gaan er zo lekker gemakkelijk in. Ouders denken dan: ‘Goed voor de groei’. Hoe jonger zij hiermee beginnen hoe groter de kans op later overgewicht. Dat komt doordat al dat vele eten in het lichaam bepaalde stoffen aanmaakt die op den duur verstorend werken. Het natuurlijke regelen van hongergevoel-eten-verzadiging wordt erdoor verstoord. Het lichaam raakt daarin de weg kwijt en er wordt als het ware in het wilde weg gegeten. Als je dus het idee hebt dat sommige kinderen in je groep echt te dik aan het worden zijn, is het zaak daar met ouders over te praten. Vooral als ze eenmaal op school zitten worden dikke kinderen vaak geplaagd of hebben ze in het algemeen moeite aansluiting te vinden bij klasgenootjes. L7s [р e k>рн / 37 Stoe Yзn om? r a a w e j Begrijp Drie dagen geleden kon Rifka zich opeens op haar buik rollen. Sinds dat moment doet ze bijna niks anders. Je legt haar op haar rug en hup, ze draait op haar buik. Waarom zou dat zijn? 2) DIE VAN MIJ KAN AL ZITTEN 15 MOEDER EN HAAR BABY 3)G ek hè’, zegt leidster Joosje tegen haar collega, ‘de moeder van Alain is altijd zo vrolijk en die van Corlijn kijkt altijd chagrijnig. Maar Corlijn is een veel blijere baby dan Alain.’ ‘Ja’, zegt haar collega, ‘maar ze hebben natuurlijk ook een vader en je weet het niet hè, wat er allemaal speelt in zo’n gezin.’ Wat speelt er allemaal in een gezin? De collega van Joosje heeft natuurlijk het grootste gelijk van de wereld. Behalve de moeder speelt ook de vader een rol in het kinderleven en met zijn drieën leven zij niet in het luchtledige: hun leefomstandigheden zijn ook van invloed op de kinderlijke ontwikkeling. Het zogenoemde interactionistische standpunt in de psychologie gaat ervan uit dat het gaat om de combinatie. Dít kind met deze moeder en deze vader in deze omstandigheden maakt een andere ontwikkeling door dan dát kind met die moeder en die vader in die omstandigheden. En zo kan elk van dit viertal zorgen voor een andere combinatie met een andere uitkomst. We halen het viertal even uit elkaar en hebben het hier over de moeder. L7s [р @дr / 4 Sn @дr T]рt fg н [р д bby / 5 De нe bby m д рe fg Kort na de geboorte Voor kinderen verloopt de overgang uit de baarmoeder naar de buitenwereld minder heftig als ze op moeders warme lichaam worden gelegd – de tastzintuigen van baby’s zijn op dat moment erg gevoelig – haar hart horen kloppen zoals vóór de geboorte en haar lichaamsgeur ruiken, wat meteen vertrouwd maakt met de geur die zij tijdens het voeden steeds zullen ruiken. Alle moeders blijken in eenzelfde volgorde contact te zoeken met hun baby als die meteen na de geboorte bloot bij hen wordt gelegd. Ze raken vingers en teentjes aan met hun eigen vingertoppen, leggen de palm van hun hand op het babylijfje, pakken het lijfje dan beet en draaien hun hoofd zo, dat ze de baby recht aankijken. Dan wachten ze duidelijk gespannen tot de oogjes opengaan. Misschien voelt een moeder dan pas ‘dit is mijn kind’. 16 KINDEREN ALS BEROEP Een moeder zal zich zo nodig in bochten wringen om haar kind recht aan te kunnen kijken, zodat zij op een afstand van ongeveer twintig centimeter oogcontact kunnen hebben. Oogcontact blijkt belangrijk te zijn bij het zich hechten van een kind. Over-en-weer spelletjes Dat spontane gedrag van moeders en baby’s in de eerste weken en maanden ten opzichte van elkaar is nauwkeurig bestudeerd. Daardoor weten we wat typisch is voor ‘alle’ moeders en kinderen, ook al zijn er individuele verschillen in de mate waarin zij dat gedrag laten zien. Ook wordt steeds duidelijker wat de zogeheten sleutelgedragingen zijn die over en weer reacties oproepen en de ontwikkeling stimuleren. Zo is gebleken dat baby’s tijdens spelletjes niet altijd de contactzoekende blik van de moeder beantwoorden. Dat hangt natuurlijk samen met hoe oplettend de baby is, maar ook hoe de moeder met het kind omgaat is van belang. De baby kijkt weg van haar gezicht en vermijdt oogcontact als hij te weinig, maar ook als hij te veel wordt gestimuleerd. Een baby heeft kennelijk zo nu en dan rustpauzes nodig. Dit is een eerste voorbeeld van het zo belangrijke om de beurt doen in het contact met een baby. Een baby moet zelf kunnen aangeven wanneer hij of zij eraan toe is aan de beurt te komen. Natuurlijk kun je het initiatief nemen, reacties van een kind proberen uit te lokken, maar dan komt het erop aan het kind de tijd te geven voor een reactie. Je moet de juiste maat zien te vinden in het over-en-weer spel. En soms komt er even geen reactie. Ook niet erg. Wat tegenwoordig als ideaal gedrag wordt gezien voor het stimuleren van het kind gaat wel bij de meeste, maar niet bij alle moeders vanzelf. Sommige moeders denken namelijk dat ze voortdurend zelf iets moeten doen, zonder steeds even te wachten op wat hun kind terugdoet. Met opvoedingshulp wordt geprobeerd hun alsnog die andere instelling bij te brengen. En wat moeders kunnen leren, kunnen vaders en andere verzorgsters uiteraard ook leren. m 7n beyV be , с р[р / 18 Sn в¢£ г¤л Een vrouw die een kind baart, hoeft daar niet bewust aan te denken. Ze doet dat – waarschijnlijk op basis van ingewikkelde neurologische en hormonale processen – vanzelf. Dat wil niet zeggen dat een vader of een andere verzorgster niet ook heel goed voor een kind kan zorgen. Alleen ontbreekt bij hen die lichamelijke ondersteuning. De stof oxytocine blijkt een rol te spelen bij die ondersteuning. Bij hoge concentraties daarvan in het lichaam, al vroeg in de zwangerschap en na de bevalling besteden moeders over het algemeen meer tijd aan de baby, babbelen en knuffelen meer. Kortom: er is wat meer affectieve, warme interactie. Die lichamelijke stof heeft dus een psychologisch effect en leidt tot emotionele binding die de ontwikkeling van het kind ten goede komt. Maar niet alle vrouwen zijn even moederlijk. Wat overigens niet wil zeggen dat zulke vrouwen niet goed voor hun kinderen zorgen! 70 *+"-8"8'* Q62"!!%"0$0F"&;*6'<")-1'"&!'"/!6;*+"#*$"+!"/!&--.7!%;,"$62"2*/%$$6"*%"+!"&!.2!%!%"#$%"+!"1-!+!.4" *!" 7!%+!%" #*$" 7!%;,0$%!%" 0!9$$6+!" 0--+2:&$99!%" ;*'<" ,$$.+--." +!" -LF'-:*%!" +*!" *%" &!'" 1-!+!.6*:&$$1" 6*/'" -9/!26$/!%" /$$'" ,!.)!%4" --." +!7!" 2'-8" ,-.+!%" %$1!6*3)" --)" +!" '!9!62" /.--'<" ,$$.+--." &!'" )*%+" /!1$))!6*3)!.")$%"+.*%)!%<"!%"2:&*!'"+!"1!6)"'-!4"5!'"6*:&$$1"#$%"!!%"7!68#-!+!%+!"1-!+!."&!69'"&$$." +;2"7*:&"1!'"&$$.")*%+"0!7*/"'!"&-;+!%4"R%"&!'",!6#$.!%+!"+!!6"#$%"+!",!.!6+"2'!.8'"!!%")*%+"/!6;))*/"%*!'" 1!!."-1+$'"&!'"/!!%"1-!+!.1!6)")$%").*3/!%4"(!%"1-!+!."+*!"K!2#-!+*%/"/!!8'")$%"&$$.")*%+"--)"&!!6" /-!+"*%"6!#!%"&-;+!%"!%"6*!8+!#-66!"$$%+$:&'"/!#!%4"5!'"/$$'"%*!'"7-7!!."-1"+!"1-!+!.1!6)"S"$6"*2"+*!",!6" /-!+"#--."!!%")*%+"S"1$$."-1"+!")-!2'!.*%/<"&!'"&;*+:-%'$:'"+$'"!."$;'-1$'*2:&"1!!"2$1!%/$$'4">-!+!.2" +*!"K!2#-!+*%/"/!#!%"!%"+$$.0*3"&;%")*%+"+*:&'"'!/!%"7*:&"$$%&-;+!%"7-./!%"#--."+!7!68+!")-!2'!.*%/"$62" 0-.2')*%+!.!%").*3/!%4 " 3) MOEDER EN HAAR BABY 17 Wat is moeder voor iemand? Iedere moeder brengt haar karakter mee zoals dat op grond van haar aanleg en levenservaring is gevormd. Is ze opvliegerig, vindingrijk, zenuwachtig, zeker van zichzelf, intelligent? Je kunt een lange lijst maken van eigenschappen die een rol spelen bij de verzorging van een baby. Bij één ervan gaat het om de mate waarin een moeder in staat is door de ogen van haar baby te kijken, zich in te leven in zijn of haar behoeften en ervoor openstaat om te reageren op wat het kind doet. De mate waarin de moeder in staat is zichzelf zo nodig weg te cijferen voor haar baby. Dat is niet hetzelfde als ‘van de baby houden’. Een moeder kan heel blij zijn met haar kind en het toch op allerlei momenten als een belemmering ervaren van wat zij zelf graag zou doen. Ook zijn er mensen – en dus ook moeders – die er altijd al moeite mee hebben zich in een ander te verplaatsen. Zij hebben er dan natuurlijk ook moeite mee zich in te leven in hoe hun baby zich op een bepaald moment moet voelen en waaraan hij of zij behoefte zou kunnen hebben. Zo’n verschil in aanvoelen kwam ook al even ter sprake bij het aan- en wegkijken bij spelletjes. Onervaren moeders hebben soms wat meer moeite de behoeften van hun eerste baby aan te voelen dan wanneer het gaat om een tweede of derde kind. Moeders eigen jeugd Een rol speelt ook of de moeder zelf een liefdevolle jeugd heeft gehad, zodat ze de kunst van haar eigen moeder kan afkijken, of dat die niet zo’n goed voorbeeld was. Uit dierexperimenten bleek dat apen die zelf in de eerste maanden waren verwaarloosd, niet in staat waren later voor hun jongen te zorgen. Ze sjouwden er maar wat mee rond, beten en wilden niet voeden. Men denkt dat een dier bepaalde mogelijkheden van verzorgingsgedrag in zich heeft, maar dat die gewekt moeten worden door ze eerst zelf als jong te ervaren. Natuurlijk speelt bij een mens meer mee, maar een goed voorbeeld is nooit weg. Dat is ook in onderzoek bij mensenmoeders en hun kind aangetoond. Zo worden treurige jeugdervaringen soms ongewild – want de meeste ouders willen het graag beter doen dan hun eigen ouders – van de ene generatie op de volgende doorgegeven. Het vóórkomen van kindermishandeling wordt hiermee nogal eens verklaard. Een speciale groep moeders die het wat betreft het inleven misschien extra moeilijk heeft, zijn de tienermoeders, die ernaar verlangen ‘iets van mezelf te hebben om voor te zorgen’. Ze hebben een romantisch idee over kleintjes en beseffen vaak niet dat het grootbrengen van kinderen vooral ook veel aandacht en zorg kost. In het algemeen blijkt uit onderzoek dat tienermoeders minder gemakkelijk inspelen op de behoeften van hun baby. Er gaan van zulke jonge moeders ook minder stimulansen uit, bijvoorbeeld doordat zij minder tegen de baby praten. Moeders dromen Zwangere vrouwen dromen veel over hun op komst zijnde kind. Mooie dromen, maar af en toe ook nare dromen waarin het op een of andere manier misgaat met hun baby. De geboorte geeft allerlei complicaties of ze vergeten het kindje eten te geven. Vrouwen die net moeder zijn geworden blijken nóg vaker zulke angstdromen te hebben en dat die ook kunnen nawerken in de manier waarop zij met hun kind omgaan. Zwangeren en vrouwen die pas zijn bevallen dromen evenveel over hun baby, maar bij de laatste groep is de gedroomde baby veel vaker in gevaar. Ook blijven die moeders na zo’n droom langer angstig en gaan dan in de loop van de dag vaak in de wieg kijken. Natuurlijk speelt de verantwoordelijkheid voor het nieuwe wezentje een rol in de angsten die ’s nachts gaan spoken, maar het heeft er ook mee te maken dat moeders die net zijn bevallen lichter slapen en vaker uit hun slaap worden gehaald door de baby. Vooral als dat laatste gebeurt tijdens de droomfase, kan dat nachtmerrieachtige gevolgen hebben. Bovendien zijn de hormonale veranderingen die na de bevalling optreden ook een oorzaak van onrustige dromen. Moeders schrikken vaak van hun dromen en zijn bang dat die ontstaan doordat ze eigenlijk nog niet goed moederen. Daar ligt het dus niet aan, maar aan lichamelijke oorzaken. Werkende moeders Uit wat je om je heen ziet krijg je de indruk dat als moeder na verloop van tijd ten minste enkele uren per dag haar aandacht op werk kan richten, dit de moeder-kindrelatie ten goede komt. Als de baby haar enige dagvulling blijft, is dat vaak niet gunstig, omdat zij te veel ziet en zich dan ook onnodig zorgen maakt. Als zij fulltime buitenshuis werkt, is dat evenmin gunstig, omdat dan het gevaar van overbelasting dreigt. Daarnaast is er een groot verschil tussen afmattend en licht werk en tussen geestdodend en stimule- rend werk. Belangrijk is ook het onderscheid tussen wat een moeder graag zou wíllen en wat haar feitelijke situatie is. Uit onderzoek bleek dat moeders die eigenlijk liever willen blijven werken, maar uit plichtsbesef of door druk van de omgeving daarvan afzien, minder van hun kind genieten, dan moeders die liever thuisblijven en dat ook doen, of dan moeders die overeenkomstig hun eigen wens hun parttime baan aanhouden. Nu steeds meer moeders gaan werken is het belangrijk te weten of de tijd die daardoor wordt onttrokken aan de zorg voor kinderen nadelige gevolgen heeft. Een behoorlijke hoeveelheid tijd die moeders aan hun kinderen besteden is gunstig voor zowel de sfeer in huis als voor de ontwikkeling van kinderen. Het gaat dan om dingen als: er is regelmaat, er wordt met kinderen gepraat, moeder reageert op wat een kind al spelend doet. Maar… die tijd is niet afhankelijk van het al of niet buitenshuis werken. Het zijn moeders die door hun eigen karakter en hun persoonlijke omstandigheden in staat zijn zich op een gevoelige manier met hun kinderen te bemoeien en een warme en stimulerende omgeving te scheppen. Zij besteden het meeste van hun beschikbare tijd aan hun kinderen. Ongeacht of ze werken of niet. Werkende moeders, die ‘moederlijk’ zijn ingesteld besteden soms zelfs iets meer tijd aan hun kinderen dan niet-werkende. Dat geldt ook voor grotere kinderen. Negatieve gevolgen kunnen er wel zijn als moeder onregelmatige werktijden heeft. Dat brengt stress mee, die op kinderen kan doorwerken. Voor de kinderen werkt de onvoorspelbaarheid, die wisselende diensten met zich meebrengt, negatief. Het is algemeen bekend dat kinderen voor hun emotionele evenwicht en gevoel van veiligheid behoefte hebben aan voorspelbaarheid, aan weten wat er komen gaat. Negatieve effecten verminderen dan ook als een andere volwassene zorgt voor regelmaat, zoals in de crèche. e? j k n e d t Wa Noem eens wat mogelijke oorzaken waardoor de moeder van Corlijn zo’n ongelukkige indruk maakt. 18 KINDEREN ALS BEROEP 3) MOEDER EN HAAR BABY 19 EEN VADER MOEDERT NIET 4)Z es uur. Spitsuur bij het afhalen uit het kindercentrum. ‘Moet je kijken’, zegt leidster Moniek, ‘er zijn meer vaders dan moeders. Leuk hè. Zou mijn vader vroeger nooit gedaan hebben. Hij heeft me geloof ik één keer uit school gehaald. Maar mijn moeder zegt dat haar vader bij wijze van spreken niet eens wist waar haar school wás. Dat regelde haar moeder allemaal.’ Wat is er zo anders aan de moderne vader? Moderne Nederlandse vaders hebben een groter aandeel in de babyverzorging dan hun grootvaders. Het stereotiepe beeld van de vader die pas aardigheid in zijn kinderen krijgt als hij met ze kan praten en voetballen is ouderwets. Vaders kunnen net zo goed voor hun baby zorgen als moeders en ze spelen met evenveel toewijding met ze. Maar ze doen het wel anders dan moeders. Vader is geen surrogaatmoeder, vader vadert. Vaders zijn net zo gevoelig als moeders voor de signalen van baby’s. In onderzoeken waarin lichamelijke reacties bij de ouders gemeten worden als het kind bijvoorbeeld huilt, zoals versnelling van hun hartslag en verandering van hun bloeddruk, blijken er maar kleine verschillen te zijn. Alleen in het onderscheiden van sóórten huilen en hun betekenis – de schrilheid van huilen is verschillend bij honger, pijn, kou, moeheid en verveling – halen moeders gemiddeld betere resultaten. Maar in de eerste maanden na de geboorte worden wel andere verschillen zichtbaar. Na een halfjaar maken de meeste vaders in hun spel met de baby grotere en grovere bewegingen, die ook minder voorspelbaar zijn dan die van moeders. Al gaan ze met meisjesbaby’s wel iets voorzichtiger om dan met jongensbaby’s. De verschillende dingen die de meeste – maar dus niet álle! – moeders achtereenvolgens doen, lopen rustiger en vloeiender in elkaar over. De baby krijgt tussendoor ruim de gelegenheid te reageren op wat zij doet. De meeste moeders bouwen de intensiteit waarmee zij op een bepaald moment met hun kind bezig zijn, langzaam op. Lees over moeders manier van spelen in 3 Moeder en haar baby 20 KINDEREN ALS BEROEP Vaders zijn meestal springeriger. Ze komen voortdurend snel achter elkaar met nieuwe initiatieven. De baby krijgt veel minder tijd om te reageren, want dan heeft vader alweer iets nieuws bedacht. De reacties van de baby zijn dan ook iets minder aandachtig. Maar de kinderen bewegen wel weer veel meer als vader met hen speelt. Daarom is de combinatie van moeder en vader zo goed. Bij het ritmisch omde-beurt-doen met moeder is er aandachtige rust. Bij de stimulerende spelletjes van vader is er levendige activiteit. Is vader nodig? Biologisch gezien zijn vaders eigenlijk alleen nodig voor de bevruchting van de moeder. Daarbij draagt hij wel de helft van zijn genen over aan de bevruchte eicel, en dat heeft voor het kind natuurlijk grote gevolgen, ook al zou de vader daarna verdwijnen. In de eeuwen dat de mens voortdurend in gevaar verkeerde, en de kinderen van honger konden omkomen, was de blijvende aanwezigheid van een man en de bescherming die hij kon geven noodzakelijk voor de overleving. In welvarende moderne samenlevingen is dat niet meer zo. Moeders kunnen zich nu alleen of samen met andere vrouwen heel goed zelf redden en hun kinderen in leven houden. Bij volkeren waarin zich de samenlevingsvorm ontwikkelde van één man en één vrouw, bleef de vader ook na de geboorte van kinderen voor zijn gezin zorgen. Dat is in Nederland nog steeds de standaard. Al kennen we ook veel gezinnen met een alleenstaande moeder en afwezige vader, en groeit het aantal gezinnen gevormd door homoseksuele echtparen met hun kind of kinderen. Lees over verschillende gezinsvormen in 39 Bij kinderen thuis Vader is niet meer nodig voor het overleven, maar de emotionele steun die de moeder tijdens zwangerschap, bevalling en het grootbrengen ondervindt van haar man, wordt in de moderne tijd juist veel belangrijker gevonden dan in vroeger eeuwen. Vrouwen die het zonder zulke steun moeten stellen, hebben het vaak moeilijk. Belangrijk is dan de vervangende steun van haar eigen ouders of van vriendinnen. In sommige culturen, zoals de Creools-Surinaamse en Antilliaanse komt het alleenstaand moederschap vaker voor en wordt daar dan ook normaler gevonden. De moeders in die culturen hebben minder het gevoel dat zij emotionele steun missen. Maar dat wil niet zeggen dat zulke moeders, wanneer zij niet langer leven in hun oorspronkelijke cultuur, maar in Nederland, het niet zwaarder hebben dan wanneer zij door een man zouden worden bijgestaan. Geïnteresseerd meeleven tijdens de zwangerschap heeft een positief verband met het omgaan met de baby. Meelevende vaders houden later hun baby vaker en langer in de armen en reageren sneller als hij of zij huilt. Ook een keizersnede of een vroeggeboorte heeft een dergelijk effect. Vader wordt dan misschien min of meer gedwongen zich meer met de baby te bemoeien, maar het wordt zo vanzelfsprekend dat hij dat ook blijft doen als het niet meer strikt nodig is. Bij gehandicapte baby’s blijkt het mee zorgen van vader de belangrijkste factor te zijn om stress bij de ouders te voorkomen. Bij volgende zwangerschappen is het vaak de vader die thuis een groter aandeel neemt in de zorg voor de eerder geboren kinderen. Dit wordt sterker naarmate het moment van de bevalling nadert. Over de hele wereld brengen vaders gemiddeld minder uren met hun baby door dan moeders. Ook als beide ouders aanwezig zijn, besteedt de gemiddelde moeder veel meer tijd aan de baby dan de vader. Ook uit tijdbestedingsonderzoek in Nederland blijkt hetzelfde: moeders besteden ruim drie keer zoveel tijd aan de verzorging van en het spelen met hun kinderen dan vaders. En dit betreft dan kinderen van alle leeftijden, dus niet alleen baby’s. Praktische omstandigheden, zoals veeleisend werk, kunnen een vader verhinderen zich veel met de baby te bemoeien, ook al zou hij graag willen. Aan de andere kant staan ook weer niet alle moeders graag een deel van de babyverzorging aan de vader af. 9-:' "*2"--)"!!%";''+"'1&)-$%' T,$%/!.2:&$9"!%"0!#$66*%/"7*3%"#.-;,!%$$%/!6!/!%&!+!%<"1$$."7!"06*3)!%"+!"$$%2'$$%+!"#$+!."S"#--.$6" !!%"!!.2'!")!!."S"%*!'"-%0!.-!.+"'!"6$'!%4"U!!6"#$+!.2").*3/!%"6$2'"#$%"@7,$%/!.2:&$922F19'-1!%AJ"1-!<" 1*22!6*3)<"&--8+9*3%<".;/9*3%"!%"7!682"1$$/7,!.!%4"T*3"7*3%"+!"!!.2'!"+.*!"1$$%+!%"#$%"+!"7,$%/!.2:&$9" #$%"&;%"#.-;,"#$)!."+$%"%-.1$$6"#!.)-;+!%"!%"*%"+!"6$$'2'!"+.*!"1$$%+!%",-.+!%"7!"+*))!."!%"7,$$.+!.4" Q$%2'$$%+!" #$+!.2" !.#$.!%" +!" !!.2'!" 7,$%/!.2:&$9" #$%" &;%" #.-;," +*),*362" $62" +!" *%6!*+*%/" #$%" !!%" %*!;,!"6!#!%28$2!"!%"#!6!%",*66!%"+$'"--)"7*:&'0$$."1$)!%4"T!"#!.$%+!.!%"+$%"0*3#--.0!!6+"&;%";*'!.6*3)" 1!'"!!%"0$$.+<"!!%"2%-."-8"!!%"$%+!."1-+!6"#--."&;%"&$$.4 4) EEN VADER MOEDERT NIET 21 Vaders zijn goed voor zelfvertrouwen Vaders doen wildere spelletjes met hun baby dan moeders. Ook bij het groter worden is de houding van vaders tegenover hun kinderen anders dan die van moeders. In het algemeen doen ze bijvoorbeeld meer dan moeders een beroep op het zelf kunnen van een kind. Moeders roepen vaker: ‘Niet doen, pas op, dat is gevaarlijk!’ of ‘Nee, daar ben je nog te klein voor, laat mij maar doen’. Vaders zeggen vaker: ‘Toe maar, dat kun je best zelf.’ En ze geven vaker toe als een kind iets nieuws wil doen, zoals voor het eerst alleen naar de bakker op de hoek. Moeders aarzelen dan vaker, want vinden dat een beetje eng. Maar op die manier spelen vaders een belangrijke rol in het ontwikkelen van zelfvertrouwen. Door allerlei dingen toe te staan of zelfs te stimuleren geeft hij zijn kinderen immers het gevoel dat hij denkt dat ze dat ook kúnnen. Zoontjes en dochtertjes gedragen zich in zijn aanwezigheid spontaan ook ondernemender dan wanneer alleen moeder in de buurt is. Van vader leer je dúrven. Het spreekt vanzelf dat dat alleen opgaat als vaders goed in het oog houden wat hun kind ook werkelijk aankan. Je moet het niet verwarren met verwaarlozing, waar vaders hun kinderen maar aan hun lot overlaten en zich niet met hen bemoeien. Lees over verwaarlozing in 40 Problemen thuis en over zelfvertrouwen in 21 Geloof in eigen kunnen. Overigens maken vaders wel een beetje verschil tussen hun zoontjes en dochtertjes. Vaders willen dat je nadenkt Onderzoekers filmden 80 vierjarigen die een simpele hindernisbaan moesten nemen. Er waren vier verschillende combinaties: moeders met zoontjes, moeders met dochtertjes, vaders met zoontjes en vaders met dochtertjes. Hoewel werd gezegd dat het de onderzoekers te doen was om de motorische ontwikkeling van de kinderen te observeren, letten zij uitsluitend op het gedrag van de ouders. Hoe dicht in de buurt van hun kind zij bleven en hoe goed ze in de gaten hielden wat het deed. Moeders waren over het algemeen bezorgder in hun gedrag, maar maakten daarbij geen verschil tussen zoontjes en dochtertjes. Maar vaders wél. Die bleven dichter bij hun dochtertje en volgden veel angstvalliger wat zij deed dan als zij samen met hun zoontje waren. Vaders zijn voor meisjes dus beschermender. En jongetjes krijgen van hen meer gelegenheid hun eigen kunnen uit te proberen. Lees over de invloed van ouders op sekseverschillen verder in 41 Touwtjes of lintjes Aan de andere kant zijn ze ook wel strenger voor jongetjes. Dat verschil is soms al bij eenjarigen te zien. Maar vooral bij peuters en kleuters is dat duidelijk. Maar die wat strakkere aanpak van jongetjes door vader is misschien ook wel te verklaren doordat jongetjes nu eenmaal – ook al heel jong – ondernemender zijn en meer geneigd door te gaan met dingen te doen die niet mogen. Vader blijkt ook een belangrijke stimulans te kunnen zijn voor de verstandelijke ontwikkeling. Vaders doen door hun specifieke manier van spelen een groter appèl dan moeders op het snel reageren van hun baby’s en jonge kinderen. Al spelend verzinnen zij nieuwe dingen die een uitdaging voor de kinderen betekenen. Die invloed gaat door als de kinderen naar school gaan. Ook hierin stellen vaders zich net even anders op als het om een zoontje dan wanneer het om een dochtertje gaat. In het algemeen is het de vader die duidelijk maakt wat hij vindt dat zijn zoon verstandelijk aan moet kunnen en als hij naar school gaat moet kunnen presteren. Hoe warmer en meer ondersteunend hij is en hoe beter hij de capaciteiten van de jongen inschat, des te beter de zoon vervolgens ook aan de wensen van zijn vader gaat voldoen. Ook in allerlei activiteiten zet een vader zijn zoon in het algemeen voor problemen die hij zelf moet zien op te lossen. Als hij bij het leren schaatsen steeds valt zal moeder eerder geneigd zijn hem overeind te helpen, terwijl vader hem vaker zal aansporen zelf te ontdekken wat je moet doen om weer op te krabbelen. Je kunt dus zeggen dat vaders ten opzichte van jongetjes wat veeleisender zijn. En dat zie je al vanaf de babytijd. Natuurlijk zijn er ook vaders die op eenzelfde manier met hun dochters omgaan – zeker als zij geen zoon hebben. Maar het komt vaker voor dat hij de normen bij haar een beetje lager legt. Vaders zijn voor dochtertjes wat guller met lofprijzingen. En ook wel toegeeflijker. Ze krijgen minder op hun kop dan hun broertjes. Bij activiteiten legt een vader er de nadruk op dat het leuk moet zijn om te doen, en niet zozeer dient om iets te bereiken of je verstand te scherpen. Als hij bijvoorbeeld samen met z’n dochtertje een kleuterpuzzel zit te maken is hij veel minder gericht op het spel en op wat zij daarbij goed of fout doet en veel meer op het sámen bezig zijn. Hij maakt grapjes, plaagt haar een beetje als het fout gaat, helpt haar voortdurend, maar zonder uitleg. Kortom: het is hem erom te doen dat het gezellig blijft. Een beetje kort door de bocht kun je zeggen dat zoontjes vanaf het begin de stille boodschap meekrijgen ‘doe je best’ en dochtertjes ‘veel plezier’. Toch ondergaan ook meisjes onwillekeurig een stimulans van hun vader als het gaat om hun verstandelijke ontwikkeling. Dat blijkt als hij afwezig is. Dan doen zowel jongens als meisjes het minder goed op school. edoelt? b e z t a d e j k n e d t a W Een meisje van zeventien met twee jongere zusjes zegt: ‘Ik ben gewoon m’n vaders oudste zoon’. Wat zou ze daarmee willen zeggen? En wat zou dat voor haar kunnen betekenen? 22 KINDEREN ALS BEROEP 4) EEN VADER MOEDERT NIET 23 DE ENE BABY IS DE ANDERE NIET 5)A ls je op een kraamafdeling in de wiegjes kijkt kun je soms verbaasd zijn over de grote verschillen tussen baby’s. En op de babyafdeling van een crèche is het al niet anders. Spichtige kleintjes en bolle dikkerdjes. Rustige kijkertjes en driftige baasjes. En natuurlijk jongetjes en meisjes. Door die verschillen vanaf de geboorte zijn er ook verschillen in het effect dat ze hebben op hun ouders en andere verzorgers. Sekseverschillen vanaf het begin Behalve het al of niet hebben van een piemel zijn er vanaf het begin ook andere verschillen tussen jongetjes en meisjes. Jongetjesbaby’s zijn – gemiddeld – zowel voor als na de geboorte kwetsbaarder en wat vaker ziekig. Het beendergestel van pasgeboren meisjes is net zo ver ontwikkeld als bij jongetjes pas na vier of zes weken. Jongetjes zijn daarentegen beweeglijker dan meisjes. Ook in latere jaren blijft dit verschil in grofmotorische beweeglijkheid bestaan. Lees over de motorische ontwikkeling in 7 VC DEн tot Hפn en over sekseverschillen in 41 TJwKс M DNјs Meisjes zoeken vanaf het begin meer oogcontact en richten zich meer op stemmen dan jongens. Jongetjes kijken meer rond naar wat is te zien. Meisjes zuigen sneller en langer achter elkaar en gaan ook eerder duimen. Deze sekseverschillen, die al in de eerste acht weken zijn te constateren, móeten wel berusten op aangeboren verschillen. Mensen die dit niet willen geloven, wijzen vaak op onderzoek waarbij moeders geobserveerd werden terwijl zij speelden met voor hen onbekende baby’s van zes maanden. De baby’s waren aangekleed, zodat de moeders het geslacht niet konden zien. Als de onderzoekers vertelden dat de baby met wie zij speelden een jongetje was, reageerden zij gemiddeld enthousiaster op ‘zijn’ lichaamsbewegingen dan wanneer hun verteld werd dat het een meisje was. Ze vonden dat echt bij zo’n ‘jongetje’ horen, een ‘meisje’ probeerden ze daarentegen te sussen. Zo zullen ouders met hun dochtertjes vanaf het begin ook anders omgaan dan met hun zoontjes. Ouders spelen op bestaande sekseverschillen in en beleven hun baby als een ‘echte jongen’ of een ‘echt meisje’. 24 KINDEREN ALS BEROEP Temperament Aan het doen en laten van mensen kun je drie aspecten onderscheiden: wat ze doen, waarom ze het doen en de manier waarop zij het doen. Twee kinderen kunnen samen even behendig aan het fietsen zijn en ook precies dezelfde reden hebben om op dat moment te fietsen. En toch zijn ze gemakkelijk te onderscheiden, omdat hun manier van fietsen totaal verschillend is. In een gelijkmatig tempo of gejaagd, om zich heen kijkend of in gedachten verzonken, al dan niet snel reagerend op het verkeer enzovoort. Zij hebben elk een eigen gedragsstijl. Dát is hun temperament. En die typerende manier van doen is al te zien is bij heel jonge baby’s. Het wordt ook wel hun aard genoemd, die is gebaseerd op kenmerken van hun zenuwstelsel. In het wat zit tussen baby’s nog niet veel verschil. Ze kunnen nog zo weinig en dat weinige is bij allemaal ongeveer hetzelfde. Ook het waarom van hun gedrag is in grote lijnen hetzelfde: slaap, honger en onbehagen. Maar in hun manier van doen, dáárin kunnen ze verschillen. In de praktijk worden bij normale baby’s wel eens drie groepen kinderen onderscheiden. Gemakkelijke kinderen zijn meestal opgewekt. Als ze wakker worden liggen ze een tijdje rustig te kijken of te spelen, ook al is het tijd voor de voeding. Als ze huilen omdat ze schrikken of vallen, zijn ze gemakkelijk te troosten. Zij hebben vrij snel een regelmatig slaapwaakritme en je kunt ze bij wijze van spreken overal neerleggen om te gaan slapen. Ze doen niet moeilijk bij de overgang naar vaste voeding en eten zonder veel protest nieuwe smaakjes. Ze passen zich gemakkelijk aan in nieuwe situaties en gaan vaak meteen enthousiast in op een nieuw speeltje of spelletje. Ook in de crèche voelen ze zich vrij snel op hun gemak. Als ze wat ouder worden, zijn ze in het contact met mensen spontaan. Moeilijke kinderen zijn precies het tegenovergestelde. Belangrijkste kenmerk is wel hun onvoorspelbaarheid en onregelmatigheid. Als je ze te slapen legt weet je nooit of ze wel zullen gaan slapen en voor hoe lang. Soms zijn ze na een kwartier wakker, soms na een uur of drie uur. Ook in de hoeveelheid die ze drinken zijn ze wisselvallig. Soms drinken ze de fles niet half leeg, soms gulzig tot de laatste slok. Van ieder nieuw gezicht schrikken ze, zijn kieskeurig met eten en in een vreemd bedje kunnen ze niet in slaap komen. Eigenlijk raken ze bij alles wat afwijkt van de routine van slag. Ze wisselen snel van stemming en huilen veel. En als ze door wat dan ook uit hun doen zijn, trekken ze maar heel langzaam bij. Een speciale groep moeilijke kinderen wordt gevormd door degenen die er slecht tegen kunnen als ze niet hun eigen gang kunnen gaan. Iets in hun zenuwstelsel maakt dat ‘tegenwerking’ van buitenaf slecht wordt verdragen. Dan raakt dat stelsel als het ware ontregeld. Ze stribbelen bijvoorbeeld heftig tegen als ze worden verschoond of aangekleed. Ze worden dan te veel in hun eigen bewegingsvrijheid belemmerd. Ook bij het groter worden zijn zulke kinderen ongezeggelijker, eenvoudigweg omdat ze hun gedrag niet kunnen afstemmen op wat anderen van hen willen. Kinderen die langzaam op gang komen (’slow to warm up child’). Ze zijn afwachtend, kruipen bij nieuwe dingen in hun schulp. Ze protesteren niet heftig zoals moeilijke baby’s, maar blijven wat passief en trekken langzaam bij. Als ze bijvoorbeeld iets nieuws te eten krijgen spugen ze dat niet uit zoals moeilijke baby’s, maar houden hun mondje open en laten het eruit siepelen. Kortom: ze hebben tijd nodig om te wennen. Als ze die krijgen worden ze wel meegaand. Zij zijn nooit uitbundig of helemaal van hun stuk, altijd wat gematigd in hun reacties. Ze kijken in nieuwe situaties altijd eerst de kat uit de boom en als ze een beetje gewend zijn gaan ze meedoen of meewerken. LPs Qр STUby’s X 6 Zn [\D]e st_t !" !"#$%&!% #$%!!" '%()!% &!'%(!!)'%*"%+!'%##,%)-.*",!"/!%0!.)1+*2%3*4%/!%,!3##.'!%*)%/!%)!5)!%06"%+!'%5*"/7%&#!8!2%/!%(!!)'!%#9/!.)% :#%66./*,%:*4"%#(%'!%:!,,!"%/6'%+!'%+9"%"*!')%9*'(665'%#$%+!'%!!"%4#",!"%#$%(!*)4!%*)%;%<62)%+!'%(66.%,!:#"/% *)=%;%+!33!"%:*4%/*!-%*"%+9"%+6.'%0665%8!2%!!"%0##.5!9.7%>"%?@% 9.#-!)!%26"/!"%*)%#"/!.:#!5%,!/66"%#"/!.% #9/!.)%(!'%'8!!%5*"/!.!"7%&9"%8!./%,!0.66,/%#$%:!%"#,%,.66,%!!"%/!./!%5*"/%8*2/!"%!"%/66."6%8!./% 06)',!)'!2/%#$%:!%/6'%5*"/%##5%/66/8!.5!2*45%5.!,!"7%A9/!.)%(!'%'8!!%:##"'4!)%#$%'8!!%/#1+'!.'4!)%,60!"% 065!.%66"%/6'%:!%"#,%,.66,%!!"%/!./!%5*"/%8*2/!"%/6"%#9/!.)%(!'%62%!!"%:##"'4!%!"%/#1+'!.'4!7%B*4%5.C,!"% 3#0!"/*!"%##5%065!.%!!"%/!./!%5*"/%/6"%#9/!.)%/*!%62%!!"%4#",!"%!"%(!*)4!%+6//!"7 &!'%56"%+66)'%"*!'%6"/!.)%/6"%/6'%/!%.!26'*!%'9))!"%#9/!.)%!"%5*"/%##5%!!"%3!!'4!%'!%(65!"%+!!$'%(!'%+!'% $!*'%#$%/!%)!5)!8!")%06"%/!%#9/!.)%62%#$%"*!'%*"%0!.0922*",%*)%,!,66"7% %% 5) DE ENE BABY IS DE ANDERE NIET 25 Behoefte aan regelmaat Het is voor een al of niet harmonische uitgroei van kinderen belangrijk dat ouders en verzorgsters een omgeving bieden die past bij het temperament van het kind. Hoe goed passen kind en omgeving bij elkaar? Als de omgeving geen rekening houdt met het kinderlijk temperament is er kans op psychische problemen. Bijvoorbeeld een kind dat maar heel moeilijk went aan nieuwe mensen, situaties en dingen, heeft het moeilijk als ouders hem of haar vanaf de babytijd overal mee naartoe nemen. Zo’n kind wordt dan steeds verrast door vreemde omgevingen en is voortdurend uit z’n doen. De kans op een onrustige gedragsstijl wordt dan groter. Het motto ‘daar moeten ze maar aan wennen’, blijkt niet op te gaan. Daarentegen kan een moeilijke baby zich best tot een gemakkelijk schoolkind ontwikkelen als de omgeving een rustgevende invloed heeft, zonder al te veel nieuwe en vaak onverwachte prikkels. Regelmaat is een sleutelwoord. Kinderen weten dan steeds wat er komen gaat. Hun leventje wordt voorspelbaar. Ze kunnen zich als het ware steeds een beetje voorbereiden. Maar als het huis te klein is, vader overdag moet slapen wegens nachtdienst, moeder overbelast is, lichamelijk zwak of depressief, kunnen zij nauwelijks een passend, rustig milieu scheppen voor hun moeilijke baby. De kans dat zo’n kind zich ontwikkelt tot een eveneens moeilijk schoolkind is dan groter. De regelmaat en routine in een kindercentrum kunnen dan heilzaam zijn. Hetzelfde geldt voor de kat-uit-de-boom-kijkertjes. Zo’n baby moet zich niet overvallen voelen. Maar je moet ook niet meteen opgeven als iets niet in goede aarde valt, zoals bij voeding. Met een beetje geduld lukt het wel. Misschien de eerste keer maar één hapje en het daarbij laten. Een volgende keer vooral hetzelfde smaakje, niet wéér iets nieuws. En met zo’n zacht lijntje raken ze gewend en worden ze meegaand. Maar als je ongeduldig bent of hen gejaagd wilt dwingen, sluiten ze zich af. Mijn baby is mooi Over het uiterlijk van baby’s doen over het algemeen twee stereotypen de ronde: vrouwen vinden alle baby’s schattig, mannen vinden het allemaal lelijke mormeltjes. Maar in allerlei onderzoek dat is gedaan blijkt er grote overeenstemming te bestaan in wat mannen en vrouwen aantrekkelijke baby’s vinden en wat niet. Dat wil zeggen, binnen de eigen etnische groepering. Zwart, blank, Aziatisch. Voor blanken is het bijvoorbeeld moeilijker om verschil in aantrekkelijkheid te zien van Chinese baby’s dan voor Chinezen zelf. Een belangrijk gevolg van dit oordeel over het uiterlijk is dat de meeste volwassenen denken dat een mooie baby ook een gemakkelijker baby zal zijn. Ze reageren vervolgens ook positiever op aantrekkelijk uitziende baby’s. Dat leidt als je niet oppast tot een positieve of negatieve spiraal. Van een ‘mooie’ baby kunnen mensen soms meer hebben dan van een onaantrekkelijke. Als de eerste huilt wordt dat dan gemakkelijk afgedaan als ‘huilen hoort er nu eenmaal bij’ en het kind wordt opgepakt om het te troosten. Maar bij de tweede is er de kans op een geïrriteerde reactie: ‘Hè, ’t is weer zover’. `t uaрD] bPc dk ej fghijрн Pn belmn]e ol. LPs p_Qр X 36 KXдtorгn н 37 Stoxe l_зn Alleen voor moeders met hun eigen baby gaat dit niet op. Vrijwel alle ouders en vooral moeders vinden hun baby namelijk mooier dan andere baby’s! Logischerwijs gesproken kan dat natuurlijk niet. Niet alle baby’s kunnen mooier zijn dan alle andere! Maar het is mooi van moeder natuur dat moeders niet objectief zijn. Het is zelfs een wat ongunstig teken als een moeder kritisch naar haar baby kijkt, het liever anders zou willen hebben dan het is. Jongetjes worden overigens schaars Mijn baby ruikt niet vies Nog zo’n mooi voorbeeld van moederlijke voorkeur bleek uit een onderzoek onder moeders van een kind tussen zes maanden en twee jaar. Zij deden mee aan een ruiktest van poepluiers. Steeds moesten ze er twee vergelijken, één van hun eigen en één van een vreemd kind. Het gebeurde op drie verschillende manieren. In de eerste test wisten ze welke luier van hun eigen kind was en ze vonden die veel minder vies ruiken dan die van het vreemde kind. In de tweede wisten ze niet welke luier van welk kind was. Toch wezen ze ook toen de ‘eigen’ luier aan als niet vies. In de derde test werd hen gezegd dat de ‘vreemde’ luier van hun eigen kind was. Eigenlijk roken ze die derde keer dus min of meer aan twee dezelfde luiers: één waarvan ze dachten dat die eigen was en één die werkelijk eigen was. En toen zeiden ze geen verschil te ruiken! Volgens de onderzoekers ligt een evolutionaire verklaring voor de hand. Walging en afkeer van vieze lucht is in de loop van de evolutie ontwikkeld, waarin we zoveel mogelijk vermijden wat rot en ziekmakend zou kunnen zijn, zoals poep. Maar baby’s zouden minder in leven gebleven zijn als moeders zich ook zouden hebben afgekeerd van de poep van hun kind. En zo heeft die voorkeur zich ontwikkeld. Sommige moeders vinden het zelfs wel lekker ruiken! Sinds het aantal geboorten in allerlei delen van de wereld wordt bijgehouden – en men begon daar al mee in de 17e eeuw – werden altijd iets meer jongetjes dan meisjes geboren: 105 tegen 100. Dat is een soort zelfregulerend systeem van de natuur. Jongetjes zijn bij de geboorte iets zwakker dan meisjes en er sterven er meer. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw wordt dit verschil in geïndustrialiseerde landen echter kleiner. Ook in Nederland. Met hetzelfde sterftepercentage moet dit op de lange duur leiden tot een tekort aan jongens. Daarom zoekt men naar mogelijke oorzaken. We beginnen in de baarmoeder allemaal als meisje. Pas ergens tussen de zesde en negende week begint de aanmaak van mannelijke geslachtshormonen en ontwikkelt de vrucht zich verder als jongetje. Die aanmaak gebeurt onder invloed van het y-chromosoom dat van de vader afkomstig is. Als dat y-chromosoom door welke oorzaak dan ook zijn werk niet kan doen, blijft de vrucht een meisje. Er is nog een mogelijke oorzaak voor het schaarser worden van jongetjes. Er komen ook steeds meer aanwijzingen dat wat een vrouw aan voedsel naar binnen krijgt vóór zij zwanger wordt, een rol speelt bij het bepalen van het geslacht. Voedsel met een hoge energiewaarde – met name glucose – bevordert het krijgen van een jongetje. Moderne vrouwen volgen een caloriearm dieet en vooral het ontbijt wordt vaak verwaarloosd. Dit zou volgens onderzoekers mede oorzaak kunnen zijn van de daling in het aantal jongetjes dat wordt geboren. Vrouwen die tussen hun eerste en tweede zwangerschap zwaarder worden krijgen vaker een zoontje dan vrouwen die in die tussentijd zijn gaan lijnen. akken? p n a a n e n n u k t e h Hoe zou je Tweejarige Stanley wordt bij de aanmelding voor de Kinderopvang omschreven als ‘heeft een moeilijk temperament’. Wat zou je kunnen verzinnen om hem te helpen zichtoch op z’n gemak te gaan voelen? 26 KINDEREN ALS BEROEP PRAKTISCHE KINDERPSYCHOLOGIE | 1) IEDER MENSENKIND 5) DE ENE WORDT BABYTEISVROEG DE ANDERE GEBOREN NIET 27 27 EEN MOEILIJKE START 6)D e moeder van Livia komt haar dochtertje brengen met de nieuwe baby in een draagdoek. ‘Wat een snoepie’, zegt de leidster van Livia. De moeder zucht: ‘Je mag hem wel even hebben. Dan ben ik hem tenminste even kwijt. Nou ja, grapje. Maar ik word er wel een beetje gek van. Hij huilt zo véél, dat wil je niet weten. Ik zit de halve dag met hem in de schommelstoel om hem te kalmeren.’ Wat maakt het soms moeilijk? De meeste aanstaande ouders verheugen zich op de komende baby. En als het kind is geboren geven ze ‘met grote blijdschap kennis’. Maar soms komt er een domper op de vreugde. De baby is niet het schattige hummeltje van de reclamefoto’s, maar is moeilijk, huilt veel, wil niet drinken. Ouders kunnen wanhopig worden als ze hun kind maar niet tot bedaren kunnen brengen. Als het huilen ’s nachts doorgaat gaan ze lijden aan slaaptekort met alle gevolgen daarvan. Soms komt de teleurstelling al eerder: de baby moet meteen na de geboorte de couveuse in. Ouders maken zich dan zorgen of het allemaal wel goed zal gaan. Dit zijn heel duidelijke oorzaken. Maar een moeilijke start kan ook ontstaan door veel vagere oorzaken. Ouders zijn er niet altijd op voorbereid dat de komst van een kind, zeker een eerste kind, hun leven in alle opzichten verandert. Een kind komt er niet gewoon bij, het gooit alles waar je aan was gewend – je dagindeling, weekplanning, vaste afspraken – een beetje door de war. En soms een beetje te veel. 28 KINDEREN ALS BEROEP Soms valt het tegen Door de uitvinding van de pil is het mogelijk geworden bewust te kiezen voor kinderen. Het is positief dat het aantal ongewenste kinderen hierdoor is afgenomen. Maar negatief zou kunnen zijn dat door die eigen keuze de verantwoordelijkheid ook zwaarder drukt als er problemen met de baby zijn: het kind dat je zo doelbewust op de wereld hebt gezet, is niet gelukkig en moet alleen maar huilen. Er kan ook sprake zijn van teleurstelling als het kind dat je jezelf op de hals hebt gehaald, tegenvalt. Het is niet die rozige, lachende baby die je je had voorgesteld. Hij huilt veel, houdt je uit je slaap, wil niet drinken en is schrikachtig bij iedere liefkozende aanraking. In de psychologie is het een bekend feit dat een innerlijk conflict tussen een eigen wens en eigen spijt veel moeilijker is te verwerken dan een conflict waarbij je iets buiten jezelf de schuld kunt geven. Maar de baby is op één of andere manier ‘je eigen schuld’. Sommige kinderen zijn kunstmatig verwekt. Je zou kunnen denken dat daardoor de ouder-kindrelatie wordt belast. Als je iets zó graag wilt, dat je er onnatuurlijke moeite voor moet doen, kan het wel eens extra tegenvallen. Maar tot nu toe is daar in onderzoek over het algemeen weinig van teruggevonden. In de meeste onderzoeken komt zelfs een iets positiever beeld naar voren dan bij langs natuurlijke weg verwekte kinderen. Moeders zelf noemen daarvoor twee mogelijke oorzaken. Zij hebben door het lange wachten op een zwangerschap ruimschoots de tijd gehad na te denken over de gevolgen die het moederschap zou hebben voor hun leven. Ook voor hun ambities op ander terrein. En tegelijkertijd ervaren zij na het jarenlang kinderloos blijven eens te meer de waarde van het moederschap als het kind er is, ook als het een moeilijke baby is. De leefomgeving Moeder, vader en kind leven niet op een eiland. Welke omgevingsfactoren spelen een rol bij het ouderschap? Er zijn algemeen maatschappelijke factoren: hebben ouders geldzorgen? Wonen zij in een prettig huis? Is daar voldoende ruimte of zitten ze elkaar voortdurend in de weg? Is het gehorig, zodat de buren last hebben van babygehuil? De invloed van huisvesting op de manier waarop ouders met hun kinderen omgaan moet je niet onderschatten. En is dat huis een flat waarin moeder zich geïsoleerd voelt tussen allemaal vreemden of is zij dicht bij haar vertrouwde familie blijven wonen in een bekend buurtje? Maar er zijn ook persoonlijke omgevingsfactoren: heeft moeder veel contact met familie en vrienden die ook kleine kinderen hebben, zodat ze altijd raad kan vragen? Of kent ze weinig andere mensen met kinderen? Heeft moeder een man bij wie ze steun vindt of staat ze, getrouwd of niet, alléén voor de zorg voor de baby? Is vader vanwege zijn carrière nauwelijks thuis? Hoe is de relatie tussen vader en moeder? Is moeder daarin teleurgesteld en daardoor depri? Voelt zij zich als vrouw onderdrukt? Mist ze haar werk en de gezelligheid met haar collega’s? Dit alles kan een negatieve invloed hebben op haar beleving van het moederschap in de eerste weken of maanden. Baby’s huilen niet zomaar Voor ouders zijn het moeilijke momenten als hun baby huilt. Pijn, honger, zomaar onbehagen? Je weet het niet en dat maakt onzeker. Het is de enige mogelijkheid die een baby heeft om duidelijk te maken dat iets dwarszit. Maar wat? En hoe kun je het beste reageren? De neiging van moeders is de baby op te pakken en proberen te troosten. Het is een natuurlijke reactie. In de dierenwereld is een klagend piepend jong een gevaar: het brengt roofdieren op het spoor. Daarom zal een dierenmoeder meteen te hulp schieten. Datzelfde instinctieve mechanisme zit ook nog in mensenmoeders. En het werkt. Als moeders altijd en snel reageren, zo bleek uit onderzoek, neemt het huilen op den duur af. Huilen is namelijk een manier om te communiceren, het is eigenlijk de enige taal die een zuigeling kan spreken om een behoefte te uiten. Behoefte aan eten, gezelschap, warmte of wat dan ook. Als die behoefte steeds wordt bevredigd zal een kind de andere communicatiemogelijkheden waarover het gaandeweg de beschikking krijgt gaan gebruiken – roepen, kraaien, naar iemand toe kruipen. Ze hoeven dan steeds minder dat primitieve huilen te gebruiken. Ouders hoeven niet bang te zijn om hun baby de eerste maanden op die manier te verwennen. Een baby gaat niet steeds meer huilen omdat het zo’n fijn effect heeft. Maar de ene baby huilt wel wat meer dan de andere. Jongetjes zijn wat sneller uit hun doen dan meisjes. *++,"' 363D=)%-.(/%# E!% +9*20#.(% /*!% #",!0!!.% !!"% +62$% 99.% "6% /!% ,!3##.'!% *)% '!% +#.!"% *)% +!!2% .*'(*)1+7% !"% 9*'6/!(!"/% +9*25.!!'4!F%5#.'!%)'*2'!F%!!"%5#.'%*"6/!(*",)'##"'4!%/6'%*!')%+#,!.%*)%/6"%+!'%+9*25.!!'4!F%5#.'!%)'*2'!F%+!'% 0#2,!"/!%+9*25.!!'4!F%!":#0##.'7%&!'%*)%/!%36)*)0#.(%/*!%!!"%5*"/%*"%66"2!,%(!!5.*4,'%!"%/*!%+!'%266'%+#.!"% 3*4%+#",!.7% G"/!.!%(6"*!.!"%06"%+9*2!"%#"')'66"%/66."67%H66.%:!%:*4"%0##.%!!"%"*!'I,!#!$!"/%##.%26",%"*!'%62'*4/%'!% #"/!.)1+!*/!"7% !"%9*':#"/!.*",%*)%+!'%+9*2!"%3*4%-*4"7%E6'%3!,*"'%-2#')!2*",%:#"/!.%*"2!*/!"/%,!46((!.J% CC"%26",!%*"6/!(F%,!0#2,/%/##.%CC"%26",!%9*'6/!(!"/!%+9*25.!!'7%K#()%32*4$'%+!'%3*4%CC"%:#="%-*4"5.!!'F% )#()% +!.+62!"% /!% *"6/!(% !"% /!% +9*25.!!'% :*1+% /66."6% *"% !!"% #".!,!2(6'*,% '!(-#7% >"% #"/!.:#!5% 8!./% 06)',!)'!2/%/6'%3*4%/*'%)##.'%+9*2!"%(#!/!.)%(!'!!"%,!626.(!!./%"66.%/!%363D%'#!,66"7%&*4%*)%0##.%+!'%!!.)'% '!%+#.!"%3*4%/!%+*!2-.*57%L6'!.%3*4%5.6(-4!)7 &9*2!"%06"%"6.*,+!*/%3!)'66'%##57%&!'%2*45'%#-%/6'%3*4%+#",!.F%(66.%*)%+6./!.F%+66)'%"*4/*,!.7%&!'%,66'%0665% #(%5#97%M*!'%#(%!!"%"6''!%29*!.7%E*!%56"%363D=)%"*5)%)1+!2!"F%86"'%/*!%*)%86.(7%H66.%5#9/!%0#!'4!)%0*"/!"% :!%8!2%+!!2%65!2*,7 N63D=)%+9*2!"%)#()%##5%#(/6'%:!%(#!%:*4"7%B!%32*40!"%/6"%+9*2!"%62)%:!%*"%/!%8*!,%8#./!"%,!2!,/7%G2)#$%:!% !!"%)-6""*",%(#!'!"%58*4'.65!"%0##./6'%:!%59""!"%)26-!"7%O!"(!.5!"/%*)%/6'%+!'%(66.%5#.'%/99.'%!"% -2#')!2*",%#-+#9/'%62)%:!%*"%)266-%,!0622!"%:*4"7% G2)%:!%0.*4%:61+'%!"%266,%06"%'##"%+9*2!"%*"%!!"%)##.'%,!46((!.%(!'%6$%!"%'#!%!!"%9*'+662F%*)%/6'%(!!)'62% #(%66"/61+'%'!%'.!55!"%62)%:!%:*1+%0!.0!2!"7 6) EEN MOEILIJKE START 29 Huilbaby’s Couveusebaby’s Ongeveer 1,5 procent van alle in Nederland geboren kinderen krijgt intensive care in een couveuse, waarin zij onder andere zuurstof krijgen toegediend. Bij de helft van hen gaat het om kinderen die te vroeg worden geboren (prematuur) of die op tijd worden geboren, maar dan veel te licht zijn voor hun leeftijd (dysmatuur). Een deel van de vroeg geboren baby’s zijn zogeheten ‘zevenmaandskindjes’, die na 32 weken zwangerschap op de wereld komen. Zij gedijen over het algemeen goed in de couveuse, doordat hun longblaasjes voldoende gerijpt zijn. Een eventuele ontwikkelingsachterstand lopen ze in de eerste paar jaar geleidelijk in. Wat niet wegneemt dat de zorg voor zulke kinderen als ze eenmaal thuis zijn, soms de eerste tijd een aanslag betekent op het reilen en zeilen van het gezin. Het voeden verloopt bijvoorbeeld nogal eens moeizaam. Door de toegenomen medische techniek worden nu echter ook kindjes die véél vroeger worden geboren in leven gehouden. Als een kind met 24 weken wordt geboren is het meestal niet levensvatbaar. Ook na 25 of 26 weken zijn de risico’s nog groot, ook al worden ze in een couveuse gelegd. Bij zulke kinderen zijn de longen onvoldoende ontwikkeld en ze zijn afhankelijk van kunstmatige ademhaling. Als ze al in leven blijven geeft dat een risico voor lichamelijke handicaps en leerproblemen, die groter zijn, naarmate de geboorte eerder plaatsvindt. Te lichte baby’s zien er bij hun geboorte vaak wat ouwelijk uit en zitten ruim in hun velletje. Hun bewegingen zijn wat schokkerig en ze hebben moeite met zuigen. Hoe sneller ze in gewicht bijkomen des te sneller deze verschijnselen verdwijnen en hoe minder verschillen er zijn met baby’s met een normaal geboortegewicht. 30 KINDEREN ALS BEROEP De meerderheid van de te vroeg en/of te licht geboren kinderen ontwikkelt zich – maar dus erg afhankelijk van de volbrachte draagtijd of het gewicht – gelukkig lichamelijk en verstandelijk goed. Dat neemt niet weg dat ouders vaak toch wat anders omgaan met couveusekinderen dan met hun op tijd en op gewicht geboren kinderen. Ze zijn wat voorzichtiger, onzekerder en maken zich er wat meer zorgen over of hun baby zich wel goed ontwikkelt. Als je een kind in de groep krijgt dat in de couveuse heeft gelegen, maar dat zich daarna goed heeft ontwikkeld, heb je toch vaak te maken met ouders die wat extra bezorgd zijn. Het loutere feit dat de baby de eerste tijd van de ouders gescheiden is geweest, blijkt niet bepalend voor de kwaliteit van de band die groeit tussen hen en hun kind. Te meer daar ouders veel meer dan vroeger contact kunnen hebben met hun couveusebaby. De techniek van de couveusezorg is geperfectioneerd. Maar ook de manier waarop met de kinderen wordt omgegaan is sterk veranderd. Belangrijk blijkt massage te zijn. Uit een overzicht van twintig jaar onderzoek in Amerika, Azië en Europa blijkt dat gemasseerde baby’s meer aankomen en gemiddeld tussen de drie en zes dagen eerder naar huis mogen. Niet alleen voor de couveusebaby, ook voor de moeder is massage heel goed. Moeders die leerden hun baby te masseren voor hij of zij mee naar huis mocht, waren na de massagesessies opgewekter dan ervoor. De onderzoekers denken doordat ze hadden gezien hoe hun kind van de massage genoot. Ze waren ook minder onzeker over de babyverzorging dan ervoor. Doordat een moeder merkte dat haar kind letterlijk onder haar handen ontspande, verminderde waarschijnlijk haar gevoel van hulpeloze onhandigheid. Er zijn ook baby’s die buitensporig veel huilen. De schattingen liggen tussen vijf en tien procent. Zij huilen meer dan drie uur per dag voor meer dan drie dagen per week en voor meer dan drie weken achter elkaar. Met een piek als zij rond zes weken zijn. Te vroeg geboren en te lichte kinderen zijn iets vaker huilbaby’s dan voldragen kinderen. Men denkt dat het kinderen zijn die door een overgevoelig zenuwstelsel snel in een alarmtoestand raken door prikkels, zowel die van buiten als die vanuit hun eigen lijfje. Het wordt hen allemaal snel te veel. Wat het voor ouders zo moeilijk maakt is niet het huilen als zodanig, maar het feit dat de baby niet te troosten is. De natuurlijke neiging van oppakken, wiegen, sussen, voeden, maakt niets uit. Dat geeft een machteloos gevoel en sommige ouders komen in hun wanhoop tot kindermishandeling. Zoals het te heftig heen en weer schudden van de baby of met een doek het mondje dichthouden. Uitstel van het moederschap Een toenemend aantal vrouwen stelt het krijgen van kinderen uit tot na hun 35ste. Nu is het zo dat ook vroeger vrouwen van die leeftijd nog wel zwanger werden, alleen ging het dan om het zoveelste kind, nu om het eerste. Uit wat op grond van onderzoek bekend is, blijken er aan dat late moederschap geen negatieve psychische gevolgen vast te zitten. Noch voor moeder noch voor kind. Voorheen werd wel als bezwaar genoemd dat deze moeders zichzelf in een isolement plaatsten: hun leeftijdgenoten waren al uit de kleine kinderen en zij konden bij hen niet de gebruikelijke steun vinden van moeders onder elkaar. Nu het late moederschap veel meer voorkomt valt dit bezwaar weg. Anderzijds zijn deze moeders door hun levenservaring en financiële positie ook weer niet béter voor het ouderschap toegerust. Vergeleken met ‘op tijd moeders’ doen ze het niet extra goed. In 1 I{р |}нij ~t т oeg гn st t pt sts нs д zmрfp д dt k n STUby’s Het is waarschijnlijk zo dat wat ouders doen om hun baby te troosten zelfs averechts werkt. Het even oppakken, toch maar weer neerleggen, even wiegen, even laten drinken, toch maar weer terug in bedje enzovoort, verhoogt de onrust voor het kind. Het belangrijkste advies is dan ook een zo groot mogelijke regelmaat in de verzorging en in tegenstelling tot bij niet zo veel huilende baby’s niet meteen op het huilen te reageren, maar hen letterlijk maar even met rust laten. Of, als je ze oppakt, ze heel rustig bij je te houden, ook al stopt het huilen niet. Dus niet dan maar weer even iets anders bedenken om het huilen te doen ophouden. Ook blijkt inbakeren zulke kinderen, jonger dan acht weken rustiger te maken. Doordat ze in hun bewegingen worden belemmerd krijgen ze minder prikkels vanuit hun lijfje. Hetzelfde effect kun je soms ook wel bereiken door zulke kindjes heel stijf in te stoppen. elpen? h , e j k n e d , t a d u o Z Stel dat de pedagogisch medewerkster van de crèche tegen de moeder van Livia zou zeggen: ‘ Breng hem maar af en toe een paar uurtjes hier, zodat je wat rust krijgt.’ Zou dat helpen? En zouden daar ook nadelen aan zitten? 6) EEN MOEILIJKE START 31 VAN LIGGEN TOT LOPEN 7)A yla komt haar tweeling brengen. Ze is zeven maanden zwanger en ziet er moe uit. ‘Hé, gaat het wel goed met jou?’, vraagt de pedagogisch werker. ‘Jawel’, zegt Ayla, ‘maar ik slaap de laatste tijd zo slecht, de baby is zo wild. ’t Is dat ik weet dat het een meisje is, anders zou je zeggen dat ze de hele nacht aan het voetballen is. Nou ja, misschien wordt het ook wel een voetbalstertje.’ Waar komt dit door? Als een kind wordt geboren heeft het al een heel leven achter de rug. Net als de zintuiglijke ontwikkeling begint de motorische ontwikkeling al voor de geboorte. Ook in de baarmoeder beweegt een ongeboren kind, en zelfs niet in het wilde weg. Er zijn opeenvolgende, systematische bewegingspatronen. Ongeveer zes weken na de bevruchting beweegt het embryo heen en weer, op en neer. Het gaat vloeiend en lijkt een beetje wormachtig. Maar met zo ongeveer 21 weken kunnen bijvoorbeeld handjes, hoofd en voetjes afzonderlijk bewegen. Als aanstaande moeder krijg je dan stompjes en schopjes. Naarmate het kind groter wordt, worden die krachtiger. Ze zijn een heerlijk teken dat het kind lééft! Maar tegen het einde van de zwangerschap zorgen ze ook voor behoorlijk wat ongemak. De motorische ontwikkeling tot steeds betere lichaamsbeheersing die een kind in de eerste twee jaar ná de geboorte doormaakt, is natuurlijk nog veel spectaculairder. Bewegen begint met reflexen De eerste bewegingen die een baby na de geboorte kan maken zijn zogenaamde reflexbewegingen. Dat zijn bewegingen die je niet doelbewust maakt, maar die vanzelf gebeuren bij bepaalde prikkels. Als iemand je onder je knieschijf een stevig tikje geeft, geef je vanzelf een schopje: de kniereflex. En als er iets op ons oog afkomt, een lichtflits of een zuchtje wind, knijpen we dat dicht. De oogreflex die niet is tegen te houden. De belangrijkste reflex bij een pasgeboren baby is de zuigreflex. Zodra iets tussen de lipjes wordt geduwd gaat de baby krachtig zuigen. Zuigelingen hoeven niet te leren drinken, zodra de tepel of de speen hun mondje raakt, gaan ze vanzelf de melk opzuigen. 32 KINDEREN ALS BEROEP Al zijn sommige baby’s er niet zo handig in ze goed te pakken te krijgen en dan gaan ze meer sabbelen dan zuigen. Er zijn ook een paar reflexen bij baby’s te zien die in de loop van de eerste weken wegtrekken. De leuksten zijn de grijpreflexen. Als je je vinger zachtjes tegen de binnenkant van een babyhandje legt sluiten de vingertjes zich onmiddellijk om je vinger heen. Hetzelfde gebeurt als je de voetzool aanraakt: de teentjes krommen zich. Er zit in zo’n babygreep enorm veel kracht. Het is moeilijk je vinger weer uit het babyhandje los te krijgen en het is voor zuigelingen een klein kunstje met hun teentjes een potlood vast te houden. Dan zijn er nog drie die je in zekere zin voorlopers kunt noemen van kruipen, lopen en klimmen: de kruipreflex, stapreflex en plaatsingsreflex. Als baby’s van een paar dagen oud op de buik liggen en je drukt zachtjes tegen hun voetjes, gaan ze kruipachtige bewegingen maken. Als je zulke jonge baby’s rechtop houdt, zó dat hun voetjes de ondergrond raken, gaan ze vanzelf stapjes maken. En als je de voetjes tegen een tafelrand laat hangen, trekken de beentjes op en worden de voetjes op de tafel gezet! Na vier weken zijn deze reflexen nauwelijks nog te zien en na acht weken helemaal niet meer. Dus tegen de tijd dat een baby in de crèche komt, kun je die proefjes eigenlijk al niet meer doen! Jammer. Toch zijn het belangrijke tekenen dat het autonome zenuwstelsel van de baby goed werkzaam is. Dat is het zenuwstelsel dat zorgt voor al die bewegingen waarbij je niet hoeft na te denken. Bij het groter worden neemt het animale zenuwstelsel een deel van het werk over. Namelijk bij al die dingen die je doelbewust doet. Ook als kind al: kruipen om een bal te pakken, weglopen omdat je niet verschoond wilt worden, op een stoeltje klimmen om bij de koekjes te kunnen. Anima is latijn voor ‘geest’, vandaar die naam. Een vaste volgorde Het leren beheersen van de diverse spieren gaat in een vaste volgorde. De spieren die het dichtst bij de hersenen liggen, komen het eerst onder controle. Hoe korter de weg tussen de zenuwcentrale in het hoofdje en de zenuwbanen in het lijfje hoe eerder die banen rijp zijn voor voldoende spierbeheersing. De halsspieren komen het eerst aan de beurt: baby’s kunnen dan hun hoofdje goed rechthouden. De schouderspieren komen daarna: ze kunnen zich op de buik liggend oprichten. Maar op de tenen staan kunnen kinderen pas tussen drie en vijf jaar. En op één been staan zelfs meestal pas met zes jaar. Dan pas worden ook de onderste spieren goed beheerst. Bij het toenemen van de lichaamsbeheersing is er dan ook verschil tussen grove en fijne motoriek. De grove motoriek zijn de grote gebaren met behulp van spieren en spiergroepen dicht bij de romp: zwaaien, bukken, traplopen, fietsen, duikelen. Fijne motoriek zijn de kleine bewegingen die je met handen en vingers maakt. Onder fijne motoriek vallen bewegingen als pakken van een speelgoedje, leggen van een puzzelstukje, vasthouden van een rozijn, sturen van een tekenstift over papier, indrukken van een aan-uit-toets, in elkaar zetten van een modelvliegtuig. Baby’s kunnen eerder hun arm uitstrekken naar een speelgoedje dan dat zij het kunnen pakken. Een dreumes kan al wel een lepel pakken, maar hem nog niet recht vasthouden om zonder knoeien te eten. Een peuter kan wel zijn broek aantrekken, maar nog niet de knopen zelf dichtdoen. Een kleuter kan wel grote tekeningen op papier zetten, maar nog geen kleine letters. Als je goed kijkt zie je dat ze bij het tekenen nog hun hele arm gebruiken. Kinderen zijn dus niet alleen voor hun vijfde, zesde jaar verstandelijk nog niet in staat om te leren schrijven, ook motorisch zijn zij er nog niet aan toe. Het ontbreekt hen vooral nog aan een soepele beheersing van de spieren van de pols en van de vingerkootjes. Binnen de fijne motoriek is ook weer een onderscheid te maken, lopend van ‘fijn’ naar ‘uitgesproken priegelwerk’, al naargelang de beheersing van ook de allerkleinste spieren ervoor nodig is. Met zes, zeven jaar beheersen de meeste kinderen de basisbewegingen, zowel de fijne als de grove. De meeste meisjes bereiken een fijnere motoriek dan de meeste jongens. Zolang de ontwikkeling van de lichaamsbeheersing in volle gang is gebeuren er veel ongelukjes door onhandigheid. De spullen in een kinderdagverblijf zijn gelukkig ingesteld op kinderlijke onhandigheid. Teuntje van twee kan al wel met de blokkenwagen rondkarren, maar hij kan nog niet precies tussen de tafeltjes door sturen en gooit onderweg dus twee stoeltjes om. En Ysmar kan al wel met twee handen zijn plastic beker met sap dragen, maar hij zet hem nog met een veel te harde zwaai op het tafeltje, zodat de helft eruit gutst. 0%1+/2% 3.()&!%)%!"%$%4,"'2% &%%#&!%) >"%/!%!!.)'!%(66"/!"%*)%622!)%66"%+!'%363D2*4$4!%,!3#,!"J%6.(!"%!"%3!"!"%#-,!'.#55!"F%+6"/!"%'#'%09*)'4!)% ,!362/F%'!!"'4!)%,!5.#(/7%P*2%4!%3*40##.3!!2/%/!%,.*4-.!Q!R%#-8!55!"F%/6"%(#!'%4!%!!.)'%/!%+6"/4!)%!"%0#!'4!)% (!'%!!"%3!-662/!%66".65*",%:*!"%'!%#-!"!"7% H66.%#(%/#!2,!.*1+'!%3!8!,*",!"%'!%(65!"%(#!'%4!%"*!'%622!!"%,!3#,!"%)-*!.!"%+!33!"F%4!%(#!'%:!%##5% 59""!"%)'.!55!"7%S6)%*"%/!%'8!!/!%(66"/%*)%+!'%:!"98)'!2)!2%:#%0!.%/6'%)'.!53!8!,*",!"%(#,!2*45%:*4"7% E6"%:*!%4!%3*4%!!"%363D%##5%/!%!!.)'!%39*,I!"I)'.!5I3!8!,*",!"7% 7) VAN LIGGEN TOT LOPEN 33 EEN SCHEMA als GEHEUGENSTEUNTJE Grijpen en vasthouden Grijpen naar iets wat je hen geeft, is een automatische neiging van baby’s, een reflex. Tot een maand of negen laten zij zelfs zonder meer los wat zij in hun handjes hebben om het nieuwe te pakken. Maar grijpen heeft niet alleen met motoriek te maken, ook met kijken. Kinderen moeten voordat ze hun arm en hand uitstrekken om iets te pakken, kijken in welke richting ze moeten reiken. Daarvoor is de zogeheten oog-handcoördinatie nodig. Onder de vijf maanden heeft de baby moeite met dit reikend grijpen. Het lijkt erop dat dit meer ligt aan het nog tekortschieten van de waarneming dan van de motoriek. Voor vijf maanden oude baby’s is het nog ondoenlijk tegelijkertijd datgene wat ze willen pakken én hun handje in de gaten te houden: iedere keer als het handje in het gezichtsveld komt, raken ze daardoor afgeleid, de beweging stokt en het voorwerp dat ze wilden pakken lijkt even vergeten. Als zij op hun handje zijn uitgekeken, valt hun oog weer op het voorwerp en de geschiedenis herhaalt zich. Met zeven maanden kunnen de meesten het wel. LPs Qр t Pn Uby кn н X 8 Wat c р т beвn? Kunnen grijpen en vasthouden is ook de basis voor het kunnen hanteren van voorwerpen. Voor een kind gaat het om speeltjes, voor een volwassene om gereedschap, lopend van kurkentrekker tot computermuis. Hanteren betekent doelbewust kunnen besturen van een hand waarin zich een ding bevindt dat je gebruikt als instrument. Aanvankelijk houden baby’s een speeltje meestal in beide handjes. Als je hen een ander speeltje geeft laten ze het eerste vallen. Met een maand of vijf, zes kunnen ze steeds beter iets van de ene hand naar de andere brengen. Als je hen dán een ander speeltje voor hun neus houdt, kunnen ze dat dus gewoon aanpakken, zonder het eerste los te laten. En vanaf die tijd kun je ook zien hoe hun mogelijkheden steeds groter worden om met iets echt te spelen. Met de ene hand houden ze het vast en met de andere frunniken ze aan alle interessante onderdelen. Kruipen en lopen Iets met je handje proberen te pakken is voor een baby al een prestatie, jezelf met je hele lijfje verplaatsen is nog veel ingewikkelder. Toch gaan vrijwel alle kinderen op een gegeven moment kruipen en lopen. Dat hoef je ze niet te leren. 34 KINDEREN ALS BEROEP Er komen twee dingen bij kijken. In de eerste plaats moeten ze hun lijfje afwisselend links en rechts besturen. De rechterhelft van het lichaam wordt bestuurd vanuit de linkerhelft van de hersenen en omgekeerd. Om te kunnen kruipen en lopen moeten de twee hersenhelften samenwerken. Dat kunnen ze zo tussen zes en acht maanden. Tegen die tijd is ook vaak te zien dat een kind een voorkeurshandje krijgt: de meesten rechts, zo’n tien procent links. In de periode vóór het kruipen wiegt een kind vaak op knietjes en handjes geleund naar voren en achteren in een nog symmetrische beweging. Soms is er ook een periode waarin het kind zich symmetrisch voortbeweegt door zich met beide handjes naar voren af te zetten en met de buik over de grond te schuiven. Dat is een simpeler vorm dan wanneer ze links en rechts afwisselen. Toch lijkt het een zinvolle voorbereiding te zijn, want buikkruipers zijn later bij het kruipen op handen en voeten vaak wat behendiger. Bij het echte kruipen kun je vaak zien dat een kind zich voorover laat vallen, landt op zijn niet-voorkeurshandje en met het andere handje de beweging in gang zet. Bij het nog weer latere lopen is het evenwicht heel erg belangrijk. Daarvoor is nodig dat de hersenen via de zenuwbanen van de spierzintuigen de allerfijnste gegevens kunnen opvangen over de stand van talrijke spieren tegelijkertijd. Er is een fase in de vroege ontwikkeling van kinderen dat hun zenuwstelsel dat subtiele boodschappensysteem nog niet aankan. Aan het eind van het eerste jaar meestal wel. Ook zijn hier lichaamsverhoudingen van belang, met name die van het hoofdje ten opzichte van het lijfje. Letterlijk topzware kindjes vallen ook wat vaker. Ook de simpelste beweging is een ingewikkeld proces Ook al gaat een beweging zo razendsnel dat je niet bewust kiest voor een bepaalde beweging, in de hersenen wordt die keuze wel gemaakt. Er spelen globaal vier processen: de waarnemingsprikkels over de situatie komen via zintuigzenuwen in de hersenen aan; de keuze voor de beste beweging wordt gemaakt; prikkels voor de betreffende spieren worden naar de spierzintuigen doorgeseind; de spieren bewegen. En dat af en aan, heen en weer in een vloeiend bewegingspatroon. Een kind kan net zo goed begaafd zijn in zijn bewegingen – en bijvoorbeeld al jong een ballettalent vertonen – als weinig begaafd en zich houterig en onhandig bewegen of juist slap maar wat zitten te zitten. Maar het is dus niet eenvoudig de oorzaak op te sporen. 1 maand 2 maanden 3 maanden 4 maanden als ze op hun buik liggen kunnen ze hun hoofdje naar weerskanten draaien als je hen een simpel speeltje voorhoudt kunnen ze dat grijpen als ze op hun buik liggen kunnen ze hun hoofdje goed optillen als ze op hun rug liggen kunnen ze zich omrollen op hun buik en als je ze rechtop houdt kunnen ze hun hoofdje al aardig in evenwicht houden 5 maanden als ze op hun buik liggen kunnen ze zich op twee handjes omhoog duwen ze kunnen nu ook als ze op hun buik liggen terugrollen naar hun rug 6 maanden ze kunnen eventjes zitten zonder steun 7 maanden ze kunnen echt zitten zonder steun ze kunnen een speeltje van de ene naar de andere hand overpakken en zelf hun fles vasthouden 8 maanden ze beginnen aanstalten te maken om te gaan kruipen, als ze liggen te gaan zitten, kunnen los zitten en kunnen ze zich als ze zitten op hun buik laten vallen 9 maanden ze trekken zich op en proberen te gaan staan ze kunnen iets tussen duim en wijsvingertje vasthouden 10 maanden ze kunnen staan als je hen een beetje vasthoudt 11 maanden ze lopen aan een handje 12 maanden ze staan los 14 maanden ze lopen los 15 maanden ze kunnen op hun hurken zitten 16 maanden ze kunnen achteruit lopen, en aan het handje een trap oplopen met steeds één tree tegelijk daarna tot 2 jaar ze kunnen aan het handje een trap aflopen, ook weer met één tree tegelijk, op één been staan als ze worden vastgehouden, bukken om iets op te rapen en zelf een lepel naar hun mond brengen daarna tot 2,5 jaar ze kunnen op één been staan en dus ook tegen iets schoppen zonder zelf om te vallen en ze kunnen rennen daarna tot 3 jaar ze kunnen goed springen en met twee voeten op de grond komen, al rennend een andere kant uitgaan en op hun tenen lopen daarna tot 5 jaar ze kunnen op één been staan en hinkelen Dit zijn alleen maar een paar voorbeelden van bewegingen en denk er bovendien aan dat sommige kinderen (veel) eerder of later kunnen zijn en toch een normale ontwikkeling doormaken. Je moet je bijvoorbeeld pas zorgen maken als een baby van een half jaar nog steeds zijn hoofdje niet kan optillen als hij op z’n buik ligt of met 20 maanden nog steeds niet los loopt. Maar dit zijn stoornissen die op het consultatiebureau horen te worden geconstateerd. Men test de kinderen met de Denver Ontwikkelingsschalen of het Van Wiechenschema. Mocht men problemen constateren dan volgt grondig onderzoek met de Bayley Ontwikkelingsschaal. geval? n ’ o z n i n e o d e j Wat zou De moeder van Ronnie vraagt aan de hoofdleidster of hij in het kindercentrum eigenlijk wel voldoende gelegenheid krijgt om te leren lopen. Hij is nu net één geworden en weigert ook maar een voetje te verzetten als je hem niet vasthoudt. Hoe zou je haar geruststellen? 7) VAN LIGGEN TOT LOPEN 35 WAT VALT ER TE BELEVEN? 8)C hafi zit op het muurtje bij de zandbak bellen te blazen. Op zich natuurlijk niks bijzonders. Maar het is grappig dat hij er een paar maanden geleden ook eindeloos mee bezig was. En toen opeens was het afgelopen. Vond hij d’r niks meer aan. En nu vanmorgen zag hij het potje staan en wilde beslist weer gaan blazen. Hij zit daar al bijna een half uur. Waar heeft dit mee te maken? Dit is iets wat we allemaal van onszelf kennen. Je raakt geboeid door iets nieuws, maar na een tijdje weet je het wel en is de aardigheid eraf. Tot je er op een gegeven moment aan wordt herinnerd en denkt ‘Oh ja, dat was leuk! Dat moeten we nog eens doen.’ Hetzelfde speelt als het gaat om je zintuigen. Als je net een nieuwe poster aan de muur hangt, kijk je er voortdurend naar. Maar na verloop van tijd ‘zie’ je hem niet eens meer. Pas als je hem ergens anders hangt, valt hij je weer op. Hetzelfde geldt voor geluid en smaak. Je kunt een song nog zo mooi vinden, als je hem constant hoort doet hij je niet zo veel meer. En je kunt iets nog zo lekker vinden, als je het vaak eet, gaat het bijzondere eraf. Maar als je maar lang genoeg wacht, vind je de song weer prachtig en de soep heerlijk. En zo is het ook Chafi vergaan: ‘Hè ja, bellen blazen!’ Zo is het altijd met kinderen. Zo is het ook al met baby’s. Vooral vanaf een maand of vier is dat goed te zien: wat nieuw is, is boeiend. Je ziet dat ze verrast zijn, reageren met getrappel en geluidjes. Maar net als grotere kinderen en volwassenen reageren baby’s na een tijdje niet meer: ze zijn eraan gewend. Wat vinden ze boeiend? Maar het nieuwe moet ook weer niet volkomen nieuw zijn om te boeien. Ze reageren het snelst en richten hun aandacht het langst op dingen en gebeurtenissen die een klein beetje afwijken van wat ze al kennen. In het algemeen geldt dat zowel het totaal bekende als het totaal nieuwe de meeste baby’s minder boeit. Een milde vorm van verbazing blijkt stimulerend te zijn. Er bestaan overigens wel verschillen tussen baby’s over hóe snel en hóe lang ze reageren op iets nieuws. Zoals het hier staat, lijkt het alsof een baby passief wacht tot een zintuigprikkel tot hem doordringt. In feite is een baby actief op zoek naar zintuigprikkels. Hij of zij tast als met een radar de omgeving af of er nog iets te zien, te horen of te voelen is. De baby’s die dan zintuigvoer om zich heen vinden hebben geluk. Niet zoveel dat zij erdoor worden overdonderd, maar voldoende om hun zintuigen te scherpen en de zintuigzenuwen te vertakken en te verfijnen. Daar komt het samenspel tussen rijping en ervaring om de hoek kijken. Bij het niet of nauwelijks meer reageren op totaal bekende dingen en gebeurtenissen – gewenning – zijn de prikkels die via de zintuigzenuwen aan de hersenen worden doorgegeven voor 100 procent gelijk aan wat zich daar al als een soort zenuwschema bevindt. Dat is voor de hersenen een sein om alle signalen die vanuit de hersenen naar de rest van het lichaam zouden kúnnen worden gezonden, te blokkeren. Er gebeurt dus verder niks. Er ontstaat geen bewustzijn over wat er te zien, te horen of te ruiken was. Kortom: je bent eraan gewend. Bij baby’s gaat dat kennelijk net zo, ook zij wennen aan het bekende en reageren niet meer. Ze houden het op een gegeven moment letterlijk voor gezien. Wil de aandacht blijven of zelfs sterker worden, meer getrappel en geluidjes opleveren, dan moet er een nieuw element in de prikkel bijkomen. Dat het echt gaat om nieuw en niet om méér, toonde een geurexperiment aan: men liet baby’s wennen aan een bepaald luchtje. Toen men hen vervolgens aan een zwakker mengsel liet ruiken, werd hun aandacht opnieuw gewekt. Hetzelfde was zelfs te zien in experimenten bij baby’s van nog maar enkele dagen oud. Zij kregen eerst een bord met drie stippen te zien en toen ze daarop uitgekeken waren, keken ze opnieuw aandachtig bij twee stippen! In het algemeen geldt dus voor kinderen dat een ‘prikkelrijke’ omgeving niet betekent dat de speelkamer vol moet zijn met speelgoed. Maar dat er voldoende is om steeds iets nieuws te ontdekken of iets opnieuw te ontdekken. Met andere woorden: je moet zien hen nieuwsgierig te houden. L!s $р &t ()*פl 1 I0р )*н23 45t т 7oeg г;<n Maar wel is het zo dat de ene baby meer behoefte heeft aan vertier dan de andere. Zo’n extra behoefte aan levendigheid komt met een maand of drie naar voren. Dat treft slecht, want op die leeftijd kan een kind nog te weinig om zelf iets te ondernemen om te zorgen voor afleiding. Gevolg: huilen uit verveling. Gelukkig kunnen ze over een tijdje op hun buik rollen en dan is de wereld opeens een stuk interessanter. L!s $р &t >ort @Aн - 6 Cn DEFGe stJt н $р הt Lн N д PQ - הt RהS Tn 7 VW FXн tot Zפn 36 KINDEREN ALS BEROEP Alles went !"#$"%&"' !"#()'*+),"'#"$ %"&"$! '"("$ )*+,-. &+/ (+$.0+-"$ +$12*3/.+" 2&"* !" 23-"&+$- '//*+$ 4". (+54 6"&+$!.7 89 6/:+: !//*; &/$ )/$ 4". (+54 //$9/::"$ //$ !" 23:./$!+-4"!"$ +$ !+" 23-"&+$-7 <$12*3/.+" !+" !22* !" (+$.0+-"$ +$ !" &2*3 &/$ 9*+))"%: '2*!. 29-"&/$-"$= -//. &+/ !+&"*:" (+$.0+-("$0'"$ $//* !" 4"*:"$"$7 >" 4"*:"$"$ (+,$ ""$ 5"$.*03 '//* /%%" -"-"&"$: 0+. !" 60+."$'"*"%! "$ 0+. 4". %+54//3 ("%1 */("$!:$"% ."-"$ "%)//* '2*!"$ /1-"'2-"$ "$ '//* !/$ !" 6":. 9/::"$!" *"/5.+" '2*!. 6"9//%!7 >" 4"*:"$"$ -"&"$= 22) '""* %/$-: ("$0'6/$"$= !" :+-$/%"$ &22* !+" *"/5.+" !22* //$ !+&"*:" :9+"*"$7 #"$ *"/5.+" 6":.//. $/3"%+,) /%.+,! 0+. ""$ :9+"*6"'"-+$-= 42" )%"+$ 22)= /% 21 $+". //$ !" 60+."$)/$. (+54.6//*7 83 !" :+-$/%"$ &/$ !" 4"*:"$"$ 29 ." &/$-"$= (+,$ !" :9+"*"$ &22*(+"$ &/$ :9+"*(+$.0+-"$7 >"(" *"-+:.*"*"$ 22) +"!"*" 6"'"-+$&/$ !" :9+"* "$ :"+$"$ !+" ."*0- $//* !" 4"*:"$"$7 ?2 @+.:"$ !" -"-"&"$: 4""$ "$ '""*7 8) WAT VALT ER TE BELEVEN? 37 Horen In de baarmoeder is het verre van doodstil. Moeders darmen maken een geluid dat nog het meeste lijkt op wat je hoort als je een bad laat leeglopen, terwijl je je hoofd onder water houdt. En haar hartslag geeft een behoorlijk gebonk. Vanaf ongeveer zeven maanden reageert een ongeboren kind ook op geluiden van buiten het moederlichaam. Muziek en met name een zangstem blijkt goed door te klinken. Opwindende muziek, zoals bij een popconcert, kan tot intens geschop aanleiding geven. Op aanhoudende keiharde geluiden reageren ze met bewegingen alsof ze ‘huilen’. Onderzoekers veronderstellen dat als het ongeboren kind vaak en veel aan zulke geluiden wordt blootgesteld dit een nadelige invloed heeft op de hersenontwikkeling. D\ ] !n ^orbeлd Tn bl cdeorн,SJ gh рiFG jJ$р הt kat 1 I0р )*н23 45t т 7oeg г;<n Het lijkt erop dat pasgeboren baby’s de voorkeur geven aan geluiden die zij vanuit de baarmoeder kennen. Voor een bandje met moeders hartslag tonen baby’s vaak meer interesse dan voor vader die een versje opzegt. Twintig dagen oude baby’s bleken krachtiger op een speen te zuigen als zij daarbij tegelijkertijd de stem van hun moeder hoorden, dan bij het horen van de stem van een andere vrouw. Baby’s horen hoge tonen beter dan lage. En dus hoge stemmen beter dan lage. Ze hebben ook ritmegevoel. Liedjes zijn ook aan hen al goed besteed! Baby’s kunnen nog geen onderscheid maken tussen achtergrondgeluiden en geluid dat voor hen is bestemd. Ook voor peuters blijft dat nog lang moeilijk. Een radio of televisie die altijd aanstaat, maakt het moeilijk zich te concentreren op wat tegen hen wordt gezegd en is dus niet gunstig voor hun ontwikkeling. Belangrijke en stimulerende prikkels dringen dan niet door. Zien Het ongeboren kind heeft ervaring met het zien van verschil tussen licht en donker. Vooral in de laatste maanden als de buikwand is uitgerekt, wordt deze doorschijnend. Als moeder zich uitkleedt bij lamplicht of in de zon, zal er binnen iets van een roze schemering zichtbaar zijn. Een pasgeboren baby merkt het verschil tussen licht en donker en draait zich als een plantje naar het licht, mits het niet te fel is. Een ander kenmerk van het zien van pasgeboren baby’s is dat zij hun oogjes laten gaan langs de omtrekken van een simpele vorm en niet over de ‘binnenkant’. Tussen de omtrek en de achtergrond is het contrast het sterkst. Dat zoekt de baby dus op. Waarschijnlijk zien baby’s aanvankelijk niet scherp, alleen maar licht- en schaduwplekken. Na vier weken wordt de wereld om hen heen steeds helderder en scherper. Het begint met grote vlakken. Details ontgaan de baby nog. Zolang baby’s nog niet scherp kunnen zien, kijken zij af en toe behoorlijk scheel. Beide ogen gaan zo’n beetje hun eigen gang. Na een maand of drie wordt baby’s aandacht vooral getrokken door wat beweegt, meer dan door stilstaande dingen. En door driedimensionale voorwerpen, méér dan door platte afbeeldingen. Baby’s zien in het begin geen kleuren. Op het menselijk netvlies zitten staafjes en kegeltjes. Met de staafjes worden licht/donker-verschillen opgevangen, met kegeltjes het scherp zien van details én kleurverschillen. Baby’s worden geboren met alleen staafjes. De kegeltjes ontwikkelen zich pas daarna. Na een week of vier begint het met rood. Rood blijft voor veel baby’s en peuters ook lang een favoriete kleur. Dat wil zeggen de kleur waarop zij het meest en het intensiefst reageren. Rond vier maanden zien baby’s primaire, ‘zuivere’ kleuren waarschijnlijk beter dan mengkleuren en pasteltinten. De zachte pasteltinten waarin de meeste babyartikelen worden uitgevoerd, betekenen dus een rustige, prikkelarme omgeving voor hen. Hier en daar een accent in een primaire kleur maakt hen opmerkzamer. Bijvoorbeeld op de muren van de babykamer of crèche. Horen en zien tegelijk In het babyhoofdje worden al heel snel waarnemingen van verschillende zintuigen gecombineerd. Dat is ook de realiteit waaraan het kind van nature moet zijn aangepast. In het dagelijks leven is zelden iets alleen te zien of te horen. Met name die twee gaan vaak samen, ook voor baby’s. Er zijn allerlei proefjes gedaan waaruit blijkt dat pasgeborenen de kant waar het geluid vandaan komt ook met hun oogjes opzoeken. Zij draaien zich kijkend naar het geluid. Hoe meer het geluid van opzij komt, hoe verder zij hun hoofdje draaien. Bij vijf dagen oude baby’s is dit al te zien. Alsof zij het geluid precies tussen hun twee oortjes willen blijven vangen. Tussen twee en vijf maanden worden baby’s steeds beter in het tegelijk aandacht kunnen geven aan oogprikkels en oorprikkels. Zoals het kunnen combineren van de uitdrukking van een gezicht boven de wieg en de buigingen in de stem die iets zegt. Als je een lieve stem opzet, maar een boos gezicht trekt, geeft dat bij een baby een reactie die duidt op verwarring. Doe dat dus maar niet! Rond een halfjaar zijn de eerste tekenen te zien dat de ogen het overheersende zintuig worden. Speeltjes waarmee een baby vooral via een ander zintuig heeft kennisgemaakt – bijvoorbeeld doordat hij erop heeft gesabbeld – begint hij dan te herkennen bij alleen al het zien. Het kunnen combineren van informatie via verschillende zintuigen is ook interessant voor ontwerpers van speelgoed. Daarbij gaat het immers meestal om iets wat je tegelijk kunt zien, voelen en wat geluid geeft. Baby’s hebben bijvoorbeeld tegen de tijd dat ze een halfjaar zijn al geleerd onderscheid te maken tussen het geluid dat het speeltje dat hard aanvoelt geeft als je ermee op tafel slaat en dat wat je hoort bij een zacht aanvoelend speeltje. Als ze lawaai willen maken pakken ze zonder mankeren het harde speeltje! Voelen Het hele huidoppervlak is bedekt met zenuwuiteinden die gevoelig zijn voor aanraking. De vier belangrijkste gevoelens die dat teweegbrengt, zijn warmte, kou, pijn en druk. De meeste aanrakingen leveren een combinatie van gevoelens op. Zo is wat je voelt als je wordt gekieteld een mengeling van pijn en druk. Met hun huid maken baby’s het meest uitgebreid contact met de wereld, zowel met mensen als met dingen. Het is ook de meest directe vorm van ervaren, omdat het zo ‘aan den lijve’ is. Andere zintuigen maken waarnemingen op een afstand mogelijk. De tastzin brengt iets heel dichtbij. Daar begint het voor een baby mee. Huid-op-huidcontact, vooral tussen moeder en baby, is belangrijk. De mond neemt vanaf het begin als tastorgaan een bijzondere plaats in. Hij vormt in zekere zin een overbrugging tussen de eigen binnenwereld van een kind en de buitenwereld. Met hun mond nemen kinderen voor het eerst letterlijk iets van buitenaf in zich op. Als baby’s wat groter zijn, maken zij ook door middel van hun tastzin kennis met de eigenschappen van allerlei materiaal. Rond, hoekig, glad, ruw, korrelig, puntig, bobbelig. Zij komen het allemaal te weten door dingen te betasten. In de babytijd gebruiken zij hiervoor vooral hun mond. De lippen en de tong zijn erg tastgevoelig. Bij het groter worden leert een kind die gewoonte af, omdat het vies is en ook wel onhandig alles in je mond te steken. De handjes nemen steeds vaker die rol over. Het op die manier verkennen van de wereld is heel belangrijk. Dat geldt voor alle kinderen, maar eens te meer voor blinde en slechtziende kinderen. d? Zie je het verban Vaak wordt ouders het advies gegeven een deel van het speelgoed af en toe een tijdje weg te zetten. Zou dat te maken kunnen hebben met wat hier beschreven staat? 38 KINDEREN ALS BEROEP 8) WAT VALT ER TE BELEVEN? 39