ieder mensenkind wordt te vroeg geboren

advertisement
IEDER MENSENKIND
WORDT TE VROEG GEBOREN
1)M
et de grotere peuters naar de kinderboerderij. Er zijn de vorige dag
een paar geitjes geboren. Eentje scharrelt wat rond en het andere
staat te drinken bij z’n moeder. ‘Kijk, babygeitjes’, zegt de leidster. Kim
trekt haar neusje op: ‘Da’s toch geen baby! Een baby ligt toch in de wieg!’
De leidster moet lachen en denkt: ‘Ja, gek verschil eigenlijk tussen zo’n
pasgeboren dier en een pasgeboren kind.’
Waar komt dat verschil
met dieren vandaan?
We hebben het vaak over kinderen die te vroeg zijn
geboren. Ze worden wel zevenmaandskindjes genoemd en ze moeten een tijdje in de couveuse.
Oвr IuвKLMy’s #at ‫ה‬t / 6 Sn TU2Ve stYt
Maar eigenlijk wordt ieder mensenkind te vroeg geboren. Dat wil zeggen: als je ze vergelijkt met dierenjongen. Mensenbaby’s hebben na hun geboorte veel
en veel meer tijd nodig om op hun pootjes te kunnen
staan, zich binnen korte tijd behendig te bewegen en
zelf op zoek te gaan naar eten.
Sinds de oertijd heeft de mens in vergelijking met
dieren steeds meer hersenen gekregen en dus ook
een groter hoofd. Maar de grootte van het bekken
bij vrouwen en de rekbaarheid van het geboortekanaal zijn sinds die tijd niet groter geworden. Een kind
moet er dus vanwege dat groter geworden hoofd al
vroeg uit.
De fontanel, de opening midden op het schedeltje,
afgedekt met een stevig vlies, maakt dat de twee helften van de schedel een beetje naar elkaar toe kunnen
trekken. Dat helpt bij de doorgang in het nauwe geboortekanaal. Na anderhalf jaar is dat dichtgegroeid.
Het is duidelijk dat die vroege geboorte mensenkinderen wel lange tijd afhankelijk houdt van de verzorging die zij krijgen. Zij zijn lang hulpeloos. Als aangeboren beschermingsinstinct hebben zij gelukkig de
mogelijkheid om te huilen. Daarmee
kunnen zij laten weten dat zij
hulp nodig hebben. Ze huilen bij honger, bij pijn, als
ze het koud hebben, moe
zijn en na een paar weken
soms ook al omdat ze zich
vervelen.
8 KINDEREN ALS BEROEP
Samenspel tussen
aanleg en ervaring
Een mensenkind maakt dus al heel vroeg veel meer
dingen mee dan wanneer hij langer in de baarmoeder
zou blijven. En dat is daarna weer heel belangrijk voor
zijn ontwikkeling!
Kinderen ontwikkelen zich van klein naar groot, van
plat liggen in de wieg naar rondhuppelen, van simpele woordjes naar ingewikkelde zinnen. Dat is voor
iedereen zó duidelijk te zien, dat het vanzelfsprekend
lijkt, iets waar je niet verder over hoeft na te denken.
Het gebeurt gewoon vanzelf.
Toch kun je je wel eens afvragen waardóór dat dan
gebeurt. Psychologen hebben daar verschillende
ideeën over. Sommigen zeggen: in hun aanleg, in hun
genen, zit een soort natuurlijk programma dat zich
vanzelf gaat afspelen en daardoor groeien kinderen
lichamelijk én geestelijk. Anderen zeggen: nee, voor
de lichamelijke ontwikkeling gaat dat misschien wel
op, maar voor de geestelijke kant is het een kwestie
van ervaring.
Zoals zo vaak als er tegengestelde meningen zijn,
wordt ook geprobeerd de twee ontwikkelingsprincipes van aanleg en ervaring te combineren. Dat is de
moderne manier van denken over ontwikkeling. Het
wordt het interactiemodel genoemd. Er is aanleg,
maar pas door ervaring komt die tot ontwikkeling. En
iedereen is het erover eens dat het altijd komt door
een rijping van het neurologische systeem in de hersenen. Zolang dit niet klaar is voor bepaalde functies is ontwikkeling door ervaring niet mogelijk. Die
hersenrijping voltrekt zich in een bepaalde volgorde.
Daardoor kan een kind bijvoorbeeld eerder gaan lopen dan gaan praten.
t #$ %‫פ‬n ()t be+,-н /
7 V$ 23н tot %‫פ‬n н 567r з #$ :atн /
13 t (>р @n д 7Bт (orEс
Het interactiemodel
Aanleg en ervaring beïnvloeden elkaar. In de eerste
plaats hebben ze elkaar nodig. Een kind kan in aanleg nog zo muzikaal zijn, als er nooit liedjes met hem
worden gezongen en hij nooit een instrument te zien
krijgt, komt het er niet uit. Omgekeerd kun je nog zo
veel balspelletjes met een kind doen, als hij totaal
geen balgevoel heeft, blijft het onhandig gehannes.
In de tweede plaats lokken kinderen door hun manier
van doen bepaalde reacties van anderen uit, doen ze
bepaalde ervaringen op, die weer op henzelf van invloed zijn. Denk maar aan het verschil in je eigen manier van reageren als je in je groep een knuffelig kind
hebt en een kind dat iedere keer dat je hem optilt heftig tegenstribbelt. Jouw reactie is voor zo’n kind een
ervaring, die invloed op hem of haar heeft.
Ook is het in de derde plaats zo dat kinderen door
hun verschil in aanleg, verschillende dingen uit de
omgeving oppikken en daardoor verschillende ervaringen hebben. Een gevoelige peuter merkt het al als
je maar een beetje afkeurend kijkt. Langs een onverstoorbaar kind gaan zelfs boze opmerkingen heen.
De kans dat dat eerste kind negatieve ervaringen opdoet is dus groter.
Ten slotte in de vierde plaats iets wat met de situatie
thuis te maken heeft. Dat is de omgeving die op basis
van erfelijkheid het meest aansluit bij de kinderlijke
aanleg, omdat hij wordt vormgegeven door de ouders. Die doen dat in overeenstemming met hun eigen eigenschappen. Kinderen krijgen hun genen van
hun vader en moeder. De kans dat zij in de huiselijke
sfeer, die ouders maken, zich met hun eigen aangeboren neigingen en voorkeuren wel thuis voelen, is
daardoor vrij groot. Ouders geven niet alleen een
aanleg door aan hun kinderen, maar ook een daarbij
passende omgeving.
L7s [р /v%] @n ^дB / 3 Moeдr н aY bby,
4 Sn @дr T]рt fg н 39 Bij k>рн lum
!" !"#!$%"#$%"&!'"&'$()*+',*',
(!%")*%+",-.+'"/!0-.!%"1!'"&!.2!%'3!24"5!'"06*3)'"7!682"-9"+!",!.!6+"'!")-1!%"1!'"!!%"-#!.#6-!+"$$%"
&!.2!%:!66!%"!%"7!%;,#!.0*%+*%/!%<"1!!."+$%"!.";*'!*%+!6*3)"%-+*/"7*3%4"=$'"-#!.0-+*/"06*3)'"'!"7*3%"!%"
%*!'",-.+'"/!0.;*)'"#$6'"/!6!*+!6*3)"$84">$$.",$'"-#!.06*38'"/$$'"#!.+!.".*39!%4"5!.2!%:!66!%",-.+!%"%$"+!"
/!0--.'!"/.-'!."!%"+!/!%!"+*!",-.+!%"/!0.;*)'"#!.1!!.+!.!%"7*:&7!684"?!',!.)!%"#$%"7!%;,"#!.0*%+*%/!%"
,-.+!%" 2'!!+2" 0!'!." *%" 2'$$'" @0--+2:&$99!%AB9.*))!62C" ;*'" &!'" 6*:&$$1" 7!68" -8" ;*'" +!" 0;*'!%,!.!6+" '!"
-%'#$%/!%" !%" +--." '!" /!#!%" %$$." $%+!.!" &!.2!%/!0*!+!%4" $$.+--." #!.$%+!.!%" !%" #!.1!!.+!.!%" +!"
1-/!6*3)&!+!%"#$%")*%+!.!%"-1"!.#$.*%/!%"-9"'!"+-!%4" *'"9.-:!2"#$%"2%-!*!%"!%".*39!%"/$$'"'-'"-%/!#!!."
&!'"D!"3$$."+--.4"
1) IEDER MENSENKIND WORDT TE VROEG GEBOREN 9
Aanleg en erfelijkheid
Er is aanleg die je met alle mensen deelt. Bijvoorbeeld
dat je als kind op een gegeven moment rechtop gaat
lopen en een paar jaar later je tanden gaat wisselen.
En er is de aanleg van je individuele zelf, de speciale
aanleg waardoor je verschilt van alle andere mensen.
Die aanleg is erfelijk en komt van de helft van je vader
en voor de helft van je moeder en zit in je zogeheten
genenpakket. Doordat die twee ouderlijke helften in
het genenpakket met elkaar vervlochten raken, komt
er een nieuwe combinatie uit: en dat ben jij, een
uniek individu.
Dat is de erfelijke kant van de aanleg. Maar er is ook
niet-erfelijke aanleg, want onder aanleg valt óók wat
ná de bevruchting maar vóór de geboorte de ontwikkeling heeft beïnvloed. De omstandigheden in de
baarmoeder, de samenstelling van het vruchtwater.
Dat soort dingen is van invloed op de ontwikkeling
van het zenuwstelsel. Zo kan bijvoorbeeld een ziekte
van de moeder tijdens de zwangerschap de ontwikkeling van haar kind nadelig beïnvloeden. Of wanneer
zij rookt, drinkt of blowt. Of die baarmoederomgeving is juist gunstig, omdat de moeder bijvoorbeeld
gezond eet.
Er is dus verschil tussen aanleg en erfelijkheid. Alles
wat erfelijk is, is ook aanleg, maar niet alles wat aanleg is, is ook erfelijk.
!"-#%- .*/0 '
Werken tijdens
de zwangerschap
De hersenen
De hersenen bestaan uit een ingewikkeld netwerk
van zenuwcellen, zenuwvezels, zenuwverbindingen
en bloedvaten, van waaruit iemands lichamelijke en
geestelijke processen worden bestuurd. Mensen hebben een sterk ontwikkelde hersenschors; dat is de bovenste laag van de hersenen, vlak onder de schedel.
Deze schors bestaat uit twee helften, links en rechts
in het hoofd. Zij zijn met elkaar verbonden door een
streng van zenuwvezels, de hersenbalk, lopend van
achteren naar voren. Aan elke hersenhelft is een aantal kwabben te onderscheiden: aan de voorkant, achterkant, zijkant en in het midden.
Elke hersenhelft is min of meer gespecialiseerd op
bepaalde terreinen. Een paar voorbeelden. Links is
gespecialiseerd in alles wat met taal te maken heeft,
in het kunnen onderscheiden van klankverschillen.
Rechts is gespecialiseerd in het sturen van aandacht
en emoties. Maar je moet deze specialisatie niet al
te letterlijk nemen en denken aan een simpele, volstrekt gescheiden taakverdeling. De vele neurologische verbindingen via de hersenbalk wijzen eerder
op samenwerking tussen de helften. Dat kan ook niet
anders, want aan ieder geestelijk proces zitten zo veel
verschillende kanten dat één hersenhelft die niet allemaal kan besturen.
E*3"!!%"0$0F",-.+!%"-%1*++!66*3)"%$"+!"/!0--.'!"#*38"8$:'-.!%"/!2:&$'"-9"!!%"2:&$$6"#$%"G<"H"-8""IJ"&$.'26$/<"
$+!1&$6*%/<".!K!L!%<"29*!.29$%%*%/"!%"6*:&$$12)6!;.4"5!'"&--/2'!"$$%'$6"9;%'!%"+$'"!!%"0$0F"#--."7*3%"
6*:&$1!6*3)!":-%+*'*!")$%").*3/!%"*2"HG4" *'"9;%'!%$$%'$6"%-!1'"1!%"+!"$9/$.M2:-.!4"N9"+*!"1$%*!.");%"3!"
0$0FA2"1!'"!!%"6$/!"$9/$.M2:-.!"!L'.$"*%"+!"/$'!%"&-;+!%"-8"7*3"7*:&",!6"/-!+"-%',*))!6!%4"(%"0*3"O"-8"6$/!."
*2"1!'!!%"1!+*2:&"*%/.*39!%"%-+*/4
Stress tijdens
de zwangerschap
Sommige vrouwen leven tijdens de zwangerschap
onder stress. Ze lijden aan angsten en depressies of
maken zich grote zorgen over hun omstandigheden.
Het zijn stuk voor stuk risicofactoren en als ze tegelijk
voorkomen is de kans op een te lichte baby en/of een
huilbaby zelfs twintig procent.
L7s [р дз yzIbby’s / 6 Sn TU2Ve stYt
De stress is via neurofysiologische processen van invloed op de toestand van het ongeboren kind. Stress
kan bijvoorbeeld leiden tot hoge bloeddruk, een levensbedreiging voor het kind als er niets tegen wordt
gedaan. Niet dat het één altijd tot het ander zal leiden, maar vrouwen met aanleg voor hoge bloeddruk
zullen op dat punt gevoeliger reageren. Hetzelfde
geldt voor hormonale processen die als gevolg van
stress op gang kunnen komen en waardoor er minder
bloed naar de foetus kan en er daardoor misschien
een afremming van groei optreedt.
Alcohol en nicotine kunnen langs een omweg een
belangrijke rol spelen: mensen gaan in stressvolle
omstandigheden nu eenmaal vaak roken en drinken.
Die stoffen leiden tot groeiachterstand, zodat de kinderen met een te laag geboortegewicht op de wereld
komen. Daarbij blijken jongetjes kwetsbaarder dan
meisjes. Ook als de moeder drugs gebruikt, komt de
groei van het ongeboren kind in gevaar. Bovendien
krijgt het na de geboorte ontwenningsverschijnselen.
Zwangere vrouwen met een baan sparen hun zwangerschapsverlof vaak zo veel mogelijk op tot na de
geboorte van hun kind. Het idee is dat ze dan lekker
lang bij de baby thuis kunnen blijven. Toch wordt hen
meestal aangeraden niet te lang door te werken en
daardoor oververmoeid aan de bevalling te beginnen.
Maar de laatste tijd komt uit onderzoek naar voren
dat niet zozeer de láátste maanden en weken belastend zijn, maar de éérste. En dat de aanstaande moeder het beter dán kalm aan kan doen. Niet alleen voor
haarzelf, vooral ook voor het kind dat in haar groeit.
In de eerste 3 maanden wordt namelijk het fundament voor het neurologische systeem van de foetus
gelegd. Als de vrouw in de eerste maanden van haar
zwangerschap onder stress staat, bijvoorbeeld door
haar werk, is er de kans dat haperingen ontstaan in
het functioneren van de hersenen. Lange werkdagen,
ploegendienst, voortdurend moeten staan en tillen
zijn slecht. Maar ook psychische werkdruk van móeten presteren. Het kan leiden tot laag geboortegewicht en huilbaby’s. Ook de vele ADHD-kinderen van
tegenwoordig worden genoemd als een gevolg van
te veel moederlijke spanning in de belangrijke eerste
zwangerschapsmaanden.
ADHD ()t beqrsn / 27 л vу.
Zodra een vrouw weet dat zij zwanger is zou zij recht
moeten krijgen op verlichting van haar taak en bovendien zou zij de eerste 13 weken niet meer dan 24
uur per week mogen werken.
val?
e
g
n
’
o
z
n
i
doen
Wat zou jij
Hoe zou je zo’n peuter of kleuter kunnen uitleggen
dat een pasgeboren geitje eigenlijk nog wel een sóórt
baby is, maar niet in een wieg hoeft te liggen?
10 KINDEREN ALS BEROEP
1) IEDER MENSENKIND WORDT TE VROEG GEBOREN 11
DIE VAN MIJ KAN AL ZITTEN
2)T
wee moeders van baby’s staan bij de uitgang van de supermarkt
te praten over hun baby’s. Ze hebben het over de ontwikkeling van
hun kinderen. Ze vinden allebei dat die zo snel gaat. De bevalling is nog
maar zo kort geleden! En nu? ‘Natasja kan echt al een beetje zitten’,
zegt de ene moeder. De andere kijkt opeens wat sip, terwijl ze net nog
zo trots vertelde hoe pienter haar Sofietje in het rond kon kijken als ze
op haar buik lag. Maar zitten? Nee, terwijl ze al ruim zes maanden is en
Natasja pas vijf maanden. Zou er toch iets niet helemaal in orde zijn?
Wat is hier aan de hand?
Een typische bezorgdheid van ouders, die ontstaat
als ze hun kinderen onderling gaan vergelijken. Als
je in je beroep veel met kinderen omgaat, zoals in
de kinderopvang, weet je wel beter. Dan weet je dat
het tempo waarin kinderen zich ontwikkelen enorm
kan verschillen, zonder dat er sprake is van een probleem. Maar ouders kennen maar een paar kinderen
en als daar vluggerds bij zitten, steekt hun eigen kind
daar opeens bij af alsof het achterblijft. Dan is het dus
belangrijk hen gerust te stellen.
Je bent wel geneigd te denken dat een snelle lichamelijke ontwikkeling beter is dan een langzame, maar
waarom eigenlijk? Als een kind maar gaat zitten,
staan en lopen, dan doet het er toch niet toe of dat
enkele weken eerder of later is?
Dat mensen soms toch veel belang hechten aan een
snelle lichamelijke ontwikkeling komt door twee dingen. In de eerste plaats doordat je die ontwikkeling
zo goed kunt zien. Je ziet je kind als het ware voor
je ogen vooruit gaan. Je ziet dat het goed groeit en
steeds meer kan. Andere ontwikkelingen zijn veel
moeilijker te volgen, bijvoorbeeld wat er gaandeweg
in het kinderhoofdje omgaat waardoor het meer gaat
begrijpen. Dat is niet direct te zien.
In de tweede plaats hebben mensen vaak het idee
dat een kind dat zich vlug ontwikkelt in beweging en
behendigheid, ook vlug zal zijn van begrip. Maar dat
is niet zo. Vlugge baby’s zijn later over het algemeen
geen bijzonder intelligente kinderen en langzame
baby’s geen domme.
Vlug of langzaam
Om je behendig te bewegen is het nodig dat je je
spieren beheerst. Voor die beheersing is een verfijnd zenuwnetwerk nodig. Het tempo waarin het
zenuwstelsel rijpt en zich ontwikkelt tot een steeds
verfijnder zenuwnetwerk is in aanleg gegeven. Daardoor ontstaat het verschil tussen vlugge en langzame
baby’s, terwijl ze allemaal een normale ontwikkeling
doormaken. Alleen motorisch echt abnormaal trage
baby’s blijken bij het groter worden meestal ook verstandelijk achter te blijven. Maar dat is dan niet te
wijten aan die gebrekkige motorische ontwikkeling.
Die gebrekkige motoriek én het gebrekkige verstand
hebben dan allebei te maken met de beperkte vermogens die het kind in aanleg heeft meegekregen.
Vermogens kun je opvatten als de mate waarin het
zenuwstelsel het in zich heeft om op den duur door
rijping uitgebreide en verfijnde zenuwnetwerken te
ontwikkelen.
Sn +‫@ {ה‬n |e д Ttoy+‫ ה‬о~s2€ 
огвр ƒс„l #at st†t / 7 V$ 23н tot %‫פ‬n
Meer bewegen betekent
wel meer beleven
Wel is het zo dat bij een jong kind bewegingsmogelijkheden een beetje kunnen inspelen op de verstandelijke ontwikkeling. Als baby’s alleen nog maar op
hun rug kunnen liggen, kunnen zij een wegrollend
speeltje niet in het oog houden. Als zij uit zichzelf op
de buik kunnen rollen, kunnen zij dat speeltje volgen
en zien wat ermee gebeurt. Kinderen die al vroeg op
hun buik kunnen rollen en al vroeg kunnen kruipen
kunnen meer rondkijken en doen dus ook al iets vroeger ervaringen op die hen ‘aan het denken zetten’.
Zulke ervaringen maken het mogelijk dat kinderen
de prille denkmogelijkheden waarover zij beginnen
te beschikken, kunnen gebruiken.
L7s [р д о~s2€ @n ‫ה‬t д‡н /
11 K‰/e k>рн д‡н Šрs
Tempoverschillen in de motorische ontwikkeling maken op die manier dus wel iets uit. Er is ook een zekere wisselwerking. Kinderen komen in actie op grond
van wat ze zien, voelen of horen. Maar de effecten
van zulke tempoverschillen zijn er alleen op korte termijn. Iets langzamer kinderen bereiken gewoon iets
later hetzelfde algemene niveau.
5!'"/$$'"--)",!!."$!'+12','344,15-$&',6
!"1-'-.*2:&!"-%',*))!6*%/<"&!'"2'!!+2"0!&!%+*/!.",-.+!%<"&-!8"3!"!!%")*%+"+$%"--)"%*!'"$$%"'!"6!.!%4"5!'"*2"
#--."&!'"/.--'2'!"+!!6"!!%"),!2'*!"#$%".*39*%/"#$%"&!'"7!%;,2'!62!6"*%"+!"&!.2!%!%"+$'"+!"29*!.0!,!/*%/!%"
.!/!6'4" $'"2'!62!6"*2"0*3"+!"/!0--.'!"%-/"%*!'"$8"!%"1-!'"%-/"@/.-!*!%A<"%!'"$62"+!".!2'"#$%"&!'"6*:&$$14
5!'"*2"+$%"--)"7*%6--2"1!'")*%+!.!%"6*:&$$12-!8!%*%/!'3!2"'!"+-!%",$$."&;%"7!%;,2'!62!6"%-/"%*!'"-9"*2"
0!.!)!%+4"5!'"&!!8'"0*3#--.0!!6+"/!!%"7*%"!!%"0$0F"#$%"+.*!"1$$%+!%".!/!61$'*/"-9"7*3%"0!!%'3!2"'!"7!''!%"
*%"+!"&--9"+$'"&*3"+$%"!!.+!."7$6"/$$%"2'$$%4"P*%+!.!%"/$$%"2'$$%"-9"&!'"1-1!%'"+$'"&;%"7!%;,2'!62!6"
#!."/!%-!/"*2"-%',*))!6+"-1"$66!2",$'"+$$.0*3")-1'")*3)!%"'!".!/!6!%4
>$$.444"-!8!%*%/!'3!2"!%"29!66!'3!2"&!00!%",!6"7*%"$62"&!'"/$$'"-1"6*:&$$120!,!/*%/!%",$$."!!%")*%+"$$%"
'-!"*2"!%"+*!"&*3"$6"!!%"0!!'3!"6*3)'"'!"0!&!!.2!%4"(!%")*%+"+$'")$%")6*11!%"1-!'"+!")$%2").*3/!%"-1"'!"
)6*11!%<"!!%")*%+"+$'"7A%"6!9!6")$%"#$2'&-;+!%"1-!'"+!")$%2").*3/!%"-1"7!68"'!"!'!%4"=$%'"&!'"/!0.;*)"#$%"
&!.2!%!%<"7!%;,2'!62!6"!%"29*!.!%"7*3%"7!'3!2"#--."%-/",!!."#!.+!.!"-%',*))!6*%/4
12 KINDEREN ALS BEROEP
2) DIE VAN MIJ KAN AL ZITTEN 13
Eten en slapen
voor lichaamsgroei
Bewegingstalent
Er zijn kinderen en volwassenen die met alle delen
van hun lichaam even behendig zijn. Maar vaak kunnen ze alleen bepaalde dingen goed. Er bestaat in het
algemeen weinig verband tussen de behendigheid
van de verschillende spiergroepen, omdat zij door
verschillende delen van het zenuwstelsel worden bestuurd. Een kind dat goed is in het gooien met ballen,
hoeft helemaal niet ook goed te zijn in touwtjespringen. Training van de ene vaardigheid komt de andere
niet ten goede. Er is sprake van een zeker specialisme. Dat wordt versterkt door verschillen in lichaamsbouw, lichaamsverhoudingen en spiermassa.
In aanleg is een kind meer of minder begaafd in de
mogelijke behendigheid van bepaalde lichaamsgebieden. Dat hangt samen met eigenschappen van
De groei is in het eerste jaar enorm. Na zes maanden
wegen baby’s al twee keer zo veel als toen ze werden
geboren: gemiddeld van zeven naar veertien pond en
na een jaar wegen ze gemiddeld twintig pond. Bij de
geboorte zijn ze gemiddeld 51 centimeter lang, aan
het eind van het eerste jaar 76 centimeter. En niet
te vergeten de groei van hun hoofdjes: in het eerste
jaar wordt de omtrek daarvan tien centimeter groter.
Nodig voor hun groeiende hersenen, die tussen vier
maanden en drie jaar drie keer zo groot worden.
Oвr ‹e Œoei @n Žn #at ‫ה‬t /
1 I]р ƒ’нk> ()t т “oeg г•–n
Ook daarna gaat de lichaamsgroei door, maar natuurlijk wat minder hard, anders zouden kleuters al
bijna een volwassen lengte hebben! Tussen de eerste
en derde verjaardag komt er gemiddeld per jaar vijf
pond bij, worden ze per jaar zeven centimeter langer
en wordt de omtrek van de hoofdjes per jaar een halve tot hele centimeter groter.
Ergens tussen drie en vijf maanden beginnen in de
kaak de tandjes te groeien, vanaf zes maanden worden de eerste zichtbaar. Met ongeveer tweeënhalf
jaar is het melkgebit compleet.
Om al dat groeien mogelijk te maken is het belangrijk
dat kinderen goed eten en voldoende slaap krijgen.
Het eten zorgt voor de voedingstoffen die voor groeien nodig zijn, het groeien zelf gebeurt voornamelijk
tijdens het slapen.
Ongeveer het eerste halfjaar zit in moedermelk of
flesvoeding alles wat een baby nodig heeft. Daarna is
bijvoeding nodig om het ijzergehalte op peil te houden. Met een jaar eten ze met de pot mee.
Als je een baby van drie maanden in de groep krijgt
heeft die er nog behoefte aan om 18 van de 24 uur te
slapen! Met één jaar is dat 12 uur, met zowel een ochtend- als middagslaapje en daarna wordt dat gaandeweg alleen een middagslaapje.
Zoals het hier staat lijkt het allemaal heel simpel. Als
je als pedagogisch werkster ervaring hebt met kinderen weet je wel beter. Sommige kinderen zijn lastige
eters of slechte slapers. Ze kunnen behoorlijk protesteren als ze naar bed worden gebracht of als ze worden gevoerd. Sommige hebben een heel regelmatig
eet- en slaappatroon, bij andere kun je er geen peil
op trekken. Dat heeft allemaal voor een belangrijk
deel te maken met hun temperament.
Oвr т—р˜нt #at ‫ה‬t /
5 De нe bby m д Šрe fg
14 KINDEREN ALS BEROEP
het bijbehorende zenuwgebied. Of die mogelijkheden ook gerealiseerd worden, hangt natuurlijk ook
af van de mate waarin een kind gelegenheid krijgt in
die behendigheid ook te oefenen. Een matige aanleg
met veel gelegenheid tot oefenen kan zodoende eenzelfde resultaat opleveren als veel aanleg en weinig
gelegenheid tot oefenen. Niet iedereen wordt langs
dezelfde weg een goede zwemmer. Als je het tenminste in je hebt een goede zwemmer te kunnen worden.
Sommigen komt het bij wijze van spreken aanwaaien,
anderen moeten hard trainen. Maar ook: als je veel
talent hebt, maar nooit traint blijf je achter bij iemand met wat minder zwemtalent, maar die fanatiek
haar best doet.
Pas op voor
‘goed voor de groei’
De bezorgdheid van ouders over het goed groeien
van hun kinderen heeft soms tot gevolg dat ze hen
te veel te eten geven. Vooral ook zoete dingen, want
die gaan er zo lekker gemakkelijk in. Ouders denken
dan: ‘Goed voor de groei’. Hoe jonger zij hiermee beginnen hoe groter de kans op later overgewicht. Dat
komt doordat al dat vele eten in het lichaam bepaalde
stoffen aanmaakt die op den duur verstorend werken.
Het natuurlijke regelen van hongergevoel-eten-verzadiging wordt erdoor verstoord. Het lichaam raakt
daarin de weg kwijt en er wordt als het ware in het wilde weg gegeten. Als je dus het idee hebt dat sommige
kinderen in je groep echt te dik aan het worden zijn,
is het zaak daar met ouders over te praten. Vooral als
ze eenmaal op school zitten worden dikke kinderen
vaak geplaagd of hebben ze in het algemeen moeite
aansluiting te vinden bij klasgenootjes.
L7s [р ‹še k>рн / 37 Stoœe Yзn
om?
r
a
a
w
e
j
Begrijp
Drie dagen geleden kon Rifka zich opeens op haar buik
rollen. Sinds dat moment doet ze bijna niks anders.
Je legt haar op haar rug en hup, ze draait op haar buik.
Waarom zou dat zijn?
2) DIE VAN MIJ KAN AL ZITTEN 15
MOEDER EN HAAR BABY
3)G
ek hè’, zegt leidster Joosje tegen haar collega, ‘de moeder van
Alain is altijd zo vrolijk en die van Corlijn kijkt altijd chagrijnig.
Maar Corlijn is een veel blijere baby dan Alain.’ ‘Ja’, zegt haar collega,
‘maar ze hebben natuurlijk ook een vader en je weet het niet hè, wat
er allemaal speelt in zo’n gezin.’
Wat speelt er allemaal
in een gezin?
De collega van Joosje heeft natuurlijk het grootste gelijk van de wereld. Behalve de moeder speelt ook de
vader een rol in het kinderleven en met zijn drieën leven zij niet in het luchtledige: hun leefomstandigheden zijn ook van invloed op de kinderlijke ontwikkeling. Het zogenoemde interactionistische standpunt
in de psychologie gaat ervan uit dat het gaat om de
combinatie. Dít kind met deze moeder en deze vader
in deze omstandigheden maakt een andere ontwikkeling door dan dát kind met die moeder en die vader
in die omstandigheden. En zo kan elk van dit viertal
zorgen voor een andere combinatie met een andere
uitkomst. We halen het viertal even uit elkaar en hebben het hier over de moeder.
L7s [р @дr / 4 Sn @дr T]рt fg н
[р д bby / 5 De нe bby m д Šрe fg
Kort na de geboorte
Voor kinderen verloopt de overgang uit de baarmoeder naar de buitenwereld minder heftig als ze op
moeders warme lichaam worden gelegd – de tastzintuigen van baby’s zijn op dat moment erg gevoelig – haar hart horen kloppen zoals vóór de geboorte
en haar lichaamsgeur ruiken, wat meteen vertrouwd
maakt met de geur die zij tijdens het voeden steeds
zullen ruiken. Alle moeders blijken in eenzelfde volgorde contact te zoeken met hun baby als die meteen
na de geboorte bloot bij hen wordt gelegd. Ze raken
vingers en teentjes aan met hun eigen vingertoppen,
leggen de palm van hun hand op het babylijfje, pakken het lijfje dan beet en draaien hun hoofd zo, dat
ze de baby recht aankijken. Dan wachten ze duidelijk
gespannen tot de oogjes opengaan. Misschien voelt
een moeder dan pas ‘dit is mijn kind’.
16 KINDEREN ALS BEROEP
Een moeder zal zich zo nodig in bochten wringen om
haar kind recht aan te kunnen kijken, zodat zij op een
afstand van ongeveer twintig centimeter oogcontact
kunnen hebben. Oogcontact blijkt belangrijk te zijn
bij het zich hechten van een kind.
Over-en-weer spelletjes
Dat spontane gedrag van moeders en baby’s in de
eerste weken en maanden ten opzichte van elkaar is
nauwkeurig bestudeerd. Daardoor weten we wat typisch is voor ‘alle’ moeders en kinderen, ook al zijn er
individuele verschillen in de mate waarin zij dat gedrag laten zien. Ook wordt steeds duidelijker wat de
zogeheten sleutelgedragingen zijn die over en weer
reacties oproepen en de ontwikkeling stimuleren.
Zo is gebleken dat baby’s tijdens spelletjes niet altijd
de contactzoekende blik van de moeder beantwoorden. Dat hangt natuurlijk samen met hoe oplettend
de baby is, maar ook hoe de moeder met het kind
omgaat is van belang. De baby kijkt weg van haar gezicht en vermijdt oogcontact als hij te weinig, maar
ook als hij te veel wordt gestimuleerd. Een baby heeft
kennelijk zo nu en dan rustpauzes nodig. Dit is een
eerste voorbeeld van het zo belangrijke om de beurt
doen in het contact met een baby. Een baby moet zelf
kunnen aangeven wanneer hij of zij eraan toe is aan
de beurt te komen. Natuurlijk kun je het initiatief nemen, reacties van een kind proberen uit te lokken,
maar dan komt het erop aan het kind de tijd te geven
voor een reactie. Je moet de juiste maat zien te vinden
in het over-en-weer spel. En soms komt er even geen
reactie. Ook niet erg.
Wat tegenwoordig als ideaal gedrag wordt gezien
voor het stimuleren van het kind gaat wel bij de
meeste, maar niet bij alle moeders vanzelf. Sommige
moeders denken namelijk dat ze voortdurend zelf
iets moeten doen, zonder steeds even te wachten op
wat hun kind terugdoet. Met opvoedingshulp wordt
geprobeerd hun alsnog die andere instelling bij te
brengen. En wat moeders kunnen leren, kunnen vaders en andere verzorgsters uiteraard ook leren.
žŸ€ m 7n be€yV beŒ , ‰с р[р
/ 18 Sn в¢£ г¤л
Een vrouw die een kind baart, hoeft daar niet bewust
aan te denken. Ze doet dat – waarschijnlijk op basis
van ingewikkelde neurologische en hormonale processen – vanzelf. Dat wil niet zeggen dat een vader of
een andere verzorgster niet ook heel goed voor een
kind kan zorgen. Alleen ontbreekt bij hen die lichamelijke ondersteuning.
De stof oxytocine blijkt een rol te spelen bij die ondersteuning. Bij hoge concentraties daarvan in het
lichaam, al vroeg in de zwangerschap en na de bevalling besteden moeders over het algemeen meer tijd
aan de baby, babbelen en knuffelen meer. Kortom: er
is wat meer affectieve, warme interactie. Die lichamelijke stof heeft dus een psychologisch effect en leidt
tot emotionele binding die de ontwikkeling van het
kind ten goede komt.
Maar niet alle vrouwen zijn even moederlijk. Wat overigens niet wil zeggen dat zulke vrouwen niet goed
voor hun kinderen zorgen!
70 *+"-8"8'*
Q62"!!%"0$0F"&;*6'<")-1'"&!'"/!6;*+"#*$"+!"/!&--.7!%;,"$62"2*/%$$6"*%"+!"&!.2!%!%"#$%"+!"1-!+!.4" *!"
7!%+!%" #*$" 7!%;,0$%!%" 0!9$$6+!" 0--+2:&$99!%" ;*'<" ,$$.+--." +!" -LF'-:*%!" +*!" *%" &!'" 1-!+!.6*:&$$1"
6*/'" -9/!26$/!%" /$$'" ,!.)!%4" --." +!7!" 2'-8" ,-.+!%" %$1!6*3)" --)" +!" '!9!62" /.--'<" ,$$.+--." &!'" )*%+"
/!1$))!6*3)!.")$%"+.*%)!%<"!%"2:&*!'"+!"1!6)"'-!4"5!'"6*:&$$1"#$%"!!%"7!68#-!+!%+!"1-!+!."&!69'"&$$."
+;2"7*:&"1!'"&$$.")*%+"0!7*/"'!"&-;+!%4"R%"&!'",!6#$.!%+!"+!!6"#$%"+!",!.!6+"2'!.8'"!!%")*%+"/!6;))*/"%*!'"
1!!."-1+$'"&!'"/!!%"1-!+!.1!6)")$%").*3/!%4"(!%"1-!+!."+*!"K!2#-!+*%/"/!!8'")$%"&$$.")*%+"--)"&!!6"
/-!+"*%"6!#!%"&-;+!%"!%"6*!8+!#-66!"$$%+$:&'"/!#!%4"5!'"/$$'"%*!'"7-7!!."-1"+!"1-!+!.1!6)"S"$6"*2"+*!",!6"
/-!+"#--."!!%")*%+"S"1$$."-1"+!")-!2'!.*%/<"&!'"&;*+:-%'$:'"+$'"!."$;'-1$'*2:&"1!!"2$1!%/$$'4">-!+!.2"
+*!"K!2#-!+*%/"/!#!%"!%"+$$.0*3"&;%")*%+"+*:&'"'!/!%"7*:&"$$%&-;+!%"7-./!%"#--."+!7!68+!")-!2'!.*%/"$62"
0-.2')*%+!.!%").*3/!%4
"
3) MOEDER EN HAAR BABY 17
Wat is moeder
voor iemand?
Iedere moeder brengt haar karakter mee zoals dat
op grond van haar aanleg en levenservaring is gevormd. Is ze opvliegerig, vindingrijk, zenuwachtig,
zeker van zichzelf, intelligent? Je kunt een lange lijst
maken van eigenschappen die een rol spelen bij de
verzorging van een baby. Bij één ervan gaat het om de
mate waarin een moeder in staat is door de ogen van
haar baby te kijken, zich in te leven in zijn of haar behoeften en ervoor openstaat om te reageren op wat
het kind doet. De mate waarin de moeder in staat is
zichzelf zo nodig weg te cijferen voor haar baby. Dat is
niet hetzelfde als ‘van de baby houden’. Een moeder
kan heel blij zijn met haar kind en het toch op allerlei
momenten als een belemmering ervaren van wat zij
zelf graag zou doen.
Ook zijn er mensen – en dus ook moeders – die er
altijd al moeite mee hebben zich in een ander te
verplaatsen. Zij hebben er dan natuurlijk ook moeite mee zich in te leven in hoe hun baby zich op een
bepaald moment moet voelen en waaraan hij of zij
behoefte zou kunnen hebben. Zo’n verschil in aanvoelen kwam ook al even ter sprake bij het aan- en
wegkijken bij spelletjes. Onervaren moeders hebben
soms wat meer moeite de behoeften van hun eerste
baby aan te voelen dan wanneer het gaat om een
tweede of derde kind.
Moeders eigen jeugd
Een rol speelt ook of de moeder zelf een liefdevolle
jeugd heeft gehad, zodat ze de kunst van haar eigen
moeder kan afkijken, of dat die niet zo’n goed voorbeeld was. Uit dierexperimenten bleek dat apen die
zelf in de eerste maanden waren verwaarloosd, niet
in staat waren later voor hun jongen te zorgen. Ze
sjouwden er maar wat mee rond, beten en wilden
niet voeden. Men denkt dat een dier bepaalde mogelijkheden van verzorgingsgedrag in zich heeft, maar
dat die gewekt moeten worden door ze eerst zelf als
jong te ervaren. Natuurlijk speelt bij een mens meer
mee, maar een goed voorbeeld is nooit weg. Dat is
ook in onderzoek bij mensenmoeders en hun kind
aangetoond.
Zo worden treurige jeugdervaringen soms ongewild
– want de meeste ouders willen het graag beter doen
dan hun eigen ouders – van de ene generatie op de
volgende doorgegeven. Het vóórkomen van kindermishandeling wordt hiermee nogal eens verklaard.
Een speciale groep moeders die het wat betreft het
inleven misschien extra moeilijk heeft, zijn de tienermoeders, die ernaar verlangen ‘iets van mezelf te
hebben om voor te zorgen’. Ze hebben een romantisch idee over kleintjes en beseffen vaak niet dat het
grootbrengen van kinderen vooral ook veel aandacht
en zorg kost. In het algemeen blijkt uit onderzoek
dat tienermoeders minder gemakkelijk inspelen op
de behoeften van hun baby. Er gaan van zulke jonge
moeders ook minder stimulansen uit, bijvoorbeeld
doordat zij minder tegen de baby praten.
Moeders dromen
Zwangere vrouwen dromen veel over hun op komst
zijnde kind. Mooie dromen, maar af en toe ook nare
dromen waarin het op een of andere manier misgaat
met hun baby. De geboorte geeft allerlei complicaties
of ze vergeten het kindje eten te geven. Vrouwen die
net moeder zijn geworden blijken nóg vaker zulke
angstdromen te hebben en dat die ook kunnen nawerken in de manier waarop zij met hun kind omgaan. Zwangeren en vrouwen die pas zijn bevallen
dromen evenveel over hun baby, maar bij de laatste
groep is de gedroomde baby veel vaker in gevaar.
Ook blijven die moeders na zo’n droom langer angstig en gaan dan in de loop van de dag vaak in de wieg
kijken. Natuurlijk speelt de verantwoordelijkheid
voor het nieuwe wezentje een rol in de angsten die
’s nachts gaan spoken, maar het heeft er ook mee te
maken dat moeders die net zijn bevallen lichter slapen en vaker uit hun slaap worden gehaald door de
baby. Vooral als dat laatste gebeurt tijdens de droomfase, kan dat nachtmerrieachtige gevolgen hebben.
Bovendien zijn de hormonale veranderingen die na
de bevalling optreden ook een oorzaak van onrustige
dromen. Moeders schrikken vaak van hun dromen en
zijn bang dat die ontstaan doordat ze eigenlijk nog
niet goed moederen. Daar ligt het dus niet aan, maar
aan lichamelijke oorzaken.
Werkende moeders
Uit wat je om je heen ziet krijg je de indruk dat als
moeder na verloop van tijd ten minste enkele uren
per dag haar aandacht op werk kan richten, dit de
moeder-kindrelatie ten goede komt. Als de baby haar
enige dagvulling blijft, is dat vaak niet gunstig, omdat
zij te veel ziet en zich dan ook onnodig zorgen maakt.
Als zij fulltime buitenshuis werkt, is dat evenmin gunstig, omdat dan het gevaar van overbelasting dreigt.
Daarnaast is er een groot verschil tussen afmattend
en licht werk en tussen geestdodend en stimule-
rend werk. Belangrijk is ook het onderscheid tussen
wat een moeder graag zou wíllen en wat haar feitelijke situatie is. Uit onderzoek bleek dat moeders die
eigenlijk liever willen blijven werken, maar uit plichtsbesef of door druk van de omgeving daarvan afzien,
minder van hun kind genieten, dan moeders die liever thuisblijven en dat ook doen, of dan moeders die
overeenkomstig hun eigen wens hun parttime baan
aanhouden.
Nu steeds meer moeders gaan werken is het belangrijk te weten of de tijd die daardoor wordt onttrokken
aan de zorg voor kinderen nadelige gevolgen heeft.
Een behoorlijke hoeveelheid tijd die moeders aan
hun kinderen besteden is gunstig voor zowel de sfeer
in huis als voor de ontwikkeling van kinderen. Het
gaat dan om dingen als: er is regelmaat, er wordt met
kinderen gepraat, moeder reageert op wat een kind
al spelend doet. Maar… die tijd is niet afhankelijk van
het al of niet buitenshuis werken. Het zijn moeders
die door hun eigen karakter en hun persoonlijke omstandigheden in staat zijn zich op een gevoelige manier met hun kinderen te bemoeien en een warme en
stimulerende omgeving te scheppen. Zij besteden het
meeste van hun beschikbare tijd aan hun kinderen.
Ongeacht of ze werken of niet. Werkende moeders,
die ‘moederlijk’ zijn ingesteld besteden soms zelfs
iets meer tijd aan hun kinderen dan niet-werkende.
Dat geldt ook voor grotere kinderen.
Negatieve gevolgen kunnen er wel zijn als moeder
onregelmatige werktijden heeft. Dat brengt stress
mee, die op kinderen kan doorwerken. Voor de kinderen werkt de onvoorspelbaarheid, die wisselende
diensten met zich meebrengt, negatief. Het is algemeen bekend dat kinderen voor hun emotionele
evenwicht en gevoel van veiligheid behoefte hebben
aan voorspelbaarheid, aan weten wat er komen gaat.
Negatieve effecten verminderen dan ook als een andere volwassene zorgt voor regelmaat, zoals in de
crèche.
e?
j
k
n
e
d
t
Wa
Noem eens wat mogelijke oorzaken waardoor de
moeder van Corlijn zo’n ongelukkige indruk maakt.
18 KINDEREN ALS BEROEP
3) MOEDER EN HAAR BABY 19
EEN VADER MOEDERT NIET
4)Z
es uur. Spitsuur bij het afhalen uit het kindercentrum. ‘Moet je
kijken’, zegt leidster Moniek, ‘er zijn meer vaders dan moeders.
Leuk hè. Zou mijn vader vroeger nooit gedaan hebben. Hij heeft me
geloof ik één keer uit school gehaald. Maar mijn moeder zegt dat haar
vader bij wijze van spreken niet eens wist waar haar school wás. Dat
regelde haar moeder allemaal.’
Wat is er zo anders
aan de moderne vader?
Moderne Nederlandse vaders hebben een groter aandeel in de babyverzorging dan hun grootvaders. Het
stereotiepe beeld van de vader die pas aardigheid in
zijn kinderen krijgt als hij met ze kan praten en voetballen is ouderwets. Vaders kunnen net zo goed voor
hun baby zorgen als moeders en ze spelen met evenveel toewijding met ze. Maar ze doen het wel anders
dan moeders. Vader is geen surrogaatmoeder, vader
vadert.
Vaders zijn net zo gevoelig als moeders voor de signalen van baby’s. In onderzoeken waarin lichamelijke
reacties bij de ouders gemeten worden als het kind
bijvoorbeeld huilt, zoals versnelling van hun hartslag
en verandering van hun bloeddruk, blijken er maar
kleine verschillen te zijn. Alleen in het onderscheiden
van sóórten huilen en hun betekenis – de schrilheid
van huilen is verschillend bij honger, pijn, kou, moeheid en verveling – halen moeders gemiddeld betere
resultaten.
Maar in de eerste maanden na de geboorte worden
wel andere verschillen zichtbaar. Na een halfjaar maken de meeste vaders in hun spel met de baby grotere
en grovere bewegingen, die ook minder voorspelbaar
zijn dan die van moeders. Al gaan ze met meisjesbaby’s wel iets voorzichtiger om dan met jongensbaby’s. De verschillende dingen die de meeste – maar
dus niet álle! – moeders achtereenvolgens doen,
lopen rustiger en vloeiender in elkaar over. De baby
krijgt tussendoor ruim de gelegenheid te reageren op
wat zij doet. De meeste moeders bouwen de intensiteit waarmee zij op een bepaald moment met hun
kind bezig zijn, langzaam op.
Lees over moeders manier van spelen in
3 Moeder en haar baby
20 KINDEREN ALS BEROEP
Vaders zijn meestal springeriger. Ze komen voortdurend snel achter elkaar met nieuwe initiatieven. De
baby krijgt veel minder tijd om te reageren, want
dan heeft vader alweer iets nieuws bedacht. De reacties van de baby zijn dan ook iets minder aandachtig. Maar de kinderen bewegen wel weer veel meer
als vader met hen speelt. Daarom is de combinatie
van moeder en vader zo goed. Bij het ritmisch omde-beurt-doen met moeder is er aandachtige rust. Bij
de stimulerende spelletjes van vader is er levendige
activiteit.
Is vader nodig?
Biologisch gezien zijn vaders eigenlijk alleen nodig
voor de bevruchting van de moeder. Daarbij draagt
hij wel de helft van zijn genen over aan de bevruchte
eicel, en dat heeft voor het kind natuurlijk grote gevolgen, ook al zou de vader daarna verdwijnen. In de
eeuwen dat de mens voortdurend in gevaar verkeerde, en de kinderen van honger konden omkomen,
was de blijvende aanwezigheid van een man en de
bescherming die hij kon geven noodzakelijk voor de
overleving. In welvarende moderne samenlevingen is
dat niet meer zo. Moeders kunnen zich nu alleen of
samen met andere vrouwen heel goed zelf redden en
hun kinderen in leven houden.
Bij volkeren waarin zich de samenlevingsvorm ontwikkelde van één man en één vrouw, bleef de vader
ook na de geboorte van kinderen voor zijn gezin zorgen. Dat is in Nederland nog steeds de standaard. Al
kennen we ook veel gezinnen met een alleenstaande
moeder en afwezige vader, en groeit het aantal gezinnen gevormd door homoseksuele echtparen met hun
kind of kinderen.
Lees over verschillende gezinsvormen in
39 Bij kinderen thuis
Vader is niet meer nodig voor het overleven, maar de
emotionele steun die de moeder tijdens zwangerschap, bevalling en het grootbrengen ondervindt
van haar man, wordt in de moderne tijd juist veel belangrijker gevonden dan in vroeger eeuwen. Vrouwen
die het zonder zulke steun moeten stellen, hebben
het vaak moeilijk. Belangrijk is dan de vervangende
steun van haar eigen ouders of van vriendinnen.
In sommige culturen, zoals de Creools-Surinaamse
en Antilliaanse komt het alleenstaand moederschap
vaker voor en wordt daar dan ook normaler gevonden.
De moeders in die culturen hebben minder het gevoel dat zij emotionele steun missen. Maar dat wil
niet zeggen dat zulke moeders, wanneer zij niet langer leven in hun oorspronkelijke cultuur, maar in
Nederland, het niet zwaarder hebben dan wanneer
zij door een man zouden worden bijgestaan.
Geïnteresseerd meeleven tijdens de zwangerschap
heeft een positief verband met het omgaan met de
baby. Meelevende vaders houden later hun baby vaker en langer in de armen en reageren sneller als hij
of zij huilt. Ook een keizersnede of een vroeggeboorte
heeft een dergelijk effect. Vader wordt dan misschien
min of meer gedwongen zich meer met de baby te
bemoeien, maar het wordt zo vanzelfsprekend dat
hij dat ook blijft doen als het niet meer strikt nodig
is. Bij gehandicapte baby’s blijkt het mee zorgen van
vader de belangrijkste factor te zijn om stress bij de
ouders te voorkomen. Bij volgende zwangerschappen is het vaak de vader die thuis een groter aandeel
neemt in de zorg voor de eerder geboren kinderen.
Dit wordt sterker naarmate het moment van de bevalling nadert.
Over de hele wereld brengen vaders gemiddeld minder uren met hun baby door dan moeders. Ook als
beide ouders aanwezig zijn, besteedt de gemiddelde
moeder veel meer tijd aan de baby dan de vader. Ook
uit tijdbestedingsonderzoek in Nederland blijkt hetzelfde: moeders besteden ruim drie keer zoveel tijd
aan de verzorging van en het spelen met hun kinderen dan vaders. En dit betreft dan kinderen van alle
leeftijden, dus niet alleen baby’s.
Praktische omstandigheden, zoals veeleisend werk,
kunnen een vader verhinderen zich veel met de baby
te bemoeien, ook al zou hij graag willen. Aan de andere kant staan ook weer niet alle moeders graag een
deel van de babyverzorging aan de vader af.
9-:' "*2"--)"!!%";''+"'1&)-$%'
T,$%/!.2:&$9"!%"0!#$66*%/"7*3%"#.-;,!%$$%/!6!/!%&!+!%<"1$$."7!"06*3)!%"+!"$$%2'$$%+!"#$+!."S"#--.$6"
!!%"!!.2'!")!!."S"%*!'"-%0!.-!.+"'!"6$'!%4"U!!6"#$+!.2").*3/!%"6$2'"#$%"@7,$%/!.2:&$922F19'-1!%AJ"1-!<"
1*22!6*3)<"&--8+9*3%<".;/9*3%"!%"7!682"1$$/7,!.!%4"T*3"7*3%"+!"!!.2'!"+.*!"1$$%+!%"#$%"+!"7,$%/!.2:&$9"
#$%"&;%"#.-;,"#$)!."+$%"%-.1$$6"#!.)-;+!%"!%"*%"+!"6$$'2'!"+.*!"1$$%+!%",-.+!%"7!"+*))!."!%"7,$$.+!.4"
Q$%2'$$%+!" #$+!.2" !.#$.!%" +!" !!.2'!" 7,$%/!.2:&$9" #$%" &;%" #.-;," +*),*362" $62" +!" *%6!*+*%/" #$%" !!%"
%*!;,!"6!#!%28$2!"!%"#!6!%",*66!%"+$'"--)"7*:&'0$$."1$)!%4"T!"#!.$%+!.!%"+$%"0*3#--.0!!6+"&;%";*'!.6*3)"
1!'"!!%"0$$.+<"!!%"2%-."-8"!!%"$%+!."1-+!6"#--."&;%"&$$.4
4) EEN VADER MOEDERT NIET 21
Vaders zijn goed
voor zelfvertrouwen
Vaders doen wildere spelletjes met hun baby dan
moeders. Ook bij het groter worden is de houding
van vaders tegenover hun kinderen anders dan die
van moeders. In het algemeen doen ze bijvoorbeeld
meer dan moeders een beroep op het zelf kunnen
van een kind. Moeders roepen vaker: ‘Niet doen, pas
op, dat is gevaarlijk!’ of ‘Nee, daar ben je nog te klein
voor, laat mij maar doen’. Vaders zeggen vaker: ‘Toe
maar, dat kun je best zelf.’ En ze geven vaker toe als
een kind iets nieuws wil doen, zoals voor het eerst alleen naar de bakker op de hoek. Moeders aarzelen
dan vaker, want vinden dat een beetje eng.
Maar op die manier spelen vaders een belangrijke rol
in het ontwikkelen van zelfvertrouwen. Door allerlei
dingen toe te staan of zelfs te stimuleren geeft hij zijn
kinderen immers het gevoel dat hij denkt dat ze dat
ook kúnnen. Zoontjes en dochtertjes gedragen zich
in zijn aanwezigheid spontaan ook ondernemender
dan wanneer alleen moeder in de buurt is. Van vader
leer je dúrven.
Het spreekt vanzelf dat dat alleen opgaat als vaders
goed in het oog houden wat hun kind ook werkelijk
aankan. Je moet het niet verwarren met verwaarlozing, waar vaders hun kinderen maar aan hun lot
overlaten en zich niet met hen bemoeien.
Lees over verwaarlozing in 40 Problemen thuis
en over zelfvertrouwen in 21 Geloof in eigen kunnen.
Overigens maken vaders wel een beetje verschil tussen hun zoontjes en dochtertjes.
Vaders willen
dat je nadenkt
Onderzoekers filmden 80 vierjarigen die een simpele hindernisbaan moesten nemen. Er waren vier
verschillende combinaties: moeders met zoontjes,
moeders met dochtertjes, vaders met zoontjes en
vaders met dochtertjes. Hoewel werd gezegd dat
het de onderzoekers te doen was om de motorische ontwikkeling van de kinderen te observeren,
letten zij uitsluitend op het gedrag van de ouders.
Hoe dicht in de buurt van hun kind zij bleven en hoe
goed ze in de gaten hielden wat het deed. Moeders
waren over het algemeen bezorgder in hun gedrag,
maar maakten daarbij geen verschil tussen zoontjes
en dochtertjes. Maar vaders wél. Die bleven dichter
bij hun dochtertje en volgden veel angstvalliger wat
zij deed dan als zij samen met hun zoontje waren.
Vaders zijn voor meisjes dus beschermender. En jongetjes krijgen van hen meer gelegenheid hun eigen
kunnen uit te proberen.
Lees over de invloed van ouders op sekseverschillen
verder in 41 Touwtjes of lintjes
Aan de andere kant zijn ze ook wel strenger voor jongetjes. Dat verschil is soms al bij eenjarigen te zien.
Maar vooral bij peuters en kleuters is dat duidelijk.
Maar die wat strakkere aanpak van jongetjes door
vader is misschien ook wel te verklaren doordat jongetjes nu eenmaal – ook al heel jong – ondernemender zijn en meer geneigd door te gaan met dingen te
doen die niet mogen.
Vader blijkt ook een belangrijke stimulans te kunnen zijn voor de verstandelijke ontwikkeling. Vaders
doen door hun specifieke manier van spelen een
groter appèl dan moeders op het snel reageren van
hun baby’s en jonge kinderen. Al spelend verzinnen
zij nieuwe dingen die een uitdaging voor de kinderen betekenen. Die invloed gaat door als de kinderen
naar school gaan. Ook hierin stellen vaders zich net
even anders op als het om een zoontje dan wanneer
het om een dochtertje gaat.
In het algemeen is het de vader die duidelijk maakt
wat hij vindt dat zijn zoon verstandelijk aan moet
kunnen en als hij naar school gaat moet kunnen presteren. Hoe warmer en meer ondersteunend hij is en
hoe beter hij de capaciteiten van de jongen inschat,
des te beter de zoon vervolgens ook aan de wensen
van zijn vader gaat voldoen.
Ook in allerlei activiteiten zet een vader zijn zoon in
het algemeen voor problemen die hij zelf moet zien
op te lossen. Als hij bij het leren schaatsen steeds
valt zal moeder eerder geneigd zijn hem overeind te
helpen, terwijl vader hem vaker zal aansporen zelf te
ontdekken wat je moet doen om weer op te krabbelen. Je kunt dus zeggen dat vaders ten opzichte van
jongetjes wat veeleisender zijn. En dat zie je al vanaf
de babytijd.
Natuurlijk zijn er ook vaders die op eenzelfde manier
met hun dochters omgaan – zeker als zij geen zoon
hebben. Maar het komt vaker voor dat hij de normen bij haar een beetje lager legt. Vaders zijn voor
dochtertjes wat guller met lofprijzingen. En ook wel
toegeeflijker. Ze krijgen minder op hun kop dan hun
broertjes. Bij activiteiten legt een vader er de nadruk
op dat het leuk moet zijn om te doen, en niet zozeer
dient om iets te bereiken of je verstand te scherpen.
Als hij bijvoorbeeld samen met z’n dochtertje een
kleuterpuzzel zit te maken is hij veel minder gericht
op het spel en op wat zij daarbij goed of fout doet en
veel meer op het sámen bezig zijn. Hij maakt grapjes,
plaagt haar een beetje als het fout gaat, helpt haar
voortdurend, maar zonder uitleg. Kortom: het is hem
erom te doen dat het gezellig blijft.
Een beetje kort door de bocht kun je zeggen dat
zoontjes vanaf het begin de stille boodschap meekrijgen ‘doe je best’ en dochtertjes ‘veel plezier’.
Toch ondergaan ook meisjes onwillekeurig een stimulans van hun vader als het gaat om hun verstandelijke ontwikkeling. Dat blijkt als hij afwezig is. Dan
doen zowel jongens als meisjes het minder goed op
school.
edoelt?
b
e
z
t
a
d
e
j
k
n
e
d
t
a
W
Een meisje van zeventien met twee jongere
zusjes zegt: ‘Ik ben gewoon m’n vaders oudste zoon’.
Wat zou ze daarmee willen zeggen?
En wat zou dat voor haar kunnen betekenen?
22 KINDEREN ALS BEROEP
4) EEN VADER MOEDERT NIET 23
DE ENE BABY IS
DE ANDERE NIET
5)A
ls je op een kraamafdeling in de wiegjes kijkt kun je soms verbaasd
zijn over de grote verschillen tussen baby’s. En op de babyafdeling
van een crèche is het al niet anders. Spichtige kleintjes en bolle dikkerdjes.
Rustige kijkertjes en driftige baasjes. En natuurlijk jongetjes en meisjes.
Door die verschillen vanaf de geboorte zijn er ook verschillen in het
effect dat ze hebben op hun ouders en andere verzorgers.
Sekseverschillen
vanaf het begin
Behalve het al of niet hebben van een piemel zijn er
vanaf het begin ook andere verschillen tussen jongetjes en meisjes. Jongetjesbaby’s zijn – gemiddeld
– zowel voor als na de geboorte kwetsbaarder en
wat vaker ziekig. Het beendergestel van pasgeboren
meisjes is net zo ver ontwikkeld als bij jongetjes pas
na vier of zes weken. Jongetjes zijn daarentegen beweeglijker dan meisjes. Ook in latere jaren blijft dit
verschil in grofmotorische beweeglijkheid bestaan.
Lees over de motorische ontwikkeling in
7 VC DEн tot H‫פ‬n en over sekseverschillen in
41 TJwKс M DNјs
Meisjes zoeken vanaf het begin meer oogcontact en
richten zich meer op stemmen dan jongens. Jongetjes
kijken meer rond naar wat is te zien. Meisjes zuigen
sneller en langer achter elkaar en gaan ook eerder
duimen. Deze sekseverschillen, die al in de eerste
acht weken zijn te constateren, móeten wel berusten
op aangeboren verschillen. Mensen die dit niet willen
geloven, wijzen vaak op onderzoek waarbij moeders
geobserveerd werden terwijl zij speelden met voor
hen onbekende baby’s van zes maanden. De baby’s
waren aangekleed, zodat de moeders het geslacht
niet konden zien.
Als de onderzoekers vertelden dat de baby met wie
zij speelden een jongetje was, reageerden zij gemiddeld enthousiaster op ‘zijn’ lichaamsbewegingen dan
wanneer hun verteld werd dat het een meisje was. Ze
vonden dat echt bij zo’n ‘jongetje’ horen, een ‘meisje’ probeerden ze daarentegen te sussen.
Zo zullen ouders met hun dochtertjes vanaf het begin
ook anders omgaan dan met hun zoontjes. Ouders
spelen op bestaande sekseverschillen in en beleven
hun baby als een ‘echte jongen’ of een ‘echt meisje’.
24 KINDEREN ALS BEROEP
Temperament
Aan het doen en laten van mensen kun je drie aspecten onderscheiden: wat ze doen, waarom ze het
doen en de manier waarop zij het doen. Twee kinderen kunnen samen even behendig aan het fietsen
zijn en ook precies dezelfde reden hebben om op dat
moment te fietsen. En toch zijn ze gemakkelijk te onderscheiden, omdat hun manier van fietsen totaal
verschillend is. In een gelijkmatig tempo of gejaagd,
om zich heen kijkend of in gedachten verzonken, al
dan niet snel reagerend op het verkeer enzovoort. Zij
hebben elk een eigen gedragsstijl. Dát is hun temperament. En die typerende manier van doen is al te
zien is bij heel jonge baby’s. Het wordt ook wel hun
aard genoemd, die is gebaseerd op kenmerken van
hun zenuwstelsel.
In het wat zit tussen baby’s nog niet veel verschil. Ze
kunnen nog zo weinig en dat weinige is bij allemaal
ongeveer hetzelfde.
Ook het waarom van hun gedrag is in grote lijnen
hetzelfde: slaap, honger en onbehagen. Maar in hun
manier van doen, dáárin kunnen ze verschillen.
In de praktijk worden bij normale baby’s wel eens
drie groepen kinderen onderscheiden.
Gemakkelijke kinderen zijn meestal opgewekt. Als ze
wakker worden liggen ze een tijdje rustig te kijken of
te spelen, ook al is het tijd voor de voeding. Als ze huilen omdat ze schrikken of vallen, zijn ze gemakkelijk
te troosten. Zij hebben vrij snel een regelmatig slaapwaakritme en je kunt ze bij wijze van spreken overal
neerleggen om te gaan slapen. Ze doen niet moeilijk
bij de overgang naar vaste voeding en eten zonder
veel protest nieuwe smaakjes. Ze passen zich gemakkelijk aan in nieuwe situaties en gaan vaak meteen
enthousiast in op een nieuw speeltje of spelletje. Ook
in de crèche voelen ze zich vrij snel op hun gemak.
Als ze wat ouder worden, zijn ze in het contact met
mensen spontaan.
Moeilijke kinderen zijn precies het tegenovergestelde. Belangrijkste kenmerk is wel hun onvoorspelbaarheid en onregelmatigheid. Als je ze te slapen
legt weet je nooit of ze wel zullen gaan slapen en voor
hoe lang. Soms zijn ze na een kwartier wakker, soms
na een uur of drie uur. Ook in de hoeveelheid die ze
drinken zijn ze wisselvallig. Soms drinken ze de fles
niet half leeg, soms gulzig tot de laatste slok. Van ieder nieuw gezicht schrikken ze, zijn kieskeurig met
eten en in een vreemd bedje kunnen ze niet in slaap
komen. Eigenlijk raken ze bij alles wat afwijkt van de
routine van slag. Ze wisselen snel van stemming en
huilen veel.
En als ze door wat dan ook uit hun doen zijn, trekken
ze maar heel langzaam bij.
Een speciale groep moeilijke kinderen wordt gevormd door degenen die er slecht tegen kunnen als
ze niet hun eigen gang kunnen gaan. Iets in hun
zenuwstelsel maakt dat ‘tegenwerking’ van buitenaf
slecht wordt verdragen. Dan raakt dat stelsel als het
ware ontregeld. Ze stribbelen bijvoorbeeld heftig
tegen als ze worden verschoond of aangekleed. Ze
worden dan te veel in hun eigen bewegingsvrijheid
belemmerd. Ook bij het groter worden zijn zulke
kinderen ongezeggelijker, eenvoudigweg omdat ze
hun gedrag niet kunnen afstemmen op wat anderen
van hen willen.
Kinderen die langzaam op gang komen (’slow to
warm up child’). Ze zijn afwachtend, kruipen bij nieuwe dingen in hun schulp. Ze protesteren niet heftig
zoals moeilijke baby’s, maar blijven wat passief en
trekken langzaam bij. Als ze bijvoorbeeld iets nieuws
te eten krijgen spugen ze dat niet uit zoals moeilijke
baby’s, maar houden hun mondje open en laten het
eruit siepelen. Kortom: ze hebben tijd nodig om te
wennen. Als ze die krijgen worden ze wel meegaand.
Zij zijn nooit uitbundig of helemaal van hun stuk, altijd wat gematigd in hun reacties. Ze kijken in nieuwe
situaties altijd eerst de kat uit de boom en als ze een
beetje gewend zijn gaan ze meedoen of meewerken.
LPs Qр STUby’s X 6 Zn [\D]e st_t
!" !"#$%&!% #$%!!" '%()!%
&!'%(!!)'%*"%+!'%##,%)-.*",!"/!%0!.)1+*2%3*4%/!%,!3##.'!%*)%/!%)!5)!%06"%+!'%5*"/7%&#!8!2%/!%(!!)'!%#9/!.)%
:#%66./*,%:*4"%#(%'!%:!,,!"%/6'%+!'%+9"%"*!')%9*'(665'%#$%+!'%!!"%4#",!"%#$%(!*)4!%*)%;%<62)%+!'%(66.%,!:#"/%
*)=%;%+!33!"%:*4%/*!-%*"%+9"%+6.'%0665%8!2%!!"%0##.5!9.7%>"%?@% 9.#-!)!%26"/!"%*)%#"/!.:#!5%,!/66"%#"/!.%
#9/!.)%(!'%'8!!%5*"/!.!"7%&9"%8!./%,!0.66,/%#$%:!%"#,%,.66,%!!"%/!./!%5*"/%8*2/!"%!"%/66."6%8!./%
06)',!)'!2/%#$%:!%/6'%5*"/%##5%/66/8!.5!2*45%5.!,!"7%A9/!.)%(!'%'8!!%:##"'4!)%#$%'8!!%/#1+'!.'4!)%,60!"%
065!.%66"%/6'%:!%"#,%,.66,%!!"%/!./!%5*"/%8*2/!"%/6"%#9/!.)%(!'%62%!!"%:##"'4!%!"%/#1+'!.'4!7%B*4%5.C,!"%
3#0!"/*!"%##5%065!.%!!"%/!./!%5*"/%/6"%#9/!.)%/*!%62%!!"%4#",!"%!"%(!*)4!%+6//!"7
&!'%56"%+66)'%"*!'%6"/!.)%/6"%/6'%/!%.!26'*!%'9))!"%#9/!.)%!"%5*"/%##5%!!"%3!!'4!%'!%(65!"%+!!$'%(!'%+!'%
$!*'%#$%/!%)!5)!8!")%06"%/!%#9/!.)%62%#$%"*!'%*"%0!.0922*",%*)%,!,66"7%
%%
5) DE ENE BABY IS DE ANDERE NIET 25
Behoefte aan regelmaat
Het is voor een al of niet harmonische uitgroei van
kinderen belangrijk dat ouders en verzorgsters een
omgeving bieden die past bij het temperament van
het kind. Hoe goed passen kind en omgeving bij elkaar? Als de omgeving geen rekening houdt met het
kinderlijk temperament is er kans op psychische problemen. Bijvoorbeeld een kind dat maar heel moeilijk went aan nieuwe mensen, situaties en dingen,
heeft het moeilijk als ouders hem of haar vanaf de
babytijd overal mee naartoe nemen. Zo’n kind wordt
dan steeds verrast door vreemde omgevingen en
is voortdurend uit z’n doen. De kans op een onrustige gedragsstijl wordt dan groter. Het motto ‘daar
moeten ze maar aan wennen’, blijkt niet op te gaan.
Daarentegen kan een moeilijke baby zich best tot een
gemakkelijk schoolkind ontwikkelen als de omgeving een rustgevende invloed heeft, zonder al te veel
nieuwe en vaak onverwachte prikkels. Regelmaat is
een sleutelwoord. Kinderen weten dan steeds wat
er komen gaat. Hun leventje wordt voorspelbaar. Ze
kunnen zich als het ware steeds een beetje voorbereiden. Maar als het huis te klein is, vader overdag moet
slapen wegens nachtdienst, moeder overbelast is, lichamelijk zwak of depressief, kunnen zij nauwelijks
een passend, rustig milieu scheppen voor hun moeilijke baby. De kans dat zo’n kind zich ontwikkelt tot
een eveneens moeilijk schoolkind is dan groter. De
regelmaat en routine in een kindercentrum kunnen
dan heilzaam zijn.
Hetzelfde geldt voor de kat-uit-de-boom-kijkertjes.
Zo’n baby moet zich niet overvallen voelen. Maar je
moet ook niet meteen opgeven als iets niet in goede
aarde valt, zoals bij voeding. Met een beetje geduld
lukt het wel. Misschien de eerste keer maar één hapje
en het daarbij laten. Een volgende keer vooral hetzelfde smaakje, niet wéér iets nieuws. En met zo’n
zacht lijntje raken ze gewend en worden ze meegaand. Maar als je ongeduldig bent of hen gejaagd
wilt dwingen, sluiten ze zich af.
Mijn baby is mooi
Over het uiterlijk van baby’s doen over het algemeen
twee stereotypen de ronde: vrouwen vinden alle
baby’s schattig, mannen vinden het allemaal lelijke
mormeltjes. Maar in allerlei onderzoek dat is gedaan
blijkt er grote overeenstemming te bestaan in wat
mannen en vrouwen aantrekkelijke baby’s vinden en
wat niet. Dat wil zeggen, binnen de eigen etnische
groepering. Zwart, blank, Aziatisch. Voor blanken is
het bijvoorbeeld moeilijker om verschil in aantrekkelijkheid te zien van Chinese baby’s dan voor Chinezen
zelf.
Een belangrijk gevolg van dit oordeel over het uiterlijk is dat de meeste volwassenen denken dat een
mooie baby ook een gemakkelijker baby zal zijn. Ze
reageren vervolgens ook positiever op aantrekkelijk
uitziende baby’s. Dat leidt als je niet oppast tot een
positieve of negatieve spiraal. Van een ‘mooie’ baby
kunnen mensen soms meer hebben dan van een onaantrekkelijke. Als de eerste huilt wordt dat dan gemakkelijk afgedaan als ‘huilen hoort er nu eenmaal
bij’ en het kind wordt opgepakt om het te troosten.
Maar bij de tweede is er de kans op een geïrriteerde
reactie: ‘Hè, ’t is weer zover’.
`t uaрD] bPc dk ej fghijрн Pn
belmn]e ol. LPs p_Qр X 36 KXдtorгn
н 37 Stoxe l_зn
Alleen voor moeders met hun eigen baby gaat dit
niet op. Vrijwel alle ouders en vooral moeders vinden
hun baby namelijk mooier dan andere baby’s! Logischerwijs gesproken kan dat natuurlijk niet. Niet alle
baby’s kunnen mooier zijn dan alle andere! Maar het
is mooi van moeder natuur dat moeders niet objectief zijn. Het is zelfs een wat ongunstig teken als een
moeder kritisch naar haar baby kijkt, het liever anders zou willen hebben dan het is.
Jongetjes worden
overigens schaars
Mijn baby ruikt niet vies
Nog zo’n mooi voorbeeld van moederlijke voorkeur
bleek uit een onderzoek onder moeders van een kind
tussen zes maanden en twee jaar. Zij deden mee aan
een ruiktest van poepluiers. Steeds moesten ze er
twee vergelijken, één van hun eigen en één van een
vreemd kind. Het gebeurde op drie verschillende
manieren. In de eerste test wisten ze welke luier van
hun eigen kind was en ze vonden die veel minder vies
ruiken dan die van het vreemde kind. In de tweede
wisten ze niet welke luier van welk kind was. Toch
wezen ze ook toen de ‘eigen’ luier aan als niet vies.
In de derde test werd hen gezegd dat de ‘vreemde’
luier van hun eigen kind was. Eigenlijk roken ze die
derde keer dus min of meer aan twee dezelfde luiers:
één waarvan ze dachten dat die eigen was en één die
werkelijk eigen was. En toen zeiden ze geen verschil
te ruiken!
Volgens de onderzoekers ligt een evolutionaire verklaring voor de hand. Walging en afkeer van vieze
lucht is in de loop van de evolutie ontwikkeld, waarin
we zoveel mogelijk vermijden wat rot en ziekmakend
zou kunnen zijn, zoals poep. Maar baby’s zouden
minder in leven gebleven zijn als moeders zich ook
zouden hebben afgekeerd van de poep van hun kind.
En zo heeft die voorkeur zich ontwikkeld. Sommige
moeders vinden het zelfs wel lekker ruiken!
Sinds het aantal geboorten in allerlei delen van de
wereld wordt bijgehouden – en men begon daar al
mee in de 17e eeuw – werden altijd iets meer jongetjes dan meisjes geboren: 105 tegen 100. Dat is een
soort zelfregulerend systeem van de natuur. Jongetjes zijn bij de geboorte iets zwakker dan meisjes en
er sterven er meer. Sinds de jaren zeventig van de
vorige eeuw wordt dit verschil in geïndustrialiseerde
landen echter kleiner. Ook in Nederland. Met hetzelfde sterftepercentage moet dit op de lange duur
leiden tot een tekort aan jongens. Daarom zoekt men
naar mogelijke oorzaken.
We beginnen in de baarmoeder allemaal als meisje.
Pas ergens tussen de zesde en negende week begint
de aanmaak van mannelijke geslachtshormonen en
ontwikkelt de vrucht zich verder als jongetje. Die aanmaak gebeurt onder invloed van het y-chromosoom
dat van de vader afkomstig is. Als dat y-chromosoom
door welke oorzaak dan ook zijn werk niet kan doen,
blijft de vrucht een meisje.
Er is nog een mogelijke oorzaak voor het schaarser
worden van jongetjes. Er komen ook steeds meer
aanwijzingen dat wat een vrouw aan voedsel naar
binnen krijgt vóór zij zwanger wordt, een rol speelt bij
het bepalen van het geslacht. Voedsel met een hoge
energiewaarde – met name glucose – bevordert het
krijgen van een jongetje. Moderne vrouwen volgen
een caloriearm dieet en vooral het ontbijt wordt vaak
verwaarloosd. Dit zou volgens onderzoekers mede
oorzaak kunnen zijn van de daling in het aantal jongetjes dat wordt geboren. Vrouwen die tussen hun
eerste en tweede zwangerschap zwaarder worden
krijgen vaker een zoontje dan vrouwen die in die tussentijd zijn gaan lijnen.
akken?
p
n
a
a
n
e
n
n
u
k
t
e
h
Hoe zou je
Tweejarige Stanley wordt bij de aanmelding voor de
Kinderopvang omschreven als ‘heeft een moeilijk
temperament’. Wat zou je kunnen verzinnen om hem te
helpen zichtoch op z’n gemak te gaan voelen?
26 KINDEREN ALS BEROEP
PRAKTISCHE KINDERPSYCHOLOGIE | 1) IEDER MENSENKIND
5) DE ENE
WORDT
BABYTEISVROEG
DE ANDERE
GEBOREN
NIET 27
27
EEN MOEILIJKE START
6)D
e moeder van Livia komt haar dochtertje brengen met de nieuwe
baby in een draagdoek. ‘Wat een snoepie’, zegt de leidster van
Livia. De moeder zucht: ‘Je mag hem wel even hebben. Dan ben ik hem
tenminste even kwijt. Nou ja, grapje. Maar ik word er wel een beetje
gek van. Hij huilt zo véél, dat wil je niet weten. Ik zit de halve dag met
hem in de schommelstoel om hem te kalmeren.’
Wat maakt het
soms moeilijk?
De meeste aanstaande ouders verheugen zich op de
komende baby. En als het kind is geboren geven ze
‘met grote blijdschap kennis’. Maar soms komt er een
domper op de vreugde. De baby is niet het schattige
hummeltje van de reclamefoto’s, maar is moeilijk,
huilt veel, wil niet drinken. Ouders kunnen wanhopig
worden als ze hun kind maar niet tot bedaren kunnen brengen. Als het huilen ’s nachts doorgaat gaan
ze lijden aan slaaptekort met alle gevolgen daarvan.
Soms komt de teleurstelling al eerder: de baby moet
meteen na de geboorte de couveuse in. Ouders maken zich dan zorgen of het allemaal wel goed zal gaan.
Dit zijn heel duidelijke oorzaken. Maar een moeilijke
start kan ook ontstaan door veel vagere oorzaken.
Ouders zijn er niet altijd op voorbereid dat de komst
van een kind, zeker een eerste kind, hun leven in alle
opzichten verandert. Een kind komt er niet gewoon
bij, het gooit alles waar je aan was gewend – je dagindeling, weekplanning, vaste afspraken – een beetje
door de war. En soms een beetje te veel.
28 KINDEREN ALS BEROEP
Soms valt het tegen
Door de uitvinding van de pil is het mogelijk geworden bewust te kiezen voor kinderen. Het is positief
dat het aantal ongewenste kinderen hierdoor is afgenomen. Maar negatief zou kunnen zijn dat door die
eigen keuze de verantwoordelijkheid ook zwaarder
drukt als er problemen met de baby zijn: het kind dat
je zo doelbewust op de wereld hebt gezet, is niet gelukkig en moet alleen maar huilen.
Er kan ook sprake zijn van teleurstelling als het kind
dat je jezelf op de hals hebt gehaald, tegenvalt. Het
is niet die rozige, lachende baby die je je had voorgesteld. Hij huilt veel, houdt je uit je slaap, wil niet drinken en is schrikachtig bij iedere liefkozende aanraking. In de psychologie is het een bekend feit dat een
innerlijk conflict tussen een eigen wens en eigen spijt
veel moeilijker is te verwerken dan een conflict waarbij je iets buiten jezelf de schuld kunt geven. Maar de
baby is op één of andere manier ‘je eigen schuld’.
Sommige kinderen zijn kunstmatig verwekt. Je zou
kunnen denken dat daardoor de ouder-kindrelatie
wordt belast. Als je iets zó graag wilt, dat je er onnatuurlijke moeite voor moet doen, kan het wel eens extra tegenvallen. Maar tot nu toe is daar in onderzoek
over het algemeen weinig van teruggevonden. In de
meeste onderzoeken komt zelfs een iets positiever
beeld naar voren dan bij langs natuurlijke weg verwekte kinderen. Moeders zelf noemen daarvoor twee
mogelijke oorzaken. Zij hebben door het lange wachten op een zwangerschap ruimschoots de tijd gehad
na te denken over de gevolgen die het moederschap
zou hebben voor hun leven. Ook voor hun ambities
op ander terrein. En tegelijkertijd ervaren zij na het
jarenlang kinderloos blijven eens te meer de waarde
van het moederschap als het kind er is, ook als het
een moeilijke baby is.
De leefomgeving
Moeder, vader en kind leven niet op een eiland. Welke
omgevingsfactoren spelen een rol bij het ouderschap? Er zijn algemeen maatschappelijke factoren:
hebben ouders geldzorgen? Wonen zij in een prettig huis? Is daar voldoende ruimte of zitten ze elkaar
voortdurend in de weg? Is het gehorig, zodat de buren
last hebben van babygehuil? De invloed van huisvesting op de manier waarop ouders met hun kinderen
omgaan moet je niet onderschatten. En is dat huis
een flat waarin moeder zich geïsoleerd voelt tussen
allemaal vreemden of is zij dicht bij haar vertrouwde
familie blijven wonen in een bekend buurtje?
Maar er zijn ook persoonlijke omgevingsfactoren:
heeft moeder veel contact met familie en vrienden
die ook kleine kinderen hebben, zodat ze altijd raad
kan vragen? Of kent ze weinig andere mensen met
kinderen? Heeft moeder een man bij wie ze steun
vindt of staat ze, getrouwd of niet, alléén voor de zorg
voor de baby? Is vader vanwege zijn carrière nauwelijks thuis? Hoe is de relatie tussen vader en moeder?
Is moeder daarin teleurgesteld en daardoor depri?
Voelt zij zich als vrouw onderdrukt? Mist ze haar werk
en de gezelligheid met haar collega’s? Dit alles kan
een negatieve invloed hebben op haar beleving van
het moederschap in de eerste weken of maanden.
Baby’s huilen
niet zomaar
Voor ouders zijn het moeilijke momenten als hun
baby huilt. Pijn, honger, zomaar onbehagen? Je weet
het niet en dat maakt onzeker. Het is de enige mogelijkheid die een baby heeft om duidelijk te maken
dat iets dwarszit. Maar wat? En hoe kun je het beste
reageren? De neiging van moeders is de baby op te
pakken en proberen te troosten. Het is een natuurlijke reactie. In de dierenwereld is een klagend piepend
jong een gevaar: het brengt roofdieren op het spoor.
Daarom zal een dierenmoeder meteen te hulp schieten. Datzelfde instinctieve mechanisme zit ook nog in
mensenmoeders. En het werkt. Als moeders altijd en
snel reageren, zo bleek uit onderzoek, neemt het huilen op den duur af. Huilen is namelijk een manier om
te communiceren, het is eigenlijk de enige taal die
een zuigeling kan spreken om een behoefte te uiten.
Behoefte aan eten, gezelschap, warmte of wat dan
ook. Als die behoefte steeds wordt bevredigd zal een
kind de andere communicatiemogelijkheden waarover het gaandeweg de beschikking krijgt gaan gebruiken – roepen, kraaien, naar iemand toe kruipen.
Ze hoeven dan steeds minder dat primitieve huilen te
gebruiken.
Ouders hoeven niet bang te zijn om hun baby de eerste maanden op die manier te verwennen. Een baby
gaat niet steeds meer huilen omdat het zo’n fijn effect heeft.
Maar de ene baby huilt wel wat meer dan de andere.
Jongetjes zijn wat sneller uit hun doen dan meisjes.
*++,"' 363D=)%-.(/%#
E!% +9*20#.(% /*!% #",!0!!.% !!"% +62$% 99.% "6% /!% ,!3##.'!% *)% '!% +#.!"% *)% +!!2% .*'(*)1+7% !"% 9*'6/!(!"/%
+9*25.!!'4!F%5#.'!%)'*2'!F%!!"%5#.'%*"6/!(*",)'##"'4!%/6'%*!')%+#,!.%*)%/6"%+!'%+9*25.!!'4!F%5#.'!%)'*2'!F%+!'%
0#2,!"/!%+9*25.!!'4!F%!":#0##.'7%&!'%*)%/!%36)*)0#.(%/*!%!!"%5*"/%*"%66"2!,%(!!5.*4,'%!"%/*!%+!'%266'%+#.!"%
3*4%+#",!.7%
G"/!.!%(6"*!.!"%06"%+9*2!"%#"')'66"%/66."67%H66.%:!%:*4"%0##.%!!"%"*!'I,!#!$!"/%##.%26",%"*!'%62'*4/%'!%
#"/!.)1+!*/!"7% !"%9*':#"/!.*",%*)%+!'%+9*2!"%3*4%-*4"7%E6'%3!,*"'%-2#')!2*",%:#"/!.%*"2!*/!"/%,!46((!.J%
CC"%26",!%*"6/!(F%,!0#2,/%/##.%CC"%26",!%9*'6/!(!"/!%+9*25.!!'7%K#()%32*4$'%+!'%3*4%CC"%:#="%-*4"5.!!'F%
)#()% +!.+62!"% /!% *"6/!(% !"% /!% +9*25.!!'% :*1+% /66."6% *"% !!"% #".!,!2(6'*,% '!(-#7% >"% #"/!.:#!5% 8!./%
06)',!)'!2/%/6'%3*4%/*'%)##.'%+9*2!"%(#!/!.)%(!'!!"%,!626.(!!./%"66.%/!%363D%'#!,66"7%&*4%*)%0##.%+!'%!!.)'%
'!%+#.!"%3*4%/!%+*!2-.*57%L6'!.%3*4%5.6(-4!)7
&9*2!"%06"%"6.*,+!*/%3!)'66'%##57%&!'%2*45'%#-%/6'%3*4%+#",!.F%(66.%*)%+6./!.F%+66)'%"*4/*,!.7%&!'%,66'%0665%
#(%5#97%M*!'%#(%!!"%"6''!%29*!.7%E*!%56"%363D=)%"*5)%)1+!2!"F%86"'%/*!%*)%86.(7%H66.%5#9/!%0#!'4!)%0*"/!"%
:!%8!2%+!!2%65!2*,7
N63D=)%+9*2!"%)#()%##5%#(/6'%:!%(#!%:*4"7%B!%32*40!"%/6"%+9*2!"%62)%:!%*"%/!%8*!,%8#./!"%,!2!,/7%G2)#$%:!%
!!"%)-6""*",%(#!'!"%58*4'.65!"%0##./6'%:!%59""!"%)26-!"7%O!"(!.5!"/%*)%/6'%+!'%(66.%5#.'%/99.'%!"%
-2#')!2*",%#-+#9/'%62)%:!%*"%)266-%,!0622!"%:*4"7%
G2)%:!%0.*4%:61+'%!"%266,%06"%'##"%+9*2!"%*"%!!"%)##.'%,!46((!.%(!'%6$%!"%'#!%!!"%9*'+662F%*)%/6'%(!!)'62%
#(%66"/61+'%'!%'.!55!"%62)%:!%:*1+%0!.0!2!"7
6) EEN MOEILIJKE START 29
Huilbaby’s
Couveusebaby’s
Ongeveer 1,5 procent van alle in Nederland geboren
kinderen krijgt intensive care in een couveuse, waarin zij onder andere zuurstof krijgen toegediend. Bij
de helft van hen gaat het om kinderen die te vroeg
worden geboren (prematuur) of die op tijd worden
geboren, maar dan veel te licht zijn voor hun leeftijd
(dysmatuur).
Een deel van de vroeg geboren baby’s zijn zogeheten
‘zevenmaandskindjes’, die na 32 weken zwangerschap op de wereld komen. Zij gedijen over het algemeen goed in de couveuse, doordat hun longblaasjes
voldoende gerijpt zijn. Een eventuele ontwikkelingsachterstand lopen ze in de eerste paar jaar geleidelijk
in. Wat niet wegneemt dat de zorg voor zulke kinderen als ze eenmaal thuis zijn, soms de eerste tijd
een aanslag betekent op het reilen en zeilen van het
gezin. Het voeden verloopt bijvoorbeeld nogal eens
moeizaam.
Door de toegenomen medische techniek worden nu
echter ook kindjes die véél vroeger worden geboren
in leven gehouden. Als een kind met 24 weken wordt
geboren is het meestal niet levensvatbaar. Ook na 25
of 26 weken zijn de risico’s nog groot, ook al worden
ze in een couveuse gelegd. Bij zulke kinderen zijn de
longen onvoldoende ontwikkeld en ze zijn afhankelijk van kunstmatige ademhaling. Als ze al in leven
blijven geeft dat een risico voor lichamelijke handicaps en leerproblemen, die groter zijn, naarmate de
geboorte eerder plaatsvindt.
Te lichte baby’s zien er bij hun geboorte vaak wat
ouwelijk uit en zitten ruim in hun velletje. Hun bewegingen zijn wat schokkerig en ze hebben moeite
met zuigen. Hoe sneller ze in gewicht bijkomen des
te sneller deze verschijnselen verdwijnen en hoe minder verschillen er zijn met baby’s met een normaal
geboortegewicht.
30 KINDEREN ALS BEROEP
De meerderheid van de te vroeg en/of te licht geboren
kinderen ontwikkelt zich – maar dus erg afhankelijk
van de volbrachte draagtijd of het gewicht – gelukkig
lichamelijk en verstandelijk goed.
Dat neemt niet weg dat ouders vaak toch wat anders
omgaan met couveusekinderen dan met hun op tijd
en op gewicht geboren kinderen. Ze zijn wat voorzichtiger, onzekerder en maken zich er wat meer zorgen over of hun baby zich wel goed ontwikkelt.
Als je een kind in de groep krijgt dat in de couveuse
heeft gelegen, maar dat zich daarna goed heeft ontwikkeld, heb je toch vaak te maken met ouders die
wat extra bezorgd zijn.
Het loutere feit dat de baby de eerste tijd van de ouders gescheiden is geweest, blijkt niet bepalend voor
de kwaliteit van de band die groeit tussen hen en
hun kind. Te meer daar ouders veel meer dan vroeger contact kunnen hebben met hun couveusebaby.
De techniek van de couveusezorg is geperfectioneerd. Maar ook de manier waarop met de kinderen
wordt omgegaan is sterk veranderd.
Belangrijk blijkt massage te zijn. Uit een overzicht
van twintig jaar onderzoek in Amerika, Azië en Europa blijkt dat gemasseerde baby’s meer aankomen en
gemiddeld tussen de drie en zes dagen eerder naar
huis mogen. Niet alleen voor de couveusebaby, ook
voor de moeder is massage heel goed. Moeders die
leerden hun baby te masseren voor hij of zij mee naar
huis mocht, waren na de massagesessies opgewekter dan ervoor. De onderzoekers denken doordat ze
hadden gezien hoe hun kind van de massage genoot.
Ze waren ook minder onzeker over de babyverzorging
dan ervoor. Doordat een moeder merkte dat haar
kind letterlijk onder haar handen ontspande, verminderde waarschijnlijk haar gevoel van hulpeloze
onhandigheid.
Er zijn ook baby’s die buitensporig veel huilen. De
schattingen liggen tussen vijf en tien procent. Zij
huilen meer dan drie uur per dag voor meer dan drie
dagen per week en voor meer dan drie weken achter elkaar. Met een piek als zij rond zes weken zijn.
Te vroeg geboren en te lichte kinderen zijn iets vaker
huilbaby’s dan voldragen kinderen. Men denkt dat
het kinderen zijn die door een overgevoelig zenuwstelsel snel in een alarmtoestand raken door prikkels,
zowel die van buiten als die vanuit hun eigen lijfje.
Het wordt hen allemaal snel te veel.
Wat het voor ouders zo moeilijk maakt is niet het
huilen als zodanig, maar het feit dat de baby niet te
troosten is. De natuurlijke neiging van oppakken,
wiegen, sussen, voeden, maakt niets uit. Dat geeft
een machteloos gevoel en sommige ouders komen
in hun wanhoop tot kindermishandeling. Zoals het te
heftig heen en weer schudden van de baby of met een
doek het mondje dichthouden.
Uitstel van het
moederschap
Een toenemend aantal vrouwen stelt het krijgen van
kinderen uit tot na hun 35ste. Nu is het zo dat ook
vroeger vrouwen van die leeftijd nog wel zwanger
werden, alleen ging het dan om het zoveelste kind,
nu om het eerste.
Uit wat op grond van onderzoek bekend is, blijken
er aan dat late moederschap geen negatieve psychische gevolgen vast te zitten. Noch voor moeder noch
voor kind. Voorheen werd wel als bezwaar genoemd
dat deze moeders zichzelf in een isolement plaatsten:
hun leeftijdgenoten waren al uit de kleine kinderen en
zij konden bij hen niet de gebruikelijke steun vinden
van moeders onder elkaar. Nu het late moederschap
veel meer voorkomt valt dit bezwaar weg. Anderzijds
zijn deze moeders door hun levenservaring en financiële positie ook weer niet béter voor het ouderschap
toegerust. Vergeleken met ‘op tijd moeders’ doen ze
het niet extra goed.
In 1 I{р |}нij ~t т oeg гƒ„n st…t
pt st†s ‡ˆнs д z‰mрfŠp ‹Œ д dt…k
 Žn STUby’s
Het is waarschijnlijk zo dat wat ouders doen om hun
baby te troosten zelfs averechts werkt. Het even oppakken, toch maar weer neerleggen, even wiegen,
even laten drinken, toch maar weer terug in bedje
enzovoort, verhoogt de onrust voor het kind. Het
belangrijkste advies is dan ook een zo groot mogelijke regelmaat in de verzorging en in tegenstelling
tot bij niet zo veel huilende baby’s niet meteen op
het huilen te reageren, maar hen letterlijk maar even
met rust laten. Of, als je ze oppakt, ze heel rustig bij
je te houden, ook al stopt het huilen niet. Dus niet
dan maar weer even iets anders bedenken om het
huilen te doen ophouden. Ook blijkt inbakeren zulke
kinderen, jonger dan acht weken rustiger te maken.
Doordat ze in hun bewegingen worden belemmerd
krijgen ze minder prikkels vanuit hun lijfje. Hetzelfde
effect kun je soms ook wel bereiken door zulke kindjes heel stijf in te stoppen.
elpen?
h
,
e
j
k
n
e
d
,
t
a
d
u
o
Z
Stel dat de pedagogisch medewerkster van de crèche
tegen de moeder van Livia zou zeggen: ‘ Breng hem
maar af en toe een paar uurtjes hier, zodat je wat rust
krijgt.’ Zou dat helpen? En zouden daar ook
nadelen aan zitten?
6) EEN MOEILIJKE START 31
VAN LIGGEN TOT LOPEN
7)A
yla komt haar tweeling brengen. Ze is zeven maanden zwanger
en ziet er moe uit. ‘Hé, gaat het wel goed met jou?’, vraagt de
pedagogisch werker. ‘Jawel’, zegt Ayla, ‘maar ik slaap de laatste tijd
zo slecht, de baby is zo wild. ’t Is dat ik weet dat het een meisje is,
anders zou je zeggen dat ze de hele nacht aan het voetballen is. Nou ja,
misschien wordt het ook wel een voetbalstertje.’
Waar komt dit door?
Als een kind wordt geboren heeft het al een heel leven
achter de rug. Net als de zintuiglijke ontwikkeling begint de motorische ontwikkeling al voor de geboorte.
Ook in de baarmoeder beweegt een ongeboren kind,
en zelfs niet in het wilde weg. Er zijn opeenvolgende,
systematische bewegingspatronen. Ongeveer zes weken na de bevruchting beweegt het embryo heen en
weer, op en neer. Het gaat vloeiend en lijkt een beetje
wormachtig. Maar met zo ongeveer 21 weken kunnen
bijvoorbeeld handjes, hoofd en voetjes afzonderlijk
bewegen. Als aanstaande moeder krijg je dan stompjes en schopjes. Naarmate het kind groter wordt,
worden die krachtiger. Ze zijn een heerlijk teken dat
het kind lééft! Maar tegen het einde van de zwangerschap zorgen ze ook voor behoorlijk wat ongemak.
De motorische ontwikkeling tot steeds betere lichaamsbeheersing die een kind in de eerste twee
jaar ná de geboorte doormaakt, is natuurlijk nog veel
spectaculairder.
Bewegen begint
met reflexen
De eerste bewegingen die een baby na de geboorte
kan maken zijn zogenaamde reflexbewegingen. Dat
zijn bewegingen die je niet doelbewust maakt, maar
die vanzelf gebeuren bij bepaalde prikkels. Als iemand je onder je knieschijf een stevig tikje geeft,
geef je vanzelf een schopje: de kniereflex. En als er
iets op ons oog afkomt, een lichtflits of een zuchtje
wind, knijpen we dat dicht. De oogreflex die niet is
tegen te houden.
De belangrijkste reflex bij een pasgeboren baby is de
zuigreflex. Zodra iets tussen de lipjes wordt geduwd
gaat de baby krachtig zuigen. Zuigelingen hoeven
niet te leren drinken, zodra de tepel of de speen hun
mondje raakt, gaan ze vanzelf de melk opzuigen.
32 KINDEREN ALS BEROEP
Al zijn sommige baby’s er niet zo handig in ze goed
te pakken te krijgen en dan gaan ze meer sabbelen
dan zuigen.
Er zijn ook een paar reflexen bij baby’s te zien die in
de loop van de eerste weken wegtrekken. De leuksten
zijn de grijpreflexen. Als je je vinger zachtjes tegen de
binnenkant van een babyhandje legt sluiten de vingertjes zich onmiddellijk om je vinger heen. Hetzelfde
gebeurt als je de voetzool aanraakt: de teentjes krommen zich. Er zit in zo’n babygreep enorm veel kracht.
Het is moeilijk je vinger weer uit het babyhandje los
te krijgen en het is voor zuigelingen een klein kunstje
met hun teentjes een potlood vast te houden.
Dan zijn er nog drie die je in zekere zin voorlopers
kunt noemen van kruipen, lopen en klimmen: de
kruipreflex, stapreflex en plaatsingsreflex. Als baby’s
van een paar dagen oud op de buik liggen en je drukt
zachtjes tegen hun voetjes, gaan ze kruipachtige bewegingen maken. Als je zulke jonge baby’s rechtop
houdt, zó dat hun voetjes de ondergrond raken, gaan
ze vanzelf stapjes maken. En als je de voetjes tegen
een tafelrand laat hangen, trekken de beentjes op en
worden de voetjes op de tafel gezet!
Na vier weken zijn deze reflexen nauwelijks nog te
zien en na acht weken helemaal niet meer. Dus tegen de tijd dat een baby in de crèche komt, kun je die
proefjes eigenlijk al niet meer doen! Jammer.
Toch zijn het belangrijke tekenen dat het autonome
zenuwstelsel van de baby goed werkzaam is. Dat is
het zenuwstelsel dat zorgt voor al die bewegingen
waarbij je niet hoeft na te denken. Bij het groter worden neemt het animale zenuwstelsel een deel van het
werk over. Namelijk bij al die dingen die je doelbewust doet. Ook als kind al: kruipen om een bal te pakken, weglopen omdat je niet verschoond wilt worden,
op een stoeltje klimmen om bij de koekjes te kunnen.
Anima is latijn voor ‘geest’, vandaar die naam.
Een vaste volgorde
Het leren beheersen van de diverse spieren gaat in
een vaste volgorde. De spieren die het dichtst bij de
hersenen liggen, komen het eerst onder controle.
Hoe korter de weg tussen de zenuwcentrale in het
hoofdje en de zenuwbanen in het lijfje hoe eerder
die banen rijp zijn voor voldoende spierbeheersing.
De halsspieren komen het eerst aan de beurt: baby’s kunnen dan hun hoofdje goed rechthouden. De
schouderspieren komen daarna: ze kunnen zich op
de buik liggend oprichten. Maar op de tenen staan
kunnen kinderen pas tussen drie en vijf jaar. En op
één been staan zelfs meestal pas met zes jaar. Dan
pas worden ook de onderste spieren goed beheerst.
Bij het toenemen van de lichaamsbeheersing is er
dan ook verschil tussen grove en fijne motoriek. De
grove motoriek zijn de grote gebaren met behulp van
spieren en spiergroepen dicht bij de romp: zwaaien,
bukken, traplopen, fietsen, duikelen.
Fijne motoriek zijn de kleine bewegingen die je met
handen en vingers maakt. Onder fijne motoriek vallen bewegingen als pakken van een speelgoedje, leggen van een puzzelstukje, vasthouden van een rozijn,
sturen van een tekenstift over papier, indrukken van
een aan-uit-toets, in elkaar zetten van een modelvliegtuig.
Baby’s kunnen eerder hun arm uitstrekken naar een
speelgoedje dan dat zij het kunnen pakken. Een dreumes kan al wel een lepel pakken, maar hem nog niet
recht vasthouden om zonder knoeien te eten. Een
peuter kan wel zijn broek aantrekken, maar nog niet
de knopen zelf dichtdoen. Een kleuter kan wel grote
tekeningen op papier zetten, maar nog geen kleine
letters. Als je goed kijkt zie je dat ze bij het tekenen
nog hun hele arm gebruiken. Kinderen zijn dus niet
alleen voor hun vijfde, zesde jaar verstandelijk nog
niet in staat om te leren schrijven, ook motorisch zijn
zij er nog niet aan toe. Het ontbreekt hen vooral nog
aan een soepele beheersing van de spieren van de
pols en van de vingerkootjes.
Binnen de fijne motoriek is ook weer een onderscheid
te maken, lopend van ‘fijn’ naar ‘uitgesproken priegelwerk’, al naargelang de beheersing van ook de allerkleinste spieren ervoor nodig is.
Met zes, zeven jaar beheersen de meeste kinderen
de basisbewegingen, zowel de fijne als de grove. De
meeste meisjes bereiken een fijnere motoriek dan de
meeste jongens.
Zolang de ontwikkeling van de lichaamsbeheersing
in volle gang is gebeuren er veel ongelukjes door
onhandigheid. De spullen in een kinderdagverblijf
zijn gelukkig ingesteld op kinderlijke onhandigheid.
Teuntje van twee kan al wel met de blokkenwagen
rondkarren, maar hij kan nog niet precies tussen de
tafeltjes door sturen en gooit onderweg dus twee
stoeltjes om. En Ysmar kan al wel met twee handen
zijn plastic beker met sap dragen, maar hij zet hem
nog met een veel te harde zwaai op het tafeltje, zodat
de helft eruit gutst.
0%1+/2% 3.()&!%)%!"%$%4,"'2% &%%#&!%)
>"%/!%!!.)'!%(66"/!"%*)%622!)%66"%+!'%363D2*4$4!%,!3#,!"J%6.(!"%!"%3!"!"%#-,!'.#55!"F%+6"/!"%'#'%09*)'4!)%
,!362/F%'!!"'4!)%,!5.#(/7%P*2%4!%3*40##.3!!2/%/!%,.*4-.!Q!R%#-8!55!"F%/6"%(#!'%4!%!!.)'%/!%+6"/4!)%!"%0#!'4!)%
(!'%!!"%3!-662/!%66".65*",%:*!"%'!%#-!"!"7%
H66.%#(%/#!2,!.*1+'!%3!8!,*",!"%'!%(65!"%(#!'%4!%"*!'%622!!"%,!3#,!"%)-*!.!"%+!33!"F%4!%(#!'%:!%##5%
59""!"%)'.!55!"7%S6)%*"%/!%'8!!/!%(66"/%*)%+!'%:!"98)'!2)!2%:#%0!.%/6'%)'.!53!8!,*",!"%(#,!2*45%:*4"7%
E6"%:*!%4!%3*4%!!"%363D%##5%/!%!!.)'!%39*,I!"I)'.!5I3!8!,*",!"7%
7) VAN LIGGEN TOT LOPEN 33
EEN SCHEMA als GEHEUGENSTEUNTJE
Grijpen en vasthouden
Grijpen naar iets wat je hen geeft, is een automatische neiging van baby’s, een reflex. Tot een maand
of negen laten zij zelfs zonder meer los wat zij in hun
handjes hebben om het nieuwe te pakken.
Maar grijpen heeft niet alleen met motoriek te maken, ook met kijken. Kinderen moeten voordat ze
hun arm en hand uitstrekken om iets te pakken, kijken in welke richting ze moeten reiken. Daarvoor is
de zogeheten oog-handcoördinatie nodig.
Onder de vijf maanden heeft de baby moeite met dit
reikend grijpen. Het lijkt erop dat dit meer ligt aan
het nog tekortschieten van de waarneming dan van
de motoriek. Voor vijf maanden oude baby’s is het
nog ondoenlijk tegelijkertijd datgene wat ze willen
pakken én hun handje in de gaten te houden: iedere
keer als het handje in het gezichtsveld komt, raken
ze daardoor afgeleid, de beweging stokt en het voorwerp dat ze wilden pakken lijkt even vergeten. Als zij
op hun handje zijn uitgekeken, valt hun oog weer op
het voorwerp en de geschiedenis herhaalt zich. Met
zeven maanden kunnen de meesten het wel.
LPs Qр ‰t Pn Uby кn н X
8 Wat Žc р т be”вn?
Kunnen grijpen en vasthouden is ook de basis voor
het kunnen hanteren van voorwerpen. Voor een kind
gaat het om speeltjes, voor een volwassene om gereedschap, lopend van kurkentrekker tot computermuis. Hanteren betekent doelbewust kunnen besturen van een hand waarin zich een ding bevindt dat je
gebruikt als instrument.
Aanvankelijk houden baby’s een speeltje meestal in
beide handjes. Als je hen een ander speeltje geeft laten ze het eerste vallen. Met een maand of vijf, zes
kunnen ze steeds beter iets van de ene hand naar de
andere brengen. Als je hen dán een ander speeltje
voor hun neus houdt, kunnen ze dat dus gewoon aanpakken, zonder het eerste los te laten.
En vanaf die tijd kun je ook zien hoe hun mogelijkheden steeds groter worden om met iets echt te spelen.
Met de ene hand houden ze het vast en met de andere
frunniken ze aan alle interessante onderdelen.
Kruipen en lopen
Iets met je handje proberen te pakken is voor een
baby al een prestatie, jezelf met je hele lijfje verplaatsen is nog veel ingewikkelder. Toch gaan vrijwel alle
kinderen op een gegeven moment kruipen en lopen.
Dat hoef je ze niet te leren.
34 KINDEREN ALS BEROEP
Er komen twee dingen bij kijken. In de eerste plaats
moeten ze hun lijfje afwisselend links en rechts besturen. De rechterhelft van het lichaam wordt bestuurd vanuit de linkerhelft van de hersenen en omgekeerd. Om te kunnen kruipen en lopen moeten de
twee hersenhelften samenwerken. Dat kunnen ze zo
tussen zes en acht maanden. Tegen die tijd is ook
vaak te zien dat een kind een voorkeurshandje krijgt:
de meesten rechts, zo’n tien procent links.
In de periode vóór het kruipen wiegt een kind vaak op
knietjes en handjes geleund naar voren en achteren
in een nog symmetrische beweging. Soms is er ook
een periode waarin het kind zich symmetrisch voortbeweegt door zich met beide handjes naar voren af te
zetten en met de buik over de grond te schuiven. Dat
is een simpeler vorm dan wanneer ze links en rechts
afwisselen. Toch lijkt het een zinvolle voorbereiding
te zijn, want buikkruipers zijn later bij het kruipen op
handen en voeten vaak wat behendiger. Bij het echte
kruipen kun je vaak zien dat een kind zich voorover
laat vallen, landt op zijn niet-voorkeurshandje en met
het andere handje de beweging in gang zet.
Bij het nog weer latere lopen is het evenwicht heel
erg belangrijk. Daarvoor is nodig dat de hersenen via
de zenuwbanen van de spierzintuigen de allerfijnste
gegevens kunnen opvangen over de stand van talrijke spieren tegelijkertijd. Er is een fase in de vroege
ontwikkeling van kinderen dat hun zenuwstelsel dat
subtiele boodschappensysteem nog niet aankan. Aan
het eind van het eerste jaar meestal wel. Ook zijn hier
lichaamsverhoudingen van belang, met name die van
het hoofdje ten opzichte van het lijfje. Letterlijk topzware kindjes vallen ook wat vaker.
Ook de simpelste beweging
is een ingewikkeld proces
Ook al gaat een beweging zo razendsnel dat je niet
bewust kiest voor een bepaalde beweging, in de hersenen wordt die keuze wel gemaakt. Er spelen globaal
vier processen: de waarnemingsprikkels over de situatie komen via zintuigzenuwen in de hersenen aan;
de keuze voor de beste beweging wordt gemaakt;
prikkels voor de betreffende spieren worden naar de
spierzintuigen doorgeseind; de spieren bewegen. En
dat af en aan, heen en weer in een vloeiend bewegingspatroon. Een kind kan net zo goed begaafd zijn
in zijn bewegingen – en bijvoorbeeld al jong een ballettalent vertonen – als weinig begaafd en zich houterig en onhandig bewegen of juist slap maar wat zitten
te zitten. Maar het is dus niet eenvoudig de oorzaak
op te sporen.
1 maand
2 maanden
3 maanden
4 maanden
als ze op hun buik liggen kunnen ze hun hoofdje naar weerskanten draaien
als je hen een simpel speeltje voorhoudt kunnen ze dat grijpen
als ze op hun buik liggen kunnen ze hun hoofdje goed optillen
als ze op hun rug liggen kunnen ze zich omrollen op hun buik en
als je ze rechtop houdt kunnen ze hun hoofdje al aardig in evenwicht houden
5 maanden
als ze op hun buik liggen kunnen ze zich op twee handjes omhoog duwen
ze kunnen nu ook als ze op hun buik liggen terugrollen naar hun rug
6 maanden
ze kunnen eventjes zitten zonder steun
7 maanden
ze kunnen echt zitten zonder steun
ze kunnen een speeltje van de ene naar de andere hand overpakken en
zelf hun fles vasthouden
8 maanden
ze beginnen aanstalten te maken om te gaan kruipen, als ze liggen te gaan
zitten, kunnen los zitten en kunnen ze zich als ze zitten op hun buik laten vallen
9 maanden
ze trekken zich op en proberen te gaan staan
ze kunnen iets tussen duim en wijsvingertje vasthouden
10 maanden
ze kunnen staan als je hen een beetje vasthoudt
11 maanden
ze lopen aan een handje
12 maanden
ze staan los
14 maanden
ze lopen los
15 maanden
ze kunnen op hun hurken zitten
16 maanden
ze kunnen achteruit lopen, en aan het handje een trap oplopen met steeds
één tree tegelijk
daarna tot 2 jaar ze kunnen aan het handje een trap aflopen, ook weer met één tree tegelijk,
op één been staan als ze worden vastgehouden, bukken om iets op te rapen
en zelf een lepel naar hun mond brengen
daarna tot 2,5 jaar ze kunnen op één been staan en dus ook tegen iets schoppen zonder zelf
om te vallen en ze kunnen rennen
daarna tot 3 jaar ze kunnen goed springen en met twee voeten op de grond komen, al rennend
een andere kant uitgaan en op hun tenen lopen
daarna tot 5 jaar ze kunnen op één been staan en hinkelen
Dit zijn alleen maar een paar voorbeelden van bewegingen en denk er bovendien aan dat sommige kinderen
(veel) eerder of later kunnen zijn en toch een normale ontwikkeling doormaken.
Je moet je bijvoorbeeld pas zorgen maken als een baby van een half jaar nog
steeds zijn hoofdje niet kan optillen als hij op z’n buik ligt of met 20 maanden
nog steeds niet los loopt. Maar dit zijn stoornissen die op het consultatiebureau
horen te worden geconstateerd. Men test de kinderen met de Denver Ontwikkelingsschalen of het Van Wiechenschema. Mocht men problemen constateren dan volgt
grondig onderzoek met de Bayley Ontwikkelingsschaal.
geval?
n
’
o
z
n
i
n
e
o
d
e
j
Wat zou
De moeder van Ronnie vraagt aan de hoofdleidster of hij
in het kindercentrum eigenlijk wel voldoende gelegenheid
krijgt om te leren lopen. Hij is nu net één geworden en
weigert ook maar een voetje te verzetten als je hem niet
vasthoudt. Hoe zou je haar geruststellen?
7) VAN LIGGEN TOT LOPEN 35
WAT VALT ER TE BELEVEN?
8)C
hafi zit op het muurtje bij de zandbak bellen te blazen. Op zich
natuurlijk niks bijzonders. Maar het is grappig dat hij er een paar
maanden geleden ook eindeloos mee bezig was. En toen opeens was
het afgelopen. Vond hij d’r niks meer aan. En nu vanmorgen zag hij het
potje staan en wilde beslist weer gaan blazen. Hij zit daar al bijna een
half uur.
Waar heeft dit
mee te maken?
Dit is iets wat we allemaal van onszelf kennen. Je
raakt geboeid door iets nieuws, maar na een tijdje
weet je het wel en is de aardigheid eraf. Tot je er op
een gegeven moment aan wordt herinnerd en denkt
‘Oh ja, dat was leuk! Dat moeten we nog eens doen.’
Hetzelfde speelt als het gaat om je zintuigen. Als je
net een nieuwe poster aan de muur hangt, kijk je er
voortdurend naar. Maar na verloop van tijd ‘zie’ je
hem niet eens meer. Pas als je hem ergens anders
hangt, valt hij je weer op. Hetzelfde geldt voor geluid
en smaak. Je kunt een song nog zo mooi vinden, als
je hem constant hoort doet hij je niet zo veel meer. En
je kunt iets nog zo lekker vinden, als je het vaak eet,
gaat het bijzondere eraf. Maar als je maar lang genoeg wacht, vind je de song weer prachtig en de soep
heerlijk. En zo is het ook Chafi vergaan: ‘Hè ja, bellen
blazen!’ Zo is het altijd met kinderen.
Zo is het ook al met baby’s. Vooral vanaf een maand
of vier is dat goed te zien: wat nieuw is, is boeiend.
Je ziet dat ze verrast zijn, reageren met getrappel en
geluidjes. Maar net als grotere kinderen en volwassenen reageren baby’s na een tijdje niet meer: ze zijn
eraan gewend.
Wat vinden ze boeiend?
Maar het nieuwe moet ook weer niet volkomen nieuw
zijn om te boeien. Ze reageren het snelst en richten
hun aandacht het langst op dingen en gebeurtenissen
die een klein beetje afwijken van wat ze al kennen. In
het algemeen geldt dat zowel het totaal bekende als
het totaal nieuwe de meeste baby’s minder boeit. Een
milde vorm van verbazing blijkt stimulerend te zijn.
Er bestaan overigens wel verschillen tussen baby’s
over hóe snel en hóe lang ze reageren op iets nieuws.
Zoals het hier staat, lijkt het alsof een baby passief
wacht tot een zintuigprikkel tot hem doordringt. In
feite is een baby actief op zoek naar zintuigprikkels.
Hij of zij tast als met een radar de omgeving af of er
nog iets te zien, te horen of te voelen is. De baby’s die
dan zintuigvoer om zich heen vinden hebben geluk.
Niet zoveel dat zij erdoor worden overdonderd, maar
voldoende om hun zintuigen te scherpen en de zintuigzenuwen te vertakken en te verfijnen. Daar komt
het samenspel tussen rijping en ervaring om de hoek
kijken.
Bij het niet of nauwelijks meer reageren op totaal bekende dingen en gebeurtenissen – gewenning – zijn
de prikkels die via de zintuigzenuwen aan de hersenen worden doorgegeven voor 100 procent gelijk aan
wat zich daar al als een soort zenuwschema bevindt.
Dat is voor de hersenen een sein om alle signalen
die vanuit de hersenen naar de rest van het lichaam
zouden kúnnen worden gezonden, te blokkeren. Er
gebeurt dus verder niks. Er ontstaat geen bewustzijn
over wat er te zien, te horen of te ruiken was. Kortom:
je bent eraan gewend. Bij baby’s gaat dat kennelijk
net zo, ook zij wennen aan het bekende en reageren
niet meer. Ze houden het op een gegeven moment
letterlijk voor gezien. Wil de aandacht blijven of zelfs
sterker worden, meer getrappel en geluidjes opleveren, dan moet er een nieuw element in de prikkel
bijkomen.
Dat het echt gaat om nieuw en niet om méér, toonde
een geurexperiment aan: men liet baby’s wennen aan
een bepaald luchtje. Toen men hen vervolgens aan
een zwakker mengsel liet ruiken, werd hun aandacht
opnieuw gewekt. Hetzelfde was zelfs te zien in experimenten bij baby’s van nog maar enkele dagen oud.
Zij kregen eerst een bord met drie stippen te zien en
toen ze daarop uitgekeken waren, keken ze opnieuw
aandachtig bij twee stippen!
In het algemeen geldt dus voor kinderen dat een
‘prikkelrijke’ omgeving niet betekent dat de speelkamer vol moet zijn met speelgoed. Maar dat er voldoende is om steeds iets nieuws te ontdekken of iets
opnieuw te ontdekken. Met andere woorden: je moet
zien hen nieuwsgierig te houden.
L!s $р &t ()*‫פ‬l 1 I0р )*н23 45t т 7oeg г;<n
Maar wel is het zo dat de ene baby meer behoefte
heeft aan vertier dan de andere. Zo’n extra behoefte
aan levendigheid komt met een maand of drie naar
voren. Dat treft slecht, want op die leeftijd kan een
kind nog te weinig om zelf iets te ondernemen om te
zorgen voor afleiding. Gevolg: huilen uit verveling.
Gelukkig kunnen ze over een tijdje op hun buik rollen
en dan is de wereld opeens een stuk interessanter.
L!s $р &t >ort @Aн - 6 Cn DEFGe stJt
н $р ‫ה‬t Lн N д PQ - ‫ה‬t R‫ה‬S Tn
7 VW FXн tot Z‫פ‬n
36 KINDEREN ALS BEROEP
Alles went
!"#$"%&"' !"#()'*+),"'#"$ %"&"$! '"("$ )*+,-. &+/ (+$.0+-"$ +$12*3/.+" 2&"* !" 23-"&+$- '//*+$ 4". (+54 6"&+$!.7 89 6/:+: !//*;
&/$ )/$ 4". (+54 //$9/::"$ //$ !" 23:./$!+-4"!"$ +$ !+" 23-"&+$-7 <$12*3/.+" !+" !22* !" (+$.0+-"$ +$
!" &2*3 &/$ 9*+))"%: '2*!. 29-"&/$-"$= -//. &+/ !+&"*:" (+$.0+-("$0'"$ $//* !" 4"*:"$"$7 >" 4"*:"$"$
(+,$ ""$ 5"$.*03 '//* /%%" -"-"&"$: 0+. !" 60+."$'"*"%! "$ 0+. 4". %+54//3 ("%1 */("$!:$"% ."-"$ "%)//*
'2*!"$ /1-"'2-"$ "$ '//* !/$ !" 6":. 9/::"$!" *"/5.+" '2*!. 6"9//%!7 >" 4"*:"$"$ -"&"$= 22) '""*
%/$-: ("$0'6/$"$= !" :+-$/%"$ &22* !+" *"/5.+" !22* //$ !+&"*:" :9+"*"$7 #"$ *"/5.+" 6":.//. $/3"%+,)
/%.+,! 0+. ""$ :9+"*6"'"-+$-= 42" )%"+$ 22)= /% 21 $+". //$ !" 60+."$)/$. (+54.6//*7 83 !" :+-$/%"$ &/$ !"
4"*:"$"$ 29 ." &/$-"$= (+,$ !" :9+"*"$ &22*(+"$ &/$ :9+"*(+$.0+-"$7 >"(" *"-+:.*"*"$ 22) +"!"*" 6"'"-+$&/$ !" :9+"* "$ :"+$"$ !+" ."*0- $//* !" 4"*:"$"$7 ?2 @+.:"$ !" -"-"&"$: 4""$ "$ '""*7
8) WAT VALT ER TE BELEVEN? 37
Horen
In de baarmoeder is het verre van doodstil. Moeders
darmen maken een geluid dat nog het meeste lijkt op
wat je hoort als je een bad laat leeglopen, terwijl je je
hoofd onder water houdt. En haar hartslag geeft een
behoorlijk gebonk.
Vanaf ongeveer zeven maanden reageert een ongeboren kind ook op geluiden van buiten het moederlichaam. Muziek en met name een zangstem blijkt
goed door te klinken. Opwindende muziek, zoals bij
een popconcert, kan tot intens geschop aanleiding
geven. Op aanhoudende keiharde geluiden reageren
ze met bewegingen alsof ze ‘huilen’. Onderzoekers
veronderstellen dat als het ongeboren kind vaak en
veel aan zulke geluiden wordt blootgesteld dit een
nadelige invloed heeft op de hersenontwikkeling.
D\ ] !n ^orbeлd Tn bl cdeorн,SJ
gh рiFG jJ$р ‫ה‬t kat 1 I0р )*н23 45t т 7oeg г;<n
Het lijkt erop dat pasgeboren baby’s de voorkeur geven aan geluiden die zij vanuit de baarmoeder kennen. Voor een bandje met moeders hartslag tonen
baby’s vaak meer interesse dan voor vader die een
versje opzegt. Twintig dagen oude baby’s bleken
krachtiger op een speen te zuigen als zij daarbij tegelijkertijd de stem van hun moeder hoorden, dan bij
het horen van de stem van een andere vrouw.
Baby’s horen hoge tonen beter dan lage. En dus hoge
stemmen beter dan lage. Ze hebben ook ritmegevoel.
Liedjes zijn ook aan hen al goed besteed!
Baby’s kunnen nog geen onderscheid maken tussen
achtergrondgeluiden en geluid dat voor hen is bestemd. Ook voor peuters blijft dat nog lang moeilijk.
Een radio of televisie die altijd aanstaat, maakt het
moeilijk zich te concentreren op wat tegen hen wordt
gezegd en is dus niet gunstig voor hun ontwikkeling.
Belangrijke en stimulerende prikkels dringen dan
niet door.
Zien
Het ongeboren kind heeft ervaring met het zien van
verschil tussen licht en donker. Vooral in de laatste
maanden als de buikwand is uitgerekt, wordt deze
doorschijnend. Als moeder zich uitkleedt bij lamplicht of in de zon, zal er binnen iets van een roze schemering zichtbaar zijn. Een pasgeboren baby merkt
het verschil tussen licht en donker en draait zich als
een plantje naar het licht, mits het niet te fel is.
Een ander kenmerk van het zien van pasgeboren
baby’s is dat zij hun oogjes laten gaan langs de omtrekken van een simpele vorm en niet over de ‘binnenkant’. Tussen de omtrek en de achtergrond is
het contrast het sterkst. Dat zoekt de baby dus op.
Waarschijnlijk zien baby’s aanvankelijk niet scherp,
alleen maar licht- en schaduwplekken. Na vier weken
wordt de wereld om hen heen steeds helderder en
scherper. Het begint met grote vlakken. Details ontgaan de baby nog.
Zolang baby’s nog niet scherp kunnen zien, kijken
zij af en toe behoorlijk scheel. Beide ogen gaan zo’n
beetje hun eigen gang.
Na een maand of drie wordt baby’s aandacht vooral
getrokken door wat beweegt, meer dan door stilstaande dingen. En door driedimensionale voorwerpen, méér dan door platte afbeeldingen.
Baby’s zien in het begin geen kleuren. Op het menselijk netvlies zitten staafjes en kegeltjes. Met de staafjes worden licht/donker-verschillen opgevangen, met
kegeltjes het scherp zien van details én kleurverschillen. Baby’s worden geboren met alleen staafjes. De
kegeltjes ontwikkelen zich pas daarna. Na een week
of vier begint het met rood. Rood blijft voor veel baby’s en peuters ook lang een favoriete kleur. Dat wil
zeggen de kleur waarop zij het meest en het intensiefst reageren.
Rond vier maanden zien baby’s primaire, ‘zuivere’
kleuren waarschijnlijk beter dan mengkleuren en
pasteltinten. De zachte pasteltinten waarin de meeste babyartikelen worden uitgevoerd, betekenen dus
een rustige, prikkelarme omgeving voor hen. Hier en
daar een accent in een primaire kleur maakt hen opmerkzamer. Bijvoorbeeld op de muren van de babykamer of crèche.
Horen en zien tegelijk
In het babyhoofdje worden al heel snel waarnemingen van verschillende zintuigen gecombineerd. Dat
is ook de realiteit waaraan het kind van nature moet
zijn aangepast. In het dagelijks leven is zelden iets alleen te zien of te horen. Met name die twee gaan vaak
samen, ook voor baby’s.
Er zijn allerlei proefjes gedaan waaruit blijkt dat pasgeborenen de kant waar het geluid vandaan komt
ook met hun oogjes opzoeken. Zij draaien zich kijkend naar het geluid. Hoe meer het geluid van opzij
komt, hoe verder zij hun hoofdje draaien. Bij vijf dagen oude baby’s is dit al te zien. Alsof zij het geluid
precies tussen hun twee oortjes willen blijven vangen.
Tussen twee en vijf maanden worden baby’s steeds
beter in het tegelijk aandacht kunnen geven aan oogprikkels en oorprikkels. Zoals het kunnen combineren van de uitdrukking van een gezicht boven de wieg
en de buigingen in de stem die iets zegt. Als je een
lieve stem opzet, maar een boos gezicht trekt, geeft
dat bij een baby een reactie die duidt op verwarring.
Doe dat dus maar niet!
Rond een halfjaar zijn de eerste tekenen te zien dat
de ogen het overheersende zintuig worden. Speeltjes
waarmee een baby vooral via een ander zintuig heeft
kennisgemaakt – bijvoorbeeld doordat hij erop heeft
gesabbeld – begint hij dan te herkennen bij alleen al
het zien.
Het kunnen combineren van informatie via verschillende zintuigen is ook interessant voor ontwerpers
van speelgoed. Daarbij gaat het immers meestal om
iets wat je tegelijk kunt zien, voelen en wat geluid
geeft. Baby’s hebben bijvoorbeeld tegen de tijd dat
ze een halfjaar zijn al geleerd onderscheid te maken
tussen het geluid dat het speeltje dat hard aanvoelt
geeft als je ermee op tafel slaat en dat wat je hoort
bij een zacht aanvoelend speeltje. Als ze lawaai willen maken pakken ze zonder mankeren het harde
speeltje!
Voelen
Het hele huidoppervlak is bedekt met zenuwuiteinden die gevoelig zijn voor aanraking. De vier belangrijkste gevoelens die dat teweegbrengt, zijn warmte,
kou, pijn en druk. De meeste aanrakingen leveren een
combinatie van gevoelens op. Zo is wat je voelt als je
wordt gekieteld een mengeling van pijn en druk.
Met hun huid maken baby’s het meest uitgebreid
contact met de wereld, zowel met mensen als met
dingen. Het is ook de meest directe vorm van ervaren, omdat het zo ‘aan den lijve’ is. Andere zintuigen
maken waarnemingen op een afstand mogelijk. De
tastzin brengt iets heel dichtbij. Daar begint het voor
een baby mee. Huid-op-huidcontact, vooral tussen
moeder en baby, is belangrijk.
De mond neemt vanaf het begin als tastorgaan een
bijzondere plaats in. Hij vormt in zekere zin een overbrugging tussen de eigen binnenwereld van een kind
en de buitenwereld. Met hun mond nemen kinderen
voor het eerst letterlijk iets van buitenaf in zich op.
Als baby’s wat groter zijn, maken zij ook door middel van hun tastzin kennis met de eigenschappen van
allerlei materiaal. Rond, hoekig, glad, ruw, korrelig,
puntig, bobbelig. Zij komen het allemaal te weten
door dingen te betasten. In de babytijd gebruiken
zij hiervoor vooral hun mond. De lippen en de tong
zijn erg tastgevoelig. Bij het groter worden leert een
kind die gewoonte af, omdat het vies is en ook wel
onhandig alles in je mond te steken. De handjes
nemen steeds vaker die rol over. Het op die manier
verkennen van de wereld is heel belangrijk. Dat geldt
voor alle kinderen, maar eens te meer voor blinde en
slechtziende kinderen.
d?
Zie je het verban
Vaak wordt ouders het advies gegeven een deel van het
speelgoed af en toe een tijdje weg te zetten. Zou dat te
maken kunnen hebben met wat hier beschreven staat?
38 KINDEREN ALS BEROEP
8) WAT VALT ER TE BELEVEN? 39
Download