Periode: Week: Thema: 2. 48/3 “ Een turnles in zijn totaliteit” Inleiding: Verhaalvorm,4 groepen. Kern/ Grondvormen: Balanceren op de voeten. Duikelen Springen in steun Slot: Bankenspel. Wat is duikelen: Duikelen is-evenals het rollen- een grondvorm van bewegen die behoort tot de familie van ’ over de kop gaan’. Wanneer je duikelt maak je een draai om de breedte-as. Om rond te komen is het van belang dat alle afzonderlijke deelzwaartepunten zo gunstig mogelijk rond het draaipunt worden gebracht. Je kunt duikelen: aan of om. Materialen waar je makkelijk aan of om kan duikelen: Rekstok/duikelstang Touwen Ringen Trapezoïde Bruglegger Wandrek Aandachtspunten: Per duikel opdracht kunnen er verschillende aandachtspunten zijn. Probeer je LZP: zo dicht mogelijk naar het materiaal te brengen. Armen gebogen houden i.p.v. recht, zo komt het LZP veel te laag en kom je niet of nauwelijks rond. Blijf kijken naar het materiaal,ofwel houd je kin in het kuiltje en gooi niet je hoofd in je nek. Handen in bovengreep om de stok Wat voor soort duikelopdrachten zijn er: Voorover duikelen om ……. Achteroverduikelen aan……. Borstwaartsomtrekken om… Buikdraai om …….. Molendraai om ……….. Wat zie je dat er vaak is gaat: Te weinig conditie om rond te komen: Knijpkracht in de handen Kracht in de armen om te hangen of te steunen Lenigheid in de wervelkolom om je rond te maken Kracht in buik-en rugspieren Kracht in de benen om af te zetten Bewegingstechnisch kunnen de volgende fouten voorkomen: Te hoog of te laag vastpakken Niet rond komen door je hoofd in je nek te gooien Onvoldoende afzetten Te ver van het draaipunt af staan Niet klein maken Hoe hulpverlenen: Per bewegingsopdracht: Duikelen voorover: Bovenarm en romp. Duikelen achterover: Boven arm en romp Borstwaartsomtrekken,buidraai: Schouderblad en achterkant bovenbenen Molendraai: Pols en onderkant rug Ga altijd dicht bij het toestel en de leerling staan, zo creëer je veiligheid! Je staat altijd aan de andere kant van de leerling t.o.v. het toestel. VB: Bij B.w.o. ga je onder de rekstok door en sta je niet aan dezelfde zijde als de ll. Je kunt ook gebruik maken van toestel hulp: Trapezoïde schuin voor de muur zetten, ll. kan tegen de muur omhoog lopen. Brug: de hoge legger waar de ll. zijn voeten tegenaan kan zetten. Kast met daar tegen aan een springplank waar de ll. tegen omhoog kan lopen. Uitbouw: Herhalen: 2x achterelkaar een b.w.o.maken. Verzwaren & veranderen: manier van vastpakken, greep veranderen. Hoogte, van laag naar hoog, van stand tot hang. Van een stabiel toestel naar een labiel toestel. Verbinden: VB: B.w.o. gevolgd door buikdraai. Lesstof: Inleiding: Verhaalopdracht. Uitleg/onderwijsleerstof: Je verdeelt de groep in 4 groepen. Iedere groep krijgt een nummer van 1 t/m 4. Je zet de 4 groepen weg in de hoeken van de zaal. Je legt uit dat wanneer je als groep je eigen nummer hoort je een rondje moet lopen,dat rondje doe je voor. Je gaat een verhaal vertellen waarin de nummers 1 t/m 4 voorkomen elke keer als je je groeps nummer hoort moet je rennen. Je kunt er ook nog een verhaal van maken dat ze zaken uit moeten beelden. Bijv: dieren. Deze inleiding is een inleiding die aandacht en concentratie eist. Soms heel goed te gebruiken als je ergens nieuw komt en de kinderen nog aan je moeten wennen. Kern: werken in een slinger (van opdracht naar opdracht) 11 opdrachten, ga bij elke opdracht na hoe je de opdracht moeilijker of juist eenvoudiger kan maken:Differentiatie! Hoe kun je elkaar het beste hulpverlenen! Wanneer je een les in de “slingervorm” geeft (slang/stroomvorm) houd dan altijd rekening met het volgende: Wie zet je waar neer om te starten, Wat doe je met een lange rij bij een bepaald toestel, Organisatie tekening: Opdrachten: 1: Loop omhoog en spring op het matje 2: Spreidsprong over de bok 3: Steunspringen over de stokken 4: kattensprongen op de bank 5: B.w.o. (kan tegen de muur) 6: Duikelen a.o. *7: Balanceren op de wip (regels) 8: Duikelen v.o. en a.o. 9: Hurksprong op de kast. 10: Spreidsprong lengte bok. 11: B.w.o. om trapeze stok. *7: bij de wip moet je altijd 2 veiligheidsregels in acht nemen: 1. Niemand mag op het matje wachten,maar moet in de hoepel staan wachten totdat de andere ll. klaar is. 2. Je mag de bank nooit laten vallen, dus op het einde moet je rustig afstappen en de bank zachtjes terug leggen voor de volgende. Slot: De groep staat verspreidt over een x-aantal banken die aan elkaar staan. Bankenspel:Op,AF,Tussen, Er-op,Er-af,Er-tussen. Regels: Wanneer de docent het woordje ER -ervoor zegt moet je niks doen. Je bent af als je: Te laat bent – het fout doet – of een schijnbeweging maakt. We oefenen eerst altijd een keer voordat we het spel voor echt gaan spelen. Als je af bent moet je gaan zitten op de plek die de docent heeft aangewezen.