18 19 20 21 Nab HW, Hop WCJ, Crommelin MA, Kluck HM, Coebergh JWW. Improved prognosis of breast cancer since 1970 in south-eastern Netherlands. Br J Cancer 1994;70:285-8. Feinstein AR, Sosin DM, Wells CK. The Will Rogers phenomenon. Stage migration and new diagnostic techniques as a source of misleading statistics for survival in cancer. N Engl J Med 1985;312: 1604-8. Verrilli D, Welch HG. The impact of diagnostic testing on therapeutic interventions. JAMA 1996;275:1189-91. Wennberg DE, Kellett MA, Dickens JD, Malenka DJ, Keilson LM, Keller RB. The association between local diagnostic testing intensity and invasive cardiac procedures. JAMA 1996;275:1161-4. 22 23 24 25 26 27 Dearnaley DP, Melia J. Early prostate cancer – to treat or not to treat? Lancet 1997;349:892-3. Kassirer JP. Our stubborn quest for diagnostic certainty. A cause of excessive testing. N Engl J Med 1989;320:1489-91. Foucar E. Carcinoma-in-situ of the breast: have pathologists run amok? Lancet 1996;347:707-8. Pickering WG. Does medical treatment mean patient benefit? Lancet 1996;347:379-80. Sporn MB. The war on cancer. Lancet 1996;347:1377-81. From what will we die in 2020? Lancet 1997;349:1263. Aanvaard op 13 januari 1998 Late gevolgen van oncologische behandeling bij kinderen j.heikens, r.somers, h.behrendt, f.oldenburger, n.e.langeveld en p.j.m.bakker* Door de effectievere behandeling van kinderen met een maligne aandoening is de kans op genezing van 20% in de jaren zestig gestegen tot rond de 70% in de jaren negentig.1 De kans op langetermijngevolgen is na een oncologische behandeling op de kinderleeftijd groter dan na behandeling op de volwassen leeftijd. Kinderen krijgen langer chemotherapie en deze wordt hoger gedoseerd. Doordat bij kinderen anatomische structuren veel dichter bij elkaar liggen, kunnen omringende organen binnen het bestralingsgebied vallen.2 3 Hierdoor worden organen en weefsels in hun groei en ontwikkeling belemmerd. Tezamen met de fysiologische veroudering kan orgaanfalen manifest worden. Chronische gevolgen van de behandeling kunnen maanden tot jaren later optreden, zijn irreversibel en in een aantal gevallen progressief.4 In dit artikel geven wij een overzicht van de belangrijkste late gevolgen die kunnen optreden na een oncologische behandeling met radio- en (of) chemotherapie toegepast op de kinderleeftijd. De gevolgen van chirurgische behandeling blijven buiten beschouwing. In de tabellen worden de belangrijkste late effecten van de oncologische therapie samengevat. pathobiologie Bestraling. Late bestralingsschade wordt vooral veroorzaakt door verstoring van de microcirculatie. Door schade aan endotheelcellen ontstaat trombusvorming in capillairen, venulen en arteriolen met als gevolg onvol- *Mede namens de overige leden van de werkgroep Late Effecten Kindertumoren: mw.dr.F.E.van Leeuwen, dr.H.van der Lelie, prof.dr. C.H.N.Veenhof en prof.dr.P.A.Voûte. Academisch Medisch Centrum, Amsterdam. Afd. Medische Oncologie: mw.J.Heikens, internist (thans: Wilhelmina Ziekenhuis, Europaweg Zuid 1, 9401 RK Assen); R.Somers en dr. P.J.M.Bakker, internisten-oncologen. Afd. Radiotherapie: F.Oldenburger, radiotherapeut-oncoloog. Emma Kinderziekenhuis AMC, afd. Kinderoncologie, Amsterdam. Dr.H.Behrendt, kinderarts-oncoloog; mw.N.E.Langeveld, researchverpleegkundige. Correspondentieadres: mw.J.Heikens. Zie ook het artikel op bl. 2205. samenvatting – De kans op langetermijngevolgen is na een oncologische behandeling op de kinderleeftijd groter dan na behandeling op volwassen leeftijd. – De late effecten zijn bij chemotherapie dosisafhankelijk en bij radiotherapie afhankelijk van de grootte van het bestralingsveld, de fractionering en de dosis. – Na bestraling kan een gestoorde groei van het skelet en de weke delen optreden, na schedelbestraling kunnen zich hypofysaire deficiënties, alopecia en verminderd cognitief functioneren voordoen, na bestraling van het hoofd-halsgebied afwijkingen van het schildkliermetabolisme, na thoraxbestraling verminderde longfunctie en cardiovasculaire morbiditeit en na buikbestraling verminderde fertiliteit bij vrouwen, een afgenomen nierfunctie en een chronische bestralingsenteritis. – Late schade door chemotherapie is orgaanspecifieker. Cardiotoxisch zijn met name de antracyclinederivaten. Restrictieve longfunctiestoornissen kunnen zich voordoen na behandeling met bleomycine en de nitrosureumderivaten. Verschillende chemotherapeutica zijn toxisch voor de mannelijke gonadale functie. Nefrotoxisch zijn cisplatine en ifosfamide. – Het cumulatieve relatieve risico op een nieuwe primaire tumor na een follow-upperiode van 25 jaar is 3,8-6,9. Alkylerende middelen en de topo-isomeraseremmers induceren hematologische maligniteiten. Bestraling wordt in verband gebracht met bottumoren, wekedelensarcomen, schildklier-, borst-, hersenen gastro-intestinale tumoren. doende perfusie van weefsels en organen.5 Histologisch vindt men verdikte vaatwanden van de arteriolen en de capillairen met hyaliene, fibrinoïde en collageendeposities. Daarnaast veroorzaakt bestraling schade op celniveau, waardoor de cellulaire differentiatie en groei belemmerd worden en parenchymhypoplasie en -fibrose optreden. De ernst van de schade wordt bepaald door de leeftijd waarop expositie plaatsvindt (meer schade op jongere leeftijd), de bestralingsdosis, de fractionering en de grootte van het bestralingsveld.6 Chemotherapie. De schade veroorzaakt door chemotherapie is het gevolg van adductvorming, ‘cross-links’ Ned Tijdschr Geneeskd 1998 3 oktober;142(40) 2191 1. Overzicht van de belangrijkste late effecten van radiotherapie bij de behandeling van tumoren bij kinderen TABEL plaats van de bestraling belangrijkste/meest voorkomende late gevolgen schedel hypofysaire/hypothalamische hormoondeficiënties, neuropsychologische problemen, alopecia, tweede maligniteit (in hersenen, schildklier) aangezicht/hals hypothyreoïdie, weefsel- en bothypoplasie, cataract, xerostomie, cariës, tweede maligniteit (in weke delen, bot, schildklier) thorax, mediastinum hypothyreoïdie, longfibrose, cardiomyopathie, klepdeformatie, ritmestoornissen, coronaire aandoening, pericarditis, mammahypoplasie, tweede maligniteit (in mamma, schildklier), scoliose, kyfose abdomen/bekken gastro-intestinale motiliteitsstoornissen, malabsorptie, maldigestie, bij vrouwen primaire gonadale infertiliteit, (renovasculaire) hypertensie, recidiverende urineweginfecties, scoliose, kyfose wervelkolom scoliose, kyfose, osteoporose, gestoorde lengtegroei (met name verlaagde zithoogte) extremiteiten functieverlies, tweede maligniteit (in bot, weke delen) en enkel- of dubbelstrengsbreuken in het DNA. De uiteindelijke schade wordt bepaald door de capaciteit van de cel tot excretie en inactivering van het middel en het vermogen van de cel om DNA-schade te herkennen en te repareren.7 Een belangrijk verschil met radiotherapie is dat de microcirculatie en de bindweefselstructuur intact blijven.8 Chemotherapie leidt vooral tot orgaanspecifieke schade. TABEL late effecten De groei en ontwikkeling kunnen door verschillende oorzaken belemmerd worden. Een verminderde lengtegroei door beschadiging van de groeischijven treedt bij 80% van de patiënten op na craniospinale bestraling met gemiddeld 30 Gy.9 Na schedelbestraling kunnen neuroendocriene deficiënties bijdragen tot de groeivertraging indien deze niet behandeld wordt.10 Een gemiddeld 1-1,5 jaar vervroegde puberteit wordt gerapporteerd bij alle meisjes na schedelbestraling met meer dan 18 Gy.11 12 Buikbestraling wegens een Wilms-tumor kan de groei van spieren, botten en weke delen verstoren met als gevolg stand- en houdingsafwijkingen. Corticosteroïden, methotrexaat en ifosfamide kunnen een gestoorde botmineralisatie veroorzaken.13 Osteoporotische fracturen en avasculaire botnecrose van de femurkop zijn late complicaties die bij 3 tot 15% van de patiënten na langdurig steroïdgebruik optreden.14 Cognitief functioneren. Profylactische schedelbestraling met 18-24 Gy in verband met acute lymfatische leukemie (ALL) blijkt in de meeste onderzoeken tot een milde achteruitgang in cognitief functioneren te leiden, vooral bij behandeling op jonge leeftijd (< 4 jaar).15 Intrathecale behandeling met methotrexaat als profylactische behandeling van het centrale zenuwstelsel blijkt in de meeste onderzoeken geen verslechtering in cognitief functioneren te veroorzaken.16 Psychosociaal functioneren. Enkele onderzoeken melden een toegenomen kans op het ontstaan van emotionele problemen bij kinderen die langdurig overleven na oncologische behandeling.17 Uit tot nu toe beperkt onderzoek en klinische ervaring blijkt dat een deel van de jongvolwassenen kampt met verwerkingsproblemen die tot uiting komen in depressieve reacties, angsten, stemmingswisselingen, een negatief zelfbeeld en een verminderde zelfredzaamheid.18 De cardiovasculaire schade is een van de best bestudeerde late effecten. Late schade is vooral van de antracyclinederivaten en cyclofosfamide bekend.19 Extreme 2. Overzicht van de belangrijkste late effecten van chemotherapie op de kinderleeftijd orgaan klinische manifestatie chemotherapeutica gonaden bij mannen azoö-oligospermie, libidoverlies, verlate puberteit; bij vrouwen vervroegde/verlate puberteit, vervroegde menopauze, menstruatiestoornissen hart cardiomyopathie, ritmestoornissen long restrictieve longfunctiestoornissen, longfibrose nier glomerulaire en tubulaire schade bot perifeer zenuwstelsel oor osteoporose, avasculaire botnecrose carmustine, busulfan, carboplatine, lomustine, chloorambucil, cisplatine, cyclofosfamide, cytarabine, dacarbazine, ifosfamide, melfalan, chloormethine, procarbazine, thiotepa cyclofosfamide, daunorubicine, doxorubicine, epirubicine, idarubicine, mitoxantron carmustine, bleomycine, busulfan, lomustine carmustine, carboplatine, cisplatine, ifosfamide, melfalan, methotrexaat steroïden, methotrexaat neuropathie perceptiedoofheid cisplatine, vincristine cisplatine 2192 Ned Tijdschr Geneeskd 1998 3 oktober;142(40) cardiovasculaire belasting, zoals bij zwangerschap, partus of krachtsport, kan latente schade manifest doen worden.20 Naast een congestieve cardiomyopathie kunnen ventriculaire ritmestoornissen en een verlengd QTinterval optreden. Sommige onderzoekers vonden bij 57% van de patiënten die op de kinderleeftijd in verband met ALL waren behandeld met antracyclinen een verminderde contractiliteit van het linker ventrikel en afname van de dikte van het myocard, bij een gemiddelde follow-upduur van 6,5 jaar na therapie.21 Bij geen van hen waren symptomen aanwezig. Reeds bij een cumulatieve dosis van 225 mg/m2 werden bij ruim de helft van de patiënten afwijkingen op het echocardiogram gezien. Na thoracale bestraling (30-40 Gy) werd in een postmortemonderzoek bij 80% van de patiënten fibrose van het endocard, het pericard en de kleppen gevonden.22 Klinisch kunnen een chronische constrictieve pericarditis, atrioventriculaire geleidingsstoornissen, klepinsufficiëntie, congestief en restrictief hartfalen optreden. Bij ruim 2000 jongvolwassenen die wegens de ziekte van Hodgkin met mediastinale bestraling (gemiddelde dosis: 35 Gy) behandeld waren, werd na een follow-upduur van 9,5 jaar een relatief risico op cardiovasculaire sterfte berekend van 3,1.23 Dit risico nam toe bij een langere follow-upduur. Pulmonale complicaties als gevolg van cytostatica zijn meestal het gevolg van behandeling met bleomycine, nitrosureumderivaten, mitomycine en methotrexaat.24 Bij functieonderzoek zijn er restrictieve longfunctiestoornissen en een afgenomen diffusiecapaciteit van de alveolaire membraan. Bij een cumulatieve dosis van meer dan 500 mg bleomycine werd bij 40% van de behandelden een afwijkende longfunctie gevonden;25 deze afwijkingen waren subklinisch van aard. Na thoracale bestraling kan een interstitiële pneumonitis ontstaan, die uiteindelijk kan leiden tot longfibrose. Zelfs bij een geringe bestralingsdosis van 10-15 Gy vindt men bij longfunctieonderzoek verminderde longvolumina, met name wat betreft de vitale capaciteit; de meeste patiënten met deze afwijkingen hebben geen symptomen. Bij een gemiddelde dosis van 30-40 Gy op een deel van de thorax bij de behandeling van een gemetastaseerde Wilms-tumor had 50% van de patiënten fibrose die gepaard ging met klachten van kortademigheid.26 Daarbij bleek dat hypoplasie van de thoraxwand in belangrijke mate bijdraagt aan de restrictieve longfunctiestoornissen. Endocriene schade betreft deficiënties van de hypothalamus-hypofyseas, de schildklier en de gonaden: – Neuro-endocriene schade is vooral het gevolg van radiotherapie bij hoofd-halstumoren (40-50 Gy). Groeihormoondeficiëntie werd na 5 jaar overleving bij 85% van de patiënten waargenomen.27 Minder vaak wordt een gonadale en schildklierdisfunctie gevonden. Uitval van de cortisolas komt weinig voor.28 – Afwijkingen van het schildkliermetabolisme worden beschreven na halsbestraling, craniospinale of mediastinale radiotherapie. In een groep patiënten die mantelveldbestraling (20-40 Gy) wegens de ziekte van Hodgkin hadden ondergaan, werd bij 50% reeds na 3-5 jaar bio- chemisch een hypothyreoïdie vastgesteld.29 Bij een langere follow-upduur nam de incidentie toe en 20-30% van de patiënten kreeg schildkliernoduli. Hiervan bleek 30% maligne te zijn. – Endocriene gonadale schade bij de man als gevolg van chemotherapie geeft aanleiding tot beschadiging van de kiemcel. Behandeling van de ziekte van Hodgkin met kuren van chloormethine, vincristine, procarbazine en prednison (MOPP) blijkt bij 80% te leiden tot een irreversibele azoöspermie, kleine testes en een verhoogde serumwaarde van follikelstimulerend hormoon.30 Beschadiging van de Leydig-celfunctie, met verminderde productie van androgene steroïden als gevolg, treedt pas op bij een dosis hoger dan 24 Gy.31 De prepuberale ovaria zijn betrekkelijk resistent tegen de toxische effecten van de chemotherapie. De ovaria zijn daarentegen zeer gevoelig voor radiotherapie. Primaire amenorroe als uiting van ovariële disfunctie werd beschreven bij 12% van 182 vrouwen die buik- of bekkenbestraling van gemiddeld 32 Gy ondergingen.32 Chemo- en radiotherapie lijken geen nadelige gevolgen te hebben voor het nageslacht. Het aantal miskramen of congenitale afwijkingen is niet vergroot, tenzij de uterus in het bestralingsveld heeft gelegen.33 34 Schade aan nieren en urinewegen. Na bestraling op de buik kan renovasculaire hypertensie door een nierarteriestenose ontstaan.35 Beschadiging van het nierparenchym door radiotherapie treedt op bij 40-70% van de patiënten bij dosering van meer dan 15 Gy. Klinisch is er veelal sprake van een milde hypertensie, proteïnurie en een licht verminderde creatinineklaring.36 Chronische nefrotoxiciteit door chemotherapie treedt nagenoeg alleen op indien er ook sprake is geweest van acute toxiciteit. De platinaderivaten zijn de belangrijkste nefrotoxische chemotherapeutica. Een verminderde glomerulaire filtratiesnelheid werd bij 15-35% van de patiënten aangetoond, zonder dat dit overigens afwijkingen gaf in de serumcreatinineconcentratie.37 Ifosfamide kan bij 2-9% van de patiënten een ernstige proximaletubulusschade veroorzaken indien een hoge dosis (> 80 g/m2) gegeven wordt. Dit iatrogene Debré-de Toni-Fanconisyndroom kenmerkt zich door verlies van mineralen, bicarbonaat, glucose en aminozuren met als gevolg ernstige metabole stoornissen zoals vitamine-D-resistente rachitis.38 Radiotherapie kan, vooral in combinatie met cyclofosfamide, beschadiging van het blaasslijmvlies geven, leidend tot microscopische hematurie en fibrose, gepaard gaande met klachten van dysurie en incontinentie.39 Er bestaat een toegenomen kans op het ontstaan van een urotheelcelcarcinoom. Gastro-intestinale late gevolgen. Systematisch onderzoek naar de ernst en incidentie van chronische gastrointestinale gevolgen ontbreekt. Een bestralingsenteritis kan zich manifesteren als chronische diarree en malabsorptie van eiwitten, vetten en vitaminen.40 Er zijn enkele meldingen van levercirrose na buikbestraling.41 Schade bij patiënten die beenmergtransplantatie ondergingen. Met de introductie van de beenmergtransplantatie konden de chemo- en radiotherapie (totale lichaamsbestraling) geïntensiveerd worden. Bij deze Ned Tijdschr Geneeskd 1998 3 oktober;142(40) 2193 patiëntengroep staan problemen met de groei en de seksuele ontwikkeling op de voorgrond. Ook geeft de combinatie van radiotherapie en steroïden bij 20% aanleiding tot de vorming van cataract.42 43 tweede maligniteit Het optreden van een tweede maligne aandoening is een van de meest ingrijpende langetermijncomplicaties van een oncologische behandeling. Op grond van de gegevens verkregen van de Late Effects Study Group (LESG) uit de VS (onderzoek bij ruim 9000 patiënten) en een Scandinavisch onderzoek (bij ruim 30.000 overlevenden) kon een cumulatief relatief risico op een tweede tumor, na een follow-upduur van 25 jaar, berekend worden van 3,8-6,9.44 45 In beide onderzoeken werd het hoogste relatieve risico gevonden voor bottumoren, gevolgd door wekedelensarcomen, schildkliertumoren, acute leukemie, borst-, hersen- en gastro-intestinale tumoren. Van de cytostatica zijn de alkylerende middelen en de topo-isomerase-II-remmers de voornaamste middelen die een acute myeloïde leukemie induceren (cumulatief relatief risico: 3,6-6,1). Deze leukemie treedt meestal binnen 10 jaar na behandeling van de primaire tumor op, is weinig gevoelig voor therapie en heeft een slechte prognose.46 Het risico op door bestraling geïnduceerde tumoren is 5 jaar na bestraling verhoogd en het neemt toe bij een langere follow-upduur.47 Bestraling op de schedel geeft een verhoogd risico op hersen- en schildkliertumoren. Na mantelveldbestraling in verband met de ziekte van Hodgkin werd de cumulatieve frequentie van mammacarcinoom berekend op 35% op 40jarige leeftijd.48 Patiënten met een aangeboren aanleg voor chromosomale instabiliteit, zoals bij het bilaterale retinoblastoma en het Li-Fraumeni-syndroom, zijn extra gevoelig voor de mutagene invloeden van chemo- en radiotherapie.49 beschouwing In de loop der jaren is op basis van kennis over late effecten van chemo-/radiotherapie een aantal behandelingsstrategieën aangepast, waardoor risicoprofielen zijn veranderd. Zo kon de dosis van profylactische schedelbestraling bij de behandeling van acute leukemie van 24 naar 18 Gy verlaagd worden en deze behandeling werd in 1985 zelfs afgeschaft, waarmee een aanzienlijke reductie van neuropsychologische schade bereikt is. Tot behoud van de fertiliteit werd de succesvolle behandeling bij de ziekte van Hodgkin met het MOPP-schema gewijzigd in minder toxische therapie: doxorubicine, bleomycine, vinblastine en dacarbazine (ABVD-schema). Ook bleek daarmee het risico op een secundaire leukemie significant te verminderen. Er zijn onderzoeken gaande om met minder toxische infusieschema’s van antracyclinederivaten en gelijktijdig toedienen van cardioprotectieve medicijnen minder cardiotoxiciteit te induceren. Bij de behandeling van het rabdomyosarcoom trad een verschuiving op van chirurgische behandeling en hoge doses – vaak mutilerende – radiotherapie naar inductiechemotherapie gevolgd door een beperktere chirurgische ingreep. 2194 Ned Tijdschr Geneeskd 1998 3 oktober;142(40) Genezen patiënten blijven controleren. In de oncologische praktijk worden patiënten na een periode van 5 tot 15 jaar na behandeling genezen verklaard, waarna verdere controle vaak niet wordt voortgezet. Op grond van het huidige inzicht dat ook na deze termijn nadelige gevolgen van de therapie manifest kunnen worden, lijkt het raadzaam ex-patiënten periodiek te onderzoeken om late effecten van de therapie op te sporen: in de eerste plaats om door tijdige diagnostiek en behandeling verdere progressie van de afwijking te voorkomen, in de tweede plaats om het spectrum van de chronische toxiciteit te inventariseren teneinde toekomstige behandelingsprotocollen te kunnen ontwerpen met maximale effectiviteit en minimale acute en chronische toxiciteit. Op onze polikliniek Late Effecten Kindertumoren wordt momenteel geïnventariseerd wat de ernst en de prevalentie van late gevolgen zijn. Op grond van de resultaten zullen gedetailleerde follow-upschema’s opgesteld worden als handleiding bij de verdere begeleiding van de patiënten. abstract Late effects of oncological treatment in children – The risk of late effects of cancer treatment in children is higher than that after treatment during adulthood. – The late effects of chemotherapy are proportional to the dosage and those of irradiation to the size of the radiation field, fractionation and dose. – Irradiation may lead to impaired growth of bone and soft tissues, cranial irradiation to pituitary deficiencies, alopecia and impaired cognitive function, irradiation of the neck to altered thyroid function, thoracic irradiation to diminished pulmonary function and cardiovascular morbidity, radiation therapy of the abdomen to infertility in females, impaired renal function and chronic enteritis. – Chemotherapy-induced damage is more organ-specific. Wellknown cardiotoxic agents are the anthracycline derivatives. Restricted pulmonary function is seen after treatment with bleomycin and nitrourea derivatives. Several antineoplastic agents are gonadotoxic in men. Nephrotoxic agents are cisplatin and ifosfamide. – The cumulative relative risk of developing a second primary neoplasm is 3,8-6,9 after a follow-up period of 25 years. Alkylating agents and the topoisomerase inhibitors are known to increase the risk of haematologic malignancy, while radiation therapy is associated with bone, soft tissue, thyroid, breast, brain and gastrointestinal malignancies. 1 2 3 4 5 6 literatuur Lukens JN. Progress resulting from clinical trials. Solid tumors in childhood cancer. Cancer 1994;74(9 Suppl):2710-8. Jaffe N. Late sequelae of cancer and cancer therapy. In: Fernbach DJ, Vietti TJ, editors. Clinical pediatric oncology. St Louis: Mosby, 1991:647-72. Schwartz CL. Late effects of treatment in long-term survivors of cancer. Cancer Treat Rev 1995;21:355-66. DeVita VT. Principles of chemotherapy. In: DeVita VT, Hellman S, Rosenberg SA, editors. Cancer principles & practice. Philadelphia: Lippincott, 1993:279-93. Rubin P. The Franz Buschke lecture: late effects of chemotherapy and radiation therapy: a new hypothesis. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1984;10:5-34. Sankaranarayanan K, Chakraborty R. Cancer predisposition, radiosensitivity and the risk of radiation-induced cancers. I. Background. Radiat Res 1995;143:121-43. 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 Rothenberg M, Wilson W, Chabner BA. Complications of drug therapy for cancer: general review. In: Plowman PN, Mc Elwain T, Meadows A, editors. Complications of cancer management. Oxford: Butterworth-Heineman, 1991:3-12. Fu KK. Biological basis for the interaction of chemotherapeutic agents and radiation therapy. Cancer 1985;55(9 Suppl):2123-30. Shalet SM, Gibson B, Swindell R, Pearson D. Effect of spinal irradiation on growth. Arch Dis Child 1987;62:461-4. Oberfield SE, Sklar C, Allen J, Walker R, McElwain M, Papadakis V, et al. Thyroid and gonadal function and growth in long-term survivors of medulloblastoma/PNET. In: Green DM, D’Aglio GJ, editors. Late effects of treatment for childhood cancer. New York: Wiley-Liss, 1992:55-62. Does-Van der Berg A van den, Vaan GAM de, Weerden JF van, Hahlen K, Weel-Sipman M van, Veerman AJP. Late effects among long-term survivors of childhood acute leukemia in the Netherlands: a Dutch Childhood Leukemia Study Group Report. Pediatr Res 1995;38:802-7. Rappaport R, Brauner R, Czernichow P, Thibaud E, Renier D, Zucker JM, et al. Effect of hypothalamic and pituitary irradiation on pubertal development in children with cranial tumors. J Clin Endocrinol Metab 1982;54:1164-8. Henderson RC, Madsen CD, Davis C, Gold SH. Bone density in survivors of childhood malignancies. J Pediatr Hematol Oncol 1996;18:367-71. Felson DT, Anderson JJ. Across-study evaluation of association between steroid dose and bolus steroids and avascular necrosis of bone. Lancet 1987;i:902-6. Anderson V, Smibert E, Ekert H, Godber T. Intellectual, educational, and behavioural sequelae after cranial irradiation and chemotherapy. Arch Dis Child 1994;70:476-83. Mulhern RK, Hancock J, Fairclough D, Kun L. Neuropsychological status of children treated for brain tumors: a critical review and integrative analysis. Med Pediatr Oncol 1992;20:181-91. Mulhern RK, Wasserman AL, Friedman AG, Fairclough D. Social competence and behavioral adjustment of children who are longterm survivors of cancer. Pediatrics 1989;83:18-25. Chang P, Nesbit ME, Youngren N, Robinson LL. Personality characteristics and psychosocial adjustment of long-term survivors of childhood cancer. Psychosoc Oncol 1987;5:43-58. McElwain TJ. Cardiac morbidity of chemotherapy. In: Plowman PN, Mc Elwain T, Meadows A, editors. Complications of cancer management. Oxford: Butterworth-Heineman, 1991:184-92. Davis LE, Brown CEL. Peripartum heart failure in a patient treated previously with doxorubicin. Obstet Gynecol 1988;71(3 Pt 2):506-8. Lipshultz SE, Colan SD, Gelber RD, Perez-Atayde AR, Sallan SE, Sanders SP. Late cardiac effects of doxorubicin therapy for acute lymphoblastic leukemia in childhood. N Engl J Med 1991;324:80815. Brosius FC, Waller BF, Roberts WC. Radiation heart disease. Analysis of 16 young (aged 15 to 33 years) necropsy patients who received over 3,500 rads to the heart. Am J Med 1981;70:519-30. Hancock SL, Tucker MA, Hoppe RT. Factors affecting late mortality from heart disease after treatment of Hodgkin’s disease. JAMA 1993;270:1949-55. O’Driscoll BR, Hasleton PS, Taylor PM, Poulter LW, Gattamaneni HR, Woodcock AA. Active lung fibrosis up to 17 years after chemotherapy with carmustine (BCNU) in childhood. N Engl J Med 1990;323:378-82. Comis RL. Bleomycin pulmonary toxicity: current status and future directions. Semin Oncol 1992;19(2 Suppl 5):64-70. Benoist MR, Lemerle J, Jean R, Rufin P, Scheinmann P, Paupe J. Effects of pulmonary function of whole lung irradiation for Wilm’s tumour in children. Thorax 1982;37:175-80. Abayomi OK, Sadeghi-Nejad A. The incidence of late endocrine dysfunction following irradiation for childhood medulloblastoma. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1986;12:945-8. Constine LS, Woolf PD, Cann D, Mick G, McCormick K, Raubertas RF, et al. Hypothalamic-pituitary dysfunction after radiation for brain tumors. N Engl J Med 1993;328:87-94. Hancock SL, Cox RS, McDougall IR. Thyroid diseases after treatment of Hodgkin’s disease. N Engl J Med 1991;325:599-605. Heikens J, Behrendt H, Adriaanse R, Berghout A. Irreversible gonadal damage in male survivors of pediatric Hodgkin’s disease. Cancer 1996;78:2020-4. 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 Ash P. The influence of radiation on fertility in man. Br J Radiol 1980;53:271-8. Stillman RJ, Schinfeld JS, Schiff I, Gelber RD, Greenberger J, Larson M, et al. Ovarian failure in long-term survivors of childhood malignancy. Am J Obstet Gynecol 1981;139:62-6. Green DM, Zevon MA, Lowrie G, Seigelstein N, Hall B. Congenital anomalies in children of patients who received chemotherapy for cancer in childhood and adolescence. N Engl J Med 1991;325: 141-6. Mulvihill JJ, Myers MH, Connelly RR, Byrne J, Austin DF, Bragg K, et al. Cancer in offspring of long-term survivors of childhood and adolescent cancer. Lancet 1987;ii:813-7. Dewit L, Anninga JK, Hoefnagel CA, Nooijen WJ. Radiation injury in the human kidney: a prospective analysis using specific scintigraphic and biochemical endpoints. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1990;19:977-83. Cassady JR. Clinical radiation nephropathy. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1995;31:1249-56. Fjeldborg P, Sorensen J, Helkjaer PE. The long-term effect of cisplatin on renal function. Cancer 1986;58:2214-7. Burk CD, Restaino I, Kaplan BS, Meadows AT. Ifosfamide-induced renal tubular dysfunction and rickets in children with Wilms tumor. J Pediatr 1990;117(2 Pt 1):331-5. Stewart FA. Mechanism of bladder damage and repair after treatment with radiation and cytostatic drugs. Br J Cancer Suppl 1986; 7:280-91. Smalley SR, Evans RG. Radiation morbidity to the gastrointestinal tract and liver. In: Plowman PN, Mc Elwain T, Meadows A, editors. Complications of cancer management. Oxford: ButterworthHeineman, 1991:272-308. Johnson PM, Grossman FM, Atkins HL. Radiation induced hepatic injury; its detection by scintillation scanning. Am J Roentgenol Radium Ther Nucl Med 1967;99:453-62. Liesner RJ, Leiper AD, Hann IM, Chessells JM. Late effects of intensive treatment for acute myeloid leukemia and myelodysplasia in childhood. J Clin Oncol 1994;12:916-24. Barrett A, Nicholls J, Gibson B. Late effects of total body irradiation. Radiother Oncol 1987;9:131-5. Neglia JP, Meadows AT, Robison LL, Kim TH, Newton WA, Ruymann FR, et al. Second neoplasms after acute lymphoblastic leukemia in childhood. N Engl J Med 1991;325:1330-6. Olsen JH, Garwicz S, Hertz H, Jonmundsson G, Langmark F, Lanning M, et al. Second malignant neoplasms after cancer in childhood or adolescence. Nordic Society of Paediatric Haematology and Oncology Association of the Nordic Cancer Registries. BMJ 1993;307:1030-6. Pui CH, Ribeiro RC, Hancock ML, Rivera GK, Ewans WE, Raimondi SC, et al. Acute myeloid leukemia in children treated with epipodophyllotoxins for acute lymphoblastic leukemia. N Engl J Med 1991;325:1682-7. Hawkins MM, Draper GJ, Kingston JE. Incidence of second primary tumours among childhood cancer survivors. Br J Cancer 1987; 56:339-47. Bhatia S, Robinson LL, Oberlin O, Greenberg M, Bunin G, FossatiBellani F, et al. Breast cancer and other second neoplasms after childhood Hodgkin’s disease. N Engl J Med 1996;334:745-51. Malkin D, Li FP, Strong LC, Fraumeni jr JF, Nelson CE, Kim DH, et al. Germ line p53 mutations in a familial syndrome of breast cancer, sarcomas, and other neoplasms. Science 1990;250:1233-8. Aanvaard op 28 augustus 1997 Bladvulling Demonstratie van een schutbril Het apparaat bestaat uit een gedeeltelijke bril-montuur, waaraan een lapje is bevestigd, dat de onderste helft van het gezicht, tegen aanhoesten beschermt. (Ned Tijdschr Geneeskd 1898;42II:129.) Ned Tijdschr Geneeskd 1998 3 oktober;142(40) 2195