Bobines in het motorvoertuig Functie, diagnose, foutopsporing.

advertisement
Verlichting
Elektra
Elektronica
Thermomanagement
Verkoopondersteuning
Technische
service
Onze ideeën,
uw succes
Bobines in het motorvoertuig
Functie, diagnose, foutopsporing.
Ideeën voor de auto
van de toekomst
Verlichting
Elektriciteit
Elektronica
Thermo
Management
Verkoopondersteuning
Technische
service
Onze ideeën,
uw succes
Bobines in het motorvoertuig
Functie, diagnose, foutopsporing.
Ideeën voor de auto
van de toekomst
Inhoud
Bladzijde
2 Opbouw van een bobine
3 Bobines voor ontstekingsinstallaties met roterende
hoogspanningsverdeling, dubbelvonkbobines
4 Dubbelvonkbobines, viervonkenbobines
5 Enkelvonkbobines
6 Mogelijke uitvaloorzaken, diagnose
6 –7 Diagnose
8 –13 Praktijkvoorbeeld over foutdiagnose
13 Veiligheidsvoorschriften
14 –15 Foutzoekdiagram bobines
Bronvermelding: afbeeldingen (1–6 bewerkt) uit ‚Fachkunde Kraftfahrzeugtechnik‘, 28e opl. 2004, uitgeverij Europa-Lehrmittel.
Opbouw van een bobine
De opbouw van een traditionele bobine lijkt in principe op die van een transformator.
De taak van de bobine bestaat erin uit een lage spanning een hoogspanning induceren.
De essentiële bestanddelen zijn, naast een ijzerkern, de primaire wikkeling, de
secundaire wikkeling en de elektrische aansluitingen.
De gelamelleerde ijzerkern moet het magneetveld versterken. Rond deze ijzerkern is een
dunne secundaire wikkeling gelegd. Deze bestaat uit een ca. 0,05–0,1 mm dikke,
geïsoleerde koperdraad met 50.000 wikkelingen. De primaire wikkeling bestaat uit een
gelakte ca. 0,6–0,9 mm dikke koperdraad en is over de secundaire wikkeling gewikkeld.
De Ohmse weerstand van de spoel bedraagt primair ca. 0,2–3,0 Ω en secundair ca.
5–20 kΩ. De windingsverhouding van primaire tot secundaire wikkeling bedraagt 1:100.
De technische opbouw kan naargelang het gebruiksbereik van de bobine variëren.
Afb. 1: Opbouw van een bobine
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
IJzerkern
Isolatiemassa
Gietmassa
Secundaire wikkeling
Primaire wikkeling
Rompplaat
Bevestigingsklem
Behuizing
Hoogspanningsveercontact
Isolatiedeksel
Isolatiemateriaal
Hoogspanningsuitgang
A. Klem 15
B. Klem 4
C. Klem 1
2
De elektrische aansluitingen worden bij een conventionele bobine met klem 15
(spanningstoevoer), klem 1 (startonderbreker) en klem 4 (hoogspanningsaansluiting)
aangegeven. De primaire wikkeling is met de secundaire wikkeling via een gezamenlijke
wikkelingsaansluiting met klem 1 verbonden. Deze gezamenlijke verbinding wordt als
‚spaarschakeling‘ omschreven en wordt gebruikt, om de vervaardiging van de spoel te
vereenvoudigen.
De door de primaire wikkeling stromende primaire stroom wordt via de startonderbreker
in- of uitgeschakeld. De hoogte van de stroom wordt door de weerstand van de spoel
en door de aangelegde spanning aan klem 15 bepaald. De door de onderbreker
veroorzaakte zeer snelle stroomrichting verandert het magnetisch veld in de spoel en
induceert een spanningsimpuls, die door de secundaire wikkeling tot een
hoogspanningsimpuls getransformeerd wordt. Deze komt door de ontstekingskabel naar
de vonkafstand van een bougie, om in een ottomotor het brandstof-luchtmengsel te
ontsteken.
De hoogte van de geïnduceerde hoogspanning is afhankelijk van de snelheid van de
magnetische veldwijziging, het aantal windingen van de secundaire spoel en de
sterkte van het magnetisch veld. De openingsinductiespanning van de primaire wikkeling
bedraagt tussen 300 en 400 Volt. De hoogspanning van de secundaire spoel kan
naargelang de bobine tot 40 KV bedragen.
Bobines voor ontstekingsinstallaties met roterende
hoogspanningsverdeling
Deze bobines worden bij voertuigen met ontstekingsverdeler in contactgestuurde of
transistorgestuurde ontstekingsinstallaties gebruikt. De driepolige elektrische aansluiting
komt overeen met die van een conventionele bobine.
Het primaire stroomcircuit krijgt via klem 15 de spanningstoevoer. Aan klem 1 van de
bobine wordt de startonderbreker aangesloten en voorziet de primaire wikkeling van
massa. De hoogspanningsleiding van de ontstekingsverdeler wordt aan klem 4
aangesloten. Terwijl bij oudere voertuigen nog conventionele bobines gebruikt worden,
gebruikt men nu bij voertuigen met transistorontsteking bobines met geïntegreerde
ontstekingsmodules.
15
1
4
Afbeelding: bobine
Dubbelvonkbobines
Dubbelvonkbobines worden bij ontstekingsinstallaties met statische hoogspanningsverdeling ingebouwd. Deze bobines gebruikt men bij motoren met een even aantal
cilinders.
De primaire wikkeling en de secundaire wikkeling van de dubbelvonkbobine hebben
beide twee aansluitingen.
Afb. 2: Dubbelvonkbobine
1.
2.
3.
4.
5.
Hoogspanningsaansluitingen
Laagspanningsaansluiting
Secundaire wikkeling
Primaire wikkeling
IJzerkern
De primaire wikkeling is aan klem 15 met de spanningstoevoer (plus) en aan klem 1
(massa) met de eindtrap van het ontstekingsschakel- of stuurapparaat verbonden.
De secundaire wikkeling is met de uitgangen (4 en 4a) aan de bougies aangesloten.
Bij deze systemen worden telkens twee bougies door een bobine van hoogspanning
voorzien. Omdat de bobine twee vonken tegelijk opwekt, moet zich een bougie in de
arbeidsslag van de cilinder en de andere met 360° gedraaid, in de uitlaatslag bevinden.
Bij een viercilindermotor zijn bijvoorbeeld cilinders 1 en 4, evenals cilinder 2 en 3 samen
op een bobine aangesloten. De bobines worden aangestuurd door de ontstekingseindtrappen in het stuurapparaat. Dit ontvangt van de krukassensor het BDP-signaal, om
met de aansturing van de juiste bobine te beginnen.
3
Dubbelvonkbobine
Afb. 3: Ontstekingssysteem met dubbelvonkbobine
1. Ontstekingsstuurapparaat
2. Bobine
3. Bougies
Viervonkenbobines
Viervonkenbobines vervangen twee dubbelvonkbobines bij viercilindermotoren.
Deze bobines bezitten twee primaire wikkelingen, die telkens door een eindtrap van
het stuurapparaat aangestuurd worden. De secundaire wikkeling is slechts eenmaal
voorhanden. Aan de uitgangen zijn telkens twee aansluitingen voor de bougies die via
diodebruggen tegengesteld geschakeld zijn.
Afb. 4: Ontstekingssysteem met viervonkenbobine
1. Ontstekingsstuurapparaat
2. Bobine
4
Enkelvonkbobines
Bij systemen met enkelvonkbobines is aan elke cilinder een bobine met primaire en
secundaire wikkeling toegekend. Deze bobines zijn doorgaans direct aan de cilinderkop
boven de bougie ingebouwd.
Ook deze bobines zijn met de primaire wikkeling aan klem 15 (spanningstoevoer plus)
en klem 1 (massa) met het stuurapparaat verbonden. De secundaire wikkeling is met de
uitgang van klem 4 aan de bougie aangesloten. Indien er ook een klem 4b voorhanden
is, wordt deze aansluiting voor de bewaking van misfire gebruikt. De aansturing gebeurt
in een door het stuurapparaat vastgelegde volgorde.
De schakeling van een enkelvonkbobine komt overeen met die van een traditionele
bobine. Bovendien wordt in het secundaire stroomcircuit een hoogspanningsdiode ter
onderdrukking van de zogeheten sluitvonk ingezet. De ongewenste vonk die bij het
inschakelen van de primaire wikkeling door de zelfinductie in de secundaire wikkeling
ontstaat, wordt door deze diode onderdrukt. Dat is mogelijk, aangezien de secundaire
spanning van de sluitvonk een tegengestelde polariteit als de ontstekingsvonk heeft.
In deze richting blokkeert de diode.
Afb. 5: Enkelevonkbobine
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Laagspanningsaansluiting
Secundaire wikkeling
Hoogspanningsaansluiting
Bougie
Primaire wikkeling
IJzerkern
Bij enkelvonkbobines wordt de tweede uitgang van de secundaire wikkeling via de klem
4b op massa gelegd. Voor de ontstekingsbewaking wordt in de massaleiding een
meetweerstand ingebouwd, die het spanningsverlies, dat de ontstekingsstroom tijdens
de vonkoverslag opwekt, voor het stuurapparaat als meetgrootheid weergeeft.
Afb. 6: Ontstekingssysteem met enkelevonkbobines
1. Ontstekingsstuurapparaat
2. Bougies
5
Mogelijke uitvaloorzaken
Interne kortsluitingen
Oververhitting van de bobine veroorzaakt door het verouderingsproces een defecte
ontstekingsmodule of een defecte eindtrap in het bedieningsapparaat.
Fout in de spanningstoevoer
Door een te lage spanningstoevoer stijgt de laadtijd van de spoel, dit kan tot voortijdige
slijtage of tot overbelasting van het ontstekingsschakelapparaat of de eindtrappen in het
bedieningsapparaat leiden.
Een defecte bedrading of een zwakke accu kan daarvan de oorzaak zijn.
Afbeelding: kortsluiting
Mechanische beschadigingen
Beschadigingen van de ontstekingskabels door marterbeten.
Een defecte klepdekselpakking en de daarbij naar buiten komende motorolie kunnen de
isolatie bij bougieschachtbobines beschadigen.
Beide oorzaken leiden tot een vonkoverslag en dus tot vroegtijdige slijtage.
Contactfout
Overgangsweerstanden in de bedrading door indringend vocht in het primaire en
secundaire circuit, vaak ook versterkt veroorzaakt door een motorwasbeurt of in de
winter door het gebruik van strooizout.
Afbeelding: contactfout
Een storing kan als volgt merkbaar worden:
Motor springt niet aan
Voertuig heeft ontstekingsuitval
Slechte versnelling of prestatieverlies
Motorbedieningsapparaat schakelt in noodloop
Motorcontrole licht op
Opslaan van een foutcode
Afbeelding: uitval
Diagnose
Gedemonteerde toestand
Voor de controle van de bobine zijn er verschillende mogelijkheden:
weerstandwaarden van de spoelen met de ohmmeter controleren.
Naargelang de ontstekingsinstallatie en bouwvorm van de bobine gelden de
volgende richtwaarden: (gegevens van de fabrikant in acht nemen)
Cilinderbobine (transistorontsteking)
Primair: 0,5 Ω – 2,0 Ω
Secundair: 8,0 kΩ – 19,0 kΩ
6
Gedemonteerde toestand
Cilinderbobine (elektronische ontstekingsinstallatie met kenveldontsteking)
Primair: 0,5 Ω – 2,0 Ω
Secundair: 8,0 kΩ – 19,0 kΩ
Enkelvonk- of dubbelvonkbobine (volelektronische ontsteking)
Primair: 0,3 Ω – 1,0 Ω
Secundair: 8,0 kΩ – 15,0 kΩ
Praktijktip
Opmerking:
Indien in een bobine een hoogspanningsdiode voor vonkenonderdrukking
ingebouwd is, is een weerstandsmeting van de secundaire spoel niet mogelijk.
In dit geval kunnen de volgende mogelijkheden een oplossing bieden:
Aansluiten van een voltmeter in serie met de secundaire wikkeling van de bobine
aan een accu.
Als de accu in doorlaatrichting van de diode aangesloten wordt, moet de voltmeter
een spanning weergeven.
Na het ompolen van de aansluitingen in sperrichting van de diode mag er geen
spanning meer getoond worden. Als in beide richtingen geen spanning getoond
wordt, kan men van een onderbreking in het secundaire bereik uitgaan. Als in beide
richtingen een spanning getoond wordt, is de hoogspanningsdiode defect.
Ingebouwde toestand
De volgende controles kunnen toegepast worden:
Controle van de bobine op mechanische beschadigingen.
Behuizing op haarscheurtjes of naar buiten komen van gietmassa controleren.
Elektrische bedrading en aansluitstekkers op beschadigingen of oxidatie controleren.
Spanningstoevoer van de bobine controleren.
Foutcodes met diagnoseapparaat uitlezen.
Motorregelingen met ontstekingsbewaking.
Weergave van het hoogspanningsverloop met oscilloscoop of
ontstekingsoscilloscoop.
Bij alle testwerkzaamheden aan de ontstekingsinstallatie mag niet buiten beschouwing
gelaten worden, dat fouten die tijdens een controle met de oscilloscoop vastgesteld
worden, niet uitsluitend aan een probleem met de elektronica te wijten zijn, maar ook
in het mechanische bereik van de motor hun oorzaak kunnen hebben. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, als bij een cilinder de compressie te laag is en daardoor de
getoonde ontstekingsspanning op de oscilloscoop niet zo hoog is, als bij de andere
cilinders.
Opmerking:
Hoewel bij moderne voertuigen motormanagementsystemen, die kunnen
diagnosticeren, gemonteerd zijn, is het gebruik van multimeters of oscilloscoop bij de
controle van ontstekingsinstallaties noodzakelijk. Om de getoonde meetresultaten of
afbeeldingen juist te interpreteren is meestal een bijkomende opleiding van de
medewerkers noodzakelijk.
Een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle diagnose is een zorgvuldige
zichtcontrole bij het begin van de foutopsporing.
7
Praktijkvoorbeeld over foutdiagnose
In het volgende voorbeeld ‚Ontstekingsfout‘ willen wij u de diagnose van een
dubbelvonkbobine tonen.
Voertuig: Alfa Romeo 147 1.6 TS met dubbele ontsteking.
Iedere cilinder beschikt over een hoofd- en een nevenbougie.
De aansturing van de bobines gebeurt door de ontstekingseindtrappen die in het
motorbedieningsapparaat geïntegreerd zijn.
Diagnosevoorwaarde
Motormechanica, accu, startinrichting en brandstofsysteem in orde.
Klantenopmerking
De klant meldt een functiestoring van het motorbesturingssysteem
Waarschuwingsinformatie in het combi-instrument:
Fout: motorbewakingssysteem
Praktijktip
Voor u met de diagnose begint, moet u het volgende in acht nemen:
Om het voertuig juist te kunnen indelen, is het belangrijk, dat de
voertuigdocumenten bij de opdracht gevoegd werden (inschrijvingsbewijs).
Controleer de accuspanning. Een slechte spanningstoevoer kan tot een
systeemuitval, verkeerde metingen of spanningsuitval leiden.
Controleer de betreffende zekeringen. Een blik in de zekeringskast kan soms de
eerste foutbron aan het licht brengen.
Foutopsporing
1. Gebruik van het diagnoseapparaat
Diagnoseapparaat aan de pin 16 van de OBD stekker aansluiten.
Naargelang het merk en de productiedatum van het voertuig, kan het mogelijk
zijn, dat een andere diagnose-aansluiting en een extra adapter gebruikt
moeten worden.
8
Volgende toepassingen aan het diagnoseapparaat uitvoeren:
Programma selecteren
Voertuig selecteren
Brandstoftype selecteren
Model selecteren
Voertuigtype selecteren
Gewenste functie selecteren
Systeem selecteren
Naargelang het gebruikte diagnoseapparaat kunnen hier bijkomende
veiligheidsvoorschriften getoond worden.
Foutdiagnose starten
Om de communicatie met het bedieningsapparaat op te bouwen, is naast de
correcte aansluitstekker ook een voldoende accuspanning nodig. Onvoldoende
toevoerspanning van het bedieningsapparaat kan een teken van een defect aan
de bedrading of aan de accu zijn.
2. Foutcode uitlezen
Hier werd de fout PO303 aangegeven.
Verbranding cilinder 3
Verbrandingsuitval cilinder 3 herkend
3. Details analyseren
Hier worden bijkomende verwijzingen naar een mogelijke foutoorzaak aangegeven.
Ontsteking vertoont fouten
Injector vertoont fouten
ECU defect
Opmerking:
Indien meerdere foutcodes getoond worden, eerst de fout wissen. Daarna met
aangesloten diagnoseapparaat een testrit uitvoeren. Parameters bekijken en
foutcode uitlezen.
9
4. Foutoorzaak bepalen
Voorbereidingen voor de diagnose aan de motor
Bijkomende vereiste diagnoseapparaten zoals multimeter of oscilloscoop
beschikbaar houden
Technische documenten zoeken
Motorafdekking verwijderen (indien voorhanden)
5. Zichtcontrole uitvoeren
Voor men met de eigenlijke diagnose begint, moet men, voor zover zichtbaar,
de motorkabelboom en de aansluitstekkers op beschadigingen controleren.
Knikken, een ontbrekende trekontlasting of de zogeheten ‚marterbeet‘ aan de
kabelboom kunnen hier een mogelijke oorzaak zijn.
6. Spanningstoevoer bobine cilinder 3 controleren
Aansluitstekker aan de bobine lostrekken
Spanningsmeting aan de kabelboomzijdige tweepolige stekker uitvoeren
Rode kabel van de multimeter aan PIN 2 (+), zwarte kabel aan motormassa (-)
aansluiten. Ontsteking inschakelen. Hier moet een spanning van meer dan
10,5 Volt gemeten worden. Getoonde meetwaarde: 11.84 Volt. Meting in orde.
Praktijktip
Om de spanningstoevoer onder belasting te controleren, is het raadzaam de
meting bij het bedienen van de starter te herhalen. Om het onnodige inspuiten
van brandstof te verhinderen is het noodzakelijk alle stekkers van de
injectiekleppen vooraf los te trekken.
10
7. Primaire aansturing bobine cilinder 3 controleren
Stekker van de bobine lostrekken
Oscilloscoop aansluiten. Meetstaven aan PIN 1 en PIN 2 met de tweepolige
aansluitstekker verbinden
Aansluitstekkers van de injectoren lostrekken
Motor starten
Hier moet op de oscilloscoop duidelijk een signaal zichtbaar zijn.
In dit voorbeeld is de meting succesvol.
8. Bobine voor verdere controle demonteren.
Stekker van de bobine lostrekken
Hoogspanningskabel voor tweede bougie lostrekken
Bevestigingsschroeven verwijderen
Bobine loodrecht en parallel aan de bougieschacht uittrekken
Om beschadigingen van de bougiestekker te vermijden, moeten
draaibewegingen van de bobine absoluut vermeden worden.
Praktijktip
Bougieschacht op verontreinigingen door olie en waterinstroming
controleren. Bougies demonteren en controleren.
11
9. Weerstandmeting uitvoeren
Gedemonteerde bobine met de multimeter controleren. Voor de meting van
de primaire wikkeling een ohmmeter direct aan de componentenstekker PIN 1
en PIN 2 aansluiten.
Instelwaarde: 0,3 Ω –1,0 Ω
Werkelijke waarde: 0,5 Ω (in orde)
Voor de meting van de secundaire spoel teststaven direct aan de
hoogspanningsuitgangen van de bobine meten.
Instelwaarde: 8,0 kΩ –15,0 kΩ
Werkelijke waarde: ∞ (onderbreking secundaire spoel)
Houd in deze context altijd rekening met de gegevens van de
voertuigfabrikant.
Praktijktip
De bobines in dit voertuig zijn identiek en kunnen als test onderling
verwisseld worden.
10. Bobine vernieuwen
Hier moet op de juiste positie van de bougiestekker en van de
hoogspanningskabel voor de tweede bougie, gelet worden. Bobine met de
bevestigingsschroeven bevestigen. Daarna alle aansluitstekkers van de
bobine en de stekkers van de injectoren aansluiten.
12
11. Foutopslag wissen
Door de diagnosewerkzaamheden werden door het bedieningsapparaat
bijkomende fouten herkend. Deze moeten voor de testrit gewist worden.
12. Functiecontrole uitvoeren
Testrit met aangesloten diagnoseapparaat uitvoeren. Daarna de foutopslag
opnieuw uitlezen.
Opmerking:
Houd bij alle test- en diagnosewerkzaamheden, indien mogelijk,
altijd rekening met de gegevens van de voertuigfabrikant. Hier kunnen,
naargelang de fabrikant, bijkomende voertuigspecifieke testmethodes
bestaan waarmee rekening gehouden moet worden.
Veiligheidsvoorschriften
Het werken aan elektronische ontstekingsinstallaties kan bij contact met de
spanningvoerende componenten levensgevaarlijke letsels veroorzaken.
Dit geldt niet alleen voor het hoogspanningvoerende secundaire bereik, maar
ook voor de primaire stroomkring. Test- en reparatiewerkzaamheden mogen
daarom uitsluitend door geschoold personeel uitgevoerd worden.
Houd rekening met de volgende veiligheidsvoorschriften:
Ontstekingskabel, verdeelkap en bougiestekker bij lopende motor niet
aanraken of uittrekken.
Bedieningsapparaten, aansluitstekkers en aansluitkabels uitsluitend bij
uitgeschakelde ontsteking aansluiten of loskoppelen.
Motorwasbeurt uitsluitend bij motorstilstand en uitgeschakelde ontsteking
uitvoeren.
Bij alle controles aan de ontstekingsinstallatie die het draaien van de motor
met startertoerental vereisen, moet ter bescherming van de katalysator de
spanningstoevoer van de injectoren onderbroken worden.
13
Foutzoekdiagram ontstekingsspoel met geïntegreerd
ontstekingsschakelapparaat (ontstekingsmodule)
Voorbeeld: VW/motorcode APQ, Motronic MP 9.0.
Diagnosevoorwaarde: motormechanica, accu, startinstallatie en brandstofsysteem in orde.
Ontstekingskabel tussen bobine en
ontstekingsverdeler uit de verdeelkap
trekken. Vonkafstand**** tussen
kabel en motormassa bepalen. Om de
katalysator niet te beschadigen, stekker
aan de injectoren lostrekken.
Starter bedienen.
Ontstekingsvonk
zichtbaar?
Bedrading op
losse aansluitstekkers,
kabelbreuken, loszittende
contacten en oxidatie
controleren.
Ok?
neen
Starter draait,
motor springt
niet aan
3-polige stekker
aan ontstekingsmodule
uittrekken. Spanningstoevoer
tussen klem 1 (–) en klem 3 (+) controleren.
Ontsteking AAN:
Instelwaarde: >10,5 Volt
Starter bedienen:
Instelwaarde >9,0 Volt
Ok?
neen
ja
neen
ja
START
ja
Leidingen tussen
stekkerklem 1. en voertuigmassa,
stekkerklem 2 en ECU** klem 24 en stekkerklem
3 en spanningstoevoer (ontsteking klem 15)
controleren.
Onderbrekingen oplossen.
Defecte onderdelen herstellen
of vervangen.
ja
Aanstuursignaal*
tussen stekker klem 2
en ECU** klem 24 controleren.
Starter bedienen,
instelwaarde: rechthoeksignaal
>3,5 Volt
Ok?
neen
Ontstekingsmodule
neen
Hallgever in de
ontstekingsverdeler
controleren 3-polige stekker
lostrekken. Spanningstoevoer
tussen klem 1 (–) en klem 3 (+) controleren.
Ontsteking AAN:
Instelwaarde >10 Volt
Ok?
ja
14
Verder met
Verder met
Verder met
Verder met
A
B
C
D
A
C
B
D
Leidingen tussen
Hallgever klem 1 en ECU** klem 17
Hallgever klem 2 en ECU** klem 13
Hallgever klem 3 en ECU** klem 8
controleren evt. leidingsonderbrekingen herstellen.
Aanstuursignaal*
tussen stekker klem 2
en ECU** klem 13 controleren.
Stekker aangesloten,
Starter bedienen.
Instelwaarde: rechthoeksignaal
> 3,5 Volt
Ok?
ja
neen
Indien er geen fout aan
de elektrische aansluiting
van de hallgever vastgesteld
wordt, moet de hallgever
vervangen worden.
Motronic ECU
vervangen ***
Secundaire stroomkring
controleren.
Ontstekingskabel, verdeelkap,
verdelerrotor, bougiestekker
en bougies controleren, evt.
defecte onderdelen vernieuwen.
*
**
***
****
Oscilloscoop gebruiken
Motronic ECU
Reparatievoorschriften van de voertuigfabrikant in acht nemen.
Om de eindtrap van de ECU te beschermen, is het raadzaam
tussen de bobine en het vonktraject een weerstand
van >3 kOhm te monteren.
Functiecontrole
evt. foutopslag in het Motronic ECU wissen.
EINDE
15
© Hella KGaA Hueck & Co., Lippstadt 9Z2 999.527-973 TT/07.09/1.5 Printed in Germany
Hella BV
Celsiusbaan 2, Postbus 1398
3430 BJ Nieuwegein
Tel.:
0306095611
Telefax: 0306051677
E-Mail: [email protected]
Internet: www.hella.nl
Ideeën voor de auto
van de toekomst
© Hella KGaA Hueck & Co., Lippstadt 9Z2 999.527-974 TT/07.09/1.0 Printed in Germany
Hella N.V.
Industrieweg 1
2630 Aartselaar
T 03-8879721
F 03-8875618
E [email protected]
I www.hella.be
Ideeën voor de auto
van de toekomst
Download