UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Het nut van strategic alignment bij organizational newcomers: een analyse vanuit socialisatie perspectief Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Handelswetenschappen David De Vos onder leiding van Prof. Dr. Sebastian Desmidt 1 2 UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Het nut van strategic alignment bij organizational newcomers: een analyse vanuit socialisatie perspectief Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Handelswetenschappen David De Vos onder leiding van Prof. Dr. Sebastian Desmidt 3 4 PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. David De Vos 5 6 ABSTRACT This research examines – in the context of a large scale research project of the University of Ghent - the indirect relation between institutionalized socialization and the work outcomes job satisfaction and intentions to quit, with Employee strategic alignment as a mediator. In this study, five hypotheses were tested in a randomized sample of 341 respondents (new employees). The results confirm a significant indirect effect between institutionalized socialization tactics and job satisfaction, with employee strategic alignment as a mediator. A same indirect effect was concluded with intentions to quit as dependent variable. These results contribute to the socialization content approach as they emphasize the importance of the dimension ‘goals and strategy’. Furthermore, the findings of this study indicate a positive relationship between institutionalized socialization and Employee strategic alignment. Finally, Employee strategic alignment is associated with job satisfaction and intentions to quit. These results accentuate the significance of organized and structured socialization to facilitate strategic alignment for newcomers. The findings of this study also emphasize the importance of strategic alignment to positively influence desired work attitudes. Implications and future research opportunities are discussed. Keywords: Employee strategic alignment, organizational socialization, socialization content, job satisfaction, intentions to quit. 1 2 SAMENVATTING Dit onderzoek bestudeert – in het kader van een grootschalig onderzoeksproject van de Universiteit Gent - de indirecte relatie tussen institutionele socialisatie en de werkuitkomsten, job satisfaction en intentions to quit, met Employee strategic alignment als mediator. Er worden vijf hypotheses onderzocht in een ad random steekproef van 341 respondenten (nieuwe medewerkers). De resultaten bevestigen een significant indirect effect door employee strategic alignment bij de relatie tussen institutionalized socialization tactics en job satisfaction. Ook met intentions to quit als afhankelijke variabele werd eenzelfde indirecte relatie teruggevonden. Deze resultaten dragen bij aan de socialization content approach door het belang van de dimensie strategy and goals te beklemtonen. Daarnaast werd geconstateerd dat institutionele socialisatie positief relateert met Employee strategic alignment. Ten slotte werd een significant verband gevonden tussen Employee strategic alignment en job satisfaction en intentions to quit. Deze resultaten bevestigen het nut van georganiseerde en gestructureerde socialisatietactieken om strategische alignering bij nieuwkomers te faciliteren. Deze bevindingen benadrukken tevens het belang van strategische alignering bij nieuwkomers om positieve werkattitudes te bewerkstelligen. Bijkomende implicaties en verdere onderzoeksmogelijkheden worden in de discussie nader toegelicht. Sleutelwoorden: Employee strategic alignment, organisationele socialisatie, socialization content, job satisfaction, intentions to quit. 3 4 VOORWOORD De masterproef vormt het sluitstuk van mijn opleiding ‘Master in de Handelswetenschappen, Strategisch Management’. Het schrijven van deze masterproef was een leerrijke ervaring. Het gaf mij meer inzicht in het thema organisationele socialisatie en het belang ervan. Daarnaast was het een unieke opportuniteit om zelfstandig en gestructureerd te leren werken. Het bestuderen van resultaten uit wetenschappelijk onderzoek en het zelfstandig nagaan van de hypotheses gaven mij ook de mogelijkheid analytisch inzicht te creëren. Deze opdracht was niet evident en uitdagend. Het was mij niet gelukt zonder de hulp van enkele personen. Bij deze zou ik graag mevrouw Annelies De Vuyst bedanken om mij te begeleiden bij het begin van mijn masterproef. Graag wil ik ook Prof. Dr. Sebastian Desmidt bedanken om steeds rap te reageren op mijn vragen, en voor de constructieve feedback. Ten slotte wil ik zowel mevrouw De Vuyst en Prof. Dr. Sebastian Desmidt heel erg bedanken om mij de opportuniteit te geven om gebruik te maken van de data van hun onderzoeksproject. Hierdoor kon ik in combinatie met stage en werk boeiende en gedetailleerde analyses uitvoeren, wat anders niet mogelijk zou geweest zijn. 5 6 INHOUDSTABEL ABSTRACT ............................................................................................................................... 1 SAMENVATTING .................................................................................................................... 3 VOORWOORD ......................................................................................................................... 5 INHOUDSTABEL ..................................................................................................................... 7 INLEIDING ............................................................................................................................. 10 LITERATUUR ......................................................................................................................... 12 1. Organizational Socialization ......................................................................................... 12 1.1. Introductie .............................................................................................................. 12 1.2. Het nut van organizational socialization ................................................................ 14 1.3. Onderzoeksdomeinen binnen de organizational socialization literatuur ................ 17 1.4. Socialisatieproces -en raamwerk ............................................................................ 19 1.4.1. Fasen in het socialisatieproces. ....................................................................... 19 1.4.2. Organizational socialization frameworks ........................................................ 21 1.4.3. Organizational socialization tactics ................................................................. 25 1.4.4. Newcomer proactive behaviour....................................................................... 28 1.4.5. Social agents .................................................................................................... 31 1.4.6. Newcomer adjustment ..................................................................................... 32 1.5. Socialization content approach ............................................................................... 34 2. Strategic alignment ........................................................................................................ 38 2.1. Inleiding ................................................................................................................. 38 2.2. Employee strategic alignment ................................................................................ 41 3. Organizational socialization en Employee strategic alignment .................................... 42 3.1. Probleemstelling en onderzoek. ............................................................................. 43 METHODE .............................................................................................................................. 48 4. Procedure en respondenten............................................................................................ 48 5. Meetinstrumenten .......................................................................................................... 51 5.1. Onafhankelijke variabelen...................................................................................... 51 5.2. Afhankelijke variabelen ......................................................................................... 52 5.3. Controlevariabelen ................................................................................................. 53 RESULTATEN ........................................................................................................................ 54 6. Correlatiematrix ............................................................................................................ 54 7. Regressie-analyse .......................................................................................................... 56 8. Mediatie ......................................................................................................................... 59 DISCUSSIE .............................................................................................................................. 63 CONCLUSIE ........................................................................................................................... 68 REFERENTIELIJST ................................................................................................................ 69 7 BIJLAGE .................................................................................................................................. 74 1. Vragenlijst en items ....................................................................................................... 74 1.1. Items om Employee strategic alignment te meten ................................................. 74 1.2. Items om Institutionalized organizational socialization te meten .......................... 74 1.3. Items om de afhankelijke variabelen te meten ....................................................... 74 2. Syntax SPSS .................................................................................................................. 75 2.1. Variabelen en betrouwbaarheid berekenen ............................................................ 75 2.2. Beschrijvende informatie over respondenten ......................................................... 76 2.3. Correlatietabel met gemiddelden, standaardafwijking en Cronbach Alphas. ........ 76 2.4. Regressie analyses .................................................................................................. 77 2.5. Mediatie .................................................................................................................. 79 8 9 INLEIDING Een organisatie besteedt veel tijd en energie aan het rekruteren van individuen. De klus is echter nog niet geklaard wanneer deze individuen effectief lid zijn van de organisatie. Zowel de organisatie als de nieuwkomer hebben er baat bij om de nieuwe medewerker voldoende te faciliteren gedurende integratie of socialisatie. Een nieuwkomer ervaart onzekerheid bij het betreden van een nieuwe omgeving. Het is de rol van de organisatie om voldoende ondersteuning en informatie te verschaffen om deze onzekerheden bij de nieuwe medewerkers te minimaliseren. Georganiseerde en gestructureerde socialisatie hebben als doel kennis, vaardigheden en gedragingen te bewerkstelligen in lijn met de verwachtingen van de organisatie. Deze gewenste kennis, gedragingen en vaardigheden zijn unieke, ontastbare resources die organisatie ondersteunen bij het behalen van de strategie en doelstellingen. Ze kunnen vervolgens leiden tot een uniek competitief voordeel voor de organisatie. Bovendien kan georganiseerde socialisatie resulteren in hogere tevredenheid bij de nieuwe medewerkers. Bovendien zullen deze nieuwkomers minder geneigd zijn om hun activiteiten bij de organisatie in kwestie stop te zetten. Dit onderzoek focust zich op de kennis die institutionele (gestructureerde) socialisatie tot stand brengt. Deze invalshoek van organisationele socialisatie heet de socialization content approach. Meer gedetailleerd, gaat dit onderzoek dieper in op de kennis met betrekking tot de strategie en doelstellingen bij de nieuwe medewerker. Deze dimensie wordt in dit naslagwerk geconceptualiseerd als Employee strategic alignment. Dit onderzoek heeft als doel te onderzoeken wat de rol is van employee strategic alignment bij de relatie tussen institutionele socialisatie en de werkuitkomsten job satisfaction en intentions to quit. In het eerste hoofdstuk wordt het concept organizational socialization extensief toegelicht. Binnen dit hoofdstuk wordt het nut van organisationele socialisatie benadrukt. Ook de verschillende onderzoeksdomeinen en onderliggende relaties en aspecten van het organisationele socialisatieproces worden in dit hoofdstuk uitvoerig besproken. Ten slotte wordt de socialization content approach toegelicht. 10 Het volgende hoofdstuk gaat verder in op het concept Employee strategic alignment. In dit deel wordt bovendien bondig het begrip strategie besproken. In het derde hoofdstuk wordt de link gelegd tussen beide concepten. Enkele hypotheses worden vervolgens geformuleerd. In de verdere delen worden deze hypotheses nagegaan door middel van verschillende analyses. Deze bevindingen worden bediscussieerd. Tekortkomingen, onderzoeksmogelijkheden voor verder onderzoek en praktische implicaties worden hier besproken. Ten slotte wordt dit onderzoek geconcludeerd. 11 LITERATUUR 1. Organizational Socialization 1.1. Introductie Organizational socialization en introductie zijn twee begrippen die te maken hebben met het verwelkomen en integreren van een nieuwkomer. Introductie wordt in de literatuur beschreven als de verschillende activiteiten ondernomen door een bepaalde organisatie om de nieuwkomer te integreren. De activiteiten of praktijken hebben voornamelijk tot doel ervoor te zorgen dat de nieuwkomer effectief kan handelen in de nieuwe omgeving (Trowler & Kight, 1999). Deze activiteiten betreffen informatieverschaffing, interne opleiding, trainee-activiteiten en netwerk-uitbouwen (Moreels, 2005). Van Maanen en Schein definiëren organizational socialization als volgt: “organizational socialization is the process by which an individual acquires the social knowledge and skills necessary to assume an organizational role across the roles, the process may appear in many forms ranging from a relatively quick, self-guided, trial–and error process to a far more elaborate one requiring a lengthy preparation period of education and training followed by an equally drawn out period of official apprenticeship” (Van Maanen& Schein, 1979, p. 3). Een belangrijk element in deze definitie is dat organizational socialization geen eenmalig praktijk of evenement is, maar een continu proces met verschillende sequenties en elementen. Dit proces moet nieuwkomers ondersteunen bij de transitie van organisational outsider naar insider (Bauer & Bodner, 2007). In tegenstelling tot introductie is socialisatie een overkoepelend proces dat al dan niet introductie-activiteiten bevat (Moreels, 2005). Introductie kan op deze manier beschouwd worden als een onderdeel van het concept socialisatie. Het omvat alle activiteiten die door de organisatie ondernomen worden om de nieuwkomer succesvol te integreren. Deze thesis beperkt zich niet tot introductie maar zal dieper ingaan op de verschillende facetten van organizational socialization. 12 De nadruk bij onderzoek naar socialisatiepraktijken en het socialisatieproces ligt op het onthaal van een nieuwe medewerker. Organisationele socialisatie heeft immers niet enkel betrekking op nieuwkomers. Huidige medewerkers kunnen binnen de organisatie een andere functie of rol invullen. Een medewerker kan opwaarts verticaal, neerwaarts verticaal en lateraal geherpositioneerd worden (Van Maanen & Schein, 1979) . Als gevolg van deze verschuivingen ontvangt de medewerker nieuwe taken en verantwoordelijkheden. Intern kunnen normen, regels en gedragingen verschillen. Elk functioneel departement kan beschouwd worden als een unieke groep waarbij individuen gemeenschappelijke identiteit (A. G. Johnson, 1995), activiteiten en doelen (Keyton, 2002) delen. Desondanks de aanwezigheid van een overkoepelende ‘corporate culture’ (Trowler & Kight, 1999), kan begeleiding door middel van socialisatietechnieken toepasselijk en bevorderlijk zijn om interne verticale -en laterale verschuivingen te accommoderen bij bestaande medewerkers. In tegenstelling tot het geval van herpositionering zal de verandering en impact het grootst zijn bij een nieuwe medewerker. Zeker de initiële fase zorgt voor de grootste transformatie. Deze fase wordt ook wel de breaking-in phase genoemd (Klein & Heuser, 2008). Webber (1976) identificeerde verschillende aspecten die nieuwkomers frequent verbazen bij aankomst in een organisatie. Deze zijn de politieke natuur van organisaties, de bureaucratie en vele formaliteiten, de tegenstrijdige verwachtingen van verschillende supervisors, het gebrek aan specifieke criteria voor performantie-evaluatie en promotie, en het routinekarakter van dagdagelijkse taken. Een entry shock (Klein & Heuser, 2008) tijdens deze breaking-in phase is het gevolg van deze elementen. In dit naslagwerk wordt enkel de nadruk gelegd op socialisatie bij nieuwe medewerkers omdat, zoals reeds vermeld, de impact het grootst is bij deze groep. Bovendien is het leeuwendeel van de literatuur van organizational socialization gericht op de groep nieuwkomers. 13 1.2. Het nut van organizational socialization Een effectief socialisatieproces zorgt voor overdracht van kennis met betrekking tot de verantwoordelijkheden van een specifieke rol. Organizational socialization assisteert de nieuwe medewerker bij het leren van kennis, vaardigheden, formele regels en procedures (Van Maanen en Schein, 1979). Effectieve socialisatie zorgt bovendien dat men kennis maakt met de verschillende aspecten van de organisatiecultuur (Trowler & Knight, 1999). De nieuwkomer leert de attitudes en gedragingen die eigen zijn binnen de nieuwe omgeving. De organisatiecultuur beïnvloedt hoe individuen bewust en onbewust handelen, denken en beslissingen maken in een professionele omgeving (Hansen and Wernerfelt, 1989; Schein, 1990). Het is belangrijk dat de nieuwe medewerker zich identificeert met de bestaande organisatiecultuur. Lok en Crawford (2003) toonden aan dat organisatiecultuur een belangrijke antecedent is voor uitkomsten als job satisfaction en commitment. Nieuwkomers moeten ontcijferen wat de onderliggende normen en assumpties zijn in een nieuwe groep. Dit gebeurt onder andere door het uitproberen van verschillende gedragingen ten opzichte van andere, ‘oudere’ medewerkers (Schein, 2010). De mate waarin nieuwkomers zich aanpassen aan de nieuwe organisatie wordt sterk beïnvloed door oudere, meer ervaren medewerkers (Cooper-Thomas & Anderson, 2006). Deze actoren worden ook wel social agents genoemd. Het socialisatieproces is voor de organisatie een uniek moment om gunstige normen en assumpties te identificeren. Deze kunnen vervolgens, indien gunstig, overgedragen worden aan nieuwe medewerkers (Schein, 2010). Dit moet de continuïteit van de organisatie waarborgen. Het is tevens de gelegenheid om de nieuwe medewerker te voorzien van relevante informatie zodat hij een volwaardig lid kan worden van de organisatie. 14 Daarnaast worden werknemers steeds meer mobiel (Bauer et al., 2007), en is er meer personeelsverloop. Uit een onderzoek1 in 2010 met een steekproef van 85,996 Belgische werknemers uit de privésector is gebleken dat er een totaal verloop (zowel op vrijwillige als onvrijwillige basis) is van 19,33 %. De verloopintentie van de werknemers uit de privésector was 22% begin 2010. Begin 2011 was dit 28%. Het percentage vrijwillig verloop is van 2003 naar 2007 gestegen van 5,88% naar 8,24%. Na 2007 daalt het vrijwillig verloop, maar blijft het totaal verloop verder stijgen. Deze cijfers bevestigen een positieve trend van het totale personeelsverloop in de toekomst en benadrukken het belang van organizational socialization. Namelijk hoe mobieler de werknemer en hoe hoger het personeelsverloop is, hoe meer individuen een socialisatieproces ondergaan, en hoe meer nieuwkomers geïntegreerd moeten worden. Socialisatie is tevens gerelateerd aan intentions to quit (Ashforth et al., 2007; Bauer et al., 2007). Succesvolle socialisatie kan leiden tot een daling van het personeelsverloop. Als gevolg moet er minder geïnvesteerd worden in rekrutering en praktijken die gepaard gaan met het opleiden en integreren van nieuwkomers. Ten slotte heeft een goed uitgedokterde socialisatiestrategie meerdere voordelen voor zowel de nieuwkomer als voor de organisatie (Klein & Heuser, 2008). De organisatie probeert een fit te creëren tussen de nieuwkomer en de organisatie. Het socialisatieproces moet dit faciliteren zodat deze integratie vlot verloopt en dat de nieuwe medewerker zijn nieuwe rol kan invullen (Feldman, 1981; Fisher, 1986; Klein & Heuser, 2008). Bovendien kan effectieve socialisatie leiden tot hogere performantie bij de nieuwe medewerker (Bauer et al., 2007; Ashforth et al., 2007). Dit kan te wijten zijn aan het feit dat een nieuwe medewerker duidelijk weet wat zijn rol is, en wat de verwachtingen zijn bij deze rol. Organizational socialization kan ook positieve jobattitudes als gevolg hebben. Voorbeelden van dergelijke jobattitudes zijn: job satisfaction, organizational commitment, intentions to remain en organizational identification (Bauer et al., 2007; Ashforth et al., 2007). Het spreekt voor zich dat een organisatie baat heeft bij medewerkers die positieve jobattitudes tentoonstellen. Een tevreden medewerker die zich inzet en identificeert met de organisatie zal gunstig zijn ten aanzien van de productiviteit en continuïteit van de organisatie. 1 Securex (2010). Personeelsverloop in de privésector in België 2010. HR research Securex group. 15 Bovendien kan effectieve socialisatie ervoor zorgen dat onzekerheid bij de nieuwkomers afneemt. Wanous (1980) bevestigt een positief verband tussen onzekerheid en het vroegtijdig verlaten van de organisatie door medewerkers. De voordelen van socialisatie worden niet enkel uit perspectief van de werkgever bekeken; Fang et al. (2011) motiveren dat een effectief socialisatieproces voor de nieuwe medewerker kan leiden tot career success. Socialisatie wordt daarnaast positief geassocieerd met role clarity, self-efficacy en social acceptance (Bauer et al., 2007). Wanneer een medewerker duidelijk weet wat zijn rol is, en denkt zijn taken succesvol te kunnen uitvoeren, leidt dit tot minder stress bij de medewerker (Gilbao et al., 2008). Stress correleert tevens negatief met job performance en organizational commitment (Joiner & Bakalis, 2006), wat vervolgens negatief is voor de organisatie in kwestie (Kaupilla, 2014; Gilbao et al., 2008). Ten slotte tonen Gruman et al. (2006) aan dat socialisatiepraktijken een positieve relatie hebben met task mastery. Wat naderhand intrinsiek motiverend kan werken. Ander onderzoek heeft bevestigd dat georganiseerde en gestructureerde socialisatie leidt tot satisfactie bij de werknemer en de intentie om te stoppen verlaagt (Bauer et al., 2007; Asfhorth et al., 2007; Saks et al., 2007; Song et al., 2015) . Uit de drie bovenstaande argumenten wordt het belang van organizational socialization benadrukt. Er is nood aan overdracht van kennis en aspecten van de organisatiecultuur. Daarnaast wordt socialisatie in verband gebracht met meerdere job- en attitude-uitkomsten. Ten slotte worden medewerkers meer mobiel en worden zowel organisaties als individuen meer geconfronteerd met socialisatie. Een goed doordacht en strategisch socialisatieproces is bijgevolg aangewezen. Deze aspecten beklemtonen het nut van verder onderzoek naar organizational socialization. Het is daarom boeiend om organizational socialization nader toe te lichten, en onderliggende relaties te bespreken. 16 1.3. Onderzoeksdomeinen binnen de organizational socialization literatuur Met betrekking tot socialisatie zijn reeds meerdere aspecten besproken in de academische literatuur (Klein & Heuser, 2008). Een deel van de socialisatieliteratuur focust zich op het onderzoek naar de verschillende fases dat een medewerker doorloopt voordat hij een volwaardig lid is van de organisatie in kwestie (Chao, 1988; Feldman, 1981; Van Maanen en Schein, 1979; Wanous, 1992). Daarnaast is een groot deel van de literatuur van organizational socialization toegewijd aan de verschillende tactieken of strategieën die organisaties kunnen aanwenden. In een toonaangevende publicatie met betrekking tot organizational socialization van Van Maanen en Schein (1979), werden zes verschillende tactieken of strategieën gedestilleerd. Deze werden later door Jones (1986) verder gecategoriseerd. Deze tactieken worden tot op heden extensief onderzocht in relatie met zowel werk als attitude-uitkomsten (Ashforth et al., 2007; Bauer et al., 2007; Perrot et al., 2014; Song et al., 2015; Cable & Parson, 2001; Saks & Gruman, 2010). Verder in dit naslagwerk worden deze verbanden nader toegelicht. Hiernaast is er een focus op het proactief gedrag en feedback-seeking behavior van de nieuwkomer gedurende socialisatie (Ashford, 1986, 1996; Morrison, 1993; Crant, 2000; Saks et al., 2011; Miller & Jablin, 1991; Griffin, 2000). Hier wordt de actieve rol van het individu gedurende socialisatie benadrukt en geanalyseerd. Een ander deel van onderzoek binnen dit thema is gericht op de verschillende praktijken dat socialisatie faciliteren en in welke mate deze praktijken effectief zijn. Louis et al. (1983) en Nelson en Quick (1991) onderzochten de relatie tussen verschillende praktijken en job- en attitude-uitkomsten. Daarnaast wordt ook de rol van andere medewerkers of social agents onderzocht bij de socialisatie van een nieuwkomer (Bauer, Morrison & Callister, 1998; Kammeyer-Mueller & Wanberg, 2003; Morrison, 1993; Ostroff & Kozlowksi, 1992). Vooral de verschillende individuen die als social agent fungeren worden onderzocht. Ook de verschillende functies die deze social agents invullen worden geanalyseerd (Bauer et al., 1998; Major, Kozlowksi, Chao & Gardner, 1995). Relaties tussen de invloed van sociale agenten en sociale structuren, en 17 socialisatie-uitkomsten werden tevens geanalyseerd (Kammeyer-Mueller & Wanberg, 2003; Fang et al., 2011; Morrison, 2002). Ten slotte oogt recent onderzoek naar socialisatie op de mate waarin nieuwkomers zich aanpassen aan de organisatie (Bauer et al., 2007; Fang et al., 2011; Perrot et al., 2014; Saks et al., 2007). Dit wordt ook wel geconceptualiseerd onder de term Newcomer Adjustment. Ook wordt onderzoek gevoerd naar hetgeen nieuwkomers leren gedurende socialisatie (Asfhorth et al., 2007; Howard & Klein, 2008; Chao et al., 1994; Fisher, 1986; Cooper-Thomas & Anderson, 2002; Ostroff & Kozlowski, 1992). Dit wordt geconceptualiseerd onder het begrip Socialization Content. Dit domein van onderzoek binnen de socialisatie literatuur focust zich op de indicatoren van newcomer adjustment en de verschillende dimensies van socialization content. Tevens worden antecedenten en uitkomsten van deze constructen onderzocht. Aangezien het laatste domein van onderzoek naar organisationele socialisatie het meeste belangstelling krijgt in hedendaagse literatuur, is het boeiend dit meer gedetailleerd toe te lichten. In het volgende hoofdstuk worden enkele raamwerken uit toonaangevende publicaties besproken. Deze raamwerken trachten organizational socialization, onderliggende relaties en begrippen te conceptualiseren. De verschillende fasen van socialisatie worden eerst uiteengezet. 18 1.4. Socialisatieproces -en raamwerk In dit hoofdstuk worden eerst de verschillende fasen in het socialisatieproces besproken. Daarna worden enkele raamwerken uit toonaangevende publicaties toegelicht. Deze worden gebruikt om het begrip organizational socialization te conceptualiseren en onderlinge relaties te verklaren. Later in het hoofdstuk worden de verschillende constructen afzonderlijk toegelicht. 1.4.1. Fasen in het socialisatieproces. Tijdens de socialisatie van een nieuwkomer kunnen drie fasen onderscheiden worden (Van Maanen & Schein, 1975; Feldman, 1981; Moreels, 2005). Deze fasen zijn gebaseerd op het model van Lewin (1951): unfreezing, changing, refreezing. In eerste instantie is er de Entry stage of anticipatory socialization. Deze fase omvat de activiteiten die plaats vinden voor de nieuwkomer zich aansluit bij een bepaalde organisatie. Dit stadium kan vergeleken worden met de unfreezing stage uit Lewin’s model. Deze fase gaat terug tot op het moment wanneer het individu beslist een bepaalde studierichting te volgen om een professie na te streven. Deze fase eindigt op het moment dat men een organisatie heeft gekozen dat passend is bij de wensen en persoonlijkheid van het individu en men ten slotte overgaat naar het effectief solliciteren. De selectie en rekrutering is een cruciaal stadium binnen deze fase zowel voor het individu als voor de organisatie. De bereidwilligheid van een persoon om zich in te zetten tijdens de socialisatiefase kan de uitkomsten van socialisatie bepalen (Fisher, 1986; Bauer et al., 2007). Iemand die in de entry stage een positieve attitude heeft, zal eerder positieve socialisatie uitkomsten bewerkstelligen (Wanous, 1999). Het is dus belangrijk dat tijdens de rekrutering gedragingen geïdentificeerd worden die bereidwilligheid vertonen. Later in dit naslagwerk wordt het belang van proactief gedrag van de nieuwkomer gedetailleerd besproken. Tijdens deze rekruteringsfase moet de organisatie correcte informatie delen met de sollicitant. Zowel de organisatie als sollicitant hebben baat bij een situatie van symmetrische informatie. Wanneer bijvoorbeeld valse toekomstperspectieven worden beloofd aan de rekruut kan dit later negatieve job- en gedragsuitkomsten tot gevolg hebben. Hetzelfde geldt wanneer het individu zelf onrealistische verwachtingen vooropstelt (Moreels, 2005) of verkeerde perceptie heeft van de jobinhoud (Wanous, 1999). Om gunstige 19 socialisatie te bewerkstelligen moet de organisatie in kwestie voldoende aandacht besteden aan deze fase. Hetzelfde geldt voor het individu. Na de initiële entry stage vindt de socialisatiefase of encounter phase plaats. Feldman (1981, p.310) definieert deze fase als de periode “when a new recruit sees what the organization is truly like, and in which some initial shifting of values, skills, and attitudes may occur”. Deze fase stemt overeen met de changing fase in Lewin’s model. Hier is de nieuwkomer lid van de organisatie. De nieuwkomer krijgt een beeld van zijn roldefiniëring: wat zijn de taken en wat is de tijdsallocatie van deze taken. Ook wordt er een relatie gevestigd met andere medewerkers en krijgt men een beeld van de cultuur en groepsnormen (Feldman, 1981). Dit realistisch beeld is vaak tegenstrijdig met de voormalige verwachtingen van het individu. Zoals eerder vermeld in deze paper, kan deze fase gepaard gaan met een entry shock (Klein & Heuser, 2008) of role shock (Van Maanen, 1975). De nieuwkomer moet leren omgaan met de weerstand tegen verandering (Moreels, 2005, Schein 1979). Ideeën van nieuwkomers worden niet altijd openhartig onthaald. De nieuwe medewerker wordt tijdens deze socialisatiefase ook vaak geconfronteerd met ambiguïteit over zijn rol en de organisatiecultuur (Miller & Jablin, 1991; Saks et al., 2007). Dit gaat gepaard met stress en onzekerheid (Grusec & Hastings, 2014). Door middel van effectieve socialisatie tijdens deze fase kan de organisatie meer duidelijkheid scheppen. Bijgevolg wordt onzekerheid bij de nieuwe medewerker beperkt. Effectieve socialisatie kan ook de nieuwkomer aanzetten en ondersteunen om relaties op te bouwen met andere collega’s. Dit zorgt ervoor dat men zichzelf kan ontwikkelen binnen de organisatie en de eigen identiteit verder vorm kan geven. Een derde en laatste fase is de fase van wederzijdse acceptatie of mutual acceptance. Porter et al. (1975) noemen deze fase de change and acquisition phase. Dit kan vergeleken worden met de refreezing stage uit het model van Lewin. Feldman (1981) onderscheidt drie kenmerken die eigen zijn aan deze fase. Ten eerste weet men welke taken men moet uitvoeren. De medewerker kent duidelijk zijn rol en weet hoe zijn tijd te alloceren. Ten tweede leert men hoe men een taak succesvol moet uitvoeren. Men behaalt doorgaans een adequaat performantieniveau. Ten slotte krijgt de identiteit van de medewerker vorm. Hij begrijpt de normen en waarden binnen de organisatie en past zich er naar aan. 20 1.4.2. Organizational socialization frameworks Organizational socialization werd in eerder onderzoek enkel uit oogpunt bekeken van de organisatie (Van Maanen & Schein, 1979; Jones 1986; Gruman et al., 2006). Hier lag de nadruk op de verschillende praktijken en tactieken die de organisatie kon hanteren om gewenste uitkomsten te bewerkstelligen bij nieuwe medewerkers. Deze invalshoek wordt ook wel de situationalist perspective genoemd (Saks & Ashforth, 1997; Song and Chathoth, 2010). Deze praktijken en activiteiten die als doel hebben om een nieuwe medewerker te socialiseren, worden in de literatuur genoemd als organizational socialization tactics. Later werd de aandacht gevestigd op de rol van de nieuwkomer tijdens het bestuderen van het socialisatieproces. In plaats van een passieve kijk op nieuwkomers werden zij beschouwd als actoren die actief deelnemen in het socialisatieproces (Morrison, 1993). De inspanningen die een nieuwe medewerker levert gedurende het socialisatieproces wordt geconceptualiseerd onder het begrip newcomer proactive behavior. Het deel van de literatuur dat uitsluitend aandacht vestigt op de relatie tussen gedragingen en attitudes van de nieuwkomer op socialisatie uitkomsten, wordt de Individual difference perspective genoemd (Saks & Ashforth, 1997; Song and Chathoth, 2010). In recente literatuur worden met beide perspectieven rekening gehouden bij het bestuderen van organizational socialization. Deze interactionist perspective (Griffin et al. 2000) houdt zowel rekening met de activiteiten en structurele eigenschappen van de organisatie als het proactief en informatiezoekend gedrag van de nieuwkomer. Beide elementen zorgen er vervolgens voor dat gewenste gedragingen, attitudes en vaardigheden aangeleerd worden zodat de nieuwkomer succesvol de functie of rol in kwestie kan invullen (Saks et al. 2007). Organizational socialization en de onderlinge relaties die er aan toebehoren zijn reeds in meerdere academische publicaties op verschillende manieren uitgewerkt. Hieronder worden enkele toonaangevende raamwerken binnen de socialisatieliteratuur besproken die het begrip en de bijhorende constructen trachten te conceptualiseren. Later in dit hoofdstuk worden de verschillende aspecten of componenten afzonderlijk in detail besproken. 21 Het raamwerk van Bauer et al. (2007) geeft een conceptuele weergave weer van het socialisatieproces en de verschillende relaties die hiermee geassocieerd worden. Figuur 1. Antecedenten en uitkomsten van newcomer adjustment gedurende organisationele socialisatie. Geadapteerd van “Newcomer adjustment during organizational socialization: a meta-analytic review of antecedents, outcomes, and methods.” Bauer et al., 2007, Journal of applied psychology, Vol. 92, p.708 In het model hierboven wordt duidelijk gebruik gemaakt van de interactionistische benadering. Zowel newcomer proactive behavior ( in dit model geconceptualiseerd als Newcomer information seeking) als Organizational socialization tactics worden in beschouwing genomen. Deze twee componenten hebben een wisselwerking die als het proces van socialisatie kan beschouwd worden. Ze worden ook als antecedenten aanzien van Newcomer adjustment. Newcomer adjustment geeft weer in welke mate de nieuwkomer gedurende een fase van aanpassing en integratie nieuwe vaardigheden bijleert en zich aanpast aan de groepsnormen – en waarden (Feldman, 1981). Dit begrip wordt hier weergegeven als mediërende factor met drie indicatoren, zijnde role clarity, self efficacy en social acceptance. Performance, job satisfaction, organizational commitment, intentions to remain en turnover worden in dit model beschouwt als uitkomsten van Newcomer adjustment. 22 Ashforth et al. (2007) gebruikt een raamwerk dat gelijkaardig is als deze van Bauer et al (2007). Figuur 2.Relatie van het socialisatieproces en newcomer learning op newcomer adjustment.Geadapteerd van “Socialization tactics, proactive behavior, and newcomer learning: integrating socialization models.” Ashforth al., 2007, Journal of vocational behavior, Vol 70, P.449 In deze conceptualisatie van organizational socialization wordt ook gebruik gemaakt van de interactionist perspective. In plaats van socialization tactics wordt hier de term institutionalized socialization gebruikt. Dit is een typologie van organizational socialization tactics dat wijst op een gestructureerde en formele vorm van socialisatietactieken. Later in het hoofdstuk worden de verschillende typologieën verder toegelicht. Bovenop de twee traditionele antecedenten wordt nog een derde toegevoegd, genaamd investiture. Investiture wordt gedefiniëerd als “the degree to which newcomers receive positive or negative social support after entry from experienced organizational members” (Jones, 1986, p. 265). Het is de mate waarin collega’s de nieuwkomer zijn persoonlijkheid of identiteit accepteren en ondersteunen (Van Maanen & Schein, 1979). 23 In tegenstelling tot het raamwerk van Bauer et al. (2007) staat in plaats van newcomer adjustment, newcomer learning centraal. Deze visie stelt dat learning een primaire uitkomst is van socialisatie. Deze zienswijze op organisationele socialisatie wordt de socialization content approach (Chao et al., 1994; Fisher, 1986; Klein & Heuser, 2008) genoemd. Newcomer adjustment wordt hier niet beschouwd als een set van indicatoren dat bepaalt in welke mate de nieuwkomer zich aanpast aan de nieuwe omgeving. Newcomer adjustment wordt hier beschouwt als een distale uitkomst dat bewerkstelligd wordt door het leren. Het is dus een uitkomst van social learning, en wordt beschouwd als een serie vanwerk -en attitude uitkomsten. Role innovation wordt ook als uitkomst van organisationele socialisatie beschouwd. Role innovation staat los van newcomer learning omdat innovatie niet beïnvloed wordt door de hoeveelheid een nieuwkomer leert maar eerder door de (aangeleerde) normen dat een medewerker bezit. Omdat formele en georganiseerde vormen van socialisatietechnieken meestal tot doel hebben om specifieke normen en waarden bij nieuwkomers op te leggen (jones, 1986), kan dit een direct negatief effect hebben op de innovativiteit van de nieuwe medewerker. Aan de andere kant wijst proactief en assertief gedrag op meer innovatief gedrag van de nieuwe medewerker (Ashforth & Saks, 1996; Ashforth er al., 2007). In de volgende paragrafen worden de componenten die besproken zijn in vorige raamwerken meer uitvoerig besproken. 24 1.4.3. Organizational socialization tactics Organizational socialization tactics (OST) omvatten zowel formele als informele inspanningen en activiteiten geleverd door de organisatie om nieuwkomers te integreren. OST worden gedefinieerd als “the ways in which the experiences of individuals in transition from one role to another are structured for them by others in the organization” (Van Maanen and Schein, 1979, p. 230). Nieuwe medewerkers zullen op verschillende manieren reageren bij de integratie van een organisatie naarmate de wijze waarop tactieken of methoden ontwikkeld zijn. Jones (1986) stelt dat informatie op verschillende manieren aangeboden wordt aan de nieuwkomer. Elke methodiek beïnvloedt de mate waarop informatie verkregen en gepercipieerd wordt door de nieuwe medewerker. Dit heeft vervolgens een invloed op de mate waarin nieuwkomers zich aanpassen (Jones, 1986; Saks et al., 2007). Er is reeds meerder empirisch onderzoek gedaan naar de verschillende dimensies van inspanningen door organisaties, en hoe deze vat hebben op socialisatie-uitkomsten (Ashforth & Saks, 1997; Ashforth et al., 2007; Bauer et al., 1998; Bauer et al., 2007; Jones, 1986; Saks et al., 2007; Perrot et al., 2014; Song et al., 2015). Van maanen en Schein (1979) hebben een typologie van organizational tactics vooropgesteld bestaande uit zes verschillende dimensies. Elk van deze zes dimensies zijn bipolair. Collective socialization tactics verwijst naar de collectieve activiteiten die de organisatie levert. Aangezien deze OST collectief zijn, zijn ze voor het merendeel van de nieuwkomers hetzelfde of worden ze op eenzelfde manier ervaren door de medewerkers. De medewerkers hebben tijdens hun intrede bij de organisatie een gelijkaardige ervaring gehad. Hiertegenover staat individual socialization tactics. In deze situatie krijgt elke nieuwe medewerker een andere of persoonlijke aanpak bij intrede. Bij formal socialisation worden nieuwe medewerkers gedurende een bepaalde periode gescheiden van andere medewerkers totdat ze een betere notie hebben van hun rol. Bij informal socialisation worden nieuwkomers onmiddellijk geïntegreerd in hun rol of werkgroep. Al doende leren ze dus de verantwoordelijkheden van hun job (Jones, 1986). De derde categorisatie van tactics door Van Maanen en Schein (1979) is sequential versus random. Bij sequential socialization tactics weet de nieuwkomer precies welke stappen of activiteiten hij moet doorlopen. Er is transparantie over welke sequenties de medewerker moet ondergaan om een bepaalde finale rol te kunnen invullen. Bijvoorbeeld, een soldaat rekruut 25 weet grotendeels welke fasen hij moet doorlopen om ten slotte een volwaardig soldaat te worden. Bij Random socialization is er meer ambiguïteit omtrent de stappen die moeten gevolgd worden om naderhand een gewenste rol in te vullen. De stappen die doorlopen worden kunnen ook voor elke medewerker verschillen. Bijvoorbeeld, om senior manager of departemental manager te worden in een consultancy bedrijf zal er geen vast en eenduidig loopbaanpatroon zijn. Daarnaast identificeren Van maanen en Schein (1979) fixed en variable socialization tactics. Fixed verwijst naar het geval waar medewerkers op de hoogte zijn van wanneer een bepaalde fase gedurende de socialisatie plaats vindt en eindigt. Er is transparantie over de tijdstabel van de te doorlopen fasen. Bij variable socialization tactics heeft de medewerker geen idee hoe ver men in een bepaalde fase bevindt en wanneer de volgende fase van start gaat. Tijdens een specifieke opleiding en training van nieuwe soldaat-rekruten weet men precies wanneer deze eindigt. Dit is een duidelijk voorbeeld van fixed socialization tactics. Serial en disjunctive socialization tactics verwijzen naar situaties waarbij ervaren collega’s of mentoren fungeren als rolmodel. Bij serial socialization helpt een ervaren collega de nieuwkomer totdat men zelfstandig de rol kan invullen. Bij disjunctive socialization is er geen sprake van een rolmodel. Dit kan het geval zijn vanwege het feit dat er geen andere medewerkers zijn die een gelijkaardige rol vervullen (porter, 1986). Ten slotte onderscheiden Van Maanen en Schein (1979) investiture en divestiture socialization. Deze dimensies werden eerder besproken bij de bespreking van het raamwerk van Ashforth et al. (2007). Het betreft de mate waarin nieuwe medewerkers geaccepteerd worden zoals ze zijn en waarbij hun huidige identiteit aanvaard worden. De bedoeling is niet om medewerkers te veranderen maar eerder om verder te bouwen op hun bestaande vaardigheden en attitudes. Later heeft Jones (1986) een verdere classificatie gemaakt bestaande uit drie dimensies: context, content, social aspects (zie figuur 3). Context (Collective en formal) betreft de manier waarop organisaties informatie aan de nieuwkomer voorzien. Content (sequential en fixed) betreft welke inhoud voorzien wordt aan de nieuwkomer. Ten slotte betreft social aspects (serial en investiture) de sociale ondersteuning en signalen (Saks et al., 2007) dat de organisatie aanbiedt aan de nieuwkomer. 26 Jones (1986) heeft daarnaast een verdere onderverdeling gemaakt in een twee-factor-model, namelijk institutionalized en individualized organizational socialization tactics. Institutionalized organizational socialization tactics omvatten inspanningen, geleverd door de organisatie, die formeel en gestructureerd van aard zijn. Dit omvat collective, formal, sequential, fixed, serial en investiture socialization tactics. Daarentegen worden Individualized organizational socialization tactics gekarakteriseerd door een gebrek aan structuur. Deze omvatten individual, informal, random, variable, disjunctive en divestiture socialization tactics. Tabel 1. Socialization Tactics Institutionalized Context Content Social aspects Individualized Collective Individual Formal Informal Sequential Random Fixed Variable Serial Disjunctive Investiture Divestiture Ashforth et al. (2007) heeft bevestigd dat institutionalized socialization positief gerelateerd is aan leren en negatief gerelateerd aan intentions to quit en role innovation. Investiture werd in dit onderzoek direct gerelateerd aan job satisfaction, organizational identification en intentions to quit. In tegenstelling tot het onderzoek van Ashfort et al. (2007), heeft Saks et al. (2007) in zijn meta-analyse bevonden dat institutionalized socialization direct positief gerelateerd is aan job satisfaction. Er werd ook een direct positieve relatie gevonden met organizational commitment, job performance en fit perceptions, en een direct negatieve relatie met intentions to quit. Deze bevindingen zijn conform met deze van Song et al. (2015) en Bauer et al (2007). In beide onderzoeken werd een directe invloed vastgesteld tussen socialization tactics en job satisfaction. Bauer et al (2007) bevestigt alsook de negatieve relatie met intentions to quit. In het onderzoek van Bauer et al (2007) en Saks et al. (2007) werd ook vastgesteld dat de sociale aspecten (Jones, 1986) van OST het meeste invloed hebben op de uitkomsten van organizational socialization. Deze bevindingen insinueren dat sociale ondersteuning gedurende de socialisatie van een nieuwe medewerker belangrijk is. 27 1.4.4. Newcomer proactive behaviour Zoals eerder vermeld in dit hoofdstuk, wordt in recente literatuur niet enkel een situationalist perspective op organizational socialisation genomen, maar eerder een interactionist perspective (Griffin et al. 2000). Er moet ook rekening gehouden worden met de gedragingen en attitudes van het individu bij onderzoek naar organizational socialization (Moreland & Levine, 2001; Morrison, 2002). Individuën zijn namelijk actieve actoren die door eigen proactief gedrag het socialisatieproces beïnvloeden. Grant en Ashford (P. 8, 2008) definiëren proactive behavior als “anticipatory action that employees take to impact themselves and/or their environments”. Twee belangrijke aspecten van dit concept worden in deze definitie uitgelicht. Namelijk, het individu denkt of neemt actie op voorhand (proactive) om in de toekomst een bepaald doel te bereiken (impact) of om een huidige toestand te veranderen. Proactive behavior in de context van organizational socialization wordt geconceptualiseerd als newcomer proactivity. Saks et al. (p.36, 2011) definiëren newcomer proactivity als “the means by which newcomers actively engage with their work environment through proactive socialization strategies such as seeking information about their role and work environment to reduce uncertainty” Proactief gedrag wordt enerzijds beïnvloed door individual differences of individual dispositions (Ashford & black, 1996). Individual differences omvatten de persoonlijke kenmerken of gedragingen van de nieuwkomer. Voorbeelden hiervan zijn proactive personality, personal iniative, self-efficacy, desire for feedback, etc. De mate waarin een individu actief deel neemt tijdens het socialisatieproces zal tevens een directe invloed hebben op de mate waarop het individu zich zal aanpassen aan de organisatie (Bauer et al., 2007). Proactief gedrag wordt anderzijds ook beïnvloed door contextual factors (Crant, 2000; Gruman, 2006). Dit zijn factoren in de omgeving waarin nieuwkomers zich bevinden. Voorbeelden van dergelijke contextual factors zijn de organisatiecultuur, de organisatienormen en management ondersteuning (Crant, 2000). Een horizontale organisatie met een dynamische en gecompliceerde interne organisatiestructuur kan er voor zorgen dat nieuwkomers gedwongen worden om meer proactief te handelen. Deze geïndividualiseerde socialisatie omgeving accentueert het belang van proactief socialisatiegedrag. 28 Nieuwkomers vertonen vormen van proactief gedrag wegens twee hoofdzakelijke redenen; Ten eerste zoeken nieuwkomers proactief naar informatie om onzekerheid te verlagen en betekenis te geven aan de nieuwe rol (Klein & Heuser, 2008; Morrison, 1993). Ten tweede is de informatie dat aangeboden wordt door de organisatie vaak niet voldoende of volledig (Morrison, 1993). Nieuwkomers zoeken bijgevolg naar bijkomende informatie om hun rol succesvol uit te voeren. Deze vorm van proactive socialization behavior omvat de inspanningen van de nieuwkomer om bijkomende informatie te vergaren om vervolgens onzekerheid te reduceren. Deze typologie van proactive behavior heet information seeking (Saks et al., 2011; Morrison, 1993). Dit is conform met de Uncertainty reduction theory van Berger (1979) die stelt dat individuen steeds trachten onzekerheid te reduceren en een voorspelbare omgevingen te creëren. Dit zoekgedrag is ook gerelateerd aan het concept sensemaking, dat gedefinieerd wordt als “the search for and acquisition of job-and organizational –related information or job performance feedback” (Fang et al., p. 132, 2011). Omdat nieuwkomers vaak voor verrassingen komen te staan in een nieuwe omgeving, proberen ze door middel van een proces van sensemaking dergelijke verrassingen te voorspellen, verklaren en beperken (Ashford & Black, 1996). Dit opnieuw met doel om onzekerheid te verminderen en een voorspelbare omgeving te creëren. Miller en Jablin (1991) hebben een typologie vooropgesteld dat in kaart brengt welke informatie gezocht wordt door de nieuwkomer. Drie types informatie kan onderscheiden worden; De eerste vorm omvat referent information. Dit is informatie omtrent de inhoudelijke aspecten van de rol. “Wat houdt deze functie precies in en hoe kan ik deze succesvol invullen?” Daarnaast is er de appraisal information. Dit is de informatie dat de nieuwkomer vergaart om zijn prestaties te vergelijken met hetgeen dat gevraagd of vereist wordt. “In welke mate lever ik resultaat in vergelijking met de verwachtingen?”. Ten slotte zoekt de nieuwkomer naar relational information. Dit omvat informatie betreffende de kwaliteit van de relaties met andere collega’s of supervisoren. “In welke mate word ik als individu geaccepteerd in deze organisatie?” Elke vorm van zoekgedrag naar informatie heeft een positieve impact op job satisfaction en intentions to remain. Van de drie types informatie werd appraisal information als sterkste indicator bevonden voor de mate waarin nieuwkomers zich aanpassen aan de nieuwe organisatie (Bauer et al., 2007). 29 De klemtoon in de socialisatie literatuur ligt niet enkel op information seeking als proactive socialization tactic (Ashford & Black, 1996; ). Andere vormen van proactive socialization behaviours zijn feedback-seeking (Ashford, 1986), general socializing (Wanberg KammeyerMueller, 2000), networking, boss-relationshipbuilding en job change negotiation (Ashford & Black, 1996). Er kan besloten worden dat newcomer proactive behaviour tot doel heeft om onzekerheid te verminderen en betekenis te geven aan de omgeving. Het ondersteunt bovendien het leren (Ashforth et al., 2007) en helpt de nieuwkomer om zich aan te passen aan de nieuwe organisatie (Bauer et al. 2007). Proactief gedrag beïnvloedt tevens het effect van organizational socialization tactics op socialisatie-uitkomsten (Gruman et al., 2006). Nieuwkomers die namelijk zeer proactief zijn, zullen minder sterk beïnvloed worden door institutionele socialisatietactieken dan nieuwkomers die minder proactief zijn. Ten slotte heeft onderzoek uitgewezen dat door middel van actief zoekgedrag van de nieuwkomer meer kennis opgenomen wordt dan door institutionele socialisatietactieken (Morrison, 1995; Ashforth et al., 2007). Dit heeft belangrijke praktische implicaties dat succesvolle socialisatie tot stand komt bij actieve participatie van de nieuwe medewerker. Een interactionistische kijk op organizational socialization is bijgevolg aangewezen. 30 1.4.5. Social agents Ten slotte wordt een derde construct, social agents, als antecedent beschouwd. Desondanks deze niet is weergegeven in vorige raamwerken, is het een belangrijk antecedent dat steeds meer aandacht krijgt in de socialisatie literatuur (Trowler & Knight, 1999; Howard & Klein, 2008). Net als proactive socialization behavior en organizational socialization tactics bewerkstelligen social agents socialisatie-uitkomsten (Howard & Klein, 2008). Social agents zijn één of meerdere individuen die zich zowel binnen of buiten de organisatie kunnen bevinden. Ze ondersteunen de nieuwkomers en helpen hen integreren in de organisatie door het voorzien van “information, feedback, role models, social relationships and support as well as access to broader networks and work-relevant resources” (Cooper-Thomas & Anderson, 2006, p. 495). In bepaalde gevallen wordt een mentor of coach toegewezen aan de nieuwkomer. De rol van deze mentor is om de nieuwkomer te helpen integreren en hem of haar gedurende een bepaalde periode te ondersteunen. Gedurende socialisatie komen ook informele relaties tot stand met collega’s, supervisoren en individuen buiten de organisatie (bv. klanten) (Klein & Howard, 2008). Een groot deel van wat de nieuwkomer leert, wordt bewerkstelligd door deze informele relaties (Feldman, 1989). Sociale agenten maken een belangrijk deel uit van de informele socialisatiepraktijken (Saks & Gruman, 2012). Door zowel deze informele als formele relaties wordt heel wat kennis overgedragen aan de nieuwkomer. Het ondersteunt bijgevolg het leren en helpt de nieuwkomer aanpassen aan de nieuwe organisatie. In onderzoek naar relaties tussen social agents en socialisatie uitkomsten werden enkele significante bevindingen gedaan. Kammeyer-Mueller en Wanberg (2003) hebben bevestigd dat invloed van collega’s positief gerelateerd is met Group integration. Bravo et al. (2003) stellen een positief verband vast tussen coworker relations en role conflict, en een negatief verband met role ambiguity. Ook de eigenschappen van het sociale netwerk en de toegankelijkheid tot sociaal kapitaal voor de nieuwkomer zijn belangrijk. Social capital wordt gedefinieerd als “the resources embedded in a social structure that are accessed and/or mobilized in purposive actions” (Lin, 1999, p. 35). Fang et al. (2011) leggen voor dat toegang tot social capital positief relateert met de proximale uitkomsten van socialisatie, zoals role clarity, task mastery, social integration, etc. Deze proximale uitkomsten worden later in dit naslagwerk besproken. Er werd ook een 31 positieve significante relatie gevonden tussen de structuur (grootte, bereik, status en dichtheid) van een sociaal netwerk van een nieuwkomer en dezelfde proximale socialisatie uitkomsten (Morrison, 2002). Rollag et al. (2005) vonden dat nieuwkomers die snel sociale relaties legt met zijn collega’s, zich sneller aanpassen aan de organisatie. Deze bevindingen impliceren het belang van zowel formele relaties (mentor of coach) als informele relaties (collega’s, supervisoren, externe individuen) gedurende socialisatie van een nieuwkomer. Net zoals bij proactive socialisation behavior bepalen persoonlijke eigenschappen hoe snel en in welke mate het sociaal netwerk van de nieuwkomer vorm neemt (Bauer, Erdogan, Liden en wayne, 2006). Dit bevestigt opnieuw dat effectieve socialisatie niet uitsluitend tot stand komt door middel van passieve en formele socialisatietactieken. 1.4.6. Newcomer adjustment De antecedenten die hiervoor besproken zijn, bewerkstelligen zowel proximale als distale uitkomsten. Op basis van de besproken raamwerken (figuur 1 en 2), kan afgeleid worden dat organizational socialization tactics en proactive socialization behavior zowel proximale als distale indicatoren van newcomer adjustment of uitkomsten van socialisatieverklaren. Indicatoren van proximal newcomer adjustment zijn in het raamwerk van Bauer et al. (figuur 1) role Clarity, self-efficacy en social acceptance. Deze variabelen worden direct beïnvloed door het socialisatieproces. Bauer et al. hebben newcomer adjustment geconceptualiseerd op basis van eerder onderzoek door Feldman (1981). Hij stelt dat drie belangrijke variabelen de change en acquisition stage typeren: resolution of demands, task mastery en adjustment to group norms and values. Het eerste stemt overeen met de variabele role clarity. De medewerker leert wat zijn taken en prioriteiten zijn. Hij kent steeds beter de vereisten van zijn rol. Task mastery betreft het leren succesvol uitvoeren van toegewezen taken. Bauer et al. (1998, 2007) associëren dit met role clarity. Ten slotte heeft Adjustment to Group norms and values betrekking tot de sociale integratie van de nieuwkomer in de organisatie en groep. De nieuwe medewerker leert de normen en waarden, en wordt geleidelijk aan als volwaardig lid beschouwd door collega’s (Feldman, 1981: Bauer, 2007). Dit wordt gerelateerd met de variabele social acceptance. 32 In tegenstelling tot Bauer et al. (2007) beschouwen Saks et al. (2007) role ambiguity en role conflict als proximale indicatoren van newcomer adjustment. Zij baseren zich op vorig onderzoek van de uncertainty reduction theory (Berger, 1979). Miller en Jablin (1991) argumenteren dat wanneer een medewerker lid wordt van een organisatie (cfr. Encounter phase), men een hoog niveau van onzekerheid ondervindt. Dit resulteert in ambiguïteit (role ambiguity) met betrekking tot de rol en taken van het individu en kan vervolgens resulteren in rolconflicten (role conflict). De medewerker probeert als reactie hierop duidelijkheid te scheppen over zijn rol binnen de organisatie (role clarity). Person-organization fit wordt door Saks et al. (2007) ook als proximale indicator beschouwd. Er werd vervolgens een mediatie van deze indicatoren gevonden bij de relatie tussen socialization tactics en distale uitkomsten van socialisatie. In het onderzoek van Bauer et al. (2007) werd een significant verband gevonden tussen information seeking (als proactive socialization behavior tactic) en rol clarity en social acceptance. De organizational socialization tactics zijn met alle drie indicatoren significant gerelateerd. Deze proximale indicatoren van newcomer adjustment worden vervolgens grotendeels geassocieerd met de distale newcomer adjustment uitkomsten. Deze bevindingen bevestigen Feldman’s (1981) assumpties over adjustment. Frequent onderzochte distale uitkomsten van socialisatie of distale indicatoren van newcomer adjustment zijn performance, job satisfaction, organizational commitment, intentions to remain, role innovation en turnover (Gruman et al., 2006; Bauer et al., 2007; Saks et al., 2007; Ashforth et al., 2007; Klein & Heuser, 2008). In recent onderzoek wordt leren of “the acquisition of knowledge about the work context” (Ashforth et al., 2007, p. 448) steeds meer als proximale uitkomst beschouwd (zie figuur 2). Deze invalshoek op organizational socialization ziet het leren over de organisatie en job als kernpunt. De mate waarin een nieuwe medewerker informatie vergaart is dus een indicator over hoe succesvol het socialisatieproces is. Aangezien steeds meer aandacht besteed wordt aan dit perspectief op socialisatie (Chao et al., 1994; Cooper-Thomas & Anderson, 2002; Hart & Miller, 2005, Klein & Heuser, 2008), is het boeiend dit nader toe te lichten. 33 1.5. Socialization content approach “The Socialization content approach views socialization as primarily a learning process in which newcomers acquire a variety of information, attitudes, and behaviors in order to become more effective organizational members (Klein & Heuser, 2008, p. 296)” Volgens deze invalshoek worden distale uitkomsten van het socialisatieproces bewerkstelligt door middel van het vergaren van kennis met betrekking tot de organisatie en rol in kwestie. Newcomer learning wordt als belangrijke mediator beschouwt binnen het socialisatie raamwerk (Ashforth et al., 2007; Cooper-Thomas & Anderson, 2002). Bij dit perspectief op socialisatie staat leren centraal (Klein & Heuser, 2008). Meerdere typologieën brengen in kaart welke aspecten van de organisatie de werknemer leert gedurende socialisatie (Chao et al., 1994; Fisher, 1986; Cooper-Thomas & Anderson, 2002; Ostroff & Kozlowski, 1992). Dit heeft als voordeel dat er specifiek onderzocht kan worden welke zaken een nieuwe medewerker leert en in welke fase men dit leert (Klein & Heuser, 2008). Ashforth et al. (2007) bevestigen dat zowel proactief gedrag van de medewerker als georganiseerde en gestructureerde socialisatietactieken (Institutionalized socialization tactics) het leren positief beïnvloeden. Morrison (1993) argumenteert dat een voorwaarde voor goede intergratie van de nieuwkomer, zeer afhankelijk is van de mate waarin nieuwkomers leren over de aspecten van de rol en organisatie in kwestie. Desondanks deze bevestigingen is er tot op heden weinig onderzoek geleverd naar wat (socialization content) nieuwkomers precies leren en wat leren vooraf gaat (Chao et al., 1994; Wang et al., 2015). Hieronder volgt een korte beschrijving van de verschillende categoriën van socialization content. De typologie van Chao et al. (1994) is tot op heden de meest representatieve categorisering van socialization content en wordt daarom geadopteerd in deze studie (Bauer et al., 2007; Klein & Heuser, 2008; Wang et al., 2015). Klein en Heuser (2008) hebben reeds voortgebouwd op deze typologie. Aangezien deze te uitgebreid is, gaat de voorkeur uit om de categorisering van Chao et al. (1994) te gebruiken. Bovendien is het werk van Klein en Heuser een voortbrengsel van de essentie van Chao’s et al. typologie. 34 De eerste dimensie van de socialization content typology betreft de geschiedenis van de organisatie in kwestie (history). Dit aspect gaat na in welke mate de medewerker bewust is van de oorsprong en de reden van ontstaan van de organisatie. De medewerker leert tijdens socialisatie kennis maken met tradities, mythes, rituelen en verhalen. Deze aspecten van de geschiedenis kunnen belangrijk zijn om conformiteit (Klein & Heuser, 2008) en affiniteit met de cultuur en principes van de organisatie te bewerkstelligen bij de medewerker (Fisher, 1986; Ritti & Funkhouser, 1987). Een tweede dimensie betreft het taalgebruik (language). De mate waarin een medewerker de terminologie en het vakjargon kent, kan beschouwd worden als een indicator voor hoe goed men geïntegreerd is in de organisatie (Klein & Heuser, 2008). Politics wordt beschouwd als een derde dimensie van de socialization content typology. Bewust zijn over wie er macht, kennis en beslissingsvermogen heeft in een organisatie zijn factoren die aangeven in welke mate een medewerker geïntegreerd is. Bijgevolg kan goede kennis van politieke structuren en zowel formele als informele relaties gedeeltelijk dienen als indicator voor succesvolle organisationele socialisatie. De vierde dimensie, people, betreft de mate waarin medewerkers kennis hebben over anderen om relaties of een sociaal netwerk uit te bouwen. Dit heeft zowel betrekking op werkrelaties als op sociale relaties (Klein & Heuser, 2008). Bij de bespreking van social agents eerder in dit naslagwerk, is het belang van sociale relaties reeds uitgelicht. De voorlaatste dimensie die vooropgesteld wordt door Chao et al. (1994) is performance proficiency. Deze dimensie omvat de kennis die vergaard wordt door de medewerker om zijn taken en rol succesvol uit te voeren. Succesvolle socialisatie moet de medewerker faciliteren bij het leren van zijn taken en de uitvoering ervan (Fisher, 1986). Niet te verwarren met de proximale uitkomst task mastery, betreft deze dimensie de mate waarin de medewerker kennis, vaardigheden en bekwaamheid verwerft om meesterschap van zijn taken te kunnen behalen. 35 Ten slotte wordt organizational goals and values geïdentificeerd als een dimensie van socialization content. Klein en Heuser (2008) distilleert deze dimensie in twee afzonderlijke dimensies: culture and values en goals and strategy. In het begin van deze paper werd de overdracht van organisatiecultuur aan nieuwkomers als een functie van organizational socialization beschouwt. Uit de socialization content approach wordt dit aspect onder deze dimensie (Culture and values) geconceptualiseerd. Het betreft de mate waarin medewerkers kennis vergaren met betrekking tot de normen, waarden, gewoonten en symbolen die eigen zijn aan de organisatie (Klein & Heuser, 2008). Daarnaast wordt kennis van de doelstellingen en strategie van de organisatie als dimensie beschouwd van socialization content (goals and strategy). Doelstellingen bepalen de richting dat een organisatie uitgaat. Het fundeert de beslissingen die gemaakt worden en geeft zin aan het bestaan van de organisatie. Het geeft antwoord aan wat, waarom en hoe de organisatie handelt. De onderliggende strategie zorgt voor een actieplan om de onderliggende doelstellingen te behalen (Chandler, 1961). Dit is een vitale functie van het opstellen van doelstellingen en strategie. De strategie en doelstellingen worden bovendien gealigneerd doorheen de organisatie zodat alle departementen, groepen en individuen op een conforme wijze de doelstellingen en strategie trachten te behalen. Deze verticale integratie zorgt voor een link en integrale aanpak doorheen de organisatie. Hiernaast kan het opstellen van een strategie en voornamelijk doelstellingen een middel zijn om medewerkers te motiveren. Volgens de Goal-setting Theory (Locke & Latham, 1990) leiden specifiek gedefinieerde en hoge doelstellingen tot hogere performantie. Dit kan verklaard worden door het feit dat medewerkers de vooropgestelde doelstellingen als een uitdaging percipiëren. De doelstellingen geven ook een betekenis aan de taken en activiteiten dat een werknemer uitvoert. Deze aspecten werken bijgevolg motiverend (Locke & Latham, 2006). 36 Ten slotte kan goede kennis van de doelstellingen bij de medewerkers zorgen voor congruentie. Wanneer bijvoorbeeld medewerkers en supervisoren goed geïnformeerd zijn over de strategie en doelstellingen, kan dit leiden tot een goede verstandhouding tussen beide partijen. Daarnaast kan kennis van de strategie en doelstelling employee fit en organizational commitment met de organisatie positief beïnvloeden (Boswell, 2006; Gagnon et al., 2008). Indien een medewerker weet wat de organisatie in kwestie wil bereiken, waarom de organisatie dit wil bereiken en hoe men hier aan kan contribueren, is er een mogelijkheid dat de medewerker zich vervolgens associeert of identificeert met deze doelstellingen (George, 1992). Een goede individuele strategische kennis over de globale strategie en daarbijhorende doelstellingen is hiervoor vereist (Gagnon, 2008). Uit deze bespreking van de verschillende dimensies van de socialization content approach werd het belang van kennis over strategie en doelstellingen voornamelijk uitgelicht. De strategie en doelstellingen vormen de fundering van het bestaan van de organisatie en rechtvaardigt de beslissingen die de organisatie maakt. Ook kunnen doelstellingen een motiverend effect hebben op medewerkers. Bovendien kan goede kennis en alignering van de strategie en doelstellingen meerdere werkuitkomsten positief beïnvloeden (Boswell, 2006; Biggs, 2013). Deze aspecten beklemtonen het nut van verder onderzoek naar deze dimensie van socialization content. Alhoewel is een betere notie van het concept strategie en strategische alignering (EmployeeStrategic alignment) aangewezen vooraleer organizational socialization uit deze invalshoek verder onderzocht wordt. In het volgende deel van dit naslagwerk wordt meer in detail besproken wat het begrip strategie inhoudt. Daarna wordt het belang van strategische alignering toegelicht. In het derde deel wordt opnieuw de link gelegd met organization socialization en worden vervolgens enkele assumpties geformuleerd. Ten slotte worden deze aannames nagegaan. 37 2. Strategic alignment 2.1. Inleiding Strategie is een frequent aangehaald begrip en wordt in meerdere contexten gebruikt. Duidelijke omlijning van het concept is daarom aangewezen. Strategie kan bondig omschreven worden als het opzettelijk kiezen om bepaalde activiteiten anders te doen om zich zo te differentiëren van de competitie (Porter, 1996). Het omvat het kiezen van doelstellingen op lang termijn. Het is het opstellen van een actie- of strategic plan dat de nodige middelen en activiteiten bepaalt zodat de geformuleerde doelstellingen bereikt kunnen worden (Chandler, 1962). Strategie mag niet verward worden met operational effectiveness (OE). OE heeft vooral betrekking tot het beter en efficiënter uitvoeren van activiteiten om zo een concurrentieel voordeel te bekomen (Porter, 1996). Lean management, Total Quality Management en benchmarking zijn voorbeelden van mechanismen die moeten zorgen voor efficiëntere operaties. Deze technieken trachten een competitief voordeel te bekomen door sneller en goedkoper te produceren dan concurrenten dat doen. Strategie wordt vaak enkel uit een macro-level-perspectief bekeken. Strategie wordt hier beschouwd als een activiteit dat enkel topmanagement betreft en zich uitsluitend situeert aan het hoofd van de organisatie. Het begrip is daarom soms minder tastbaar (Jarzabkowski et al., 2007). Strategy-as-practice(s-a-p) is een stroom binnen de strategisch managementliteratuur dat strategie meer aanschouwelijk tracht te maken. Uit deze invalshoek wordt strategie gedefinieerd als „a situated, socially accomplished activity, while strategizing comprises those actions, interactions and negotiations of multiple actors and the situated practices that they draw upon in accomplishing that activity” (Jarzabkowski et al., 2007, p. 7). Binnen dit onderzoeksdomein wordt strategie beschouwd als een multi-level gebeuren waarbij het menselijk karakter beklemtoond wordt (Whittington, 2003). S-a-p benadrukt een meer sociologische kijk op strategie en neemt dus ook een micro-level-perspectief in rekening (Jarzabkowski et al., 2007). Deze stroom accentueert het belang van connecties en relaties doorheen de organisatie (Whittington, 2007). 38 Doelstellingen en strategie worden namelijk op verschillende niveaus binnen de organisatie opgesteld en nagestreefd. Porter (1980) conceptualiseert strategie op drie niveaus. Op corporate level worden beslissingen gemaakt op welke markten de organisatie actief wil zijn. Op business level kan door middel van enkele generieke strategieën (cost leadership, differentiation en focus) vraag gegenereerd worden binnen de gekozen markt(en). Ten slotte zijn er meerdere functionele departementen (bv. Accounting, operations, marketing, etc.) die de organisationele strategie moeten ondersteunen. Binnen deze functionele departementen moet de organisationele strategie nogmaals doorvertaald worden naar groeps- en individueel niveau. Dit is conform met het micro-level perspectief van de s-a-p stroom. Het is uiteindelijk niet de organisatie maar de individuen en hun gedragingen die de strategie vormgeven en uitvoeren (Buller & Mcevoy, 2012). Medewerkers trachten individueel of in groep vooropgestelde doelstellingen te behalen. Verticale integratie moet ervoor zorgen dat individuele doelstellingen conform zijn met hogerop gedefinieerde doelstellingen. Duidelijke communicatie en alignering van strategie en doelstellingen moeten ervoor zorgen dat medewerkers kunnen en willen bijdragen aan de strategie (Boswell, 2006). Ook gedragingen van individuen moeten gealigneerd worden met de strategische objectieven (Gagnon et al., 2008). Gagnon en Michael (2003) conceptualiseren de mate waarin medewerkers iniatief nemen om strategische doelstellingen te verwezenlijken als strategically aligned behavior. Dergelijk gedrag werd positief gerelateerd met de realisatie van de organisatiestrategie. Colvin en Boswell (2007) argumenteren dat ondermeer duidelijke communicatie, stimulatie voor participatie en ruime job definïering impact heeft op de mate waarin medewerkers streven naar organisationele doelstellingen. Ye et al. (2007) bevestigt dat hogere performantie tot stand komt wanneer werknemers mogen participeren in decision making met betrekking tot strategische vraagstukken. Boswell et al. (2006) verklaren dat zowel kennis over organisationele doelstellingen en over hoe men kan bijdragen aan de doelstellingen noodzakelijk is om deze te behalen. Dit wordt geconceptualiseerd onder het begrip line of sight. 39 Wanneer objectieven en strategische prioriteiten goed doorvertaald worden naar functioneel-, groeps- en individueelniveau kan dit ervoor zorgen dat interne capabiliteiten volledig en efficiënt benut worden. Duidelijke communicatie van strategische prioriteiten en doelstellingen kan bijgevolg leiden tot een competitief voordeel voor de organisatie (Boswell, 2006; Buller & McEvoy, 2012). Daarnaast kan strategische alignering ook positieve werkuitkomsten bewerkstelligen (Boswell, 2006; Biggs et al., 2013). Het is duidelijk dat ‘sterke’ alignering van strategie belangrijk is. Het zorgt voor een efficiënte overdracht van strategische kennis. Dit moet waarborgen dat de vooropgestelde strategie effectief geïmplementeerd kan worden. Succesvolle implementatie van de strategie is bovendien een vereiste om goede organisationele performantie te verwezenlijken (Noble, 1999). Daarboven kan duidelijke communicatie van strategische prioriteiten de medewerkers stimuleren om aan deze te contribueren. Dit kan ondermeer leiden tot een goede fit tussen de werknemer en organisatie (Boswell, 2006). Het kan ook zorgen voor hoger engagement bij de medewerker, wat vervolgens opnieuw kennis van strategische prioriteiten verhoogt (Biggs et al., 2013). Boswell (2006) heeft tevens een positief verband gevonden tussen strategische alignering en role clarity. Er werd ook deels een positief verband met job satisfaction en commitment vastgesteld, en een negatief verband met intentions to quit. Strategische alignering kan bewerkstelligd worden door ‘sterke’ HRM praktijken (Buller & McEvoy, 2012). Effectieve HRM praktijken moeten namelijk zorgen dat organisationele capabiliteiten, kennis en vaardigheden ondersteund en verspreid worden doorheen de organisatie. Conform met de resource-based view (barney, 1991), is deze kennis van strategische prioriteiten een intangible resource dat kan zorgen voor een uniek competitief voordeel. Dit zorgt voor conformiteit en congruentie tussen medewerkers over deze strategische prioriteiten. Institutionalized socialization tactics kunnen beschouwd worden als een georganiseerd en formeel programma dat door middel van socialisatie of HRM praktijken newcomer adjustment bewerkstelligt (Ashforth et al., 2007). Deze HRM praktijken hebben, conform met de socialization content approach, deels als doel om kennis over strategie en doelstellingen te verschaffen bij nieuwkomers (Buller & McEvoy, 2012; Klein & Heuser, 2008; Chao et al., 1994). Nieuwkomers die door middel van deze gestructureerde socialisatie kennis opdoen over de organisatie zullen waarschijnlijk positieve werk- of attitudeuitkomsten vertonen (Ashforth et al., 2007; Cooper-Thomas & Anderson, 2002). 40 Vooraleer verder een link onderzocht wordt tussen strategische alignering en organisationele socialisatie moet eerst een duidelijke omlijning en conceptualisatie van strategic alignment gemaakt worden. 2.2. Employee strategic alignment Zoals hierboven beschreven hebben Boswell et al. (2006) strategic alignment geconceptualiseerd als line of sight (LOS). LOS wordt gedefinieerd als “the employee’s understanding of the organization’s goals and what actions are necessary to contribute to those objectives” (p. 500). Uit bovenstaande definitie kunnen twee belangrijke componenten afgeleid worden. Het eerste component (LOS-Objectives) van LOS betreft de mate waarin medewerkers op de hoogte zijn van de strategie en doelstellingen van de organisatie. Het tweede component (LOS-Actions) betreft de mate waarin een medewerker denkt effectief te kunnen bijdragen aan deze strategie. Biggs et al. (2013) bouwen verder op dit concept. Zij definiëren Employee strategic alignment als “the employees line of sight between their specific job tasks and the strategic priorities of the organization” (p. 301). Employee strategic alignment omvat drie elementen. Het eerste element betreft de mate waarin een medewerker bewust is van de strategische prioriteiten van de organisatie. Dit stemt grotendeels overeen met het begrip LOS-Objectives van Boswell et al. (2006). Het tweede element betreft de mate waarin medewerkers deze strategische prioriteiten als belangrijk ervaren. Ten slotte stemt het derde element overeen met LOS-Actions. Het is de mate waarin medewerkers begrijpen hoe hun rol en de daarbijhorende taken direct bijdragen tot het behalen van strategische prioriteiten van de organisatie. 41 Het eerste element kan verder geconceptualiseerd worden als strategic understanding (Dawley & Munyon, 2013). Het tweede en derde component stemmen overeen met employee strategic contribution (Biggs et al., 2013) en strategic commitment (Downs & Adrian, 2004). In dit naslagwerk wordt gekozen om het concept employee strategic alignment te onderzoeken op basis van de conceptualisatie van Biggs et al. (2013). Strategic understanding Employee strategic commitment Employee strategic contribution Strategic commitment Figuur 3. Componenten employee strategic commitment 3. Organizational socialization en Employee strategic alignment Buller en McEvoy (2012) argumenteren dat georganiseerde en strategische HRM praktijken duidelijke alignering van strategie en doelstellingen moeten waarborgen. “The HRM objectives are to establish and promote a clear alignment of capabilities at all levels with the firm's strategic goals and to create the culture, norms, motivation and opportunity to engage in actions — including discretionary behaviors — that contribute to the accomplishment of these goals …in striving for such an alignment, a firm can develop sources of competitive advantage that are valuable, rare, inimitable, and non-substitutable” (p.52). Georganiseerde socialisatiepraktijken kunnen beschouwd worden als HRM praktijken die gehanteerd worden om institutionele socialisatie te bewerkstelligen (Wang et al., 2015). In lijn met de resource-based view kan men door middel van deze institutionele socialisatie een competitief voordeel ontwikkelen. Namelijk, medewerkers worden gestimuleerd gewenste gedragingen te vertonen. Tevens worden medewerkers gealigneerd met de strategie van de organisatie. Dit met doel om succesvolle implementatie van deze strategie te waarborgen. Daarbovenop moeten dergelijke inspanningen zorgen voor goede employee fit en goal congruence (Boswell, 2006). Namelijk, wanneer medewerkers goede kennis hebben van de strategische prioriteiten en doelstellingen zullen ze meer geneigd zijn om zichzelf hier mee te associeren. Bovendien zal er onderling tussen collega’s en supervisoren een betere 42 verstandhouding zijn omtrent deze prioriteiten en doelstellingen. Scheinder et al. (2003) hebben reeds aangetoond dat training van medewerkers de individuele kennis van strategie van de organisatie bevorderd. Training en ontwikkeling van medewerkers beïnvloedt tevens de mate waarin strategie effectief geïmplementeerd wordt (Lee & Miller, 1999). De socialization content approach insinueert dat zowel Institutionalized socialization tactics als proactief gedrag van de nieuwkomer positieve werkuitkomsten bewerkstelligt door middel van overdracht van kennis (Asfhorth et al., 2007, Klein & Heuser, 2008). Zoals eerder besproken, maken strategie en doelstellingen expliciet deel uit van de socialization content typology (Klein & Heuser, 2008; Chao et al., 1994). Succesvolle institutionele socialisatie zou bijgevolg kennis over de strategische prioriteiten en doelstellingen van de organisatie moeten bevorderen bij nieuwe medewerkers. Deze kennis kan bij de nieuwkomer een “sense of belongingness” (Boswell, 2006, p. 1495) bewerkstelligen. Ook kan deze informatie met betrekking tot de strategie meer duidelijkheid bieden over de rol of functie van de nieuwe medewerker in de organisatie. Dit kan vervolgens positieve werkuitkomsten ontwikkelen. In het volgende hoofdstuk worden in detail enkele assumpties geformuleerd door de concepten organizational socialization en Employee strategic alignment aan elkaar te linken. 3.1. Probleemstelling en onderzoek. Het is waarschijnlijk dat er meer overdracht is van kennis omtrent de strategie en doelstellingen wanneer socialisatiepraktijken georganiseerd en gestructureerd zijn (Wang et al., 2014). Tenslotte tracht deze vorm van socialisatietactieken conformiteit, congruentie en collectieve percepties te ontwikkelen (Jones, 1986, Saks et al., 2007). Een studie van CooperThomas en Anderson (2002) bevestigt dat institutionalized socialization kennis over de organisatie bevordert. Asfhorth et al. (2007) hebben een gelijkaardige relatie vastgesteld. Individualized socialization tactics zullen in mindere mate overdracht van kennis over strategische prioriteiten bewerkstelligen. Deze vorm van socialisatie is ongestructureerd en stimuleert eerder innovatief en creatief gedrag bij de medewerkers (Jones, 1986). Als gevolg gaan medewerkers minder conform te werk, en stellen ze hun eigen performantiestandaarden en doelstellingen op (Wang et al., 2015). 43 Op basis van bovenstaande argumentering kan een eerste assumptie (hypothese 1) ontwikkeld worden. Namelijk, institutional socialization tactics (collective, formal, sequential, fixed, serial en investiture) zullen de mate waarin nieuwkomers kennis hebben over strategische prioriteiten en doelstellingen van de organisatie positief beïnvloeden. Deze gestructureerde vorm van socialisatie zal tevens het belang van de strategische prioriteiten benadrukken. Daarbovenop zullen nieuwkomers in grotere mate weten hoe ze kunnen bijdragen aan deze strategische prioriteiten. In de socialisatieliteratuur werden job satisfaction en intentions to quit vaak als afhankelijke variabelen onderzocht (Saks et al., 2007; Ashforth et al., 2007; Bauer et al., 2007; Gruman et al., 2006; Song et al., 2015; Crant, 2000). Locke (1976, p. 1300) definieert job satisfaction als “a pleasurable and positive emotional state resulting from the appraisal of one’s job experience”. Intentions to quit wordt gedefinieerd als “ individuals own estimated probability that they are premanently leaving the organization at some point in the near future” (Crossley et al., 2007, p. 1033). De algemene redenering gaat als volgt: wanneer nieuwkomers zich door middel van institutionele socialisatie en proactief gedrag succesvol kunnen aanpassen aan de nieuwe omgeving, zal dit leiden tot lagere onzekerheid en vervolgens tot hogere tevredenheid (Bauer et al., 2007). Nieuwkomers zullen tevens minder geneigd zijn om te veranderen van job. In de context van de socialization content approach, draagt overdracht van kennis bij tot de mate waarin nieuwkomers zich aanpassen aan de organisatie. Deze newcomer learning wordt vervolgens geassocieerd met indicatoren van newcomer adjustment uitkomsten, zoals job satisfaction en intentions to quit (Ashforth et al. 2007). Aangezien strategy and goals een dimensie is van de socialization content (Klein & Heuser, 2008), kan analoog met deze redenering geïnsinueerd worden dat de mate van kennis over strategie (employee strategic alignment) uitkomsten van newcomer adjustment zal beïnvloeden. Boswell (2006) heeft tevens de relatie tussen het concept strategic alignment en deze specifieke uitkomsten (job satisfaction en intentions to quit) onderzocht. Zoals eerder vermeld heeft zij strategic alignment geconceptualiseerd als line of sight. In haar onderzoek werd een significante relatie vastgesteld tussen LOS-Actions (de mate waarin een medewerker denkt te kunnen bijdragen aan de strategie) en job satisfaction en intentions to quit. Er werd geen significante verband gevonden bij LOS-O (de mate waarin medewerkers op de hoogte zijn van de strategie). 44 Omdat in het onderzoek van Boswell (2006) een verband tussen strategic alignment en job satisfaction en intentions to quit werd vastgesteld, is het boeiend na te gaan of dit conform is met de resultaten in dit onderzoek. Namelijk, kennis over de strategie en het belang ervan, laat de nieuwkomer toe om zich met deze te associeren. Wanneer een nieuwkomer tevens weet hoe men kan bijdragen aan deze strategie, zal dit allicht zorgen voor een fit tussen de organisatie en de nieuwe medewerker. Ook zal deze strategische kennis meer duidelijkheid scheppen over hun specifieke rol binnen de organisatie. Deze factoren kunnen als gevolg de tevredenheid (job satisfaction) van de nieuwkomer positief beïnvloeden. Nieuwkomers zullen ook minder rap geneigd zijn om hun activiteiten bij de organisatie in kwestie te stoppen (intentions to quit). Op basis van voorgaande redenering kunnen twee bijkomende assumpties gedefinieerd worden. Informatie over de strategie en doelstellingen van een organisatie, het belang ervan en weten hoe men kan bijdragen aan deze strategie, zal positief correleren met job satisfaction (hypothese 2) en negatief samenhangen met intentions to quit (hypothese 3). Saks et al. (2007) hebben in hun onderzoek de relaties onderzocht tussen socialization tactics en job satisfaction en Intentions to quit. Er werd een negatief verband vastgesteld tussen institutionalized socialization tactics en intentions to quit. Een positieve relatie met job satisfaction werd tevens bevestigd. Song et al. (2015) vonden een gelijkaardig positief verband. Ashforth et al. (2007) gaan meer in detail door deze relatie uit de socialization content invalshoek te bestuderen. Zij bevestigen een significante relatie tussen insititutionalized socialization tactics en newcomer learning. Vervolgens werd een positieve relatie vastgesteld tussen newcomer learning en job satisfaction. Er werd geen significant verband gevonden met intentions to quit als afhankelijke variabele. Zij beschouwen socialization content als een construct dat de relatie tussen socialization tactics en de werkuitkomsten, job satisfaction en intentions to quit, bepaalt. Dit is conform met de Socialization content approach (Howard en Klein, 2008). Volgens deze invalshoek wordt newcomer learning (socialization content) als belangrijke mediator beschouwt binnen het socialisatie raamwerk (Ashforth et al., 2007; Cooper-Thomas & Anderson, 2002). 45 Er kan eenzelfde redenering gemaakt worden in dit onderzoek door enkel employee strategic alignment in beschouwing te nemen als dimensie van newcomer learning en als mediërende factor om newcomer adjustment te bewerkstelligen. Kennis over de strategie en doelstellingen van de organisatie is namelijk een onderdeel van de socialization content (Chao et al., 1994). Op basis van deze gedachtegang kan een indirect verband nagegaan worden tussen institutionalized socialization tactics en de werkuitkomsten job satisfaction en intentions to quit, met employee strategic alignment als mediërende factor. Meer concreet, Employee strategic alignment zal, net als newcomer learning (Asforth et al., 2007), de relaties tussen institutionalized socialization tactics en job satisfaction en intentions to quit bepalen (hypothese 4 en 5). Hieronder is een compact overzicht van de assumpties die hierboven geformuleerd werden. In figuur 3 worden de hypotheses visueel voorgesteld. H1: Institutionalized socialization tactics zijn positief gerelateerd aan Employee Strategic Alignment. H2: Employee Strategic Alignment en is positief gerelateerd aan job Satisfaction. H3: Employee Strategic Alignment is positief gerelateerd aan intentions to quit. H4: Employee Strategic Alignment medieert de relatie tussen institutionalized socialization Tactics en job satisfaction. H5: Employee strategic alignment medieert de relatie tussen Institutionalized socialization tactics en intentions to quit. 46 Figuur 3. Onderzoeksmodel 47 METHODE Deze masterproef is tot stand gekomen in kader van een project binnen de Master Handelswetenschappen, optie Strategisch Management binnen de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Universiteit Gent. Het onderzoeksproject heeft als doel om onderzoek uit te voeren binnen het thema organisationele socialisatie. Het onderzoeksproject tracht ook meer inzichten te krijgen in het concept Employee strategic alignment. Een groep studenten kreeg de mogelijkheid om in kader van dit project een onderzoek uit te voeren. 4. Procedure en respondenten De respondenten van dit onderzoek werden éénmalig bevraagd. Het huidig onderzoek maakt dus gebruik van een cross-sectionele aanpak. De doelgroep bevat voornamelijk alumni studenten van de Hogeschool Gent of Universiteit Gent. De populatie bestaat uit alle personen in Vlaanderen die maximaal twaalf maanden werkzaam zijn in hun huidige organisatie. De respondenten werden door middel van een digitale enquête (Qualtrics) bevraagd. Deze werden verstuurd via e-mails, nieuwsbrieven en andere multi-media kanalen. Om respons te stimuleren werden Fnac-bonnen verloot onder de respondenten. De uiteindelijke dataset waarop dit onderzoek zich baseert bestaat uit 341 respondenten. Bij dergelijke enquêtes is er een mogelijkheid dat de relaties tussen de verschillende variabelen beïnvloed wordt door de common method bias (Doty & Glick, 1998). Dit is een soort van systematische variantie die kan leiden tot slechte interne validiteit. Deze systematische variantie kan bijvoorbeeld te wijten zijn aan het feit dat deelnemers sociaal wenselijk antwoorden of dat men meerdere vragen niet goed begrijpt door complexe items. Ook andere contextuele factoren (bv. Tijdsnood) kunnen invloed uitoefenen op de validiteit van het onderzoek. Aangezien deze enquête volledig anoniem bevraagd werd, is de kans op common method bias reeds verkleind. Door middel van de Harman’s single factor test kan nagegaan worden of er een aanzienlijke hoeveelheid van de common method bias aanwezig is. Uit deze analyse wordt vastgesteld dat de common method bias in dit onderzoek niet de interne validiteit negatief zal beïnvloeden (Total variance explained van component 1 = 30.75%, < 50%) (Podsakoff et al., 2003). 48 In tabel 1 worden de demografische kenmerken van de 341 respondenten uit de ad-random steekproef weergegeven. Hieruit kan afgeleid worden dat een groote deel van de respondenten vrouwen waren (66,4%). Daarnaast bevinden de meeste respondenten zich in de categorie 22 – 24 jaar (74,8%). De gemiddelde leeftijd was 23 jaar ( X = 23,41; Sd = 1,588). Slechts een klein deel van de personen bekleedden een managementfunctie (17,1%). Verder waren ongeveer evenveel personen aanwezig in de private sector (54,8) als in de publieke en social profit sector (45,2%). De meeste respondenten beschikken over een Master diploma (69,1). De rest van de respondenten (26,8%) heeft voornamelijk een Bachelor diploma. Slechts weinigen hadden een diploma Master na Master (3,8%) of Doctoraat (0,3%).Verder werd er geïnformeerd naar de anciënniteit en of men deeltijds of voltijds tewerkgesteld is. Daaruit bleek dat bijna al de respondenten voltijds te werk gesteld zijn (86,8%). De gemiddelde anciënniteit van de respondenten is ongeveer zes maand ( X = 6.14; Sd = 2,749). Ten slotte werd gevraagd in welke type organisatie de respondenten werken. Uit de tabel kan afgeleid worden dat elk type organisatie door ongeveer evenveel respondenten vertegenwoordigd worden. 49 Tabel 2. Beschrijvende informatie over de respondenten. Frequentie Percentage (N=341) Geslacht ( X = 0.66; Sd = 0.473) Man Vrouw 115 226 33.7% 66,3% Leeftijd 19 – 21 jaar 20 5,9% ( X = 23,41; Sd = 1,588) 22 – 24 jaar 255 74,8% 25 – 27 jaar 54 15,8% 28 – 31 jaar 8 2,3% 282 82,9% 58 17,1% Functie Geen management functie ( X = 0.17; Sd = 0.377) Management functie Sector Private sector 187 54,8% ( X = 0,45; Sd = 0,498) Publieke en social profit sector 154 45,2% Deeltijds vs Voltijds Deeltijds (<100%) 44 12,9% ( X = 0,88; Sd = 0.376) Voltijds (100%) 296 86,8% Hoogst behaalde diploma Bachelor 91 26,8% ( X = 1,78; Sd = 0,518) Master 235 69,1% 13 3,8% 1 0,3% Master na Master Doctoraat Werkervaring Geen werkervaring 89 26,1% ( X = 0,74; Sd = 0.440) Wel werkervaring 252 73,9% Anciënniteit (# maand) 0 – 2 maand 43 12,6% ( X = 6.14; Sd = 2,749) 3 – 4 maand 63 18,5% 5 – 6maand 58 17,0% 7 – 8maand 112 32,8% 9 – 10maand 52 15,2% 11 – 12maand 13 3,8% Type onderneming (# Werknemers) <10 werknemers 46 13,5% ( X = 3,64; Sd = 1,820) 10 < 50 werknemers 71 20,9% 50 < 250 werknemers 62 18,2% 250 < 500 werknemers 36 10,6% 500 < 1000 werknemers 31 9,1% ≥ 1000 werknemers 94 27,6% 50 5. Meetinstrumenten Om dit onderzoek effectief uit te voeren werd uitsluitend gebruik gemaakt van gevalideerde meetinstrumenten. Alle items van elk construct werden gemeten op een zevenpuntenLikertschaal, gaande van één (helemaal mee oneens) tot zeven (helemaal eens). 5.1. Onafhankelijke variabelen De onafhankelijke variabele Organizational Socialization Tactics wordt gemeten door zes items. Deze zes items vertegenwoordigen respectievelijk de verschillende socialization tactics: context gerelateerde tactics (collective–individual and formal–informal), content gerelateerde tactics (sequential–random and fixed–variable), en social gerelateerde tactics (serial–disjunctive en investiture–divestiture; Jones, 1986). Hoe hoger de respondenten een waarde op de zevenpunten Likertschaalwaarde toekennen aan deze items, hoe meer sprake is van gestructureerde socialisatie tactieken of institutionalized socialization tactics. Een item om dit construct te meten was bijvoorbeeld: “Mijn organisatie voorziet voor iedere medewerker formele trainingsactiviteiten om zo de missie, strategie en doelen van de organisatie te leren kennen.” De zes items werden samengenomen om institutionalized socialization tactics te meten. Er werd op voorhand een betrouwbaarheidsanalyse toegepast om de interne consistentie tussen de verschillende items na te gaan. Deze analyse vertoonde een Cronbach Alpha gelijk aan .668. Dit is een matige interne consistentie. Dit komt omdat de variabele (OST3) die investiture meet, omgekeerd gecodeerd is. Dit zorgt ervoor dat de Cronbach Alpha daalt (Field, 2005). De Cronbach alpha is hoger (.771) wanneer dit item verwijderd wordt. Het concept Employee strategic alignment wordt in hypothese 1 als afhankelijke variabele beschouwd. Bij hypothese 3 en 4 is deze variabele onafhankelijk. Ook bij het testen van mediatie door strategische alignering tussen institutionalized tactics en job satisfaction en intentions to quit, wordt deze variabele aanschouwt als onafhankelijk. Employee Strategic Alignment bestaat uit drie subvariabelen: Strategic understanding (Dawley en Munyon, 2013), Employee strategic contribution en Strategic commitment (Neubert en Cady, 2011). De eerste subvariabele wordt gemeten door één item (ESA1): “Ik begrijp de strategische doelen van mijn organisatie.” Strategic contribution wordt vertegenwoordigd door twee items: “Ik begrijp hoe ik kan bijdragen tot de strategische doelen van mijn organisatie” en “ik begrijp hoe de doelen van mijn team bijdragen tot de doelen van de organisatie.” Ten slotte wordt de laatste subvariabele gemeten door het item: “Ik vind het belangrijk mijn organisatie te helpen 51 bij het behalen van haar doelen.” Deze items zijn gebaseerd op de conceptualisatie van Strategic Alignment door Biggs (2013). Wanneer elk item of subvariabele samengenomen wordt, kan de hoofdvariabele Employee Strategic Alignment gemeten worden. Hoe meer respondenten een hoge waarde toekennen op de zevenpunten Likertschaal aan elk item, hoe meer er sprake is van strategische alineëring. Een betrouwbaarheidsanalyse van de vier items resulteerde in een Cronbach Alpha van ,741. Dit wijst op een goede interne consistentie (> .7). 5.2. Afhankelijke variabelen Job satisfactie en intentions to quit vormen in dit onderzoek de afhankelijke variabelen. De drie items die job satisfaction meten, zijn gebaseerd op de publicatie van Cammann et al. (1983) als deel van de Michigan Organizational Assessment Questionnaire (OAQ). Deze items geven een globale indicatie weer over de tevredenheid van de medewerker z’n job. Een voorbeeld van een item is: “Al bij al ben ik tevreden met mijn job”. Door middel van een betrouwbaarheidsanalyse werd een hoge interne consistentie van de gebruikte schalen vastgesteld (α = .912). De tweede afhankelijke variabele is gebaseerd op de schaal van Colarelli’s (1984) Intentions to quit. De variabele wordt gemeten door middel van drie items. Elk item meet in welke mate medewerkers willen stoppen of werkelijk van plan zijn om te stoppen met hun huidige job. Een voorbeeld van een item is: “Ik denk er vaak aan mijn huidige job op te geven.” De Cronbach Alpha van intentions to quit in zijn geheel bedraagt .908. Er kan hier geconcludeerd worden dat de gebruikte schalen intern consistent zijn. 52 5.3. Controlevariabelen Ten slotte werden respondenten gevraagd om enkele algemene vragen te beantwoorden. Op basis van deze vragen kunnen demografische kenmerken van de steekproef (leeftijd, geslacht en diploma) bepaald worden. Daarnaast werd ook gepeild naar de grootte van de organisatie, anciënniteit van de respondent, de werkervaring, de sector waar de respondent actief is, het type van werken en de functie (al dan niet een management functie) dat de respondent bekleedt. Deze controlevariabelen kunnen gebruikt worden om een waarheidsgetrouw beeld te vormen bij de regressieanalyses. 53 RESULTATEN 6. correlatiematrix In Tabel 3 is de correlatiematrix weergegeven waarin alle variabelen die in dit onderzoek gebruikt worden terug te vinden zijn. Hier worden de gemiddelden, standaardafwijkingen en de Pearson Correlatiecoëfficienten, die de samenhang tussen de verschillende variabelen aangeeft, weergegeven. De Cronbach’s Alphas worden ook steeds vermeld. Uit deze tabel kunnen alvast enkele significante correlaties vastgesteld worden. Namelijk, employee strategic alignment correleert negatief met intentions to quit (r = -.241) en positief met job satisfaction (r = .474). Een gelijkaardig significant verband wordt geïdentificeerd tussen institutionalized socialization tactics en intentions to quit (r = -.109) en job satisfaction (r = .278). Institutionalized socialization tactics correleren tevens positief met employee strategic alignment. Deze bevindingen benadrukken het nut om deze relaties verder te onderzoeken door middel van gedetailleerde regressie-analyses. Een andere interessante vaststelling uit deze correlatiematrix is de negatieve associatie tussen employee strategic alignment en de grootte van een onderneming. Dit kan impliceren dat de relatie tussen institutionalized socialization tactics en kennis van strategische prioriteiten gemodereerd wordt door de grootte van een organisatie. Van Bavel (2006) signaleert dat significante correlaties kunnen wijzen op multicollineariteit. Dit is het geval wanneer variabelen onderling sterk samenhangen. Daarom werd in volgende analyses telkens een collinearity diagnostic test uitgevoerd. Uit deze analyses werd geen enkele VIF-waarde groter dan tien of tolerantiewaarde kleiner dan 0,20 (Gujarati, 1995, O’Brien, 2007) geconstateerd (max. VIF-waarde = 1.035). 54 Tabel 3. Gemiddelden, standaardafwijkingen, correlaties en Cronbach’s Alphas. Variabele M. Sd. 1. 2. 1. Intention To Quit 2,76 1,73 (0,908) 2. Job Satisfaction 5,73 1,16 3. Leeftijd 23,41 1,59 3. -,651** (0,912) 0,07 -0,07 4. Geslacht* 0,66 0,47 -,119 5. Anciënniteit 6,14 2,75 -0,03 4. 5. * 0,06 -0,09 0,04 -0,06 -0,03 ** -0,06 -0,07 6. 7. 8. 6. Werkervaring* 0,74 0,44 0,04 -0,05 ,196 7. Sector* 0,45 0,50 -,135* ,145** 0,02 ,136* -0,10 0,10 8. Functie* 0,17 0,38 -0,05 0,01 0,01 0,02 0,02 -0,05 -0,04 9. Grootte organisatie 3,64 1,82 0,04 -0,03 0,09 -,176** 0,04 0,07 ,132* 10. Master diploma 0,69 0,46 0,05 -0,08 ,311 11. Master na Master diploma 0,04 0,19 ,107* 0,01 12. Doctoraat 0,00 0,05 0,04 13. Employee Strategic Alignment 5,68 0,75 1,05 14. Institutionalized Organizational Tactics 4,13 ** 9. 10. 11. 12. 13. -0,08 ** -0,07 ,129* -0,03 -0,08 0,07 -,189 0,06 -0,02 -,111* 0,08 ,159** 0,07 0,01 -,298** -0,10 -0,01 -0,08 0,02 0,03 0,06 -0,02 0,07 -0,08 -0,01 -,241** ,474** 0,01 0,01 0,03 -0,03 -0,01 0,08 -,130* -0,04 0,01 -0,10 (0,741) * ** 0,00 -0,08 0,01 -0,08 -0,06 0,07 0,03 -0,07 -0,02 -0,02 ,402** -,109 ,278 14. (0,667) Note:N = 341. * p< .05 (2-tailed); ** p < .01 (2-tailed). Cronbach’s Alphas worden tussen haakjes weergegeven op de hoofddiagonaal. (*) Zijn dummy variabelen, gecodeerd als: geslacht (0 = man; 1 = vrouw); werkervaring (0 = geen werkervaring; 1 = Werkervaring); sector(0 = private sector; 1 = Publieke en social profit sector); functie (0 = Geen leidinggevende functie; 1 = Leidinggevende functie); Master diploma (0 = Bachelor; 1 = Master); Master na Master diploma (0 = Bachelor; 1 = Master na Master) en Doctoraat (0 = Bachelor; 1 = Doctoraat) 55 7. Regressie-analyse In tabel 4 kan men de β-waarden uit de verschillende regressie-analyses terugvinden. Deze analyses hebben tot doel om de eerste drie hypotheses te toetsen. Er werd gebruik gemaakt van zes verschillende modellen. In model één en twee wordt de relatie tussen institutionalized socialization tactics (onafhankelijke variabele) en Employee strategic alignment onderzocht. In model drie en vier wordt het verband tussen employee strategic alignment en job satisfaction nagegaan. Ten slotte bevatten modellen vijf en zes informatie over de relatie tussen strategic alignment en intentions to quit te onderzoeken. Bij elke model worden dezelfde controlevariabelen gebruikt om een waargetrouw beeld te vormen. Eerst werd ter informatie telkens een analyse uitgevoerd met enkel de controlevariabelen als onafhankelijke variabelen. Daarna werd de onafhankelijke variabele toegevoegd. Onderaan de tabel is telkens de determinatiecoëfficient (R²) en de gecorrigeerde determinatiecoëfficient (Adj. R²) weergegeven. Deze waarden geven aan hoeveel van de variantie bij de afhankelijke variabele verklaard wordt door het regressiemodel. Ten slotte werd bij elke analyse een ANOVA-test uitgevoerd om de significantie (F-waarde) van elk model na te gaan. Model twee levert bewijs om hypothese één te bevestigen. Namelijk, institutionalized socialization tactis (collective, formal, sequential, fixed, serial en investiture) zijn positief gerelateerd aan employee strategic alignment (β = .295, p < .001). De R² waarde toont aan dat het model 16% (Adj. R² = .160) verklaard van de variantie in employee strategic alignment. De F-waarde van de ANOVA-variantieanalyse toont ten slotte aan dat dit verband significant is. In model vier wordt tevens een positief verband vastgesteld (β = .724, p < .001). Deze bevinding bevestigt de tweede hypothese. Namelijk, employee strategic alignment correleert positief met job satisfaction. Dit betekent dat de mate waarin nieuwkomers kennis vergaren omtrent de strategische prioriteiten, een positieve invloed zal uitoefenen op de mate waarin men tevreden is over hun job. Resultaten tonen tevens aan dat 23,3% (Adj. R² = .233) van de variantie in job satisfaction te verklaren valt door employee strategic alignment. De F-waarde toont bovendien aan dat het model bruikbaar is ( F = 10,147***). 56 Tabel 4. Lineaire regressieanalyses Employee strategic alignment Intentions to quit Job Satisfaction Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Model 5 Model 6 β β β β β β Leeftijd ,016 ,011 -,032 -,044 ,044 ,057 Geslacht -,031 ,027 ,033 ,058 -,303 -,302 Anciënniteit ,010 ,013 ,018 ,010 -,011 -,005 Werkervaring -,036 ,007 -,132 -,113 ,041 ,018 Sector ,021 ,052 ,357** ,338** -,473 -,475* Functie ,116 ,063 ,014 -,069 -,186 -,118 Grootte organisatie -,054* -,062** -,014 ,023 ,032 ,004 Bachelor vs.Master -,037 ,032 -,103 -,062 ,126 ,091 Bachelor vs. ManaMa ,024 ,098 -,116 -,119 1,224 1,237* Controlevariabelen Onafhankelijke variabele ,295*** Institutionalized Socialization Tactics -,558*** ,724*** Employee Strategic Alignment R² ,024 ,185 0,043 ,258 ,049 ,109 Adj. R² -,003 ,160 0.014 ,233 ,023 ,081 F-waarde ,879 7,326*** 1,462 10,147*** 1,864 3,929*** Note: N = 341.* p < .05; ** p < .01; *** p< .001. 57 Hypothese drie veronderstelt dat intentions to quit bij nieuwkomers negatief beïnvloed wordt door employee strategic alignment. Model zes levert voldoende bewijs om ook deze hypothese te bevestigen. Er wordt namelijk een significante negatieve correlatie vastgesteld (β = -.558, p < .001). De ANOVA-variantieanalyse toont bovendien aan dat dit model bruikbaar is (p < .001). De mate van intentions to quit heeft een verklarende waarde van 8,1% (Adj. R² = .081). Naast de bevesting van bovenstaande hypothesen kan ook vastgesteld worden dat de grootte van de organisatie Employee strategic alignment negatief beïnvloed (β = -.062, p < .01). In de figuren hieronder worden bovenstaande vaststellingen aanschouwelijk gemaakt. Figuur 4. Resultaten regressie-analyses. In volgend hoofdstuk worden de hypotheses vier en vijf getoetst. 58 8. Mediatie Eerst wordt bewijs gezocht om hypothese vier te bevestigen. Daarna wordt een indirecte relatie tussen institutionalized socialization tactics en intentions to quit onderzocht, opnieuw met strategic alignment als mediator. Om mediatie na te gaan, wordt eerst gebruik gemaakt van het vier stappen model van Baron en Kenny (1986). Daarna worden additionele analyses uitgevoerd (Sobel-test, Bootstrapping en Kappa-Squared method) om mediatie nader te onderzoeken. In stap één wordt nagegaan of institutionalized socialization tactics correleert met job satisfaction. Door middel van een enkelvoudige lineaire regressie wordt een positief significant verband vastgesteld (β = .308***, Adj. R² = .075). Er is dus een verband dat gemedieerd kan worden. Bij stap twee wordt de mediator als afhankelijke variabele beschouwd, opnieuw met institutionalized socialization tactics als onafhankelijke variabele. Er werd opnieuw een positief significant verband geconstateerd (β = .288***, Adj. R² = .159). Vervolgens in stap drie wordt een enkelvoudige regressie-analyse opgemaakt met employee strategic alignment dat job satisfaction bepaalt. Uit deze analyse is een positief significante relatie af te leiden (β = .733***, Adj. R² = .223). Ten slotte in stap vier wordt een meervoudige regressieanalyse opgesteld met de causale variabele (institutionalized socialization tactics) en de mediator (employee strategic alignment) als onafhankelijke variabelen, en job satisfaction als afhankelijke variabele. Uit deze analyse valt een positief significant verband (β = .668***, Adj. R² = .230) af te leiden tussen de mediator en de afhankelijke variabele (job satisfaction). In dezelfde regressie is op te merken dat het effect van de causaal variabele op de afhankelijke variabele opmerkelijk vermindert is (β = .116*). Ook het significantieniveau is een stuk lager geworden (.046). Dit wijst op mediatie door employee strategic alignment tussen de relatie van institutionalized socialization tactics en job satisfaction (Baron en Kenny, 1986). 59 Figuur 5. Mediatie bij Job Satisfaction. N = 341. * p< .05 (2-tailed); ** p < .01 (2-tailed). Alle modellen in deze analyse voldoen aan de F-test (ANOVA) en zijn bijgevolg bruikbaar (p< .05). Om mediatie nader te onderzoeken, wordt gebruik gemaakt van de PROCESS-methode van Hayes (2013). Deze methode geeft het indirect effect weer door middel van een combinatie van de Sobel-Test (Sobel, 1982), de Bootstrapping methode (Bollen & Stine, 1990; Shrout & Bolger, 2002) en de Kappa-Squared methode (Preacher en Kelly, 2011). Uit de resultaten van deze analyse kan een significant positief indirect effect vastgesteld worden (β = .193***). Uit de analyse is vervolgens op te merken dat het indirecte effect binnen het betrouwbaarheidsinterval valt (BCa CI [.130, .281]), en dat dit interval niet nul bevat. Dit betekent dat er geen mogelijkheid is dat het indirecte effect nul kan zijn. Dit resultaat bevestigt nogmaals dat het indirecte effect significant is. Verder kan geconcludeerd worden dat het indirect effect ongeveer 16.9% is, van de maximum waarde dat het zou kunnen zijn (k² = .169, 95% BCa CI [.121, .240]). Dit wijst op een relatief klein (Streiner en Norman, 1994), maar toch bestaand mediërend effect van Strategic Alignment op de relatie tussen institutionalized socialization tactics en job satisfaction. Deze resultaten leveren voldoende bewijs om hypothese 4 gedeeltelijk te bevestigen. Er kan geconcludeerd worden dat Strategic Alignment in kleine mate de relatie tussen institutionalized socialization tactics en job satisfaction medieert. 60 Het vier stappen model van Baron en Kenny (1986) wordt opnieuw toegepast om hypothese 5 na te gaan. In stap één wordt een significant negatieve relatie (β = - .180*, Adj. R² = .009) gevonden tussen institutionalized socialization tactics en intentions to quit. Er is dus opnieuw een relatie dat gemedieert kan worden. De variabele institutionalized socialization tactics verklaart slechts 1% van de variantie in de relatie met intentions to quit. Bij stap twee wordt een significante positieve relatie gevonden tussen de causale variabele en de mediator, employee strategic alignment (β = .288***, Adj. R² = .159). Vervolgens in stap drie wordt een enkelvoudige regressieanalyse opgemaakt met Employee Strategic Alignment dat intentions to quit bepaalt. Er wordt vastgesteld dat employee strategic alignment intentions to quit negatief beïnvloedt (β = - .552***, Adj. R² = .055). Ten slotte kan stap vier uitgevoerd worden omdat er bij de eerste drie stappen een significante relatie werd gevonden (Baron & Kenny, 1986). Bij stap 4 wordt een meervoudige regressieanalyse opgesteld met institutionalized socialization tactics en employee strategic alignment als onafhankelijke variabelen, en intentions to quit als afhankelijke variabele. Uit deze analyse is een negatief significant verband (β =- .540***, Adj. R² = .053) af te leiden tussen de mediator en intentions to quit. Uit dezelfde analyse is op te merken dat de onafhankelijke variabele, institutionalized socialization tactics, niet meer significant intentions to quit beïnvloedt (β =.022, Adj. R² = .053, p = 0,816). Dit wijst op volledige mediatie door employee strategic alignment tussen de relatie van institutionalized socialization tactics en intentions to quit (Baron en Kenny, 1986). Figuur 6. Mediatie bij intentions to quit. N = 341. * p< .05 (2-tailed); ** p < .01 (2-tailed). Alle modellen in deze analyse voldoen aan de F-test (ANOVA) en zijn bijgevolg bruikbaar (p< .05). 61 Opnieuw wordt de PROCESS-methode van Hayes (2013) gebruikt om de mediatie meer in detail te onderzoeken. Uit de resultaten van deze analyse kan een significant negatief indirect effect (Sobel-test) vastgesteld worden (β = -.156***). Het indirecte effect valt bovendien binnen het betrouwbaarheidsinterval valt (BCa CI [-.268, - .082]). Het interval bevat niet nul. Dit betekent dat het indirecte effect niet nul kan zijn. Deze analyse bevestigt nogmaals dat het indirecte effect significant is. Uit de Kappa-squared analyse (Preacher & Kelley, 2011) kan vastgesteld worden dat het indirect effect 8.8% is, van de maximum waarde dat het zou kunnen zijn (k² = .0879, 95% BCa CI [.046, .144]). Dit wijst opnieuw op een relatief klein maar toch mediërend effect van strategic alignment op de relatie tussen institutionalized socialization tactics en intentions to quit (Streiner en Norman, 1994). Op basis van deze resultaten kan ook hypothese 5 gedeeltelijk bevestigd worden. Namelijk, strategic alignment medieert in kleine mate de relatie tussen institutionalized socialization tactics en intentions to quit. 62 DISCUSSIE Dit onderzoek had als doel om de rol van employee strategic alignment binnen organizational socialization te onderzoeken. Er is tot op heden geen expliciete associatie tussen deze twee concepten gemaakt in de literatuur. De socialization content approach impliceerde eerder het belang van overdracht van kennis bij nieuwkomers (newcomer learning) om newcomer adjustment te bewerkstelligen (Chao et al., 1994; Klein & Heuser, 2008, Asfhorth et al., 2007; Morrison, 1993, Wang et al., 2015). Er werden verschillende typologieën van socialization content vooropgesteld om na te gaan wat nieuwkomers precies bijleren en wat de impact is van deze kennis (Morrison, 1993; Chao et al., 1994; Klein & Heuser, 2008). Klein en Heuser (2008) identificeren kennis over strategie en doelstellingen als specifiek domein binnen de socialization content. Dit naslagwerk bouwt hierop verder door het domein goals en strategy te conceptualiseren als employee strategic alignment (Boswell, 2006, Biggs et al., 2013). Dit laat toe om het aspect goals en strategy gedetailleerd en op wetenschappelijke basis te onderzoeken. Het onderzoek van Asforth et al. (2007) heeft reeds gepoogd om de rol van socialization content of newcomer learning bij organizational socialization in kaart te brengen. Er werd onder meer vastgesteld dat georganiseerde socialisatietactieken de mate waarin nieuwkomers socialization content leren positief beïnvloedt. In dit onderzoek werd een gelijkaardige relatie onderzocht door het verband tussen institutionalized socialization tactics en strategische alignering te analyseren. De resultaten van dit onderzoek bevestigen een positieve relatie tussen institutionalized socialization tactics en employee strategic alignment. Deze bevinding ligt in lijn met de resultaten van Asfhorth et al. (2007). Dit bevestigt de assumptie dat er meer overdracht is van strategische kennis wanneer socialisatiepraktijken georganiseerd en gestructureerd zijn. Het bevestigt tevens impliciet de assumptie van Wang et al. (2015), die vooropstelt dat formele organisationele praktijken de content of newcomer socialization zal beïnvloeden (p. 12). Cooper-Thomas en Anderson (2002) stelden dat institutionalized socialization de mate waarin nieuwkomers kennis vergaren over de organisatie bevorderd. De resultaten uit deze analyse leveren ook gedeeltelijk bewijs om deze assumptie te bekrachtigen. Bovendien is deze bevinding consistent met die van Van Riel et al. (2009). In hun onderzoek werd geconcludeerd dat de mate waarin medewerkers iniatief nemen om de strategie te implementeren (strategic commitment), bevorderd wordt door middel van inspanningen door 63 managers om medewerkers te informeren m.b.t. de organisatiestrategie en hun rol bij de implementatie van deze organisatiestrategie. Concreet kan er besloten worden dat formele en georganiseerde socialisatietactieken (collective, formal, sequential, fixed, investiture, serial) kennis over strategie bevorderen. Deze institutionalized socialization tactics geven ook inzicht aan nieuwkomers hoe zij aan deze strategie kunnen bijdragen. Het beïnvloedt bovendien de mate waarin nieuwkomers de strategie en doelstellingen als belangrijk percipiëren. Hypotheses twee en drie werden tevens bevestigd in dit onderzoek. Namelijk, Employee strategic alignment associeert positief met job satisfaction (hypothese 2) en negatief met intentions to quit (hypothese 3). Dit is een gelijkaardig bevinding als in het onderzoek van Boswell (2006), waarin zij eenzelfde positieve en negatieve relatie heeft vastgesteld tussen LOS-Actions en job satisfaction en intentions to quit. Dit onderzoek bouwt verder op deze bevinding door strategic alignment te conceptualiseren op basis van het onderzoek van Biggs et al. (2013). Het geeft ook meer inzicht op haar onderzoek door een gelijkaardige relatie te onderzoeken bij een nieuwe doelgroep, nieuwkomers. Strategic alignment wordt namelijk gemeten door middel van drie componenten (Strategic understanding, employee strategic contribution, strategic commitment) i.p.v. twee (LOS-Objectives en LOS-Actions). Dit onderzoek houdt dus ook rekening met de mate waarin medewerkers de strategische prioriteiten als belangrijk ervaren (strategic commitment). Deze uitkomst ligt ook in lijn met de bevindingen van Ashforth et al. (2007), waarin zij een significant verband hebben bevestigd tussen newcomer learning en job satisfaction. In het onderzoek van Ashforth et al. (2007) werd echter geen significante relatie geconstateerd met intentions to quit als afhankelijke variabele. Deze vaststelling kan insinueren dat de dimensie strategy en goals essentiëler is dan andere domeinen van socialization content. Daarnaast werd in dit onderzoek ook een significante indirecte relatie vastgesteld bij de relatie tussen institutionalized socialization tactics en job satisfaction en intentions to quit, met employee strategic alignment als mediator. Het indirecte effect was sterker bij job satisfaction dan bij intentions to quit als afhankelijke variabele. Dit kan mogelijks verklaard worden door het feit dat een gebrek aan strategische alignering eerder zal leiden tot ontevredenheid bij een medewerker, dan de eerder ‘radicale’ intentie om te veranderen van job. 64 In het onderzoeksraamwerk van Cooper-Thomas en Anderson (2002) en Ashforth et al. (2007) werd newcomer learning in zijn geheel als construct beschouwd dat de relatie tussen georganiseerde praktijken en uitkomsten (newcomer adjustment) bepaalt. Dit onderzoek draagt bij aan deze bevinding door employee strategic alignment, onderdeel van newcomer learning, specifiek als mediërende factor te beschouwen. Ashforth et al. (2007) constateerde tevens dat er geen significant indirect effect was met intentions to quit als afhankelijke variabele. Dit is overeenstemmend met de minder sterke indirecte relatie die vastgesteld werd in dit onderzoek bij intentions to quit. Saks et al. (2007) en Song et al. (2015) hebben een directe relatie vastgesteld tussen institutionalized socialization en de newcomer adjustment uitkomsten, job satisfaction en intentions to quit. In hetzelfde onderzoek van Saks et al. (2007) werd het leren van socialization content als mogelijke mediator vooropgesteld bij deze relatie. De resultaten van dit onderzoek bieden deels een antwoord aan dit onderzoeksvoorstel door aan te tonen dat employee strategic alignment in bepaalde mate de relatie bepaalt tussen institutional socialization en de desbetreffende uitkomsten. Tekortkomingen en implicaties voor verder onderzoek Het onderzoeksmodel houdt enkel rekening met de socialisatietactieken en niet met het proactief gedrag van de nieuwkomer. Het onderzoek neemt dus enkel een situationalist perspective (Saks & Ashforth, 1997; Song and Chathoth, 2010) in beschouwing. In recente literatuur wordt steeds meer organizational socialization uit een interactionist perspective (Griffin et al. 2000) onderzocht. Men houdt hierbij zowel rekening met de activiteiten en structurele eigenschappen van de organisatie als het proactief- en informatiezoekend gedrag van de nieuwkomer. Asfhorth et al. (2007) hebben een positieve relatie vastgesteld tussen newcomer proactive behaviour en newcomer learning (socialization content). Deze bevinding insinueert een positief verband tussen newcomer proactive behaviour en employee strategic alignment. Verder onderzoek zou deze assumptie kunnen bevestigen. De verschillende dimensies van institutionalized socialization (collective, formal, serial, sequential, fixed en investiture) worden in dit onderzoek als één geheel beschouwd. Bij de analyse werd gebruik gemaakt van zes items om elke dimensie te meten. Hierdoor zou een afzonderlijke analyse per dimensie weinig bewijskracht leveren. Door gebruik te maken van meerdere items per dimensie is het mogelijk om het effect van elke dimensies afzonderlijk te meten. Saks et al. (2007) en Bauer et al. (2007) hebben reeds gebruik gemaakt van de categorisatie (content, context en social aspects) van Jones (1986). Er werd gevonden dat 65 context en content tactics minder sterk uitkomsten van newcomer adjustment voorspelden. Social aspects werd als belangrijkste socialization tactic beschouwd om newcomer adjustment te bewerkstelligen. Verder onderzoek zou kunnen uitwijzen welke vorm van institutionalized socialization tactics het meeste invloed heeft op employee strategic alignment en op newcomer learning in het algemeen. Ook employee strategic alignment wordt als één construct gemeten in dit onderzoek. Net als bij institutionalized socialization tactics, zijn er te weinig items om de drie componenten van employee strategic alignment afzonderlijk te meten. Er kan dus geen bijkomend inzicht verschaft worden met betrekking tot de verschillende componenten (Strategic understanding, employee strategic contribution, strategic commitment). Boswell (2006) heeft in haar studie geconstateerd dat de gepercipieerde rol van de medewerker bij de implementatie van de strategie meer invloed heeft op job satisfaction en intentions to quit, dan kennis over de strategie. In dit onderzoek werd een positieve relatie vastgesteld tussen Employee strategic alignment en deze werkuitkomsten. De bevinding van Boswell (2006) kon echter niet bevestigd worden. De invloed van institutionalized socialization op elk component afzonderlijk kon bijgevolg ook niet geanalyseerd worden. Verder onderzoek kan uitwijzen welke aspecten van employee strategic alignment het meest beïnvloed worden door georganiseerde socialisatie. Ook kan onderzocht worden of een bepaald component een sterkere indirecte relatie bepaalt tussen institutionalized socialization en job satisfaction en intentions to quit. In dit onderzoek werd een socialization content approach genomen. Namelijk, door de dimensie goals en strategy te conceptualiseren als employee strategic alignment. Dit ‘microperspectief’ biedt gedetailleerd inzicht over deze dimensie van socialization content. Verder onderzoek kan eenzelfde microperspectief nemen op de andere dimensies van newcomer learning (performance proficiency, people, politics, language en history). Het zou kunnen dat bepaalde domeinen een sterkere indirecte relatie bewerkstelligen tussen institutionalized socialization en de werkuitkomsten: job satisfaction en intentions to quit. Ook kan verder onderzoek aantonen in welke mate kennis over elke dimensie afzonderlijk tot stand komt door middel van georganiseerde socialisatie. In dit onderzoek werd een positief verband geconstateerd tussen institutionalized socialization en employee strategic alignment. Een gelijkaardig positief verband kan mogelijks bij de andere dimensies aangetoond worden. 66 Ten slotte werd in dit onderzoek bevestigt dat institutionalized socialization uitkomsten van newcomer adjustment (job satisfaction en intentions to quit) bewerkstelligd worden door middel van employee strategic alignment. Institutionalized socialization tactics stimuleren een gestructureerd omgeving waar collectieve percepties over meerdere aspecten van de organisatie aangemoedigd worden (Ashforth et al., 2007). Het zou bijgevolg interessant zijn om het effect van specifieke socialisatiepraktijken te analyseren die institutionele socialisatie faciliteren. Inzicht over deze praktijken kan organisaties ondersteunen om newcomer adjustment en employee strategic alignment te bewerkstelligen. Praktische implicaties De resultaten van dit onderzoek impliceren het nut van strategische alignering bij nieuwkomers. Het is niet enkel belangrijk als topmanagement om uitsluitend een organisatiestrategie en daarbijhorende doelstellingen te formuleren. Door middel van verticale integratie moet deze ‘algemene’ strategie doorvertaald worden naar functioneel-, groeps- en individueel niveau. Managers kunnen collectieve en georganiseerde socialisatiepraktijken opstellen om nieuwkomers succesvol te integreren. Door middel van deze georganiseerde en gestructureerde praktijken kunnen de strategische prioriteiten gecommuniceerd worden naar de nieuwe medewerkers. De nieuwkomers zullen vervolgens meer inzicht hebben over wat hun specifieke rol is binnen deze strategie. Deze perceptie van contributie kan tenslotte positieve attitudes bewerkstelligen. 67 CONCLUSIE Dit onderzoek benadrukt zowel het belang van georganiseerde en gestructureerde socialisatie, als het nut van strategische alignering doorheen de organisatie. Er werd een positief verband vastgesteld tussen institutionalized socialization en employee strategic alignment. Er werd tevens geconstateerd dat employee strategic alignment de relaties tussen institutionalized socialization tactics en job satisfaction en intentions to quit bepaalt. Een direct significant verband tussen employee strategic alignment en deze werkuitkomsten werd alsook bevestigd. Aan de hand van deze resultaten kan er worden besloten dat institutionele socialisatie zorgt voor meer kennis over de strategische prioriteiten van de organisatie bij nieuwkomers. Sterke socialisatiepraktijken kunnen kennis, vaardigheden en gedragingen van medewerkers aligneren met de organisatiestrategie. Organisaties die deze gestructureerde vorm van socialisatie in achting nemen kunnen een uniek competitief voordeel ontwikkelen. Nieuwkomers worden namelijk aangemoedigd om gewenste gedragingen te vertonen die analoog zijn met de organisatiestrategie. Dit kan succesvolle implementatie van de organisatiestrategie garanderen. Daarnaast kan geconcludeerd worden dat institutionele socialisatie gewenste attitudes van nieuwkomers bewerkstelligt. Nieuwkomers die gestructureerd en formeel geïntegreerd worden in een organisatie, kunnen door middel van strategische alignering meer tevreden zijn over hun job. Ze zullen tevens minder geneigd zijn om uit de organisatie te treden. Het is dan ook belangrijk dat organisaties rekening houden met deze resultaten. Met de resultaten van dit onderzoek is de kennis over organisationele socialisatie uitgebreid. Meer specifiek, draagt dit naslagwerk bij aan de kennis over de rol van newcomer learning en de dimensie “strategy and goals” gedurende socialisatie. De bevindingen dragen ook bij aan de literatuur over strategische alignering. 68 REFERENTIELIJST Ashford, S., & Black, J. (1996). Proactivity during organizational entry: The role of desire for control.Journal Of Applied Psychology, 81(2), 199-214. doi:10.1037/0021-9010.81.2.199 Ashforth, B., & Saks, A. (1996). SOCIALIZATION TACTICS: LONGITUDINAL EFFECTS ON NEWCOMER ADJUSTMENT. Academy Of Management Journal, 39(1), 149-178.doi:10.2307/256634 Ashforth, B., Sluss, D., & Saks, A. (2007). Socialization tactics, proactive behavior, and newcomer learning: Integrating socialization models. Journal Of Vocational Behavior, 70(3), 447-462.doi:10.1016/j.jvb.2007.02.001 Bauer, T., Bodner, T., Erdogan, B., Truxillo, D., & Tucker, J. (2007). Newcomer adjustment during organizational socialization: A meta-analytic review of antecedents, outcomes, and methods.Journal Of Applied Psychology, 92(3), 707-721. doi:10.1037/00219010.92.3.707 Barney, J. (1991). Firm Resources and Sustained Competitive Advantage. Journal of Management, 17(1), pp.99-120. Baron, R. and Kenny, D. (1986). The moderator–mediator variable distinction in social psychological research: Conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of Personality and Social Psychology, 51(6), pp.1173-1182. Biggs, A., Brough, P., & Barbour, J. (2013). Strategic alignment with organizational priorities and work engagement: A multi-wave analysis. J. Organiz. Behav., 35(3), 301-317. doi:10.1002/job.1866 Boswell, W. (2006). Aligning employees with the organization's strategic objectives: out of ‘line of sight’, out of mind. The International Journal Of Human Resource Management, 17(9), 1489-1511.doi:10.1080/09585190600878071 Buller, P., & McEvoy, G. (2012). Strategy, human resource management and performance: Sharpening line of sight. Human Resource Management Review, 22(1), 4356.doi:10.1016/j.hrmr.2011.11.002 Chandler, A. (1962). Strategy and structure: chapters in the history of the industrial enterprise. Cambridge: M.I.T. Press. Chao, G., O'Leary-Kelly, A., Wolf, S., Klein, H., & et al,.(1994). Organizational socialization: Its content and consequences. Journal Of Applied Psychology, 79(5), 730743.doi:10.1037//0021-9010.79.5.730 Colvin, A. and Boswell, W. (2007). The problem of action and interest alignment: Beyond job requirements and incentive compensation. Human Resource Management Review, 17(1), pp.38-51. Cooper-Thomas, H. and Anderson, N. (2002). Newcomer adjustment: The relationship between organizational socialization tactics, information acquisition and attitudes. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 75(4), pp.423-437. 69 Crant, J. (2000). Proactive behavior in organizations. Journal Of Management, 26(3), 435462.doi:10.1016/s0149-2063(00)00044-1 Crant, J. (2000). Proactive behavior in organizations. Journal Of Management, 26(3), 435462.doi:10.1016/s0149-2063(00)00044-1 Crossley, C. D., Bennett, R. J., Jex, S. M., & Burnfield, J. L. (2007). Development of a global measure of job embeddedness and integration into a traditional model of voluntary turnover. Journal of Applied Psychology, 92(4), 1031. Doty, D. H., & Glick, W. H. (1998). Common methods bias: Does common methods variance really bias results? Organizational Research Methods, 1(4), 374-406. doi: 10.1177/109442819814002 Fang, R., Duffy, M., & Shaw, J. (2010). The Organizational Socialization Process: Review and Development of a Social Capital Model. Journal Of Management, 37(1), 127152.doi:10.1177/0149206310384630 Feldman, D. (1981). The Multiple Socialization of Organization Members. The Academy Of Management Review, 6(2), 309.doi:10.2307/257888 Filstad, C. (2011). Organizational commitment through organizational socialization tactics. Journal Of Workplace Learning, 23(6), 376-390.doi:10.1108/13665621111154395 Gagnon, M. A. and Michael, J. H. (2003). 'Employee strategic alignment at a wood manufacturer: An exploratory analysis using lean manufacturing'. Forest Products Journal, 53, 24-29. George, J. (1992). The Role of Personality in Organizational Life: Issues and Evidence. Journal Of Management, 18(2), 185-213. doi:10.1177/014920639201800201 Griffin, A., Colella, A., & Goparaju, S. (2000). Newcomer and Organizational Socialization Tactics: An Interactionist Perspective. Human Resource Management Review, 10(4), 453474.doi:10.1016/s1053-4822(00)00036-x Gruman, J., Saks, A., & Zweig, D. (2006). Organizational socialization tactics and newcomer proactive behaviors: An integrative study. Journal Of Vocational Behavior, 69(1), 90104.doi:10.1016/j.jvb.2006.03.001 Hayes, Andrew F. (2014). Introduction to Mediation, Moderation, and Conditional Process Analysis: A Regression-Based Approach. New York, NY: The Guilford Press. Journal of Educational Measurement, 51: 335–337. doi: 10.1111/jedm.12050 Heneman, H., & Milanowski, A. (2011). Assessing human resource practices alignment: A case study.Human Resource Management, 50(1), 45-64. doi:10.1002/hrm.20405 Holton III, E., & Russell, C. (1999). Organizational Entry and Exit: An Exploratory Longitudinal Examination of Early Careers. Human Performance, 12(3&4), 311341.doi:10.1207/s15327043hup1203&4_6 Jarzabkowski, P., & Paul Spee, A. (2009). Strategy-as-practice: A review and future directions for the field. International Journal Of Management Reviews, 11(1), 6995.doi:10.1111/j.1468-2370.2008.00250.x Jarzabkowski, P., Balogun, J., & Seidl, D. (2007).Strategizing: The challenges of a practice perspective. Human Relations, 60(1), 5-27.doi:10.1177/0018726707075703 70 Jones, G. (1986). SOCIALIZATION TACTICS, SELF-EFFICACY, AND NEWCOMERS' ADJUSTMENTS TO ORGANIZATIONS. Academy Of Management Journal, 29(2), 262-279.doi:10.2307/256188 Kammeyer-Mueller, J., & Wanberg, C. (2003).Unwrapping the organizational entry process: Disentangling multiple antecedents and their pathways to adjustment. Journal Of Applied Psychology, 88(5), 779-794.doi:10.1037/0021-9010.88.5.779 LaMastro, V. (2015). COMMITMENT AND PERCEIVED ORGANIZATIONAL SUPPORT.NATIONAL FORUM OF APPLIED EDUCATIONAL RESEARCH JOURNAL, 12(3), 13. Lee, J. and Miller, D. (1999). People matter: commitment to employees, strategy and performance in Korean firms. Strat. Mgmt. J., 20(6), pp.579-593. Locke, E.A. (1976). The nature and causes ofjob satisfaction. In M.D. Dunnette (Ed.), Handbook of industrial and organizational psychology. Chicago: Rand McNally. Locke, E., & Latham, G. (1990). WORK MOTIVATION AND SATISFACTION: Light at the End of the Tunnel. Psychological Science, 1(4), 240-246.doi:10.1111/j.14679280.1990.tb00207.x Latham, G., & Locke, E. (2007). New Developments in and Directions for Goal-Setting Research. European Psychologist, 12(4), 290-300.doi:10.1027/1016-9040.12.4.290 Miller, V., & Jablin, F. (1991). Information Seeking during Organizational Entry: Influences, Tactics, and a Model of the Process. The Academy Of Management Review, 16(1), 92. doi:10.2307/258608 Moreels, A. (2005). Welkom! Het onthaal van nieuwe medewerkers. Mechelen: Kluwer uitgevers. Morrison, E. (1993). NEWCOMER INFORMATION SEEKING: EXPLORING TYPES, MODES, SOURCES, AND OUTCOMES. Academy Of Management Journal, 36(3), 557589.doi:10.2307/256592 Noble, C. H. (1999). 'The eclectic roots of strategy implementation research'. Journal of Business Research, 45, 119-34. Perrot, S., Bauer, T., & Roussel, P. (2012). Organizational socialization tactics: determining the relative impact of context, content, and social tactics. Revue De Gestion Des Ressogagonurces Humaines, 86(4), 21. doi:10.3917/grhu.086.0021 Perrot, S., Bauer, T., Abonneau, D., Campoy, E., Erdogan, B., & Liden, R. (2014). Organizational Socialization Tactics and Newcomer Adjustment: The Moderating Role of Perceived Organizational Support. Group & Organization Management, 39(3), 247273.doi:10.1177/1059601114535469 Podsakoff, P. M., MacKenzie, S. B., Lee, J.-Y., & Podsakoff, N. P. (2003). Common method biases in behavioral research: A critical review of the literature and recommended remedies. Journal of Applied Psychology, 88(5), 879-903. doi: 10.1037/00219010.88.5.879 71 Porter M. 1980. Competitive Strategy: Techniques for Analyzing Industries and Competitors Free Press: New York. Porter M. 1996. What is strategy? Harvard Business Review 74(6): 61–80. Preacher, K. and Kelley, K. (2011). Effect size measures for mediation models: Quantitative strategies for communicating indirect effects. Psychological Methods, 16(2), pp.93-115. Saks, A., & Gruman, J. (2011). Getting newcomers engaged: the role of socialization tactics. Journal Of Managerial Psych, 26(5), 383-402.doi:10.1108/02683941111139001 Saks, A., Gruman, J., & Cooper-Thomas, H. (2011).The neglected role of proactive behavior and outcomes in newcomer socialization. Journal Of Vocational Behavior, 79(1), 3646.doi:10.1016/j.jvb.2010.12.007 Saks, A., Uggerslev, K., & Fassina, N. (2007). Socialization tactics and newcomer adjustment: A meta-analytic review and test of a model. Journal Of Vocational Behavior, 70(3), 413-446.doi:10.1016/j.jvb.2006.12.004 Saks, A., Uggerslev, K., & Fassina, N. (2007). Socialization tactics and newcomer adjustment: A meta-analytic review and test of a model. Journal Of Vocational Behavior, 70(3), 413-446.doi:10.1016/j.jvb.2006.12.004 Sciencedirect.com,. (2015). The dynamics of proactivity at work. Retrieved 6 April 2015, from http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0191308508000038 SCHNEIDER, B., GODFREY, E., HAYES, S., HUANG, M., LIM, B., NISHII, L., RAVER, J. and ZIEGERT, J. (2003). The Human Side of Strategy:. Organizational Dynamics, 32(2), pp.122-141. Song, Z., Chon, K., Ding, G., &Gu, C. (2015). Impact of organizational socialization tactics on newcomer job satisfaction and engagement: Core self-evaluations as moderators. International Journal Of Hospitality Management, 46, 180189.doi:10.1016/j.ijhm.2015.02.006 Stigliani, I., & Ravasi, D. (2012). Organizing Thoughts and Connecting Brains: Material Practices and the Transition from Individual to Group-Level Prospective Sensemaking. Academy Of Management Journal, 55(5), 12321259.doi:10.5465/amj.2010.0890 Streiner, D., & Norman, G. (1995). Health measurement scales.Oxford: Oxford University Press. Templin, T., & Richards, K. (2014). C. H. McCloy Lecture: Reflections on Socialization Into Physical Education: An Intergenerational Perspective. Research Quarterly For Exercise And Sport, 85(4), 431-445. doi:10.1080/02701367.2014.964635 Trowler, P., & Knight, P. (1999). Organizational socialization and induction in universities: Reconceptualizing theory and practice. Higher Education, 37(2), 177-195. Van Riel, C., Berens, G., & Dijkstra, M. (2009). Stimulating Strategically Aligned Behaviour Among Employees. Journal Of Management Studies, 46(7), 11971226.doi:10.1111/j.1467-6486.2009.00837.x 72 Wang, M., Kammeyer-Mueller, J., Liu, Y. and Li, Y. (2014). Context, socialization, and newcomer learning. Organizational Psychology Review, 5(1), pp.3-25. Whittington, R. (2006). Completing the Practice Turn in Strategy Research. Organization Studies,27(5), 613-634. doi:10.1177/0170840606064101 Whittington, R. (2007). Strategy Practice and Strategy Process: Family Differences and the Sociological Eye. Organization Studies, 28(10), 1575-1586. doi:10.1177/0170840607081557 Ye, J., Marinova, D. and Singh, J. (2007). Strategic Change Implementation and Performance Loss in the Front Lines. Journal of Marketing, 71(4), pp.156-171. 73 BIJLAGE 1. Vragenlijst en items 1.1. Items om Employee strategic alignment te meten ESA1 Ik begrijp de strategische doelen van mijn organisatie. ESA4 Ik vind het belangrijk mijn organisatie te helpen bij het behalen van haar doelen ESA2 Ik begrijp hoe ik kan bijdragen tot de strategische doelen van mijn organisatie. Ik begrijp hoe de doelen van mijn team bijdragen tot de ESA3 doelen van de organisatie. 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1.2. Items om Institutionalized organizational socialization te meten OST6 Ik weet wanneer wij nieuwe informatie over de doelen van de organisatie zullen krijgen. (fixed) Ik heb informatie ontvangen die er duidelijk op is gericht om OST2 medewerkers hun kennis over de doelen van de organisatie te verhogen. Meer ervaren collega’s hebben mij geholpen de doelen van OST5 de organisatie te leren kennen.(serial) Mijn organisatie voorziet voor iedere medewerker formele OST1 trainingsactiviteiten om zo de missie, strategie en doelen van de organisatie te leren kennen. (collective & formal) Ik heb mijn persoonlijke waarden en normen moeten OST3 aanpassen aan de doelen van mijn organisatie (R). Binnen mijn organisatie zijn er duidelijke tijdstippen waarop OST4 informatie over de missie, strategie en doelen van de organisatie wordt meegedeeld. (sequential) 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1.3. Items om de afhankelijke variabelen job satisfaction en intentions to quit te meten JS2 JS1 JS3 ITQ1 ITQ2 In het algemeen houd ik van mijn job. Al bij al ben ik tevreden met mijn job. In het algemeen houd ik ervan te werken in deze organisatie. Ik denk er vaak aan mijn huidige job op te geven. In het komende jaar zal ik waarschijnlijk uitkijken naar een andere job. ITQ3 Als het van mij afhangt, zal ik deze organisatie spoedig verlaten. 74 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 3 3 3 3 3 4 4 4 4 4 5 5 5 5 5 6 6 6 6 6 7 7 7 7 7 1 2 3 4 5 6 7 2. Syntax SPSS 2.1. Variabelen en betrouwbaarheid berekenen *ESA variabelen samenvoegen* DATASET ACTIVATE DataSet1. COMPUTE ESA5=(ESA1+ESA2+ESA3+ESA4)/4. EXECUTE. * OST3 reverse* DATASET ACTIVATE DataSet1. RECODE OST3 (1=7) (2=6) (3=5) (4=4) (5=3) (6=2) (7=1) INTO OST3r. EXECUTE. *IOST berekenen* COMPUTE IOST=(OST1+OST2+OST3r+OST4+OST5+OST6)/6. EXECUTE. *JS samenvoegen* COMPUTE JSt=(JS1+JS2+JS3)/3. EXECUTE. *ITQ samenvoegen* COMPUTE ITQt=(ITQ1+ITQ2+ITQ3)/3. EXECUTE. * cronbach alpha van ESA meten* DATASET ACTIVATE DataSet1. RELIABILITY /VARIABLES=ESA1 ESA4 ESA2 ESA3 /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /STATISTICS=DESCRIPTIVE CORR /SUMMARY=TOTAL. *Cronbach alpha OST meten* RELIABILITY /VARIABLES=OST1 OST2 OST4 OST5 OST6 OST3r /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /STATISTICS=DESCRIPTIVE CORR /SUMMARY=TOTAL. 75 *Cronbach alpha JS meten* RELIABILITY /VARIABLES=JS2 JS1 JS3 /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /STATISTICS=DESCRIPTIVE CORR /SUMMARY=TOTAL. *Cronbach alpha ITQ meten* RELIABILITY /VARIABLES=ITQ1 ITQ2 ITQ3 /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /STATISTICS=DESCRIPTIVE CORR /SUMMARY=TOTAL. 2.2. Beschrijvende informatie over respondenten *informatie over respondenten* FREQUENCIES VARIABLES=AGE GENDER ORG_TENURE SECTOR Safety_diploma Safety_size WORK_EXP FUNCTION /STATISTICS=STDDEV VARIANCE RANGE MINIMUM MAXIMUM MEAN /ORDER=ANALYSIS. STAFF 2.3. Correlatietabel met gemiddelden, standaardafwijking en Cronbach Alphas. CORRELATIONS /VARIABLES=ITQt JSt AGE GENDER ORG_TENURE WORK_EXP SECTOR FUNCTION Safety_size DIPL_Ma DIPL_MaMa DIPL_PhD ESAt ESA1 ESAESC ESA4 IOST OST1 OST2 OST3r OST4 OST5 OST6 /PRINT=TWOTAIL NOSIG /STATISTICS DESCRIPTIVES /MISSING=PAIRWISE. 76 2.4. Regressie analyses ESA op Job Satisfaction *ESA => JS: controle variabelen* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT JSt /METHOD=ENTER AGE GENDER ORG_TENURE WORK_EXP SECTOR FUNCTION Safety_size DIPL_Ma DIPL_MaMa DIPL_PhD /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3). *ESA => JS: ESA* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT JSt /METHOD=ENTER AGE GENDER ORG_TENURE WORK_EXP SECTOR FUNCTION Safety_size DIPL_Ma DIPL_MaMa DIPL_PhD ESAt /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3). ESA op ITQ *controlevariabelen op ITQ* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT ITQt /METHOD=ENTER AGE GENDER ORG_TENURE WORK_EXP SECTOR FUNCTION Safety_size DIPL_Ma DIPL_MaMa /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. 77 *ESA op ITQ* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT ITQt /METHOD=ENTER AGE GENDER ORG_TENURE WORK_EXP SECTOR FUNCTION Safety_size DIPL_Ma DIPL_MaMa ESAt /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. IOST op ESA *IOST op ESA: controle variabelen* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT ESAt /METHOD=ENTER AGE GENDER ORG_TENURE WORK_EXP SECTOR FUNCTION Safety_size DIPL_Ma DIPL_MaMa /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. *IOST op ESA* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT ESAt /METHOD=ENTER AGE GENDER ORG_TENURE WORK_EXP SECTOR FUNCTION Safety_size DIPL_Ma DIPL_MaMa IOST /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. 78 2.5. Mediatie Stap 1: *IOST => JS* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT JSt /METHOD=ENTER IOST /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. Stap 2: *IOST => ESA* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT ESAt /METHOD=ENTER IOST /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. Stap 3: *ESA = > JS* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT JSt /METHOD=ENTER ESAt /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. 79 Stap 4: *IOST + ESA => JS* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT JSt /METHOD=ENTER IOST ESAt /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. *IOST=>JS* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT JSt /METHOD=ENTER IOST /RESIDUALS HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID) /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. *IOST => ITQ* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT ITQt /METHOD=ENTER IOST /RESIDUALS HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID) /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. *IOST => ESA* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) 80 /NOORIGIN /DEPENDENT ESAt /METHOD=ENTER IOST /RESIDUALS HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID) /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. *ESA=> JS* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT JSt /METHOD=ENTER ESAt /RESIDUALS HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID) /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. *ESA => ITQ* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT ITQt /METHOD=ENTER ESAt /RESIDUALS HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID) /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. *ESA+IOST => JS* REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT JSt /METHOD=ENTER ESAt IOST /RESIDUALS HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID) /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. *ESA+IOST => ITQ* 81 REGRESSION /DESCRIPTIVES MEAN STDDEV CORR SIG N /MISSING LISTWISE /STATISTICS COEFF OUTS CI(95) R ANOVA COLLIN TOL /CRITERIA=PIN(.05) POUT(.10) /NOORIGIN /DEPENDENT ITQt /METHOD=ENTER ESAt IOST /RESIDUALS HISTOGRAM(ZRESID) NORMPROB(ZRESID) /CASEWISE PLOT(ZRESID) OUTLIERS(3) /SAVE ZRESID. 82