onderzoeksvoorstel scriptie

advertisement
ONDERZOEKSVOORSTEL SCRIPTIE
Onderwijswetenschappen
Open Universiteit
Weer aan de studie…en dan?
Een onderzoek naar gewenste en ervaren studiebegeleiding bij
volwassen studenten hoger onderwijs en de gevolgen voor
het vormgeven van een leeromgeving.
Naam:
Studentnummer:
E-mailadres:
Cursusnaam en cursuscode: Ontwerpen van een onderzoek: scriptieplanning, O324441
Naam begeleider:
Datum:
Door het inleveren van dit voorstel verklaar ik dat het eigen werk is en dat het vrij is van plagiaat.
Sjabloon ‘Onderzoeksvoorstel’ bij cursus ‘Scriptieplanning’
1. Titel en samenvatting
1.1 Titel
Weer aan de studie…en dan?Een onderzoek naar gewenste en ervaren studiebegeleiding bij volwassen
studenten hoger onderwijs en de gevolgen voor het vormgeven van een leeromgeving.
1.2 Samenvatting
De Nederlandse regering stelde in 2000 dat in 2010 20% van de 25-64 jarigen onderwijs zou moeten
volgen, waarbij met name zou moeten worden ingezet op het vergroten van het aantal hoger opgeleiden.
Deze doelstelling is niet gehaald. Het belang van een leven lang leren is echter evident. Uit literatuur
blijkt dat volwassen studenten hoger onderwijs vaak onder druk staan in verband met veranderingen op
het werk, financiële verplichtingen en relationele verantwoordelijkheden. Ondersteuning tijdens een
dergelijk traject is essentieel. Deze ondersteuning kan binnen het onderwijs plaatsvinden op drie
niveaus: de medestudenten, de docenten of door het instituut.
Onduidelijk is wat volwassenen in het hoger onderwijs voor wensen of ervaringen hebben met
begeleiding en ondersteuning bij de studie. De verwachting is dat zowel eerdere onderwijservaring als
persoonlijke factoren invloed hebben op de gewenste en ervaren studiebegeleiding. Doel van dit
onderzoek is inzicht te krijgen in wensen en ervaringen van volwassen deeltijdstudenten hoger
onderwijs, zodat hier bij het vormgeven van studiebegeleiding rekening mee kan worden gehouden.
2. Aansluiting onderzoekthema CELSTEC
2.1 Aansluiting thema
Het onderzoek sluit nauw aan bij het onderzoek dat is uitgevoerd door dr. Karen Könings binnen het
celstec-programma ‘Learning & Cognition’. In dat onderzoek zijn de verwachtingen en percepties van
leerlingen en docenten ten aanzien van het studiehuis onderzocht en is vervolgens in het design van de
leeromgeving rekening gehouden met de discrepanties in deze percepties. Ook in het onderhavige
onderzoek staan percepties ten aanzien van een aspect (studiebegeleiding) van een leeromgeving
centraal en de wijze waarop daar in het onderwijs op kan worden ingespeeld.
3. Conceptueel kader
3.1 Probleemschets en doel van het onderzoek
In 2000 werd door de Europese Raad in Lissabon afgesproken dat er in 2010 een concurrerende en
sociaal hechte Europese kennissamenleving moet bestaan. De lidstaten stelden samen doelstellingen
vast, die door ieder land op eigen wijze mogen worden gerealiseerd. Zo werd onder andere bepaald dat
in 2010 12,5 % van de 25-64-jarigen deel diende te nemen aan onderwijs- en trainingsactiviteiten.
Nederland vertaalde die doelstelling zelfs naar 20%, waarbij gestreefd wordt naar de verhoging van het
aantal hoger opgeleiden, bij voorkeur in de bèta technische vakken. Door de huidige economische crisis
wordt nog duidelijker hoe belangrijk het is dat mensen 'employabel' zijn. Een baan is niet meer voor het
leven. Mensen moeten in staat zijn vlot van baan te kunnen wisselen, al dan niet met bij- of omscholing.
De doelstelling van Nederland op het gebied van een leven lang leren, wordt echter niet behaald
(Plasterk, Ministerie OC&W, 5 december 2007, www.minocw.nl/documenten/35782.pdf; Plasterk, column
Volkskrant, 15 januari 2009, Trouw, 23 september 2009).
Het volgen van een opleiding is een grote investering in tijd, geld en energie. In het al dan niet
afronden van een studie speelt studiebegeleiding, gedefinieerd als ‘ondersteuning bij de studie’, een
grote rol (Castles, 2004, San Miquel Bauman, Wang, Winter DeLeon, Kafentzis, Zavala-Lopez & Lindsey,
2007). Studiebegeleiding kan worden gegeven door medestudenten, docenten, staf van het instituut of
door mensen uit de sociale omgeving (Tinto, 1977; Quilan & O’Brodovich, 1996; Donaldson, 1999;
Sjabloon ‘Onderzoeksvoorstel’ bij cursus ‘Scriptieplanning’
Beekhoven, 2002; Castles, 2004; San Miquel Bauman, et al, 2007). Volwassenen die weer onderwijs
gaan volgen bevinden zich vaak in een turbulente tijd die het volgen van een opleiding naast werk en
gezin met zich meebrengt (Quilan & O’Brodovich, 1996; Martin & Sheckley, 1999; Robertson, 2000).
Volwassenen hebben 'ervaringsbagage' (positief dan wel negatief) van eerder genoten onderwijs
(Bandura, 1977; Robertson, 2000; Burren, Cunningham, & Yamamoto, 1983). Het vormgeven van
studiebegeleiding als afgeleide van studiebegeleiding zoals dat bij voltijd studies (met studenten die zich
vaak in een andere levensfase bevinden, te weten adolescenten en jong volwassenen) plaatsvindt, lijkt
om deze redenen niet wenselijk. Het effect van studiebegeleiding bij Nederlandse Hogescholen is
nauwelijks onderzocht er is geen gereviewde literatuur beschikbaar. Daar waar ze is onderzocht blijkt dat
studenten de begeleiding als weinig waardevol beschouwen (Kuijpers & Meijers, 2008). Bovendien kent
volwassenenonderwijs in deeltijd een aantal specifieke kenmerken die anders zijn dan voltijdonderwijs
(Martin & Sheckley, 1999; Mancuso, 2001, Jarvis, 2001, Olivas, & Chi-Sing, 2006; Dahir, 2009). Zoals
het beperkt aantal contacturen, er zijn meer docenten die slechts voor een aantal uur of voor een aantal
colleges bij het instituut werken en hun hoofdbaan ‘elders’ hebben en de staf van het instituut is vaak
slechts ten dele aanwezig op momenten dat de contacturen plaatsvinden.
In de vele discussies die gevoerd worden over hoe volwassenen meer deel te laten nemen aan
onderwijs wordt de stem van de volwassenen slechts in beperkte mate gehoord. Het onderwijs wordt
vaak afgeleid van een voltijdprogramma (Mancuso, 2001). De oorzaak van deze afwezigheid ligt niet in
desinteresse doch in de hoeveelheid rollen die een volwassene nu eenmaal te vervullen heeft (gezin,
werk, school). Instituten die wel in staat zijn inspraak van studenten te gebruiken voor het opstellen van
de programma’s blijken in vele opzichten succesvol (Mancuso, 2001; The Education Alliance, 2004;
Lindblom-Ylänne, 2008). Het doel van dit onderzoek is na te gaan hoe studiebegeleiding voor volwassen
studenten hoger onderwijs het beste kan worden vormgegeven gezien de onderwijservaring en de
persoonlijke factoren van deze studenten.
3.2 Theoretische kader
3.2.1 Belang van studiebegeleiding
Het volgen van een opleiding is een grote investering in tijd, geld en energie. In het al dan niet
afronden van een studie speelt studiebegeleiding, gedefinieerd als ‘ondersteuning bij de studie’, een
grote rol (Bruinsma, 2003; Castles, 2004; Prins, 1997; San Miquel Bauman, et al., 2007). Uit deze
literatuur blijkt dat in (optimale) studiebegeleiding, in de definitie van hulp bij studievoortgang, niet
voorzien wordt door één persoon (docent of coach) maar dat in deze behoefte wordt voorzien door
diverse partijen.
Ondersteuning kan ten eerste worden gegeven door medestudenten, via bijvoorbeeld interactie
in de peergroep (Beekhoven, 2002; Castles, 2004; Levy, Den Brok, Wubbels, & Brekelmans; 2003; San
Miquel Bauman et al, 2004; Tinto, 1975) of via interactie in de klas ‘the connecting classroom’
(Donaldson, 1999).
Ondersteuning kan eveneens worden gegeven door docenten. Bijvoorbeeld in de wijze waarop
lesstof wordt uitgelegd of toegelicht, de relatie die wordt opgebouwd met een student, de verbinding die
de docent weet te leggen met werkzaamheden van een student of de wijze waarop een docent omgaat
met persoonlijke successen of tegenslagen van een student (Könings, 2007; Levy et al, 2003; LindblomYlänne, 2008; Martin & Sheckley, 1999; Robertson, 2000; San Miquel Bauman et al, 2004).
Ten derde kan ondersteuning worden gegeven door het instituut, in de mate waarin er
bijvoorbeeld toegang mogelijk is tot bepaalde diensten (bibliotheek of een cijferadministratie), de mate
waarin de staf geraadpleegd kan worden voor ondersteuning (studiefinanciering, kinderopvang, EVCprocedures), de mate waarin (tentamen- of les-) roosters rekening houden met andere bezigheden en
zorgen van studenten (Mancuso, 2001; Quilan & O’Brodovich, 1996; Tinto, 1975).
Uit bovenstaande omschrijving van de niveaus waarop studiebegeleiding zich afspeelt, blijkt dat
de mate waarin studiebegeleiding gewenst is kan verschillen. Iemand met een riante financiële positie
wenst waarschijnlijk geen cursus over studiefinanciering, iemand die thuis of in het werk tegenslagen
Sjabloon ‘Onderzoeksvoorstel’ bij cursus ‘Scriptieplanning’
ervaart (scheiding, een gezin dat veel aandacht vraagt, verlies van werk) kan extra ondersteuning
wensen op alle niveaus.
Volwassenen die weer onderwijs gaan volgen, bevinden zich vaak in een turbulente tijd die het
volgen van een opleiding naast werk en gezin met zich meebrengt (Martin & Sheckley, 1999; Quilan &
O’Brodovich, 1996; Robertson, 2000). Volwassenen hebben 'ervaringsbagage' (positief dan wel negatief)
van eerder genoten onderwijs (Bandura, 1977; Burren, Cunningham, & Yamamoto, 1983; Robertson,
2000). Het vormgeven van studiebegeleiding als afgeleide van studiebegeleiding zoals dat bij voltijd
studies (met studenten die zich vaak in een andere levensfase bevinden, te weten adolescenten en jong
volwassenen) plaatsvindt, lijkt om deze redenen niet wenselijk. Het effect van studiebegeleiding bij
Nederlandse Hogescholen is nauwelijks onderzocht. Daar waar ze is onderzocht blijkt dat studenten de
begeleiding als weinig waardevol beschouwen (Kuijpers & Meijers, 2008). Volwassenenonderwijs in
deeltijd kent een aantal specifieke kenmerken die anders zijn dan voltijdonderwijs (Dahir, 2009; Jarvis,
2001; Mancuso, 2001; Martin & Sheckley, 1999; Olivas & Chi-Sing, 2006). Voorbeelden zijn het beperkte
aantal contacturen, er zijn meer docenten die voor een aantal uur of voor een aantal colleges bij het
instituut werken en hun hoofdbaan ‘elders’ hebben en de staf van het instituut is vaak slechts ten dele
aanwezig op momenten dat de contacturen plaatsvinden.
In de vele discussies die gevoerd worden over hoe volwassenen meer deel te laten nemen aan
hoger onderwijs wordt hun stem zelden gehoord. Het onderwijs wordt vaak afgeleid van een
voltijdprogramma (Mancuso, 2001). Ten onrechte wordt gedacht dat volwassenen geen invloed willen
hebben op het onderwijs bijvoorbeeld doordat ze regelmatig bij overleggen niet aanwezig zijn (Quilan &
O’Brodovich, 1996). De oorzaak van deze afwezigheid ligt niet in desinteresse doch in de hoeveelheid
rollen die een volwassene nu eenmaal te vervullen heeft (gezin, werk, school). Instituten die wel in staat
zijn inspraak van studenten te gebruiken voor het opstellen van de programma’s blijken in vele opzichten
succesvol (Lindblom-Ylänne, 2008; Mancuso, 2001; The Education Alliance; 2004).
3.3.2
Invloed van onderwijservaring en persoonlijke factoren op gewenste en ervaren
studiebegeleiding
Studiebegeleiding blijkt een zeer belangrijke factor te zijn voor het al dan niet vervolgen en succesvol
afronden van een studie (Castles, 2004; Levy et al, 2003; Mancuso, 2001; Prins, 1997; Tinto, 1975).
Gezien het maatschappelijke belang van meer hoger opgeleiden is onderzoek naar factoren die bijdragen
aan het succesvol afronden van een studie gewenst. In dit onderzoek worden de wensen en ervaringen
met betrekking tot studiebegeleiding bestudeerd en worden achtergrondvariabelen als voorgaande
ervaringen met onderwijs en persoonlijke factoren meegenomen.
De ‘self efficacy’ theorie (Bandura, 1997) stelt dat de ervaringen die mensen hebben opgedaan
bgepalen hoe hoe mensen tegen nieuwe situaties aankijken. Zijn de ervaringen negatief of attribueren ze
ze negatief dan voelen mensen zich onzekerder over de uit te voeren taak. Indien iemand zich onzeker
voelt, kan het zijn dat iemand begeleiding wenst bij het uitvoeren van een taak. Welke invloed
‘onderwijservaringen’ hebben op al dan niet gewenste en ervaren studiebegeleiding is onbekend. Diverse
onderzoeken hebben wel aangetoond dat voorgaande studieresultaten, te meten in bijvoorbeeld
gemiddeld eindcijfer voor een bepaald diploma, of het gemiddelde op bijvoorbeeld exacte vakken,
samenhangt met het studiesucces (Beekhoven, 2002; Bruinsma, 2003; Prins, 1997). In dit onderzoek
wordt de mogelijke invloed van de onderwijservaring als onder andere voorgaande studieresultaten op
gewenste en ervaren studiebegeleiding onderzocht.
Eerder werd gesteld dat zodra mensen een studie gaan volgen dit leidt tot een turbulente fase in
hun leven waarin allerlei zaken continue opnieuw moeten worden afgestemd. De aanleiding voor het
volgen van een studie kunnen ingrijpende persoonlijke gebeurtenissen zijn: scheiding, dreigend ontslag,
financiële problemen met daaraan gekoppeld de wens een beter bestaan op te bouwen (Quilan &
O’Brodovich, 1996). San Miquel Bauman et al, (2007), onderzocht in hoeverre sociale support van
vrienden en familie invloed heeft op de gewenste ondersteuning bij de studie. Dit bleek negatief met
elkaar samen te hangen: des te meer support men had, des te minder studiebegeleiding werd gewenst.
Ook blijkt er een verband te bestaan tussen de mate waarin begeleiding door de docent wordt ervaren en
factoren als gender, moedertaal en etniciteit (Levy et al, 2003). Robertson (2000) stelt dat de relatie
tussen de docent en de student kan worden gezien als een ‘educational helping relationship’ en dat een
Sjabloon ‘Onderzoeksvoorstel’ bij cursus ‘Scriptieplanning’
docent er goed aan doet zich te realiseren dat de mate waarin leren plaats kan vinden mede wordt
beïnvloed door allerlei gebeurtenissen in het leven. Dit roept de vraag op of bepaalde persoonlijke
factoren de gewenste of ervaren studiebegeleiding beïnvloeden.
3.3.3
Studiebegeleiding volgens studenten
In dit onderzoek wordt de nadruk gelegd op de eindgebruikers van studiebegeleiding: de student zelf.
Betrokkenheid van gebruikers van bepaalde systemen (waar onderwijs een voorbeeld van is) leidt tot
een systeem dat beter voldoet aan de eisen van de gebruikers en daardoor tot een grotere acceptatie
van dit systeem (Damodaran, 1996). Betrokkenheid wil daarbij zeggen dat degenen die deel uitmaken
van het systeem medezeggenschap hebben over hoe het systeem wordt vormgegeven. Dit kunnen bij
onderwijs bijvoorbeeld docenten, studenten, managers of het bedrijfsleven zijn. Eerder werd gesteld dat
het onduidelijk is in welke mate begeleiding beschikbaar is of gewenst om aan de eisen die gesteld
worden aan volwassenen te voldoen. In dit onderzoek is daarom gekozen de studenten te betrekken bij
het medevormgeven van studiebegeleiding. Vanuit de inventarisatie van wensen en ervaringen bij de
studenten worden uiteindelijk via een herontwerpsessie met studenten aanbevelingen gedaan voor het
inrichten van studiebegeleiding. Een dergelijke werkwijze sluit aan bij het belang dat in de diverse
literatuur wordt gehecht aan een grondig ‘needs assessment’ voorafgaand aan het ontwerp van een
leeromgeving (Dick, Carey, & Carey, 2004; Goldstein & Ford, 2001).
Divers onderwijskundig onderzoek toont positieve resultaten van gezamenlijk onderwijsontwerp
(Könings, 2007). Succesvolle instituten focussen op het tegemoetkomen aan wensen van studenten
(Mancuso, 2001). Wensen met betrekking tot een leeromgeving zijn van invloed op hoe een
leeromgeving wordt ervaren (Wigfield, 1994). Wensen sturen op hun beurt weer verwachtingen en deze
verwachtingen zijn van invloed op de motivatie voor en resultaten van een leeromgeving (Wigfield &
Eccles, 1992).
De self determination theorie van Ryan en Deci (2000) stelt dat het tegemoetkomen aan wensen
van deelnemers aan een interventie (gezondheidszorg) of training (onderwijs) uiteindelijk bijdraagt aan
het vergroten van motivatie. De self determination theorie is een algemene theorie over de menselijke
motivatie, waarbij de keuzes die mensen uit zichzelf maken, zonder druk van buitenaf, centraal staan.
Ryan en Deci stellen dat motivatie zich bevindt op een continuüm van extrinsieke motivatie tot
intrinsieke motivatie. Internalisatie is het proces waarbij extrinsieke motivatie zich, door persoonlijke
aspecten, op het continuüm beweegt naar intrinsieke motivatie. Zo kan de extrinsieke motivatie een
goed cijfer te willen behalen, uiteindelijk een intrinsieke motivatie worden, doordat een student voor
zichzelf wil bewijzen bepaalde stof te beheersen: hij doet het niet meer voor de docent of de ouders,
maar voor zichzelf. Volgens Ryan en Deci zijn er drie psychologische behoeften die uiteindelijk leiden tot
zelfgestuurd gedrag. Deze behoeften leiden tot een betere gezondheid en een beter welbevinden. Deze
behoeften zijn volgens Ryan en Deci universeel en aangeboren. Het betreffen de behoefte zich
competent te voelen (competence), de behoefte voor zelfsturing (autonomy) en de behoefte aan
verbinding (relatedness). Competence staat voor het feit dat iemand vindt dat hij in staat is de omgeving
zelf te beïnvloeden en betrouwbare voorspellingen te kunnen doen over de uitkomsten van zijn of haar
gedrag. Zelfsturing refereert aan het feit dat iemand zelf kan plannen en zelf kan bepalen wat iemand wil
gaan doen. Verbinding ten slotte, betreft de behoefte om voor anderen te zorgen en zich aan anderen te
verbinden. Het gaat dan om bijvoorbeeld het deel kunnen uitmaken van een groep, of het deel uitmaken
van een bepaalde sociale gemeenschap.
Ryan en Deci (2000) beschreven in diverse studies dat de mate van intrinsieke motivatie
toeneemt naarmate deelnemers aan onderwijs (maar ook bijvoorbeeld gezondheidsprogramma’s) meer
autonomie ervaren bij beslissingen die te maken hebben met het onderwijs (of het
gezondheidsprogramma).
Indien studenten gevraagd wordt deel te nemen aan ontwerp van hun leeromgeving doet dat
een beroep op hun zelfstandigheid: zij mogen zelf beslissen hoe de leeromgeving eruit komt te zien.
Gezamenlijk herontwerp draagt bij aan het leren kennen van medestudenten en medewerkers van een
opleiding, het vergroot wat Donaldson (1999) noemt ‘de connecting classroom’ en wat Tinto (1975)
benoemt als sociale integratie. Een combinatie van het gevoel van relatedness (het zich verbonden
voelen met een ander), autonomie (zelf keuzes kunnen en mogen maken) en competence (bekwaam
Sjabloon ‘Onderzoeksvoorstel’ bij cursus ‘Scriptieplanning’
zijn) draagt bij aan het vergroten van intrinsieke motivatie. Een hoge intrinsieke motivatie ten slotte leidt
uiteindelijk tot minder uitval (Bruinsma, 2003; Prins 1997).
3.3 Vraagstellingen en hypothesen
De centrale vraag in dit onderzoek is: “Hoe kan studiebegeleiding voor volwassen deeltijd-studenten
hoger onderwijs het beste worden vormgegeven gezien de onderwijservaring en de persoonlijke factoren
van deze studenten?” Deze centrale vraag wordt onderzocht via een inventarisatie van wensen en
ervaringen van volwassen deeltijd-studenten in het hoger onderwijs met betrekking tot studiebegeleiding
waarna via een participatief herontwerp wordt gekeken op welke wijze de eventuele afstand tussen
wensen en ervaringen gedicht kan worden. De wensen en ervaringen worden onderzocht met
achtergrondvariabelen gericht op de onderwijservaring en persoonlijke factoren van de studenten. De
deelvragen luiden als volgt.
•
Wat zijn de wensen van volwassen deeltijd-studenten in het hoger onderwijs met betrekking tot
studiebegeleiding en bestaat er een samenhang tussen deze wensen en persoonlijke factoren en
onderwijservaring?
•
Wat zijn de ervaringen van volwassen deeltijd-studenten in het hoger onderwijs met betrekking tot
studiebegeleiding en bestaat er een samenhang tussen deze ervaringen en persoonlijke factoren en
onderwijservaring?
•
In hoeverre bestaat er afstand tussen de wensen en ervaringen?
•
In hoeverre kan de afstand tussen wensen en ervaringen via herontwerp worden gedicht, waarbij
gebruik wordt gemaakt van de input van studenten.
In Figuur 1 staan de variabelen en vragen grafisch weergegeven.
(DV1)
gewenste studiebegeleiding
achtergrondvariabelen
(onderwijservaring
(DV3) afstand  (DV 4) herontwerp
persoonlijke factoren)
(DV2)
ervaren studiebegeleiding
Figuur 1
Onderzoeksmodel
4. Technische ontwerp
4.1 Design
Deelvraag 1 en deelvraag 2 worden onderzocht via een survey, waarbij uit een en dezelfde groep
kwantitatieve data en gegevens worden verkregen. Het voordeel van een survey zijn de mogelijkheid
voor generaliseren van de gegevens, het brede overzicht dat kan worden verkregen en de daardoor
algemeen gelden de uitspraken die kunnen worden gedaan. Het nadeel van een dergelijke werkwijze is
de geringe diepgang en het aspectmatige karakter van de gegevens. Beide nadelen worden getracht
zoveel mogelijk te ondervangen door het zorgvuldig samenstellen van de vragenlijsten, via grondige
Sjabloon ‘Onderzoeksvoorstel’ bij cursus ‘Scriptieplanning’
bestudering van de literatuur. Deelvraag 3 betreft een vergelijking van de resultaten uit het onderzoek
van deelvraag 1 en 2. Deelvraag 4 zal bestaan uit een case study van een herontwerp sessie.
4.2 Participanten
Er zijn 25 – 64 jarigen die deeltijd HBO onderwijs volgen: 72.820 mensen. Van deze mensen volgen
2790 een Informatica opleiding op HBO niveau. Bij de Hogeschool Rotterdam (HRO), waar het onderzoek
wordt uitgevoerd, zijn bij de deeltijd opleidingen Bedrijfskundige Informatica en Informatica ongeveer
350 studenten ingeschreven. Van deze 350 zullen er waarschijnlijk tussen de 150 á 200 deelnemen aan
het onderzoek. De 1e jaars studenten (n= plusminus 90) zijn verplicht deel te nemen aan het survey. De
oudere jaars studenten wordt via e-mail of direct contact gevraagd het survey in te vullen. Gezien de
respons op kwaliteitsonderzoeken wordt verwacht dat de respons bij niet verplichte deelname vrij laag is.
Stel dat gekomen wordt tot een respons van 150 á 200 studenten is dit plusminus 50% van de populatie
HRO deeltijd BI/I, 6% van de populatie deeltijd HBO I studenten (I wordt in de overzichten gegeven door
het CBS niet verder gespecificeerd). Dit is 0.24% van de totale populatie deeltijd HBO studerende
mensen in Nederland.
Indien het onderzoek niet op 3 november bij HRO deeltijd BI/I kan worden uitgevoerd omdat de
vragenlijsten 3 november nog niet klaar zijn heb ik als alternatief het via e-mail benaderen van de
opleiding, waarbij ik eveneens de HBO P&A (personeel en arbeid) van de Hogeschool Rotterdam kan
benaderen (die wilde wel meedoen maar alleen per e-mail). Qua populatie is dit interessant want dan
zijn er twee verschillende opleidingen die wellicht leiden tot verschillende resultaten. De respons zal
echter veel lager zijn. De cijfers voor de deeltijdopleiding personeel en arbeid zijn als volgt. Ingeschreven
bij HBO P&A 2440, totaal deeltijd HBO P&A HRO plusminus 250. Dat betekent ongeveer 10% van de
populatie deeltijd studenten P&A. Verwacht wordt dat niet meer dan 10 tot 15% zal reageren, indien per
e mail wordt benaderd. Dit is rond de 1% van de populatie deeltijd HBO P&A.
Er is in beide gevallen sprake van een gestratificeerde a-selecte steekproef. Gestratificeerd
omdat via een hogeschool wordt onderzocht, bij één of twee opleidingen, a-select omdat binnen die
opleidingen elke student evenveel kans heeft om deel te nemen aan het onderzoek.
Voor deelname aan de casestudy zal in de vragenlijst aan studenten gevraagd worden om e-mail
adressen te geven. Studenten die interesse hebben deel te nemen aan de herontwerpsessie kunnen hun
e-mail adres doorgeven en krijgen een uitnodiging om aan het forum deel te nemen. Hierdoor zal een
bias ontstaan echter het is voor de onderzoeker niet mogelijk studenten tot deelname te verplichten. Het
is in het stadium van dit onderzoeksvoorstel nog onduidelijk of op vrijwillige basis feedback zal worden
geleverd of dat hier iets voor gearrangeerd kan worden door het instituut.
4.3 Materialen
Het survey (deelvraag 1 en 2) om de gewenste en ervaren studiebegeleiding vast te stellen wordt online
afgenomen. Hiertoe wordt een nieuw survey opgesteld. Het survey wordt opgesteld vanuit het
inventariseren van literatuur op mogelijke factoren en indicatoren met betrekking tot studiebegeleiding.
De indicatoren worden vertaald in beweringen. Deze beweringen worden bevraagd: in hoeverre is deze
bewering wenselijk en in hoeverre wordt de bewering als zodanig ervaren. De student kan op een 6punts Likertschaal aangeven of de bewering geheel van toepassing tot geheel niet van toepassing is. Via
de 6-puntsschaal is het niet mogelijk een neutrale score te geven. Per schaal (begeleiding gegeven door
mede-studenten, docenten en instituut) worden maximaal 20 beweringen gegeven. Een student dient
aldus maximaal 60 beweringen te scoren op wens en ervaring. Naast de beweringen wordt de student
bevraagd op de achtergrondvariabelen betreffende onderwijservaring en persoonlijke factoren. Om zeker
te zijn dat systeem-, stroom- of andere storingen de afname onmogelijk maken zullen eveneens ‘pen &
paper’ exemplaren van de vragenlijst aanwezig zijn. In geval van nood kunnen deze exemplaren worden
ingevuld.
De casestudy zal plaatsvinden in de vorm van een wiki die vorm wordt gegeven via
www.pbworks.com. Voor deze herontwerp sessie worden studenten die deel hebben genomen aan het
survey uitgenodigd. In de wiki worden per schaal van begeleiding door medestudenten, begeleiding door
Sjabloon ‘Onderzoeksvoorstel’ bij cursus ‘Scriptieplanning’
docent en begeleiding door instituut de drie meest afwijkende resultaten besproken. Met meest afwijkend
wordt bedoeld die resultaten die qua wens en ervaring het meest uit elkaar liggen. Aan de studenten zal
gevraagd worden aanbevelingen te geven voor het verkleinen van het verschil tussen wens en ervaring.
Ook hier wordt gekozen voor een online omgeving daar deze manier van werken aansluit op de
belevingswereld van de doelgroep (studenten bedrijfskundige informatica en informatica) en het voordeel
biedt van tijd- en plaatsonafhankelijkheid.
4.4 Procedure
De afname van de vragenlijst bij 1e, 2e en 3e jaars studenten zal op verschillende tijdstippen in de week
van 9 en 16 november 2009 gebeuren. Voorafgaand aan de afname wordt een instructie gegeven. Deze
instructie wordt gegeven door de onderzoeker, de opleidingsmanager of een van de twee
studiebegeleiders, afhankelijk van wie er op het moment dat studenten zich aanmeldden aanwezig is.
De vragenlijst zal worden ingevuld in een computerlokaal, waardoor het mogelijk is alle
gegevens online te verzamelen. Het invullen neemt 25 á 35 minuten in beslag. Er zijn schriftelijke
exemplaren van de vragenlijsten beschikbaar in geval van computerstoringen.
Voor een vlotte follow-up vanuit de vragenlijst naar het herontwerp (deelvraag vier) zal snel worden
begonnen met het bestuderen (per uitspraak op wens en ervaring) van verschillen tussen wensen en
ervaringen, om zo uitspraken met de meest afwijkende scores op wens en ervaring te selecteren.
Vervolgens zal de herontwerpomgeving samengesteld worden vanuit deze inventarisatie van wensen en
ervaringen. De uitspraken met de meest afwijkende scores worden in een wiki gezet. Aan de studenten
wordt gevraagd mee te werken aan het herontwerp via de wiki. De intentie is de reacties van de
studenten op deze uitspraken te inventariseren, waarna via een tussenrapportage en een mondelinge
toelichting aan het management en de studiebegeleiders van de opleiding, antwoord zou kunnen worden
gegeven op deelvraag vier.
4.5 Data-analyse
Om de wensen en de ervaringen van volwassen deeltijdstudenten in het hoger onderwijs met betrekking
tot studiebegeleiding te bepalen zal op uitspraakniveau worden geanalyseerd. Hierbij zullen de scores
‘geen mening’ worden uitgesloten.
Om de samenhang tussen deze wensen en de diverse achtergrondvariabelen en de eravringen
en de diverse achtergrondvariabelen te onderzoeken zal op schaalniveau worden geanalyseerd. Daar de
diverse persoonlijke factoren en onderwijservaring voornamelijk bestaan uit variabelen op nominaal en
ordinaal niveau zullen dummyvariabelen worden gecreëerd om vervolgens multiple regressieanalyse
backwards) uit te voeren.
De vraag of er een discrepantie bestaat tussen de gewenste en ervaren studiebegeleiding zal
worden beantwoord op schaalniveau en uitspraakniveau. Op schaalniveau worden de gemiddelden
vergeleken tussen wensen en ervaringen. Via een gepaarde t-toets zullen de verschillen worden
vastgesteld.
5. Significantie
5.1. Wetenschappelijke significantie
Het onderzoek bouwt voor op het onderzoek naar percepties van leerlingen en studenten enerzijds en
docenten anderzijds dat is uitgevoerd door onder meer Könings (2007). Inzichten in relaties tussen
ervaren en verwachte studiebegeleiding binnen het volwassen onderwijs is daarin een onontgonnen
gebied.
5.2 Maatschappelijke significantie
Sjabloon ‘Onderzoeksvoorstel’ bij cursus ‘Scriptieplanning’
Voor het vormgeven van studiebegeleiding binnen volwassen-onderwijs of deeltijdonderwijs is het van
belang inzicht te verkrijgen in de wijze waarop studenten tegen het concept studiebegeleiding aankijken
en welke verwachtingen en ervaringen bijdragen aan een positieve leeromgeving.
6. Planning
Activiteiten
1e globale tijdsindeling
datum gereed in week van…
- scriptieplanning
05-10-2009
- opstellen vragenlijst studiebegeleiding
vanaf
02-10-2009
- 1e versie gereed / ter beoordeling
05-10-2009
- 1e review vragenlijst
12-10-2009
- 2 review vragenlijst – vragenlijst gereed
19-10-2009
- vragenlijst op thesistools zetten
19-10-2009
- instructie vragenlijst opstellen
25-10-2009
- briefing met opleidingsmanager
28-10-2009
- kopiëren / gereed maken voor afname
01-11-2009
- afnemen vragenlijsten
03-11-2009
- verwerken vragenlijsten in SPSS
16-11-2009
- uitvoeren analyses
23-11-2009
- begeleider informeren over resultaten
01-12-2009
- instructie herontwerp bijeenkomst opstellen
01-12-2009
- briefing / informeren opleidingsmanager
02-12-2009
- mail uit naar de deelnemers die aan hebben gegeven
03-12-2009
e
deel te willen nemen plus herinneringsmail naar
alle anderen met verzoek alsnog deel te nemen
- herontwerpbijeenkomst: starten online forumdiscussie
03-12-2009
(discussieforum 2 weken open laten staan)
- moderaten herontwerpbijeenkomst
vanaf
03 tot 20-12-2009
- verwerken gegevens herontwerpbijeenkomst
23-12-2009
- uitschrijven resultaten herontwerpbijeenkomst
30-12-2009
- begeleider informeren over resultaten
30-12-2009
- nabespreken met opleidingsmanager
06-01-2009
- scriptie schrijven
08-02-2009
- diverse herschrijfsessies etc
- geheel gereed
01-03-2009
7. Referenties
Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a unifying theory of behavioral change. Psychological Review,
84-(2), 191–215.
Burren, J. E., Cunningham, W. R., & Yamamoto, K. (1983). Psychology of adult development and aging.
Annual Review Psychology, 34, 543–575.
Sjabloon ‘Onderzoeksvoorstel’ bij cursus ‘Scriptieplanning’
Beekhoven, S. (2002). A fair chance of succeeding. Study careers in Dutch higher education.
Dissertation. SCO rapport 657. Amsterdam, SCO-Kohnstam Instituut.
Bruinsma, M. (2003). Effectiveness of higher education: factors that determine outcomes of university
education. Dissertation. Groningen, GION Institute, University of Groningen.
Castles, J. (2004). Persistence and the adult learner: factors affecting persistence in Open University
students. Active Learning in Higher Education, 5-(2), 166–179.
Dahir, C. A. (2009). School counseling in the 21st centrury: where lies the future? Journal of Counseling
& Development, 87, 3–5.
Damodaran, L. (1996). User involvement in the systems design process – a practical guide for users.
Behaviour & Information Technology, 15-(6), 363–377.
Dick, W., Carey, L. M., & Carey, J. O. (2005). The Systematic Design of Instruction. Boston, Pearson
Education.
Donaldson, J. F. (1999). A model of college outcomes for adults. Adult Education Quarterly, 50-(1), 24–
41 http://search.ebscohost.com/login.aspx?direct=true&db=afh&AN=39989863%site=ehost-live
(geraadpleegd 2 september 2009)
Goldstein, I. L., & Ford, K. (2001). Training in Organizations. Needs Assessment, Development and
Evaluation. Belmont, Wadsworth Publishing Company.
Jarvis, P. (2001). Lifelong learning: universities and adult education. Asia Pacific Education Review, 2 (2),
28-34.
Könings, K. D. (2007). Student perspectives on education: implications for instructional redesign.
Dissertation. Open Universiteit Nederland.
Kuijpers, M., & Meijers, F. (2008). Loopbaanleren en –begeleiden in het HBO. De Haagse Hogeschool in
samenwerking met Platform Beta Techniek. Te downloaden via: www.platformbetatechniek.nl >
kennisbank bèta techniek (geraadpleegd 16 juni 2009).
Levy, J., Den Brok, P., Wubbels, T., & Brekelmans, M. (2003). Students’ perceptions of interpersonal
aspects of the learning environment. Learning Environments Research 6, 5–36.
Lindblom-Ylänne, S. (2008). Student learning in higher education: students’ approaches to learning and
their perception of the teaching-learning environment. Lezing in het kader van de leerstoel
onderwijsvernieuwing en samenwerking, Universiteit Antwerpen, Antwerpen, 23 oktober 2008.
Online publicatie www.auha.be/leerstoel (geraadpleegd 17 juni 2009)
Mancuso, S. (2001). Adult-centered practices: benchmarking study in higher education. Innovative
Higher Education, 25 (3), 165–181.
Martin, P. E., & Sheckley, B. G. (1999). Indicators of client satisfaction in academic, career, and personal
counseling in higher education. College Student Retention, 1 (4), 289–310.
McIntosh, P. I. (2000). Life career development: implications for school counselors. Education, 120 (4),
621–625.
Olivas, M., & Chi-Sing, L. (2006). Understanding stressors of international students in higher education:
what college counselors and personnel need to know. Journal of Instructional Psychology, 33 (3),
217–222.
Plasterk, R. H. A. (2007). Ministerie OC&W, brief aan voorzitter van de Tweede Kamer der Staten
Generaal. Stand van zaken Lissabondoelstellingen, 5 december 2007,
www.minocw.nl/documenten/35782.pdf (geraadpleegd 2 oktober 2009).
Plasterk, R. H. A. (2009) Leren van Lissabon. De Volkskrant, www.volkskrant.nl > archief (geraadpleegd
2 oktober 2009).
Prins, J. (1997). Studie-uitval in het wetenschappelijk onderwijs. Studentkenmerken en
opleidingskenmerken als verklaring voor studie-uitval [Study dropout in scientific education. Student
characteristics and departmental characteristics as indicators for dropout]. Nijmegen: University
Press.
Quilan, K., & O’Brodovich, K. (1996). Transitional support for adult vocational learners: a review of
institutional roles. Journal of Employment Counseling, 33, 174–189
Robertson, D. L. (2000). Enriching the scholarship of teaching: determining appropriate crossprofessional applications among teaching, counseling, and psychotherapy. Innovative Higher
Education, 25 (2), 111–124.
Sjabloon ‘Onderzoeksvoorstel’ bij cursus ‘Scriptieplanning’
Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation,
social development, and well-being. American Psychologist, 55, 68–78
San Miquel Bauman, S., Want, N., Wester DeLeon, C., Kafentzis, J., Zavala-Lopez, M. A., & Lindsey, M.
S. (2004). Nontraditional students’ service needs and social support resources: a pilot study. Journal
of College Counseling, 7, 13–17.
The Education Alliance (2004). A summary of research on using student voice in school. Improvement
Planning. Online publication www.educationalliance.org (geraadpleegd 14 juni 2009).
Tinto, V. (1975). Dropout from higher education: a theoretical synthesis of recent research. Review of
Educational Research 45 (1), 89–125.
Wigfield, A., & Eccles, J. S. (2000). Expectancy-value theory of achievement motivation. Contemporary
Educational Psychology 25, 68–81.
Wigfield, A. (1994). Expectancy-value Theorie of Achievement Motivation. A developmental perspective.
Educational Psychology Review 6 (1), 49–78.
Sjabloon ‘Onderzoeksvoorstel’ bij cursus ‘Scriptieplanning’
Download