1 De staatssecretaris van Sociale Zaken en

advertisement
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
De heer drs. M. Rutte
Postbus 90801
2509 LV ‘s-GRAVENHAGE
DATUM
6 december 2003
UW REFERENTIE
B.N. Groot
KENMERK
3.89/02-9994
UW BRIEF
AV/PB/2003/86550
BEHANDELD
DOOR
drs. D.W.G.A. Broeders RBA
(055) 357 65 06
ONDERWERP
financieel toezichtskader
pensioenfondsen
Geachte heer Rutte,
Uw aanvullende vragen op de “tussenrapportage” hebben wij in goede orde ontvangen. Uit uw schrijven
maken wij op dat in het bijzonder ten aanzien van voorwaardelijke toezeggingen nadere gedachtevorming
gewenst is. Wij hopen door middel van deze brief daar een positieve bijdrage aan te leveren.
Bij de beantwoording van uw vragen is als eerste uitgangspunt gehanteerd dat een toezegging
voorwaardelijk is als de toekenning ervan een discretionaire bevoegdheid is van het bestuur van het
pensioenfonds. Voor de meeste pensioenregelingen betreft het hier verhogingen van de
onvoorwaardelijke of nominale rechten. Door het voorwaardelijke karakter kunnen deze toeslagen (sterk)
variëren in de tijd. Echter, op lange termijn is het bestuur van het pensioenfonds verantwoordelijk voor
een consistent geheel tussen gewekte verwachtingen, financiering en de feitelijke toekenning van
toeslagen. Een tweede uitgangspunt is dat voor zover de toeslagen onder kapitaaldekking vallen,
daarvoor een voorziening of reserve wordt aangehouden. Dit hangt van de aard van de toezegging af.
Eén en ander laat onverlet dat de toekenning van pensioenrechten een zaak van sociale partners is.
Hieronder wordt ingegaan op de specifieke kwesties die u in dit verband aan de orde stelt. U heeft hierbij
aangegeven geen behoefte te hebben aan additionele berekeningen over de macro-economische
consequenties. De opbouw van de rest van deze brief is als volgt. Achtereenvolgens komen aan de orde
de verschillenanalyse, de betekenis voor premiepaden en indexatie en een korte beschouwing
aangaande de relatie tussen actuele waardering en premievolatiliteit. Als bijlage is een samenvatting in
tabelvorm opgenomen met een overzicht van de door u genoemde financieringsmodellen.
1
Verschillenanalyse
In uw brief noemt u een drietal modellen waarbij er voorwaardelijk, dus op basis van een bestuursbesluit,
wordt geïndexeerd. De eerste is de nominale variant, die reeds bekend is uit de tussenrapportage. Het
betreft hier een pensioencontract waarbij er op voorhand geen enkele toezegging is tot volledige dan wel
gedeeltelijke indexatie. De wettelijke eis tot kapitaaldekking van de verplichtingen betreft hier alleen de
over de achterliggende dienstjaren verkregen pensioenrechten. Omdat het hier alleen nominale
verplichtingen betreft, dus zonder inflatiecomponent, kunnen de risico’s in het fonds relatief makkelijk
worden afgedekt in de kapitaalmarkt. Daarmee is een hoge zekerheidsmaatstaf voor nominale
verplichtingen in beginsel praktisch haalbaar.
Ook in de nominale variant kan financiële ruimte voor indexatietoeslagen ontstaan, namelijk als de
feitelijke dekkingsgraad op actuele waarde hoger is dan de vereiste dekkingsgraad, die weer afhangt van
de gezochte mate van zekerheid voor nominale aanspraken. Deze voorwaardelijke toeslagen hebben
echter een volledig “residueel” karakter, wat krachtens wet- en regelgeving helder als zodanig aan de
deelnemers moet worden gecommuniceerd. Met residueel wordt hier bedoeld: geld dat overblijft nadat
aan alle toezichtseisen voor de nominale aanspraken is voldaan.
De kostendekkende premie die hoort bij deze nominale variant is de contante waarde van de verwachte
nominale pensioenuitkeringen, vermeerderd met een opslag die samenhangt met de buffer voor de
risico’s die in het pensioenfonds aanwezig zijn. Kosten uit hoofde van inhaal of herstel zijn geen
onderdeel van deze kostprijs, wat niet wegneemt dat zij wel in rekening dienen te worden gebracht. De
feitelijk betaalde premie is daarom gelijk aan de kostprijs (inclusief solvabiliteitsopslag) plus eventuele
inhaalpremie uit hoofde van herstel minus eventuele premiekorting indien de aanwezige solvabiliteit de
vereiste solvabiliteit significant overstijgt. Het is de vrijheid van het bestuur om eventuele overschotten
aan te wenden voor indexatietoeslagen dan wel voor premiekorting.
Het tweede door u genoemde model is de staffelvariant. Kenmerkend voor een staffel is dat de mate
waarin geïndexeerd wordt schematisch afhangt van de waargenomen financiële positie (zeg
dekkingsgraad) van het pensioenfonds op het beslismoment. Als het indexeringsbeleid daarenboven
voorwaardelijk is op een bestuursbesluit, dan heeft het bestuur van het pensioenfonds de vrijheid om in
enig jaar van de staffelsystematiek af te wijken, in positieve dan wel negatieve zin. Opgemerkt zij dat als
dergelijke afwijkingen de overhand krijgen, de betekenis van de staffel voor de deelnemers wordt
ondermijnd, wat mogelijk in strijd is met het gewekte verwachtingspatroon.
Ieder contract of iedere toezegging heeft een bepaalde waarde. De actuele waarde van de staffel is op
ieder moment gelijk aan de contante waarde van het verwachte indexatiepad, gegeven de dekkingsgraad
op dat moment. Dit is goed in te zien door te beseffen dat de staffel ten opzichte van de nominale rechten
een reeks toekomstige kasstromen, in de vorm van extra uitkeringen door het pensioenfonds, met zich
brengt. Hierbij geldt dat de verwachte kasstromen uit hoofde van het staffelmechanisme kleiner zijn
naarmate de feitelijke dekkingsgraad lager is dan de streefdekkingsgraad die past bij volledige indexatie.
Bij een relatief lage dekkingsgraad is er immers minder financiële ruimte om in de toekomst toeslagen uit
te keren.
De actuele waarde van een indexeringsstaffel kan slechts nihil worden als het pensioencontract op enig
moment toelaat dat er in de toekomst nooit en te nimmer meer wordt geïndexeerd, zodat alle toekomstige
kasstromen uit hoofde van indexatie nihil zijn. Dit zal doorgaans niet het geval zijn. Door middel van een
staffel wordt immers een bepaald ambitieniveau ten aanzien van indexatie nagestreefd. Als er geen
ambitie was, zou er ook geen staffel nodig zijn. De waardering van dit ambitieniveau moet daarom op
lange termijn (of gemiddeld over de staffel genomen) corresponderen met de opslag voor indexatie die in
de kostprijs is berekend, ervan uitgaande dat het pensioencontract de toezegging bevat dat in principe
conform het staffelprincipe wordt geïndexeerd. De staffel valt o.i. daarmee onder het uitgangspunt van
kapitaaldekking.
2
De solvabiliteitstoets beoordeelt of het pensioenfonds, met een bepaalde kansmaat, ook over 12
maanden nog voldoet aan de minimumtoets. Dit wordt in de gestandaardiseerde methode benaderd door
het pensioenfonds bepaalde ongunstige scenario’s te laten doorrekenen. Het bestuur van het
pensioenfonds zal moeten aangeven hoe de actuele waarde van beleggingen en verplichtingen naar
schatting verandert bij elk van die ongunstige scenario’s. Ten aanzien van de staffel dient daarvoor een
schatting te worden gemaakt van de verwachte indexeringstoeslagen, gegeven dat een dergelijk
ongunstig scenario is opgetreden.
De derde en laatste variant combineert een pensioenfonds voor de nominale regeling met een apart
toeslagenfonds voor de indexering. Het eerste fonds betreft een “defined benefit” regeling, die op
dezelfde manier wordt behandeld als de hierboven besproken nominale variant. Het tweede fungeert in
feite als een “defined contribution” toeslagenfonds.
Het vermogen in het DC-fonds wordt gevuld door een opslag bovenop de kostprijs voor de nominale
aanspraken en door de gecumuleerde rendementen over het vermogen dat met die opslagen wordt
opgebouwd. De opslag wordt idealiter afgeleid van een bepaalde doelindexatie. Voor zover er geen enkel
restrisico voor rekening van het toeslagenfonds komt, hoeft het DC-fonds geen solvabiliteit aan te
houden. De voorziening – in feite niet meer dan een ‘potje’ – is dan gelijk aan het aanwezige vermogen in
het fonds en schommelt mee met de marktontwikkelingen. De onttrekkingen aan het DC-fonds zijn
voorwaardelijk op een besluit van het bestuur, daarbij gehoord hebbende de actuaris. Hierbij dient
bedacht te worden dat het DC-potje in principe bestemd is om gedurende de gehele looptijd van het
pensioencontract toeslagen uit toe te kennen; het is een vorm van kapitaaldekking. Wederom geldt dat
het bestuur van het pensioenfonds (ex ante) dient te streven naar een consistente lijn tussen
verwachtingen, financiering en feitelijke indexatie. Dit streven naar een evenwichtige situatie geldt in
principe per leeftijdscohort dat onderscheiden wordt binnen het pensioenfonds. Systematische
afwijkingen leiden immers tot vermogensoverdrachten tussen generaties; in extreme vorm zou er zelfs
volledig sprake van omslag kunnen zijn. Dit is niet in overeenstemming met het karakter van
kapitaaldekking.
Consequenties voor premiepaden en indexatie
De aandacht die u vraagt voor de pensioenpremies hebben wij tweeledig geïnterpreteerd. Enerzijds in
relatie tot de hierboven besproken varianten en anderzijds in relatie tot het vergrijzingsfenomeen. In ons
antwoord hebben we ons beperkt tot een kwalitatieve analyse waarbij een ceteris paribus
veronderstelling is gemaakt ten aanzien van gelijke nominale verplichtingen en een overeenkomstig
beleggingsbeleid.
Ten aanzien van de premiehoogte komt de nominale variant het goedkoopste uit de bus; hier is immers
geen ambitie om tot indexatie te komen en daarvoor wordt in de kostendekkende premie geen opslag
berekend. Bij de staffel en DB/DC varianten is de feitelijke ambitie om te indexeren van doorslaggevende
invloed op de kostprijs. De drie modellen werken verschillend door qua premievolatiliteit. Omdat bij het
DC fonds als het ware de indexatieverplichtingen volledig met de waarde van de beleggingen fluctueren,
is er sprake van maximale demping. Met een staffel wordt beperkte demping bereikt en de nominale
variant kent geen demping, want alle verplichtingen zijn immers hard. Zonder daar heel concluderend in
te kunnen zijn, hebben met name de nominale en staffel variant hierdoor wellicht wat pro-cyclische
elementen in zich. In slechte beurstijden bestaat de kans dat de premies worden verhoogd en
omgekeerd. Dit hangt echter in hoge mate af van de relatie tussen de beursontwikkelingen en wat er in
de reële economie gebeurt. In dit verband is het aanbevelingswaardig om meer onderzoek te doen naar
varianten waarbij een stabiele en tegelijkertijd prudente premie als uitgangspunt wordt genomen.
De frequentie van indexatie is voor de nominale variant te beschrijven als incidenteel; de mate van
indexatie hangt af van het residuele rendement. Voor de staffel is de actuele dekkingsgraad de
belangrijkste variabele om iets over de toekomstige mate van indexatie te zeggen; de frequentie van
indexatie is hoger dan in de nominale variant, omdat immers doelmatig wordt gestreefd naar een bepaald
3
indexatiepad. Bij de combinatievariant is het indexatiebeleid volledig in handen van het bestuur van het
DC-toeslagenfonds, waarbij dit bestuur door de deelnemers op een systematische afwijking van een
bepaalde consistentie lijn (verwachting, financiering en indexering) kan worden aangesproken. Omdat de
risico’s in een DC-struktuur nihil zijn is er geen eigen vermogen in dit separate fonds vereist. In geval van
langdurig bovengemiddelde rendementen op de beleggingen kan de premie-inleg tijdelijk worden
teruggeschakeld zonder dat de (verwachte) toeslaguitkering in gevaar komt. Hierbij is voorzichtigheid
geboden. Sterke neerwaartse koersbewegingen op kapitaalmarkten zijn niet of nauwelijks te corrigeren
met premieverhogingen. Dit geldt overigens voor alle mogelijke kapitaaldekkingsvarianten.
U informeert voor deze DB/DC variant ook naar de uitvoerbaarheid. Hierop kan in algemene zin worden
geantwoord dat dergelijke combinaties in de praktijk reeds bekend en dus beproefd zijn.
Door vergrijzing neemt de effectiviteit van het premiestuur verder af. De mogelijkheid om een beroep te
doen op jonge en toekomstige generaties om extra premie te betalen in geval van een tekortsituatie wordt
door het ouder worden van de samenleving of het bestand van een individueel pensioenfonds beperkt.
De consequentie hiervan is dat het belang van zorgvuldige bewaking van kapitaaldekking van
pensioenverplichtingen navenant toeneemt.
Marktwaardering en volatiliteit
U vraagt tot slot naar een mogelijke relatie tussen de overgang naar marktwaardering en een toename
van fluctuaties in de premie. Alvorens daar op in te gaan, moet bedacht worden dat de uitkeringen van
het pensioenfonds niet worden beïnvloed door de keuze voor een nieuwe waarderingsmethodiek. Dat
gaat alleen op als de toezegging wordt ve randerd. Marktwaardering, of waardering op actuele waarde,
betekent dat de uitkeringen van het pensioenfonds contant worden gemaakt tegen marktconforme
rentevoeten in plaats van vaste rentevoeten. Hiermee worden de actuele kosten van het
pensioencontract als onderdeel van een pakket arbeidsvoorwaarden expliciet gemaakt.
Mismatch risico beïnvloedt wel de (ex ante) kostprijs van het pensioen. Bij de bepaling van de kostprijs
moet immers rekening worden gehouden met de wijze waarop het ingelegde vermogen in het
pensioenfond wordt belegd. Mismatch risico, in de vorm van een groot belang in zakelijke waarden of in
de zin van een groot verschil in looptijd tussen vastrentende beleggingen en de verplichtingen, leidt tot
volatiliteit in het surplus. De buffer die hiervoor wordt aangehouden, rendeert echter zelf ook. In de
tussenrapportage hebben wij laten zien dat dit in de evenwichtssituatie naar verwachting een reducerend
effect heeft op de feitelijke premie die wordt betaald.
Een pensioenfonds dat ervoor zorgt dat de aanwezige solvabiliteit zich boven de vereiste solvabiliteit
bevindt, kan deze ruimte aanwenden als een soort egalisatiereserve voor de premie. Hierdoor worden
fluctuaties in het surplus niet direct afgewenteld in fluctuaties in de premie. Pas als een pensioenfonds
een lagere dan vereiste solvabiliteit heeft en dus inhaalpremies uit hoofde van een solvabiliteitstekort
moet heffen, werken fluctuaties direct door in de premie. Volatiliteit van het surplus hangt in hoge mate
samen met het mismatch risico in het pensioenfonds. Het is daarmee een extra instrument dat ingezet
kan worden om premievolatiliteit te beperken. Een andere bijdrage hieraan kan geleverd worden door
een eventueel herstel over een lange periode uit te smeren. Hiervoor wordt verwezen naar de
tussenrapportage.
In de discussie is ook de suggestie gedaan om met voortschrijdende gemiddelden te werken in het
waarderingsproces, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de gebruikte disconteringsvoet. Dit is een
ingewikkeld vraagstuk dat nadere bestudering vereist, in relatie tot de voorgenomen uitwerkingslijnen van
de International Accounting Standards en de wens tot meer transparantie en besef van de werkelijke
risicopositie van het pensioenfonds, dat als kernwaarde van het financiële toetsingskader is genoemd.
Eén relevant aspect daarbij is de vraag of het verschil tussen de actuele waarde en de waarde op basis
van voortschrijdende gemiddelden binnen IAS als verplichting op de balans van de sponsor zal
terugkeren. Een ander aspect is of dergelijke dempingsmechanismen niet reeds op transparante en
controleerbare wijze in hersteltermijnen tot uitdrukking komen.
4
Mocht u na lezing van deze brief aanvullende toelichting wensen dan zijn wij daar vanzelfsprekend graag
toe bereid.
Hoogachtend,
Namens de groep pensioendeskundigen
Dr. K.H.W. Knot (PVK, secretaris)
En de overige leden
Prof. dr. C. van Ewijk (CPB)
Prof. dr. J. Swank (DNB)
5
Bijlage. Schematische overzicht van de in de brief besproken modellen
Nominale variant
Gegarandeerd nominaal
pensioen
Indexatiestaffel
Gegarandeerd nominaal
pensioen + indexering
conditioneel op financiële
positie pensioenfonds
Kostprijs
(ex ante)
Contante waarde van
nominaal pensioen +
solvabiliteitsopslag
Premies
Kostprijs + inhaalpremie premiekorting
Minimumtoets
Actuele waarde activa t ≥
actuele waarde nominale
verplichtingent
Contante waarde van
nominaal pensioen +
contante waarde van
ambitieniveau indexatie +
solvabiliteitsopslag
Kostprijs + inhaalpremie premiekorting boven
bepaalde dekkingsgraad
Actuele waarde activa t ≥
actuele waarde nominale
verplichtingent + actuele
waarde staffelt
Solvabiliteitstoets
Met (100-α)% moet gelden
dat: actuele waarde activa t+1
≥ actuele waarde nominale
verplichtingent+1
Met (100-α)% moet gelden
dat: actuele waarde
activa t+1 ≥ actuele waarde
nominale verplichtingent+1+
actuele waarde staffelt+1
DB: Met (100-α)% moet
gelden dat: actuele waarde
activa t+1 ≥ actuele waarde
nominale verplichtingent+1
DC: Actuele waarde activa t+1 =
actuele waarde
indexeringsverplichtingen t+1
Indexatie
Niet of incidenteel op basis
van bestuursbesluit
Op basis van bestuursbesluit
ten laste van toeslagenfonds,
bijvoorbeeld aan de hand van
een soort prognose van
beschikbare ruimte voor
toekomstige indexatie
uitgaande van een
evenwichtige verdeling per
cohort
Balans
(surplus of eigen
vermogen)
Actuele waarde beleggingen
-/- actuele waarde nominale
verplichtingen =
surplus
Conform staffel, kan
eventueel “overruled”
worden door
bestuursbesluit indien
voorwaardelijk. De
gemiddeld toegekende
indexatie zal lager zijn dan
de relevante prijs of
looninflatie tenzij
inhaalindexatie is
toegestaan
Actuele waarde
beleggingen -/Actuele waarde nominale
verplichtingen -/- actuele
waarde staffel = surplus
Rechten
DB fonds + DC fonds
DB: Gegarandeerd nominaal
pensioen
DC: indexering op basis van
ingelegde premies conform
bepaald doelniveau en van de
daarop behaalde
gecumuleerde rendementen
DB: Contante waarde van
nominaal pensioen +
solvabiliteitsopslag
DC: contante waarde van
doelniveau indexatie1
DB: Kostprijs + inhaalpremie –
premiekorting
DC: idem kostprijs
DB: Actuele waarde activa t ≥
actuele waarde nominale
verplichtingent
DC: Actuele waarde activa t =
actuele waarde
indexeringsverplichtingen t
DB: Actuele waarde
beleggingen -/Actuele waarde nominale
verplichtingen =
surplus
DC: Actuele waarde
beleggingen – actuele waarde
verplichtingen = 0
1
Bovengemiddelde rendementen kunnen leiden tot gemiddeld lagere premie-inleg dan hoort bij de gemiddelde
toekenning.
6
Download