Oefenopgaven De Samenleving hoofdstuk 2 Opgave 2.1

advertisement
Oefenopgaven De Samenleving hoofdstuk 2
Opgave 2.1 Prinsjesdag
Elk jaar op de derde dinsdag van september is het Prinsjesdag. Een belangrijke dag, waarop de
plannen van het kabinet gepresenteerd worden.
a. Maak de zinnen kloppend door de juiste woorden te kiezen.
Doe het zo:
Noteer de getallen (1), (2) en (3) op je antwoordblad. Vul bij de getallen de juiste woorden in. Kies uit
de woorden die tussen haakjes staan.
Op Prinsjesdag presenteert de minister van … (1) … (economische zaken/financiën) de … (2) …
(miljoenennota/troonrede). Dit is een samenvatting van de … (3) … (rijksbegroting/rijksinkomsten).
Prinsjesdag 2011 was bepaald geen feestelijke dag, maar meer een dag met donkere wolken aan de
lucht. Het economisch klimaat zat niet mee. Net als veel landen had Nederland te maken met een
economische crisis. De wereldeconomie zakte in en de schuldencrisis in de eurolanden maakte het er
niet makkelijker op voor Nederland. Bovendien werd Nederland geacht zich te houden aan de
financiële afspraken van de EMU:
1 Landen mogen maximaal een begrotingstekort van 3% van het bruto binnenlands product
hebben.
2 Landen mogen een maximale overheidsschuld van 60% van het bruto binnenlands product
hebben.
Voldeed Nederland in 2012 aan beide financiële afspraken?
De volgende gegevens van Nederland zijn bekend over 2012:
begrotingstekort € 17,8 miljard
bruto binnenlands product € 614 miljard
overheidsschuld € 402 miljard
b. Geef per afspraak aan of Nederland hieraan voldeed. Geef per afspraak ook de berekening in
een decimaal.
Het kabinet wilde 18 miljard bezuinigen in de periode 2012 - 2015. Bezuinigen in een economisch
slechte tijd vinden sommige economen onverstandig. Deze tegenstanders van bezuinigingen zijn van
mening dat de overheid juist in slechte tijden geld moet investeren om zo de economie te
stimuleren.
Hieronder staan drie tussenstappen:
1 minder werkloosheid
2 consumptieve bestedingen stijgen
3 inkomens stijgen
c.
Zet de verschijnselen in een zodanige volgorde dat een logische gedachtegang ontstaat.
A overheidsinvesteringen stijgen → 1 → 2 → 3 → productie stijgt
B overheidsinvesteringen stijgen → 1 → 3 → 2 → productie stijgt
C overheidsinvesteringen stijgen → 2 → 1 → 3 → productie stijgt
D overheidsinvesteringen stijgen → 2 → 3 → 1 → productie stijgt
E overheidsinvesteringen stijgen → 3 → 1 → 2 → productie stijgt
F overheidsinvesteringen stijgen → 3 → 2 → 1 → productie stijgt
Andere economen kunnen zich meer vinden in het beleid van het kabinet. Als het economisch
klimaat niet gunstig is moet je juist geen geld uitgeven, maar gaan bezuinigen zodat de economie
weer kan groeien.
Hieronder staan drie tussenstappen:
1 lenen wordt goedkoper / 2 bestedingen kunnen stijgen / 3 minder vraag naar geld
d.
Zet de verschijnselen in een zodanige volgorde dat een logische gedachtegang ontstaat.
A overheid bezuinigt meer → 1 → 2 → 3 → economie kan groeien
B overheid bezuinigt meer → 1 → 3 → 2 → economie kan groeien
C overheid bezuinigt meer → 2 → 1 → 3 → economie kan groeien
D overheid bezuinigt meer → 2 → 3 → 1 → economie kan groeien
E overheid bezuinigt meer → 3 → 1 → 2 → economie kan groeien
F overheid bezuinigt meer → 3 → 2 → 1 → economie kan groeien
Weer andere economen beweren dat stimuleringsmaatregelen door de overheid weinig zin hebben.
Zij beweren dat de economische situatie in Duitsland voor ons veel belangrijker is.
e. Waarom is de economische situatie in Duitsland voor Nederland belangrijk?
Over wat verstandig is in tijden van crisis zijn economen het lang niet altijd eens. Zo gaan veel
economen ervan uit dat als de overheid de economie stimuleert, de consumenten meer gaan
besteden, omdat hun inkomens stijgen. Het is echter maar de vraag hoe consumenten reageren
op een hoger inkomen in tijden van een crisis.
f. Verklaar dat een hoger inkomen in crisistijden niet hoeft te betekenen dat consumenten meer
gaan besteden.
Opgave 2.2 Slopen we het heilige huis of niet? (alleen te maken na bouwsteen 2.2)
Jan Bloemen moet zijn aangifte voor de inkomstenbelasting gaan doen. Jan heeft er niet zoveel
verstand van maar gelukkig is buurman Ab Visser belastingdeskundige. Ze vullen ieder jaar samen het
aangifteprogramma inkomstenbelasting in. Deze keer moet het aangifteprogramma van 2014
ingevuld worden.
a. Hieronder staan twee beweringen over de inkomstenbelasting. Geef van beide beweringen aan
of ze juist zijn of onjuist.
I. Door de heffingskortingen wordt je belastbaar inkomen lager.
II. De ingehouden loonheffing verlaagt je belastbaar inkomen.
A. Beide beweringen zijn juist.
B. Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
C. Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
D. Beide beweringen zijn onjuist.
Jan heeft een eigen huis en dat heeft gevolgen voor de te betalen inkomstenbelasting. Ab heeft Jan
opdracht gegeven om een aantal gegevens bij de hand te hebben als ze de aangifte gaan invullen. Jan
heeft over 2014 de volgende gegevens verzameld:
 WOZ-waarde € 250.000
 hypotheeksom € 150.000
 betaalde hypotheekrente € 10.000
 betaalde aflossing op de hypotheek € 5.000
Op basis van de WOZ-waarde kan het eigenwoningforfait bepaald worden. Het eigenwoningforfait
moet de bezitter van een woning als inkomen bij zijn totale inkomen optellen.
Maak gebruik van de tabel over het eigenwoningforfait.
Het belastbaar inkomen van Jan wordt beïnvloed door het bezit van het eigen huis en de hypotheek.
b. Met welk bedrag daalt of stijgt zijn belastbaar inkomen? Schrijf je berekening op en vermeld
erbij of het gaat om een daling of een stijging.
Gebruik de tabel met informatie over Tarieven box 1.
Ab heeft uitgerekend dat Jan over 2014 een belastbaar inkomen heeft van € 75.000 en dat zijn
heffingskortingen € 3.683 bedragen.
c. Welk bedrag moet Jan over 2014 aan inkomstenbelasting betalen na aftrek van de
heffingskortingen?
Jan leest regelmatig in de krant dat de hypotheekrenteaftrek ter discussie staat. Sommige politieke
partijen willen deze aftrek volledig afschaffen. Andere politieke partijen willen de
hypotheekrenteaftrek beperken tot de maximale tariefschijf van 42%. Weer andere politieke partijen
willen de hypotheekrenteaftrek ongewijzigd laten en roepen: “Kom niet aan ons heilige huisje.” Jan
vraagt Ab wat de gevolgen kunnen zijn van de aftrekbeperking.
Gebruik de tabel met Tarieven box 1.
Stel dat de hypotheekrenteaftrek zo wordt beperkt dat het belastingvoordeel van de afgetrokken
hypotheekrente maximaal 42% is.
d. Heeft Jan in zijn huidige situatie voordeel of nadeel van deze beperking van de
hypotheekrenteaftrek of maakt het voor hem niet uit?
A. maakt niet uit, want hij kan evenveel rente aftrekken
B. nadeel, want hij heeft minder belastingvoordeel
C. voordeel, want hij heeft meer belastingvoordeel
D. voordeel, want zijn belastbaar inkomen is nu hoger
Jan is zeker geen voorstander van wijziging in de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. Jan heeft
het huis tien jaar geleden gekocht en de waarde van zijn woning is in totaal met € 100.000 gestegen.
Jan verwacht dat het afschaffen van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente zal leiden tot een
waardedaling van koophuizen.
e. Geef een argument voor de mening van Jan.
Ab vindt dat de afschaffing van de hypotheekrenteaftrek voor huizenbezitters samen moet gaan met
de afschaffing van de huurtoeslag voor mensen met een huurwoning.
f. Ben jij voor of tegen afschaffing van de huurtoeslag als de hypotheekrenteaftrek afgeschaft
wordt? Geef een argument voor je mening.
Uitwerkingen oefenopgaven De samenleving hoofdstuk 2
Opgave 2.1
a. (1) = financiën
(2) = miljoenennota
(3) = rijksbegroting
b.
c.
d.
e.
f.
• €17,8 miljard / € 614 miljard x 100% = 2,9%, ja 1
• € 402 miljard / € 614 miljard x 100% = 65,5%, nee 1
B
E
Duitsland is de belangrijkste handelspartner van Nederland. Als de economische situatie in
Duitsland goed is, zal de vraag naar Nederlandse producten er groot zijn.
Consumenten kunnen er (vooral in tijden van crisis) ook voor kiezen méér te gaan sparen of hun
schulden af te lossen. Ze zullen dan niet méér gaan besteden.
Opgave 2.2
a. D.
b. • eigenwoningforfait € 250.000 x 0.55% = € 1.375
• belastbaar inkomen daalt met € 10.000 - € 1.375 = € 8.625
c.
belastbaar inkomen
€ 75.000
schijf 1, 2 en 3
€ 54.367 →
schijf 4
€ 20.633 × 0,52 =
heffingskortingen
verschuldigd bedrag
d.
e.
f.
€ 21.268
€ 10.729 +
€ 31.997
€ 3.683 ─
€ 28.314
B
• Door de afschaffing van de renteaftrek zullen de netto woonlasten stijgen, 1
• waardoor er minder vraag komt naar huizen en de prijzen zullen dalen 1
− argument voor: zowel huurders als eigenaren van koophuizen hebben dan financieel nadeel
van de veranderingen.
− argument tegen: afschaffing huurtoeslag gaat meestal ten koste van de minder verdienende
mensen.
Download