doodgeboren

advertisement
Doodgeboren l Dier
TEKST Arend Waninge Beeld henk riswick
Er is een duidelijke
link tussen het aantal
doodgeboren biggen
en de voeropname van
de zeug gedurende de
laatste dagen vóór
het werpen. Dat stelt
De Heus Voeders op
basis van uitgebreid
bloedonderzoek bij
zeugen.
Dierenarts Godfried Groenland
van De Heus Voeders verzamelt
al jarenlang bloedmonsters van
zeugen. Op basis van de analyses
van de gevonden bloedwaarden ziet
hij een duidelijke link tussen het
aantal doodgeboren biggen in een
worp, de calciumuitwisseling en de
energiehuishouding van de zeug
rond het werpen. Uit zijn analyse
blijkt dat zeugen die goed vreten
rond het werpen, significant meer
calcium in het bloed hebben dan
matig vretende zeugen. Zeugen met
veel dood geboren biggen hebben
veelal een lager bloed-calciumgehalte. Bovendien breken goed
vretende zeugen minder eigen vet
af om dat om te zetten in energie.
Om deze verbanden goed te kunnen
begrijpen, is het goed eerst een
stukje theoretische achtergrond te
schetsen.
Relatie tussen doodgeboren en vreetgedrag zeug is bewezen
Voeropname bepalend
16
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
Theorie: de rol van calcium
De opname van calcium (Ca) uit het
voer speelt een belangrijke rol rond
het werpen. Zo is de samentrekking
van de baarmoeder onder andere
afhankelijk van de Ca-spiegel in het
bloed. Te weinig calcium betekent
vaak een langer geboorteproces en
dus een hogere kans op doodgeboren biggen. Daarnaast is calcium
in deze fase belangrijk voor het op
gang komen van de biest- en melkproductie en het beenwerk van de
zeug.
De voeropname van zeugen rond
het werpen kan op sommige
bedrijven een probleem zijn: de
zeugen hebben minder trek. De
calciumopname uit het voer is rond het werpen vaak niet voldoende
om aan de vraag te voldoen. Dat geldt zeker voor bedrijven waar op
dat moment ook nog eens minder wordt gevoerd. De zeug vangt het
‘calciumtekort’ op door de ruime calciumvoorraad in de botten aan
te spreken. Het altijd aanwezige proces van botafbraak en -opbouw
wordt dan geïntensiveerd. Bij beide processen komen stoffen vrij
die in het bloed zijn te meten. Bij botafbraak gaat het om CTX en bij
botopbouw om osteocalcine.
De mate van calciumopname uit het voer is te beïnvloeden. Hoe
kleiner het aanbod, hoe efficiënter zeugen met het calcium omgaan.
Voerfabrikanten gebruiken dit gegeven door in drachtvoeders een
lager calciumgehalte aan te houden dan in lactovoer. De zeugen
blijven het beschikbare calcium efficiënt gebruiken, ook in de
eerste dagen na de overschakeling op het calciumrijkere lactovoer. Voorwaarde is wel dat deze overgang niet al te ver voor het
werpen ligt. Dan wordt de zeug namelijk ‘lui’ in het gebruiken
van het calcium uit het voer, waardoor ze een grotere aanspraak
moet maken op de calciumvoorraad in de botten. Groenland: “Een
omschakeling 3-5 dagen voor het werpen is goed, veel eerder overschakelen helpt niet.”
Daarnaast helpt vitamine D3 bij de opname van calcium uit het
voer. De hoeveelheid mogelijk aan het voer toe te voegen vitamine D3 is echter aan Europese limieten gebonden. Wel zijn er
verschillende vormen van vitamine D3. Dihydroxy-vitamine D is
bijvoorbeeld snel in de bloedbaan beschikbaar en hoeft niet eerst
te worden afgebroken door de lever en de nieren zoals met andere
vormen van vitamine D3.
Theorie: vetafbraak
Zeugen hebben rond het werpen naast een hogere behoefte aan
calcium ook behoefte aan voldoende energie. Bij een slechtere voeropname schieten zeugen rond het werpen daarom eigenlijk altijd in
een negatieve energiebalans. De hoeveelheid energie die ze uit het
voer opnemen is lager dan de energiebehoefte. De zeug lost dat op
door dan energie uit haar eigen vetvoorraad aan te spreken. Ook bij
deze omzetting komen stoffen vrij die in het bloed te meten zijn,
waaronder vrije vetzuren (NEFA’s). Hoe hoger het gehalte NEFA,
hoe meer vet er is afgebroken en hoe hoger het conditieverlies van
de zeug is. Uit het bloedonderzoek van De Heus blijkt dat vanaf
dag 112 in de dracht het gehalte NEFA in het bloed op sommige
bedrijven flink oploopt. Dat wijst dan op een onvoldoende voeropname de laatste dagen voor het werpen.
Analyse: slechte vreters
Nu terug naar de bloedanalyses. Godfried Groenland vergeleek op
een bedrijf waar de zeugen slecht vraten rond het werpen de bloedwaardes van zeugen met weinig (1) of geen (0) doodgeboren biggen
met de zeugen die minimaal 2 doodgeboren biggen hadden. De
worpnummers van de zeugen waren vergelijkbaar. De conclusies
waren helder. Méér doodgeboren biggen ging samen met een lager
Ca-gehalte in het bloed (2,45 tegenover 2,57 mmol/l) en een fors
lagere CTX-gehalte (0,16 in plaats van 0,50 mg/l). Deze zeugen
slaagden er dus duidelijk minder in om calcium uit het bot vrij te
maken. De NEFA-gehaltes waren zoals verwacht door de lage voeropname vrij hoog.
Analyse: goede vreters
Een analyse op hetzelfde bedrijf, een aantal maanden later, laat het
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
17
Doodgeboren l Dier
effect van een goede voeropname zien.
Op dat moment vraten de zeugen goed.
Nu blijkt dat de zeugen zonder doodgeboren biggen een significant hoger
calciumgehalte in het bloed hebben
dan de zeugen met één doodgeboren
big in de worp. (3,15 mmol/l tegenover
2,89 mmol/l). Deze zeugen scoren ook
beter in het vrijmaken van calcium uit
botten en hoeven ook veel minder vet
af te breken om in de eigen energiebehoefte te voorzien (lagere NEFA’s).
Analyse: goede en slechte vreters
Wanneer beide analyses met elkaar
worden vergeleken, blijkt dat bij vergelijkbare worpnummers het wel of niet
goed vreten grote invloed heeft op de
bloedwaarden. Het gehalte calcium in
het bloed ligt bij de goede vreters significant hoger (3,02 versus 2,51 mmol/l)
en het gehalte NEFA ligt bij de goede
vreters significant lager (0,11 versus
0,42 mmol/l).
Analyse: leeftijd zeugen
Uit de praktijk is bekend dat bij
oudere zeugen, vanaf worp 4, de kans
op doodgeboren biggen toeneemt.
Groenland vindt dat in zijn analyse ook
terug met betrekking tot drie belangrijke bloedparameters (calcium, CTX en
osteocalcine). Deze liggen bij de oudere
zeugen significant lager dan de niveaus
bij jongere zeugen. “Dat duidt er op dat
de botstofwisseling bij oudere zeugen
trager verloopt.”
Vertaling naar de praktijk
De cijfers laten dus duidelijk zien dat
een goede voeropname van belang
is voor de calciumuitwisseling en de
energiehuishouding van zeugen rond
het werpen. En daarmee op het aantal
doodgeboren biggen. Het is dus in de
praktijk vooral zaak om de zeugen voor
het werpen aan het vreten te houden.
Daar schort het op sommige bedrijven
nog wel eens aan. Groenland kent praktijksituaties waarbij tussen
bedrijven de voeropname rond het werpen per zeug tot anderhalve
kilo per dag verschilt. “Kijk daarbij ook eens goed of je ook daadwerkelijk voert wat je denkt te voeren. Daar zit ook nogal eens een
verschil. Ook op brijvoerbedrijven is het volgens Groenland zaak
voldoende hard te voeren. “Het is beter dat er af en toe een trog niet
leeg is, dan dat er systematisch te weinig wordt gevoerd.” Daarnaast
stimuleren de beschikbaarheid van voldoende drinkwater en de
juiste staltemperatuur de voeropname.
Wanneer blijkt dat het desondanks lastig is de calciumopname
op een acceptabel niveau te krijgen, zijn er ook andere maatregelen mogelijk. Voerfabrikanten kunnen het calciumgehalte en het
daarmee samenhangende gehalte verteerbaar fosfor in het voer
aanpassen. Daarnaast kunnen er speciale lactopremixen gebruikt
worden, die de zeugen helpen eenvoudiger calcium vrij te maken
uit het bot. In deze lactopremixen kan de Dihydroxy-vitamine D
gebruikt worden en kunnen volgens Groenland ook componenten
toegevoegd zijn die de biggen helpen zich beter te wapenen tegen
een laag zuurstofgehalte tijdens het geboorteproces. Ook zijn er
mogelijkheden om met de elektrolytenbalans in het voer (DEB)
het vrijmaken van calcium uit botten te stimuleren. Ondanks alle
voedingsmaatregelen en een goede gezondheid, zullen met name
de oudere zeugen nog steeds het hoogste percentage doodgeboren
biggen hebben. Sommige bedrijven injecteren daarom met succes
oudere zeugen net voor het werpen met Calcitad, een calciumoplossing die bij koeien wordt gebruikt tegen melkziekte.
Hulp bij analyse doodgeboren
Het onderzoeken van de bloedwaarden met betrekking tot de
calciumstofwisseling bij de zeugen is voor de meeste dierenartsenpraktijken geen standaard onderzoek. De Heus gebruikt het echter
wel wanneer er problemen zijn met te veel doodgeboren biggen,
een slechte biest- en melkproductie in de eerste week of wanneer
er veel kreupelheid is bij de zeugen in de eerste helft van de dracht.
Groenland kijkt dan naar de samenstelling van het voer, de voergift
rond het werpen, tekenen van actieve virale infecties bij de zeugen
en het algemeen management. Daarna komt ook het bloedonderzoek aan de orde. De gemeten bloedwaarden worden vergeleken
met de standaardwaarden van de Gezondheidsdienst voor Dieren
en met waarden uit het eigen bloedonderzoek. Een slecht te meten,
maar wel belangrijke parameter is volgens Groenland de ziektegeschiedenis van de dieren. “Heerst er iets onder de zeugenstapel,
dan beïnvloedt dat al snel de voeropname. Griep is bijvoorbeeld een
lastig aan te tonen ziekte. Maar als er in de dragende zeugenstal een
aantal dieren niet vreet, kan dat een belangrijke aanwijzing zijn.”
Hoe scoren uw zeugen als het gaat om het aantal
doodgeboren biggen? De Heus maakte een overzicht van gegevens per worpnummer. Kijk daarvoor op www.varkens.nl bij Dier.
18
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
Varkens | Vakblad voor de varkenshouderij | mei 2013
Download