Veiligheid Bewegingsinzicht: de trainer moet de goede techniek

advertisement
Veiligheid
 Bewegingsinzicht: de trainer moet de goede techniek weten en aanleren.
 Tactisch inzicht: er moeten soms keuzes gemaakt worden. Inzicht voor nodig.
 Methodisch inzicht: de oefening moet niet te makkelijk zijn, ook niet te moeilijk.
 Materiaal gebruik: de materialen moeten gebruikt worden voor hun eigenlijke doel.
 Hulpverlening: de veiligheid voor de sporter, maar ook voor de trainer. Bewegingsinzicht
nodig.
 Organisatie: er moet duidelijk zijn wat er moet gebeuren en wat waar staat.
 Spelregels: uiteraard moet de trainer de juiste spelregels kennen en toepassen. Voor de
veiligheid.
Sportvloeren
De eisen waar de vloer aan moet voldoen:
 Voldoende veerkracht
 Stroefheid
 Niet glanzen
 Niet te veel wrijvingswarmte.
 Geen warmteopslag hebben vanwege kans op brandwonden.
 hygiëne
 Grote mechanische sterkte, zodat de vloer niet stuk gaat.
Bij een sportveld is het sportoppervlak erg belangrijk.
Omstandigheden
Bij het buitensporten moet vooral rekening gehouden worden met de temperatuur:
Koud:
Warmte
Kippenvel
Zweet
Bloedvatvernauwing
Bloedvatverbreding
Meer warmteproductie
Minder warmteproductie
Schoenen
Schoenen moet je kopen voor de ondergrond waarvoor ze bedoeld zijn. Ze zijn een
tussenstation.
De hoofdfuncties van een goede schoen zijn:
 Bescherming: de schoen moet de voet beschermen tegen bijv. vuil, scherpe voorwerpen en
vocht. Vocht komt vanbinnen en vanbuiten.
 Steun en sturing: de schoen moet goede steun bieden zodat je bij plotselinge bewegingen
niet direct door je voet/enkel gaat.
 Uitglijden voorkomen: de grip moet niet te klein zijn, maar ook niet te groot.
 Schokdemping: de schoen moet een beetje ‘veren’ bij een harde landing, om de schok op
de knieën, rug en nek te verkleinen.
Risicogroepen
 De topsporters, omdat prestatiegericht en psychosociale druk(media en commercie)
 De oudere en individuele sporters, vaak ongeoefend en ondeskundig.
 De jeugdleden: ze zijn niet allemaal even ‘handig’, er is niet altijd goede leiding, ze kijken
het af van de profs.
 Leerlingen: grote groepen, niveauverschil, en niet iedereen vind het leuk.
Belasting en belastbaarheid
De belasting in de sport is afhankelijk van de volgende factoren:




De soort sport
De intensiteit
De omstandigheden
De tijdsduur en de frequentie
De belastbaarheid is afhankelijk van:
 Geslacht
 De leeftijd
 Conditie
 Geestelijke gesteldheid
 Lichaamsbouw en persoonlijke kracht
 Ervaring
We onderscheiden 3 soorten belasting:
 Piekbelasting: 100% krachtsinspanning die maar enkele seconden vol te houden is.
 Dynamische belasting: 30% krachtsinspanning die ongeveer 8 uur vol te houden is.
 Statische belasting: 15% krachtsinspanning die vrijwel altijd optreedt.
Ergonomie
Arbeid aanpassen aan belastbaarheid
Hoe kun je het werk zo licht mogelijk maken.
Houdingen
(staan en
zitten)
Tillen
Dragen
Duwen en
trekken
Reiken
Hurken en
bukken

























Recht vooruit kijken.
Rug recht.
Bekken rechtop.
Beide voeten plat op de grond.
Voeten recht naar voren.
Lichte spreidstand (heupbreedte).
Recht vooruit kijken.
Vanuit je knieën.
Nooit tegelijk tillen en draaien.
Voorwerp zo dicht mogelijk bij je.
Met 2 handen.
Zware lasten met z’n tweeën.
Eerst het gewicht schatten.
Voorwerp zo dicht mogelijk bij je.
Verdeel de last over je armen.
Goed zicht.
Rug recht.
Liever duwen omdat je dan beter de rug recht kan houden. Je zet kracht
met het achterste been. Bij het trekken wordt de gebogen rug teveel belast.
Gebruik hulpmiddelen.
Ga vlakbij het voorwerp staan.
Vergroot het steunvlak.
Hurken: door de knieën naar de grond
Bukken: je buigt je romp, je knieën blijven gestrekt.
Ga je kort naar de vloer dan kun je het beste hurken.
Bij langdurig laag werk: afwisselen met lichter werk of loopwerk.
Blessurepreventie
 Primaire preventie: het voorkomen van een sportblessure.
 Secundaire preventie: het behandelen van een sportblessure.
 Tertiaire preventie: maatregelen nemen ter herstel en voorkomen van herhaling.
ABC en ICE regel
ABC regel: bij elk ongeval de algemene toestand beoordelen.
 Ademhaling
 Bewustzijn
 Circulatie: polsslag opnemen. Bij een lage frequentie (<60/minuut) is hulp nodig.
ICE regel: bij acute sportblessures, direct koelen!
 Immobiliseren of rust: geef het geblesseerde lichaamsdeel zoveel mogelijk rust.
 Compressie of druk: gebruik een zwachtel.
 Elevatie of hoog leggen: voor een goede bloedafvoer kun je het geblesseerde lichaamsdeel
hoog leggen. Zo houd je de zwelling tegen.
Verschillende blessures
Blaar  door: verbranding, bevriezing of wrijving.
 Ontsmetten met jodium.
 Doorprikken op 2 plaatsen aan de rand.
 Vocht eruit drukken.
 Jodium erop doen.
Bloedneus  kan eventueel gebroken zijn (bij botsing etc.)
 Slachtoffer moet zitten met het hoofd achterover.
 Neusvleugels dichtknijpen (5 min).
 Zo nodig herhalen.
 Na 3 keer een arts raadplegen.
Botbreuk en ontwrichting  verschijnselen: pijn, niet te gebruiken, zwelling, soms een
abnormale stand, abnormale bewegelijkheid of een uitwendige wond.
- Bij gesloten botbreuk:
 Houdt het lichaamsdeel onbeweeglijk.
 Geef steun en rust.
- Bij open botbreuk:
 Houdt het lichaamsdeel onbeweeglijk.
 Leg een snelverband aan.
 Geef steun en rust.
Chronische blessure  door: overbelasting, eenzijdige bewegingen, langdurige belasting.
 Wanneer je pijn hebt tijdens het sporten en ook wanneer je dat niet doet, ga dan naar
een arts. Wanneer je pijn hebt voor en na het sporten, hou 2 weken rust.
Diepe wond  goed reinigen!
 Laat de wond even doorbloeden.
 Reinig de wond met water.
 Huid rondom de wond droogdeppen.
 Geen desinfecterende middelen.
 Zwaluwstaartje opplakken.
 Afdekken met een steriel gaasje.
 Altijd naar een arts.
Flauwvallen  door: honger, uitputting, bloedarmoede of emotie neemt de bloedtoevoer naar
de hersenen af.
 Slachtoffer laten liggen.
 Zorg voor frisse lucht.
 Maak knellende kleding los.
 Na bijkomst 10 min laten liggen.
 Beetje drinken geven.
 Na 5 minuten nog niet bijgekomen, raadpleeg een arts.
Hersenschudding  door: val op het hoofd of een slag of stoot tegen het hoofd.
 Koelen.
 Laat het slachtoffer zitten of liggen.
 Houdt het slachtoffer de eerste 24 uur in de gaten.
 Treden er verschijnselen op, raadpleeg een arts.
Kneuzing en verstuiking  verschijnselen: pijn en zwelling of verkleuring.
 Koelen. 10-20 min.
 Drukverband aanleggen.
 Geef het lichaamsdeel rust.
Kramp  door: oververmoeidheid van een spier, vaak de kuitspier.
 Laat het slachtoffer zitten of liggen.
 Schud aan het lichaamsdeel.
Als dat niet helpt (in de kuitspier):
 Been strekken.
 Tenen richting gezicht duwen. 5-10 sec.
 Zo nodig herhalen.
Schaafwond  door: wrijving met kleding of een glijdende val.
 Was de wond met water.
 Dep de wond droog.
 Betadine op de wond doen.
 Liever niet verbinden.
Spierscheuring  verschijnselen: plotselinge pijn, gezwel, later een blauwe plek, stijfheid.
 Geef het lichaamsdeel rust.
 Leg het lichaamsdeel hoog.
 Koelen.
 Leg een drukverband aan.
 Raadpleeg een arts.
Steek in de zij  door: forse langdurige inspanning.
 Lang maken.
 Rustig blijven bewegen en doorademen.
 Eventueel op de rug liggen.
Tong inslikken  je slikt niet zomaar je tong in, maar bij bewusteloosheid kan de tong zich
ontspannen en naar achteren zakken.
 Ademweg vrijmaken: hoofd naar achteren, punt van de tong naar voren halen.
 Bij bewusteloosheid stabiele zijligging toepassen.
De EHBO-kist
Jodium
Pleisters
Snelverband
Aspirine
Schaar
Zwaluwstaartjes
Preventief tapen
Tapen:
Normale inhoud van een EHBO-kist
Zwachtels
Mitella
Lucifers
Naalden
Steriele watten
Steriele gaasjes
Veiligheidsspelden
Vaseline
Sterilon
Tape
Pincet
 Bij bescherming van gewrichten.
 Bij het ontlasten van pezen en spieren.
 Na blessures.
 Voor verbetering van afwijkingen (gewrichten).
 Als een herinneringstape.
Ankers: stroken die de onder- en bovenzijde begrenzen.
Werkstroken: vangen de krachten op.
Bandageren (zie bijlage)
Braces = een verstevigde bandage met rits of klitte-band.
Warming-up
Door de warming-up gebeurt het volgende:
 Hartfrequentie neemt toe.
 Ademhaling gaat sneller.
 Lichaamstemperatuur neemt toe.
 Spieren, pezen en gewrichten worden soepeler.
 Alle bewegingen gaan makkelijker.
 Je stelt jezelf in op de lichamelijke prestatie (psychisch).
 Je voorkomt blessures.
Een goede warming-up bestaat uit:
 Lopen, fietsen of zwemmen.
 Rekoefeningen.
 Sportspecifieke oefeningen.
Fysiologische aspecten
Circulatie: je hart gaan bij zware inspanning van 70 keer per minuut naar 180-200 keer per
minuut, e
Rust
Max. inspanning
Circulatie
70x per minuut
180-200x per minuut
5,6 Liter per minuut
30-35 liter per minuut
Ademhaling
15x per minuut
40-50x per minuut
7,5 liter per minuut
200 liter per miinuut (bij 4
liter per ademhaling)
Lichaamstemperatuur: tijdens het sporten is je lichaam ongeveer 39ºC. dat is de temperatuur
waarbij stofwisselingsprocessen het best verlopen, dus tijdens het sporten is de doorbloeding
veel beter dan wanneer je rust.
Spierstofwisseling: bij slechte warming-up of cooling-down is er melkzuurvorming.
Spiersteun-apparaat: pezen en bindweefsels die oprekken tijdens de warming-up. En waar
meer bloed door heen gaat stromen zodat ze niet verkorten.
Cooling-down
Belangrijke redenen voor een cooling-down:
 Melkzuur breekt eerder af als het lichaam lichte arbeid verricht.
 Voorkom spierpijn en duizeligheid. Spierpomp blijft werken.
Stretchen
Door rekoefeningen wordt je leniger (dagelijkse oefeningen), voorkom je spierpijn en
spierverkorting (cooling-down) en wordt de kans op blessures kleiner (warming-up).
 Dynamisch rekken: actief springen en zwaaien.
 Verende oefeningen: gecontroleerd de eindstand in een gewricht bereiken.
 Statische rekoefeningen: zonder veren een bepaalde tijd een spier rekken.
Anaërobe stofwisseling= energieproductie zonder zuurstof. Vormt melkzuur.
Aërobe sofwisseling= energieproductie met zuurstof.
Anaërobe drempel= overgang van energieproductie zonder naar met zuurstof.
Download