De snelheid waarmee het eiwit TFAM en veranderde TFAM van DNA afkomen In cellen zijn mitochondriën aanwezig. In deze mitochondriën is DNA aanwezig, mtDNA. De lengte van DNA is echter langer dan de lengte van mitochondriën. Om DNA toch in de mitochondriën te laten passen, wordt het DNA compacter gemaakt door verschillende eiwitten. Een van deze eiwitten is TFAM. Dit eiwit heeft ook nog andere functies, bijvoorbeeld het repliceren van het mtDNA. De verschillende functies van eiwitten worden reguleert door de structuur van eiwitten te veranderen. Door een structuur verandering kan het zijn dat de eigenschappen van het eiwit verandert, zodat het bepaalde functies wel of niet kan uitvoeren. Een van de veranderde TFAM eiwitten heet SSDD-TFAM. Er is al eerder onderzoek gedaan naar de verschillen tussen deze twee eiwitten. Uit biomedisch en biofysisch onderzoek is gebleken dat er een verschil in bindingsconstante is. De reden voor dit verschil in binding is echter nog niet bekend. De bindingsconstante wordt bepaald door twee processen: het op het DNA gaan en het van het DNA afgaan. De verhouding van de snelheden van deze processen bepaald de grote van de bindingsconstante. In mijn bachelorproject heb ik onderzoek gedaan naar de snelheid waarmee het eiwit van het mtDNA af gaat, om te onderzoeken of dit proces de verandering in de bindingsconstante veroorzaakt. Dit heb ik gedaan door een DNAmolecuul volledig te coaten met eiwitten. Deze eiwitten zijn gelabeld met kleine deeltjes die licht uitstralen. Dit betekend dus dat het eiwitten zichtbaar is. Van het licht dat deze gelabelde eiwitten uitstralen, wordt de intensiteit gemeten. Dit heb ik gedaan tot dat er geen licht meer van het DNA afkwam. Vervolgens is in een grafiek de intensiteit uitgezet tegen de tijd, zie figuur. Hierin is een exponentieel verval zichtbaar. Door een exponentiële functie te fitten, wordt de vervaltijd bepaald. Voor beide eiwitten heb ik deze vervaltijd bepaald. De vervaltijden die ik vond zijn voor TFAM en SSDD-TFAM hetzelfde. Dit betekend dat de snelheid waarmee deze eiwitten van het mtDNA afgaan hetzelfde is. Ik kan hieruit concluderen dat het verschil in de bindingsconstante tussen het mtDNA en het eiwit niet gegeven wordt door het proces van het loskomen van het DNA. Dus het verschil wordt veroorzaakt door het proces van op het DNA gaan van de eiwitten. Deze kennis kunnen we mogelijk gebruiken om de processen waarin TFAM van belang is te reguleren. 1