G BOEKBESPREKING. KEES VAN BRUGGEN, D e F r e u l e , Amsterdam, PAUL KENIS, D e k l e i n e m a d e m o i s e l l e 207 Em. Ouerido, 1921. C e r i s e t t e , Antwerpen, ,,De Sikkel". Amsterdam, Em. Ouerido. Zonder jaartal. Het trekken van vergelijkingen is meest een hachelijk werk. Elk boek is een kleine wereld, het heeft zijn eigen, afgeperkt gebied, het beweegt zich — zoo goed als de groote werelden — langs vasten baan. Meteoren en zonnen zijn, ook in de literatuur, zeldzame verschijningen. En deze kleine wereldjes — waar kruisen hun banen elkaar? Ja, want ondanks hun eigengerechtigheid blijken zij immer: deel van een groot geheel, onderworpen aan een wijder samenstel; hun bewegingen liggen in eenzelfde ruimte, hun wegen kruisen elkaar. En wanneer men het kruispunt heeft ontdekt, kan men, voorzichtigjes, vergelijken gaan en hun wijkende en weder keerende lijnen volgen. Bij de twee bovengenoemde boeken: „De Freule" en ,,De kleine mademoiselle Cerisette", verricht men, al vergelijkend, een werkje dat duizelig maakt. Want zij schieten uit in tegenstrijdige richtingen, elk draait en cirkelt om een eigen zon. Hier gloeit en straalt de zon van het hart — neen, niet die groote zon daarginds, de brandende, donkerroode zon van het menschelijk hart — het is de kleine, roseroode zon der verliefde harten waar het wereldje van mademoiselle Cerisette rondom kringelt. Daar, verderop, staat een veel witter licht, er omheen cirkelt het wereldje waarin ,,de Freule" werd geboren. Dat is het zonnetje van verstand, van „de psychologie", het moderne zonnetje kortweg. Wie zal zeggen waar het beter is? Roserood is aardig, maar niet voor lang. En in dit koele en toch doffe licht is het leven ook zoo aangenaam niet — de Freule zelf kon er ook al niet gedijen. Wij kijken eens omhoog, verlangend. Want er branden en glanzen héél wat heerlijker zonnen! Doch voor het oogenblik dienen wij hier te blijven en, op het kruispunt van beide banen, het klein beweeg te aanschouwen. Wat het juffertje, het Parijsche midinettetje betreft, haar kennen Avij dadelijk. Den teederen dichter, den minnaar van Cerisette al evenzeer. Zij zijn roserood als de zon zelve die hen bestraalt. Ze zijn vriendelijk, klein en zacht als nederige bloemen in een volle weide. Zij zijn kinderen in deze wereld, zij hebben slechts één doel: de vervulling van hun harttn die echt lokaas voor Amor zijn. — Zij kloppen nauw of zij zijn gevangen. Het spreekt van zelf dat, wie hun geschiedenis verhaalt, dit doet met zoete woorden, met iets liefkoozends in zijn stem. Paul Kenis houdt van deze twee kindertjes. Hij laat ze wandelen, wonen en liefhebben in de stad der liefde bij uitnemendheid: Parijs, en hij beschrijft met welbehagen hun ommegangen door straat, boulevard en park. Waarom Cerisette weg gaat, aan het einde, blijft onverklaard; psychologisch is het geheel onvoorbereid maar blijkbaar wilde de schrijver