Mijn wiskundehulpschrift van 1° tot 6° leerjaar We gebruiken de rekenmethode ‘Zo gezegd, zo gerekend!’ van het eerste tot het zesde leerjaar. Waar vind ik de gepaste hulp? Eerste leerjaar Tweede leerjaar Derde leerjaar Breuken Cijferen Vraagstukken blz. blz. blz. blz. blz. blz. 2 5 10 12 16 22 Zie ook ‘leerboek Zo gezegd, zo gerekend! 5/6’ inhoud 1 Eerste leerjaar Getalbeelden: doos 20 (die Keure) Symbolen < minder dan > meer dan = evenveel =/= niet evenveel kleiner dan groter dan gelijk aan niet gelijk aan 2=2 1+1=2 2 is evenveel als 2 1 plus 1 is 2 Splitsen Ik splits 5 of Hoe maak ik 5? In rekenboek 5 We gebruiken de pootjes beentjes 3 … 2 Optellen /aftrekken over de 10 Eerst: 8 + 5 = 8 + 2 Ik maak 10. Ik splits Ik denk +3 Daarna: 8 + 5 = 2 3 is 10 met lange weg/ met tussenstappen 8+5= 8+ 2+ 3 = … 17 – 9 = 17 – 7 – 2 = … 10 Eerste leerjaar 3 Kleine en grote broer 17 – 3 = ik denk aan 7-3 = … dus 17 -3 = ….. kleine broer is 7 – 3 = …. dus 17 – 3 = …. Eerste leerjaar 4 Tweede leerjaar Getalbeelden: doos 20 (die Keure) optellen en aftrekken tot 20 + 7 = 8 + 2 +5=… 8 2 1. Ik maak het getalbeeld 10 het kaartje 10 10 5 2. Ik splits/ ik zoek de vriendjes 3. Ik tel op/ ik trek af - 9 = 15 - 5 - 4 = … 15 5 4 Noteren: 8 + 7 = 8 + 2 + 5 = … 2 5 we maken een zakje van 10 5 Optellen en aftrekken tot 100 De eerste term wordt nooit gesplitst: niet bij het optellen, niet bij het aftrekken! We gebruiken de spoorkaart vanuit de methode Zo gezegd, zo gerekend. T= grote stations TE= kleine stations/stationnetjes (of tussenstations) 96 - 4 = … a) Moeten we voorbij een groot station? b) Neen, geen pootjes/beentjes c) We plaatsen TE en E boven de getallen TE E Voorbeeld: 96 - 4 = ... Tweede leerjaar 6 96 – 9 = … a) Moeten we voorbij een groot station? b) Ja, we plaatsen de pootjes/beentjes. 90 Voorbeeld: 96 – 9 = 96 – 6 – 3 = 90 – 3 = … (we noteren de lange weg/ tussenstappen) 6 3 We keren eerst terug naar groot station 90 9 bestaat uit 6 en 3. door 6 stationnetjes terug te keren. 93 – 57 = … a) We splitsen de tweede term eerst in T en E. Daarna schrijven we de oefening over met boogje. TE TE Voorbeeld: 93 -57 = 93 – 50 – 7 = 43 - 7 = … 50 7 Tweede leerjaar 7 b) Daarna terug : moeten we voorbij een groot station? Nee? We plaatsen TE en E Ja? We plaatsen pootjes/ beentjes. 40 TE TE Voorbeeld: 93 -57 = 93 – 50 – 7 = 43 - 7 = 43 – 7 = 43 - 3 - 4 = … 50 7 3 4 Tweede leerjaar 8 Stipoefeningen 17 = 18 - …. We spreken van een weegschaal. Aan beide zijden moet er evenveel. We maken het gelijkteken groter: Voorbeeld: 17 18 - ….. Of we gaan naar de spiegeloefening Voorbeeld: 18 - … 17 … + 2 = 6 Bij twijfel maken we de pijlenvoorstelling en verwoorden we de oefening: mm plus … is … want … min … is …. . Voorbeeld: mm plus twee is 6 want (omgekeerde pijl) 6 min 2 is 4 +2 … 6 -2 Tweede leerjaar 9 Derde leerjaar Optellen tot 1000 De pootjes mogen ze erbij zetten. De lange weg/tussenstappen voeren ze uit in het hoofd. Voor sommige leerlingen (sticordi dyscalculie) is het noteren van deze tussenstappen een moet-opdracht. 153 + 36 = (153 + 30 )+ 6 = 186 + 6 = … 30 6 We gaan eerst naar het volgend honderdtal. 153 + 50 = (153 + 47) + 3 = 200 + 3 = … 47 3 153 + 68 = ( 153 + 47) + 19 = 200 + 19 = … 47 19 10 Aftrekken tot 1000 87 - 34 = (87 – 30) – 4 = 57 – 4 = … 30 4 53 - 27 = (53 – 20 ) – 7 = 33 – 7 = … 20 7 We gaan terug naar het vorig honderdtal. 824 – 77 = (824 – 24) – 53 = 800 – 53 = … 24 53 Derde leerjaar 11 Breuken 1/3 lezen we als één van de drie gelijke delen Vanaf derde trimester derde leerjaar gebruiken we ook : één derde. Bij problemen vallen we terug op de langere omschrijving: één van de drie gelijke delen. 1/6 van 12 = 12 : 6 = 2 x 2 5 van 12 = 10 6 : 12 Breuken optellen en aftrekken 3/8 + 2/8 = 5/8 Om gelijknamige breuken op te tellen, maak je de som van de tellers. De noemer verandert niet 3/8 - 2/8 = 1/8 Om gelijknamige breuken af te trekken, maak je het verschil van de tellers. De noemer verandert niet 2/6 + 3/8 = … 2/6 – 3/8 = … Om ongelijknamige breuken op te tellen/ af te trekken, maak je ze eerst gelijknamig. Daarna maak je de som of het verschil van de tellers. De noemer verandert niet. breuken 13 Breuken en vermenigvuldigen 4 x 1/7 = 4/7 3 x 2/9 = 6/9 Een breuk vermenigvuldigen met een natuurlijk getal doe je door de teller te vermenigvuldigen met dat getal. De noemer verandert niet. Breuken en delen 9/10 : 3 = 3/10 Een breuk delen door een natuurlijk getal doe je door de teller te delen door het getal. De noemer verandert niet. 2/5 : 3 = 6/15 : 3 = 2/15 De teller (2) is niet deelbaar door de deler (3). De teller (2) is geen veelvoud van de deler (3) Je zoekt een gelijkwaardige breuk voor 2/5, waarvan de teller wel een veelvoud van 3 is. 2/ 5 = 6/15 Nu kunnen we de teller delen door het getal. De noemer verandert niet. breuken 14 breuken – procenten – kommagetallen 1 = 100 /100 = 100% breuk 1/5 4/5 1/4 3/4 kommagetal 0,2 0,8 0,25 0,75 procent 20% 80% 25% 75% 6% van 300 = (300 : 100) x 6 = 18 x 6% van 300 = 18 3 100 : Als het kan zetten we de procenten om in een eenvoudigere breuk: 25% van 300 = ¼ van 300= … breuken 15 Cijferen We hanteren de schema’s van de methode: ‘zo gezegd, zo gerekend’ Bij het inoefenen werken we op geruit papier. 1 cijfer per ruitje. Het bewerkingsteken: komt steeds voor de laatste term te staan. Cijferen 16 Optelling H T E 1 1 6 + 2 4 7 1 Regel vrij laten voor onthoudcijfers 3 6 3 Bij begin derde leerjaar worden de rangen (HTE) aangeduid . Onthoudcijfers worden steeds genoteerd. Vanaf het zesde leerjaar hangt het af van de mate van automatisering. Iedere leerkracht kijkt wie in zijn klas nood heeft aan het noteren van de onthoudcijfers. Bij sommige leerlingen zijn ze een onmisbare hulp. Zij moeten de onthoudcijfers noteren. 17 Cijferen Aftrekking - . 3 . 0 4 1 4 2 4 7 1 6 7 Regel vrij laten voor onthoudcijfers Een stip heeft steeds de waarde van ‘10’. . - 0 9 9 1 0 0 0 2 8 7 7 1 3 De onthoudcijfers van het ontlenen worden in alle klassen genoteerd. De cijfers waarvan ontleend wordt, worden duidelijk doorstreept. 18 Cijferen Vermenigvuldiging a) Vermenigvuldiger is één cijfer 1 4 x 6 3 4 3 1 1 8 Onthoudcijfers worden steeds genoteerd. Vanaf het zesde leerjaar hangt het af van de mate van automatisering. Iedere leerkracht kijkt wie in zijn klas nood heeft aan het noteren van de onthoudcijfers. Bij sommige leerlingen zijn ze een onmisbare hulp. Zij moeten de onthoudcijfers noteren. 19 Cijferen b) Vermenigvuldiger met twee/ drie cijfers 1 2 3 3 8 9 8 4 3 6 9 0 4 6 7 4 x + 2 1 Onthoudcijfers worden steeds genoteerd. Vanaf het zesde leerjaar hangt het af van de mate van automatisering. Iedere leerkracht kijkt wie in zijn klas nood heeft aan het noteren van de onthoudcijfers. Bij sommige leerlingen zijn ze een onmisbare hulp. Zij moeten de onthoudcijfers noteren. Cijferen 20 Deling - 1 9 3 3 1 8 6 - 8 4 1 3 1 2 Rest=1 1 - 4 2 6 6 1 2 4 2 4 0 4 0 2 We laten de drie dalen. 0 Rest = 2 We plaatsen een boogje als we in het deeltal twee of meer cijfers samen nemen. 2 We noteren steeds de rest onder het quotiënt Indien bij de laatste aftrekking 0 van toepassing is, wordt deze wel geschreven en verrekend. Cijferen 21 Vraagstukken/ Toepassingen Stappenplan tweede leerjaar: 1. Opdracht lezen. 2. Vraag onderstrepen en vraagwoord omkringen. Voorbeeld: Hoeveel kinderen zitten in de klas van Miet? 3. Vraagstuk navertellen en/of spelen en/of tekenen. 4. Formule noteren, oplossing boven het omkringde vraagwoord schrijven. 26 Voorbeeld: Hoeveel kinderen zitten in de klas van Miet? 5. Antwoordzin schrijven met getal i.p.v. vraagwoord en dezelfde woorden als de vraagzin gebruiken, vraagteken wordt punt. Zin luidop herlezen. Voorbeeld: 26 kinderen zitten in de klas van Miet. 22 Stappenplan vanaf derde leerjaar: 1. Ik kijk, ik luister of ik lees aandachtig 2. Wat zal ik zoeken? We onderlijnen (markeren) dit met groen. 3. Wat weet ik al? We onderlijnen (markeren) dit met blauw Vraagstukken/toepassingen 23 4. Hoe los ik het vraagstuk op? 5. Ik controleer of mijn antwoord juist is. 6. Ik zeg of schrijf het antwoord Vraagstukken/toepassingen 24 Na stap 1, 3 en 5 kan ik kiezen om het vraagstuk te spelen of te tekenen. Vraagstukken/toepassingen 25 Kapitaal en intrest, sparen en lenen Kapitaal = bedrag dat je leent of spaart Intrest of rente = de vergoeding die je krijgt voor geld dat je spaart of die je betaalt voor geld dat je leent. Intrestvoet of rentevoet = procent waarmee de intrest of de rente wordt berekend. Sparen: Voor haar verjaardag krijgt Kaat 500 euro cadeau. Ze zet dit geld op haar spaarrekening aan een rentevoet van 4%. Hoeveel rente krijgt Kaat na een jaar? Voor elke 100 euro krijgt je 4 euro intrest X5 X5 Dus voor 500 euro krijg je 20 euro intrest. Vraagstukken/toepassingen 26 Lenen: Sahib koopt een nieuwe wagen en leent hiervoor nog 800 euro tegen 6% Hoeveel intrest moet hij na 1 jaar betalen? Voor elke 100 euro betaal je 6 euro intrest X8 X8 Dus voor 800 euro betaal je 48 euro intrest. Vraagstukken/toepassingen 27