Bronnenboekje Thema 6 Mijn lichaam Naam cursist: ………………………………. Bronnenboekje 6 woensdag 19 juli 2017 Inhoud Pagina Taallied “Mijn lichaam is mijn instrument”. 3 Vragen, verbinden en verwerken. 4-6 Hoofd, schouders, knie en teen. 7 Het lichaam (nummer bij plaatje). 8 Riedels. 9 Wat hoort er niet bij? En waarom niet? 10 Zet de woorden in de goede rij. 11 Woordenschatoefening. Vul in: 12 Dictee. 13 - 14 Het hoofd. 15 Het lichaam van binnen. 16 Lichaam onderdelen. 17 Wat kun je met je lichaam? 18 Wat kun je doen met je benen en voeten? 19 Wat kun je met je mond? 20 - 21 Lichaamsverzorging. 22 Beoordeling van een presentatie 23 Aftekenlijst 24 Bronnenboekje 6 2 Taallied “Mijn lichaam is mijn instrument”. Mijn lichaam is mijn instrument Ik heb het bij me overal op elk moment Mijn lichaam is een klein orkest Ik maak muziek, zing mee en ik vermaak me best Ik klap in mijn handen Knip met mijn vingers Stamp met mijn voeten Sla op mijn knieën Fluit met mijn lippen Klak met mijn tong Klak met mijn tong Mijn lichaam is mijn instrument Ik ben de muzikant en ook de dirigent Mijn lichaam is mijn instrument Ik heb niks nodig want ik ben mijn eigen band Ik klap in mijn handen Knip met mijn vingers Stamp met mijn voeten Sla op mijn knieën Fluit met mijn lippen Klak met mijn tong Klak met mijn tong Bronnenboekje 6 3 Mijn lichaam is mijn instrument Vooraf: 1. Stel de vragen hieronder aan iemand uit je klas. 2. Luister je vaak naar muziek? Wat voor muziek? Ken je Nederlandstalige muziek? Vind je die goed? Kun je een liedje zingen in jouw moedertaal? En in het Nederlands? Maak je zelf wel eens muziek? Met een muziekinstrument? Kun je ook muziek maken met je lichaam? Probeer het eens! Verbind de woorden met de tekeningen. 1. tong Bronnenboekje 6 2. knieën 3. lippen 4. handen 5. vingers 6. voeten 4 3. Welke geluiden kun je maken met de lichaamsdelen uit oefening 2? Probeer het eens. 4. Verbind de actie met de lichaamsdelen. Kun je de geluiden ook eens maken? 1. 2. 3. 4. 5. 6. klap stamp klak sla fluit knip a. met je tong b. op je knieën c. met je lippen d. in je handen e. met je vingers f. met je voeten Na een of meer luisterbeurten. 5. Luister naar het lied en zet de zinnen uit het refrein in de juiste volgorde. 1. 2. 3. 4. 5. 6. Ik fluit met mijn lippen Ik stamp met mijn voeten Ik klap in mijn handen Ik klak met mijn tong Ik sla op mijn knieën Ik knip met mijn vingers 6. Luister nu nog eens om te horen of je het goed hebt. Doe tijdens het luisteren ook echt wat je in het refrein hoort. Bronnenboekje 6 5 7. Luister goed naar de tekst. Welke van de twee zinnen is goed? Mijn lichaam is mijn instrument. Mijn lichaam is mijn dirigent. Ik heb mijn muziekinstrument altijd en overal bij me. Ik heb mijn muzikant altijd en overal bij me. Mijn lichaam is een klein orkest met instrumenten maar zingen doe ik niet. Mijn lichaam is een klein orkest met instrumenten en zingen doe ik ook. Ik klap met mijn vingers. Ik knip met mijn vingers. Ik stamp met mijn handen. Ik stamp met mijn voeten. Ik fluit met mijn lippen Ik fluit met mijn knieën. Ik ben de muzikant en de dirigent van mijn eigen band. Ik ben de muzikant maar niet de dirigent van mijn eigen band. Ik heb echte instrumenten nodig, want ik vermaak me niet zo best. Ik heb geen echte instrumenten nodig, want ik ben mijn eigen band. 8. Kun je nog meer geluiden maken met je lichaam? Kun je bijvoorbeeld op je vingers fluiten? Of kun je iets speciaals doen met je stem? Maak zelf een nieuwe tekst voor het refrein met nieuwe geluiden en breng je lied voor de klas. ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………………… Bronnenboekje 6 6 Hoofd, schouders, knie en teen, knie en teen, Hoofd, schouders, knie en teen, knie en teen, Oren, ogen puntje van je neus, Hoofd, schouders, knie en teen, knie en teen. (Beluister op Blackboard FC-Sprint² Inburgering) Bronnenboekje 6 7 Het lichaam. Weet u wat de woorden betekenen? het hoofd het haar het oog/ de ogen het oor/de oren de neus de mond de wang/de wangen de keel de nek de arm/de armen de hand/de handen de vinger/de vingers het been/de benen de knie/de knieën de voet/de voeten de teen/de tenen de schouder/de schouders de rug de buik de borst (man en vrouw) de borsten (vrouwen) de bil/de billen de vagina (vrouw) de penis (man) Weet u het niet? Vraag het aan uw buurman of buurvrouw of aan de docent. Zet de goede nummers bij het plaatje. 1. het hoofd 2. de schouder 3. de rug 4. de borst 5. de buik 6. de bil 7. de arm 8. de hand 9. de vingers 10. het been 11. de knie 12. de voet 13. de tenen Bronnenboekje 6 8 Riedel 1 Ik was mijn handen Ik was mijn haar Ik poets mijn tanden en ik ben klaar. Riedel 2 Ik pak de zeep en was mijn handen Ik pak de shampoo en was mijn haar Ik pak de borstel en poets mijn tanden Ik droog me af en ik ben klaar. Bronnenboekje 6 9 Het lichaam Wat hoort er niet bij? En waarom niet? 1. de bovenlip – de onderlip – de pink 2. de duim – de enkel – de pink 3. de grote teen – de voet – het oog 4. het linkerbeen – de rechterarm – het rechterbeen 5. de middelvinger – de neus – de ringvinger 6. de arm – de hand – het oor 7. de duim – de teen – de buik 8. de tong – de tanden – de schouder 9. het oog – de kin – de bil 10. de vinger – de arm – het hoofd 11. de rug – de borst – de schouder 12. het oog – de neus – het oor 13. het been – de teen – de wijsvinger 14. de nagel – de duim – de navel 15. de voet - de tand – de enkel 16. de knie – de hand – het been 17. de rug – de tong – de mond 18. de onderarm – de elleboog – de enkel 19. de neus – het haar – de knie 20. de ogen – de oren- de mond Bronnenboekje 6 10 Zet de woorden in de goede rij. Het oor – de rug – de voet – het achterwerk – de neus – het haar – de snor – de arm- de elleboog – de enkel – de pols – de nagel – de navel – de pink – de buik - de wang – de lip. Hoofd Bronnenboekje 6 Romp Ledematen 11 Woordenschatoefening Boekje 6 Vul in: Rug – oren – ogen – hoofd – hand – lopen – longen – lichaam – 1. Mijn ogen, oren en neus zitten in mijn …………… 2. Ik geef de docent een …………… en vertel wie ik ben. 3. Roken is slecht voor je …………… 4. Het kind ligt op de …………… te slapen. 5. Met mijn benen kan ik ………….. 6. Met mijn …………… kan ik horen. 7. Hoofd, armen, benen en romp noemen we het …………… 8. Kijken doe je met je …………… Bronnenboekje 6 12 Dictee bij deel 6 1. de neus 2. de kin 3. de snor 4. de baard 5. de nek 6. de maag 7. het oog 8. de hals 9. het hart 10. de longen 11. de wang 12. de knie 13. de lippen 14. de tanden 15. de keel 16. de kiezen 17. de haren 18. het been 19. de teen 20. staan 21. zitten 22. liggen 23. de schouder 24. de nagel 25. de navel 26. de mond 27. de billen 28. de pols 29. de buik 30. de borst 31. de rug 32. de tong 33. de voet 34. het bloed 35. aanwijzen 36. gapen 37. lopen 38. proeven 39. lachen 40. praten Bronnenboekje 6 13 Dictee 1. …………………………………………. 2. …………………………………………. 3. …………………………………………. 4. …………………………………………. 5. …………………………………………. 6. …………………………………………. 7. …………………………………………. 8. …………………………………………. 9. …………………………………………. 10. …………………………………………. 11. …………………………………………. 12. …………………………………………. 13. …………………………………………. 14. …………………………………………. 15. …………………………………………. 16. …………………………………………. 17. …………………………………………. 18. …………………………………………. 19. …………………………………………. 20. …………………………………………. 21. …………………………………………. 22. …………………………………………. 23. …………………………………………. 24. …………………………………………. 25. …………………………………………. 26. …………………………………………. 27. …………………………………………. 28. …………………………………………. 29. …………………………………………. 30. …………………………………………. 31. …………………………………………. 32. …………………………………………. 33. …………………………………………. 34. …………………………………………. 35. …………………………………………. 36. …………………………………………. 37. …………………………………………. 38. …………………………………………. 39. …………………………………………. 40. ……………………………………….... Bronnenboekje 6 14 Het hoofd 1. het haar 2. de scheiding 3. het voorhoofd 4. het achterhoofd 5. het oog 6. de wenkbrauw 7. het ooglid 8. de wimpers. 9. de neus 10. het neusgat 11. de neusvleugel 12. de mond 13. de lip 14. de kin 15. de wang 16. het oor 17. de oorlel 18. de hals 19. de nek 20. de tong 21. de tanden 22. de kiezen 23. de keel Bronnenboekje 8 15 Het lichaam van binnen 1. de hersenen 2. het hart 3. de long 4. de maag 5. de lever 6. de gal 7. de nier 8. de blaas 9. de darmen 10. het bloedvat 11. de spier 12. het bot 13. de ribben 14. de wervel 15. de wervelkolom 16. het borstbeen 17. de schedel 18. de kaak Bronnenboekje 6 16 Lichaam onderdelen 1. hoofd 2. hals 3. schouder 4. romp 5. borst (buste) 6. borsten 7. tepel 8. arm 9. hand 10. pols 11. elleboog 12. navel 13. buik 14. penis 15. vagina 16. dijbeen Bronnenboekje 8 17. knie 18. been 19. scheenbeen 20. voet 21. wreef 22. teen 23. nagel 24. hiel 25. hak 26. voetholte 27. enkel 28. kuit 29. heup 30. bil 31. rug 32. opperarm 17 Wat kun je met je lichaam? 1. liggen 2. zitten 3. slapen 4. vallen 5. leunen 6. hurken 7. hangen 8. bukken 9. rusten 10. buigen 11. uitrekken 12. stoeien 13. dragen 14. sporten 15. zweten 16. beven 17. vrijen 18. klimmen 19. kruipen 20. hinkelen 21. springen 22. schaatsen 23. fietsen 24. lopen Bronnenboekje 8 18 Benen Wat kun je doen met je benen en voeten? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. Bronnenboekje 6 19 Mond Wat kun je met je mond? 1. Proeven 2. Spreken/praten 3. Gapen 4. Hoesten 5. Kauwen 6. Bijten 7. Kuchen 8. Zoenen 9. Spuwen 10. Blazen 11. Zuigen 12. Zingen 13. Likken Bronnenboekje 6 20 Wat kun je met je mond? 14. Roepen 15. Drinken 16. Happen 17. Fluisteren 18. Morsen 19. Fluiten 20. Lachen 21. Smakken 22. Brullen 23. Eten 24. Glimlachen Bronnenboekje 6 21 Lichaamsverzorging 1. wassen 2. douchen 3. baden 4. tandenpoetsen 5. aankleden 6. afdrogen 7. kammen 8. scheren 9. uitkleden 10. borstelen 11. nagelsknippen Bronnenboekje 6 22 Beoordeling van een presentatie Van: …………………………………… 1 2 3 4 5 Begrijp je alles? 0 0 0 0 0 Spreekt hij/zij duidelijk? 0 0 0 0 0 Kun je ook vragen stellen? 0 0 0 0 0 Krijg jij ook antwoord? 0 0 0 0 0 Wat vind je van de presentatie? 0 0 0 0 0 Bronnenboekje 6 23 Aftekenlijst boekje 6 Presentatie/prestatie Kan ik nog niet. Spreken/luisteren/gespreksvoering Ik kan de namen van de belangrijkste lichaamsdelen uit mijn hoofd opnoemen. Ik kan de functie van de lichaamsdelen benoemen. Ik kan een aantal werkwoorden die bij de verschillende lichaamsdelen horen benoemen. Lezen Ik kan een tekst voorlezen uit dit boekje. Ik kan vragen over deze tekst beantwoorden. Luisteren Ik kan naar een liedje luisteren en vragen over het lied beantwoorden. Dictee/ schrijven Ik kan 20 woorden van de woordenlijst foutloos opschrijven. Ik kan 5 zinnen uit dit boekje opschrijven. Bronnenboekje 6 Kan ik een beetje. Kan ik goed. 24 Bronnenboekje 6 25