Paarse dovenetel

advertisement
PLANTENWERKGROEP
Plant van de maand maart 2013:
Paarse dovenetel
tekst: Martin Soffers, foto’s: internet
Paarse dovenetel (Lámium purpúreum)
Familie
(Lamiaceae)
Bloem
Bloemvorm
Bloeiwijze
Bloemkleur
Bloeiperiode
Kroon
Kelk
Grootte
Vrucht
Blad
Bladkleur
Bladstand
Stengel
Vermeerdering
Verspreiding
Levensvorm
Lipbloemenfamilie
met boven- en onderlip
tweezijdig symmetrisch
schijnkransen
lichtpaars
maart-oktober (winter)
vergroeid
vergroeid
10 tot 30cm
vierdelige splitvrucht
gekarteld
lichtgroen
kruisgewijs tegenoverstaand
vierkant
door zaden
door mieren
eenjarig (therofyt).
Paarse dovenetel is een algemeen voorkomende Lipbloem die vanaf
begin maart t/m oktober bloeit. De plant kan het hele jaar door
kiemen waardoor ze ook in zachte winters tot bloei kan komen. De
soort valt op door de gedrongen bloeiwijze aan de top van de
stengel. Door de paarsige tint van de topbladeren lijkt de bloei veel
rijker dan in werkelijkheid het geval is. Het lijkt alsof de bloemen
zich een weg door de bladeren moeten banen (zie afbeelding). De
plant is vrij laag: 10 tot 30cm.
De bloemen zitten in een zg. schijnkrans, de karakteristieke
bloeiwijze van een Lipbloemige. De bloemen lijken in een krans
staan, maar staan in feite in twee tegenoverstaande, gevorkte
bijschermen in de oksels van tegenoverstaande bladeren (zie
figuur). In dit symmetrische, meerassige vertakkingstelsel komen
de bloemen in een bepaalde volgorde in bloei. De oudste bloem
zit in het midden. De plant bezit een aantal van deze
schijnkransen. De schutbladen van de onderste schijnkransen zijn
duidelijk gesteeld.
De bloem is lichtpaars, tweezijdig
symmetrisch, staat opzij gericht en is
slechts 1 tot 2cm lang. De bouw van de
bloem kan model staan voor een
Lipbloemige plant. De kroon en de kelk
zijn vergroeid. De bloemkroon is aangepast
aan de bestuiving door insecten en bestaat
uit een boven- en een onderlip. De bovenlip
vormt een gewelfd afdakje dat de
meeldraden droog houdt. De onderlip is
gespleten met links en rechts een smal
slipje dat uitmondt in een puntje. De
onderlip steekt uit en fungeert als landingsplaats voor de nectar zoekende insecten. De
bloemkroon is duidelijk langer dan de kelk. De kelkbladen zijn vergroeid tot een 5-tandige
buis die de vrucht omhult. De tanden zijn ongeveer even lang als de buis. Na de bloei valt de
kroon in z’n geheel af waarna de vruchtjes gaan rijpen. Er zijn twee korte en twee lange
meeldraden en één stamper. Bij rijpheid zijn de pollen oranje van kleur.
De bloemen zijn rijk aan nectar waarmee ze insecten lokken die voor de bestuiving zorgen.
De nectar bevindt zich onder in een rechte kroonbuis waar voornamelijk hommels en bijen op
af komen. Omdat de bloemen vrij klein zijn, kunnen ook insecten met een korte tong erbij.
Een insect landt op de onderlip en strijkt met zijn rug langs de meeldraden en de geopende
helmhokjes. Met zijn rug komt een insect in aanraking met het stuifmeel en bij een bezoek
aan een volgende plant wordt het meegebrachte stuifmeel op de stempel afgezet zodat
bevruchting kan plaatsvinden. Sommige bloemen blijven gesloten; er vindt dan zelfbestuiving
plaats.
De bladeren lijken op die van de Brandnetel, maar hebben geen brandharen. Vandaar de
Nederlandse naam Dovenetel: een netel die niet steekt. De geslachtsnaam Lámium dankt de
plant aan de vorm van de bloem. Lamos betekent in het Grieks muil of keelgat en heeft
betrekking op de muilvormige bloemkroon.De onder- en bovenlip sluiten namelijk niet op
elkaar en laten een open keelgat zien. De soortnaam purpúreum komt van het Latijnse
purpúreus wat purperkleurig betekent.
De bladeren zijn gesteeld, eirond tot driehoekig,
regelmatig gekarteld, behaard en vertonen een
netnervig patroon. Ze staan in paren kruisgewijs
tegenover elkaar en zijn ongeveer even lang als breed.
De stengels zijn vaak wat roodachtig. De onderste
bladeren zijn langer gesteeld dan de bovenste. De
stengel is vierkant, staat rechtop en is niet of alleen
onderaan vertakt. Tussen de onderste en bovenste
bladeren zit heel opvallend een flink stuk bladloze
stengel (zie afbeelding).
Veel lipbloemige planten zijn overblijvend, maar Paarse dovenetel is eenjarig (een therofyt).
Zoals zoveel eenjarige planten produceert ook deze soort veel zaad. De rijpe vruchtjes vallen
uit de omhullende kelkbuis op de grond waar de zaadjes zeker op vochtige bodem
gemakkelijk ontkiemen. De vrucht is een splitvrucht die uiteenvalt in vier deelvruchtjes
(nootjes). Aan een nootje zit een mierenbroodje, een oliehoudend aanhangsel dat mieren
verslepen en zo hun bijdrage leveren aan de verspreiding van de soort.
Paarse dovenetel is een ruderale soort die te vinden is op open, vochtige, zeer voedselrijke
grond. Ze komt veel voor op akkers en in omgewerkte bermen, maar groeit ook aan dijken en
onder hakhout. De plant volgt het spoor van allerlei menselijke activiteiten en steekt daardoor
vaak de kop op in bewerkte of omgespitte grond zoals in moestuinen en op erven. Ze kan
grote populaties vormen en verdringt dan andere vegetatie.
Download