O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N Regulatie van apoptose in oncogenese A u t e u rs A.O. de Graaf en J.H. Jansen Tre f w o o rd e n apoptose, kanker, FAS, TNF-receptor, BCL-2-eiwitten, ‘inhibitors of apoptosis ’, caspases, mitochondriën. Samenvatting Apoptose is een strikt gereguleerd celdoodproces dat het organisme beschermt door nietgewenste cellen op te ruimen. Verstoring van apoptose speelt een belangrijke rol bij de maligne transformatie van cellen en draagt bij tot resistentie tegen chemo- en radiotherapie. Dit artikel geeft een overzicht van de belangrijkste mechanismen die apoptose controleren en de groepen van eiwitten die hierbij betrokken zijn. In verschillende soorten kanker worden afwijkingen gevonden in genen die apoptose reguleren, zoals verstoring van BCL-2-expressie door de t(14;18)-translocatie in folliculair non-Hodgkinlymfoom. Mutaties van p53 in kanker kunnen eveneens leiden tot een verminderde gevoeligheid voor apoptose. Door direct in te grijpen op apoptoseprocessen kunnen kankercellen op specifieke en efficiënte wijze bestreden worden. Op dit moment worden nieuwe soorten therapie ontwikkeld die gericht zijn op eiwitten die een rol spelen bij apoptose. De eerste therapieën bevinden zich inmiddels in de fase van klinisch onderzoek. Inleiding matie van cellen.5 Veel soorten chemotherapie, zoals dexamethason en etoposide, zorgen voor beschadiging van kankercellen waardoor de cellen uiteindelijk in apoptose gaan. Verstoorde apoptose in kankercellen kan daardoor bijdragen aan resistentie tegen chemo- en radiotherapie. Apoptose of geprogrammeerde celdood is een strikt gereguleerd celdoodproces dat een essentiële rol speelt bij verschillende biologische processen, zoals embryonale ontwikkeling, regulatie van celaantallen en weefselhomeostase.1 In het immuunsysteem worden de overleving van hematopoëtische stamcellen, de selectie van lymfocyten met geschikte receptoren als ook de activering en expansie van lymfocyten na contact met een antigeen gereguleerd door apoptose.2 Daarnaast vindt apoptose plaats om beschadigde of geïnfecteerde cellen uit de weg te ruimen. In de cel zijn zowel pro- als antiapoptotische eiwitten aanwezig en de balans tussen deze eiwitten bepaalt de gevoeligheid van een cel om in apoptose te gaan. Verstoring van deze balans kan leiden tot ziekteprocessen.3,4 Een overdaad aan apoptose kan tot gevolg hebben dat cellen die een belangrijke functie vervullen verloren gaan, zoals gebeurt met T-cellen bij HIV-infectie. Als cellen daarentegen verminderd in apoptose gaan, kan er een ophoping van potentieel schadelijke cellen ontstaan zoals het geval is bij kanker. Een verminderde gevoeligheid voor apoptose blijkt in veel gevallen een vereiste te zijn voor maligne transfor- N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R (Ned Tijdschr Hematol 2004;1(5):183-189) Het proces Apoptose zorgt voor een ordelijke ontmanteling van de cel zonder het omliggende weefsel te beschadigen. Tijdens apoptose krimpen de cellen, het chromatine in de kern condenseert en het DNA wordt afgebroken. Het celmembraan ondergaat veranderingen en membraanblaasjes gevuld met celresten worden van de cel afgescheiden. De veranderingen die cellen tijdens apoptose ondergaan kunnen op verschillende manieren worden aangetoond. Door microscopische analyse van de morfologie kunnen apoptotische veranderingen in de cel, kern en celorganellen zichtbaar worden (zie Figuur 1A-D op pagina 184). Figuur 1E toont de veranderingen in de celmembraanstructuur aan door de analyse van annexine-V-kleuring op de flowcytometer (veranderde verdeling van fosfatidylserines in het plasma- H E M A T O L O G I E NR. 5 - 2004 183 O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N A. Hematoxyline-eosinekleuring van een diffuus grootcellig Bcellymfoom met verschillende apoptotische cellen met gecondenseerde en gefragmenteerde kernen (zie pijlpunten). B. May-Grünwald-Giemsa-kleuring van een prolymfoïde B-cellijn (FL5.12) na blootstelling aan een apoptosestimulus. Apoptotische cellen zijn zichtbaar als gekrompen cellen met gecondenseerde en gefragmenteerde kernen (zie pijlpunten). E. Flowcytometrische analyse van apoptose door annexine-V en propidiumiodide (PI). T-ALL-cellen werden op de flowcytometer gemeten op tijdstip 0, 12, 24 en 48 uur na inductie van apoptose. Apoptotische cellen ondergaan in een vroeg stadium veranderingen in hun plasmamembraan, die worden aangetoond met fluorescerend annexine-V (verlies van de asymmetrische verdeling van fosfatidylserines). Laat apoptotische cellen kleuren ook aan met PI, waardoor verlies van de integriteit van de plasmamembraan wordt aantoont. C. Elektronenmicroscopische opname van een normale, nietapoptotische T-ALL-cel (Jurkat-cellijn), met niet-gecondenseerde kern, normale mitochondriën en afwezigheid van vacuoles. D. Elektronenmicroscopische opname van een apoptotische T-ALL-cel. De kern is in fragmenten uiteengevallen (N) en het chromatine is gecondenseerd. De mitochondriële structuur is ernstig verstoord (*). Er zijn vacuoles ontstaan en uitstulpingen van het F. Apoptosedetectie door DNA-laddering. Apoptotische DNAmembraan gevormd ( ). afbraak is zichtbaar als een ladderpatroon op een elektroferesegel, zoals te zien is bij DNA afkomstig uit T-ALL-cellen na blootstelling aan een apoptosestimulus. Figuur 1. Verschillende verschijningsvormen van apoptose. 184 NR. 5 - 2004 N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R H E M A T O L O G I E het cytoplasma bevinden en geactiveerd moeten worden alvorens ze hun functie kunnen vervullen. Er zijn verschillende soorten caspases.6 De initiatorcaspases worden al vroeg in het apoptoseproces geactiveerd door binding aan eiwitcomplexen (adaptors) die gevormd worden in de celdoodsignaleringsroutes. Initiatorcaspases werken vooral door andere caspases te knippen, die daardoor op hun beurt worden geactiveerd. De caspases die door initiatorcaspases worden geactiveerd zijn de effectorcaspases. Effectorcaspases binden substraten die vervolgens geknipt worden en hun functie verliezen. Substraten van effectorcaspases zijn onder andere eiwitten van het cytoskelet, kerneiwitten en eiwitten die betrokken zijn bij reparatie van beschadigd DNA.7 Het uitschakelen van veel van dit soort eiwitten met belangrijke cellulaire functies leidt uiteindelijk tot de ontmanteling van de cel en vormt het eindstadium van apoptose. Figuur 2. De extrinsieke apoptoseroute. De extrinsieke route van apoptose-initiatie wordt ingeschakeld als celdoodreceptoren van de TNF-receptorsuperfamilie, zoals FAS en TNFreceptor-1, binden aan hun ligand. Dit leidt tot de vorming van een eiwit- of adaptorcomplex aan het intracellulaire deel van de receptor. Eén van de eiwitten in dit complex is ‘FASassociated death domain’ (FADD), dat kan binden aan inactieve caspase-8-moleculen. Hierdoor wordt deze initiatorcaspase geactiveerd wat tot celdood kan leiden. Ook kan caspase-8 het apoptosestimulerende eiwit BID van de BCL-2familie activeren, zodat ook de intrinsieke apoptoseroute wordt geactiveerd (zie Figuur 3 op pagina 186). Andere eiwitten in het adaptorcomplex kunnen signaaltransductieroutes activeren die apoptoseremmende eiwitten tot expressie brengen, zoals eiwitten van de ‘inhibitors of apoptosis’ (IAP)familie die de werking van caspases blokkeren en op deze manier apoptose voorkomen. Ook kunnen eiwitten van de BCL-2-familie tot expressie worden gebracht die de intrinsieke apoptoseroute remmen (zie Figuur 3 op pagina 186). membraan). DNA wordt tijdens apoptose op specifieke wijze geknipt, waardoor DNA-fragmenten van ongeveer 180 baseparen en meervouden hiervan ontstaan. Met gelelektroferese zijn deze zichtbaar als een ladderpatroon (zie Figuur 1F). De extrinsieke route De extrinsieke of receptorgemedieerde apoptoseroute wordt, als reactie op extracellulaire signalen aangeschakeld door membraangebonden receptoren van de superfamilie van ‘tumor necrosis factor’ (TNF)-receptoren, ook wel celdoodreceptoren genoemd. Deze signalen zijn eiwitten die behoren tot de TNF-familie. De eiwitten bevinden zich in het plasma of op andere cellen en binden als ligand aan de TNF-receptoren.8 De bekendste celdoodreceptoren zijn de FAS-receptor die FAS-ligand bindt en TNF-receptor-1 met TNF-α als ligand. Na binding van hun ligand clusteren de celdoodreceptoren op het oppervlak van de cel, waardoor de cytoplasmatische delen van de receptoren bijeen komen. Aan geclusterde intracellulaire delen van de receptoren binden vervolgens andere eiwitten en deze eiwitten vormen samen een adaptorcomplex (zie Figuur 2). Dit complex bindt initiatorcaspases die hierdoor actief worden en andere (effector)caspases kunnen activeren. Dit proces zorgt ervoor dat een cascade van caspaseactivering op gang wordt gebracht waardoor apoptose optreedt. Het adaptorcomplex kan ook andere signaleringsroutes activeren die celdood juist kunnen remmen, waaronder de NF-κB-route, zodat een negatieve terugkoppeling mogelijk is. Caspases Apoptose is een stapsgewijs proces dat als reactie op een celdoodstimulus via biochemische routes in gang kan worden gezet. Een cascade van enzymen leidt uiteindelijk tot activering van caspases. Caspases zijn proteolytische enzymen die zich in een inactieve vorm in N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R De intrinsieke route De intrinsieke of mitochondriële apoptoseroute wordt in gang gezet door verstoringen van processen in de cel of cellulaire stress zoals DNA-schade, groeifactordeprivatie en bepaalde chemotherapeutica. Deze signalen H E M A T O L O G I E NR. 5 - 2004 185 O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N Figuur 3. De intrinsieke apoptoseroute. De intrinsieke route van apoptose-initiatie wordt gecontroleerd door eiwitten van de BCL-2-familie op het niveau van de mitochondriën. De onderlinge balans van pro- en antiapoptotische eiwitten van de BCL-2-familie bepaalt of eiwitten vanuit de mitochondriën worden afgegeven aan het cytoplasma. Apoptosestimulerende BCL-2-familieleden BAX en BAK zorgen ervoor dat deze eiwitten vrijkomen uit de mitochondriën, terwijl apoptoseremmende BCL-2-eiwitten de afgifte juist tegengaan. BH3eiwitten fungeren als sensoren voor verstoringen binnen de cel, zoals DNA-schade en cytotoxische stress. Het BH3-eiwit BID kan door caspases in de extrinsieke apoptoseroute worden geactiveerd. BH3-eiwitten kunnen apoptose stimuleren door interacties aan te gaan met apoptoseremmende BCL-2familieleden, zoals BCL-2 en BCL-xL. Het mitochondriële eiwit cytochroom c wordt tijdens apoptose afgegeven aan het cytoplasma, waar het kan binden aan eiwitten zoals APAF-1 en initiator caspase-9 in een eiwitcomplex (adaptor). Hierdoor wordt caspase-9 geactiveerd en celdood in gang gezet. Twee andere eiwitten die tijdens apoptose uit de mitochondriën vrijkomen zijn ‘second mitochondria-derived activator of caspases’ (SMAC) en OMI/HtrA2. Deze stoffen stimuleren de activiteit van caspases doordat ze caspaseremmende eiwitten van de IAP-familie tegenwerken. Ook komen ‘apoptosis-inducing factor’ (AIF) en endonuclease G vrij uit de mitochondriën die betrokken zijn bij de afbraak van DNA. worden opgevangen door eiwitten die tot de BCL-2familie behoren en zich bevinden in de mitochondriën. De BCL-2-familie bestaat uit homologe eiwit- 186 NR. 5 - 2004 ten met een pro- of antiapoptotische functie, die uiteindelijk bepalen of stoffen vanuit de mitochondriën worden afgegeven aan het cytoplasma en daar apoptose in gang zetten (zie Figuur 3).9,10 Eén van deze stoffen is cytochroom c dat in de mitochondriën betrokken is bij de energievoorziening van de cel. Als cytochroom c vrijkomt in het cytoplasma vormt het met andere eiwitten een complex, ook wel apoptosoom genoemd. Initiatorcaspases binden aan dit complex en worden hierdoor geactiveerd. Dit leidt tot een cascade van caspaseactiviteit en apoptotische afbraak van de cel. Apoptoseremmende eiwitten van de BCL-2-familie, zoals BCL-2 en BCL-xL, zorgen ervoor dat proapoptotische stoffen niet vrijkomen vanuit de mitochondriën (zie Figuur 3). Als BCL-2 of BCL-xL hoog tot expressie komen, is een cel minder geneigd om in apoptose te gaan. Apoptosestimulerende eiwitten van de BCL-2familie, zoals BAX en BAK, bevorderen juist het vrijkomen van apoptotische stoffen uit de mitochondriën en maken de cel gevoeliger om in apoptose te gaan. Eiwitten van de BCL-2-familie uit de derde groep, die wordt aangeduid als de BH3-groep (omdat deze eiwitten alleen in dit domein homologie vertonen met de andere eiwitten van de BCL-2-familie), fungeren als sensor voor verstoringen binnen de cel. De BH3-groep bestaat onder andere uit BID, BAD en BIM. Verschillende BH3-eiwitten vangen verschillende signalen op, zoals glucose- of cytokinedeprivatie, calciumflux en taxol.11,12 Eiwitten van deze groep kunnen weer binden aan andere BCL-2-homologe eiwitten. Hoewel de onderlinge interacties tussen de verschillende soorten BCL-2-homologe eiwitten nog niet helemaal duidelijk zijn, blijkt de balans tussen apoptoseremmende en apoptosestimulerende BCL-2-familie- leden te bepalen of er voldoende stimulus is om apoptose tot uitvoering te brengen of juist tegen te gaan. Regulatie door ‘inhibitors of apoptosis’ Recent is een nieuwe groep van eiwitten geïdentificeerd die apoptose reguleert. Deze groep bestaat uit homologe eiwitten van de ‘inhibitor of apoptosis protein’ (IAP)-familie waartoe onder andere c-IAP1, c-IAP2, XIAP en Survivin behoren.13 IAP’s kunnen zowel de extrinsieke als de intrinsieke apoptoseroute reguleren doordat ze binden aan caspases en hun proteolytische activiteit remmen (zie Figuur 2 op pagina 185 en Figuur 3). Hierdoor controleren de IAP’s een centraal punt in het apoptoseproces en zijn ze mede bepalend voor de apoptotische balans in de cel. De apoptoseremmende werking van IAP’s wordt N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R H E M A T O L O G I E Tabel 1. Overzicht van de verschillende eiwitten die betrokken zijn bij apoptose. Eiwitfamilie Eiwit Functie BCL-2 BCL-2 BCL-xL BAX BAK BID BAD BIM betrokken bij de intrinsieke/ mitochondriële route van apoptose-initiatie + + + + + TNF-receptor FAS TNF-receptor 1 TRAIL-receptor betrokken bij de extrinsieke route van apoptose-initiatie + + + IAP c-IAP1 c-IAP2 XIAP Survivin remming van caspases - cytochroom c activering van caspases + SMAC remming IAP’s + OMI/HtrA2 remming IAP’s + caspase-9 caspase-8 caspase-10 caspase-3 caspase-7 initiatorcaspase + + + + + caspases Pro- (+) of anti- (-) apoptotisch effect effectorcaspase Deze tabel geeft een opsomming van eiwitten van de verschillende eiwitfamilies die een rol spelen bij apoptose. Ook wordt aangegeven in welk apoptoseproces ze betrokken zijn en of ze een apoptosestimulerend (+) dan wel -remmend (-) effect hebben. versterkt doordat ze ook een rol spelen in signaleringsroutes die celdood tegengaan en zorgen voor de afbraak van proapoptotische eiwitten (zie Figuur 2 op pagina 185). Bij apoptose-inductie via de intrinsieke route komen naast cytochroom c andere stoffen vrij uit de mitochondriën, zoals ‘second mitochondria-derived activator of caspases’ (SMAC) en OMI/HtrA2. Deze stoffen gaan de werking van IAP’s tegen en zorgen ervoor dat apoptose tot uitvoering kan komen (zie Figuur 3). Een overzicht van de eiwitten die bij apoptose betrokken zijn, wordt gegeven in Tabel 1. Apoptose en kanker In verschillende lymfoproliferatieve ziekten zijn genetische afwijkingen gevonden in genen die coderen voor apoptose-eiwitten. Het bekendste voorbeeld van een apoptosestoornis is wellicht de t(14;18)-trans- N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R locatie in folliculaire non-Hodgkin-lymfomen waarbij BCL-2 betrokken is.14 Deze translocatie zorgt voor een verstoorde expressie van het BCL-2-eiwit, wat bij kan dragen tot maligne transformatie van B-cellen.15 De t(14;18)-translocatie wordt ook gevonden bij diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL) en chronische lymfoïde leukemie (CLL). In een ander type non-Hodgkin-lymfoom, het ‘mucosa-associated lymphoid tissue’ (MALT)-lymfoom, wordt het gen voor c-IAP2 verstoord door een t(11;18)-translocatie.16 Deze translocatie leidt tot een c-IAP2-MLT-fusie, dat mogelijk een versterkte apoptoseremmende werking heeft ten opzichte van het normale c-IAP2-eiwit en zo kan bijdragen aan het ontstaan van dit type lymfoom. Ook veranderingen in de expressie van apoptosegenen kunnen betrokken zijn bij het ontstaan van leukemie en lymfomen.11,17 De ratio tussen antiapoptotisch BCL-2 en proapoptotisch BAX heeft H E M A T O L O G I E NR. 5 - 2004 187 O V E R Z I C H T S A R T I K E L E N Aanwijzingen voor de praktijk 1. Apoptose is een gereguleerd celdoodproces dat belangrijk is voor de ontwikkeling en homeostase van verschillende weefsels en functies, waaronder het immuunsysteem. 2. Verstoring van apoptose kan bijdragen tot het ontstaan van kanker en kan leiden tot resistentie tegen chemo- en radiotherapie. 3. De balans tussen verschillende apoptosestimulerende en -remmende eiwitten die in de cel aanwezig zijn, bepaalt de gevoeligheid van een cel om in apoptose te gaan. 4. In verschillende lymfoproliferatieve ziekten zijn genetische afwijkingen gevonden die leiden tot verstoring van apoptosegenen. Bijvoorbeeld BCL-2 in folliculair lymfoom met de t(14;18)translocatie en c-IAP2 in MALT-lymfoom met de t(11;18)-translocatie. 5. Er worden momenteel nieuwe therapieën ontwikkeld die specifiek ingrijpen op apoptoseprocessen om kanker te bestrijden en resistentie tegen chemo- en radiotherapie te verminderen. bijvoorbeeld een prognostische waarde voor acute myeloïde leukemie (AML).18 Daarnaast lijken verschillende lymfatische maligniteiten gekenmerkt te worden door expressieprofielen van IAP-genen en in mindere mate BCL-2-familiegenen.19 Veel oncogene veranderingen hebben gevolgen voor de apoptosebalans van een cel. De expressie van een aantal van de BCL-2-homologe eiwitten uit de BH3-groep (PUMA, NOXA, BID) en ook BAX wordt gereguleerd door de tumorsuppressor p53, die bij veel soorten kanker gemuteerd is.20 In chronische myeloïde leukemie (CML) worden p53-mutaties in verband gebracht met de progressie naar blastencrisis.21 Wildtype p53 kan BAX ook direct activeren en op die manier de afgifte van apoptosefactoren uit de mitochondriën stimuleren.22,23 Daarnaast beïnvloedt p53 de expressie van andere apoptose-eiwitten, waaronder FAS, FAS-ligand en het IAP-eiwit Survivin. Mutaties in p53 en p53-regulerende routes zouden dus op verschillende manieren het apoptoseproces in cellen kunnen verstoren en zo bijdragen aan maligne transformatie.20 Hoewel verschillende behandelmethoden voor kanker er op indirecte wijze voor zorgen dat de maligne cellen uiteindelijk in apoptose gaan, kan direct ingrijpen op apoptosemechanismen mogelijk leiden tot efficiëntere en specifiekere opruiming van kankercellen. Therapie met apoptoseregulerende eiwitten als target kan wellicht ook nuttig zijn voor het overwinnen van resistentie tegen chemo- en radiotherapie. Vandaar dat er veel studies worden opgezet 188 NR. 5 - 2004 om deze mogelijkheden te onderzoeken.24 Een begin is gemaakt met het ontwikkelen van moleculaire antagonisten die de expressie of werking van apoptoseremmende eiwitten tegengaan zoals BCL-2, BCLxL en de IAP-eiwitten XIAP en Survivin. De eerste klinische trials met antisense-BCL-2 hebben laten zien dat de cytotoxiciteit van chemotherapie bij onder andere multipel myeloom, CLL en AML kan worden verhoogd.25 Een andere benadering is het stimuleren van proapoptotische eiwitten zoals BAX, celdoodreceptoren en SMAC. In klinische studies wordt de mogelijkheid onderzocht om met behulp van adenovirale constructen de expressie van BAX samen met p53 te induceren in kankercellen. Ook zijn er fase-I-studies met antilichamen die de TRAILreceptor stimuleren om kankercellen in apoptose te laten gaan. De waarde van deze benaderingen zal in de nabije toekomst duidelijk moeten worden. Conclusie Resistentie tegen apoptose is een belangrijke stap in de ontwikkeling van vele soorten kanker. Naast een rol in maligne transformatie kan apoptoseresistentie ook leiden tot ongevoeligheid voor chemo- en radiotherapie. De verdere ontrafeling van apoptosemechanismen en de identificatie van eiwitten die hierbij een rol spelen, kunnen bijdragen tot een beter inzicht in het ontstaan van kanker. Op basis hiervan kunnen nieuwe therapieën worden ontwikkeld die direct ingrijpen op het apoptoseproces. N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R H E M A T O L O G I E Referenties 1. Vaux DL, Korsmeyer SJ. Cell death in development. Cell 1999;96:245-54. 2. Rathmell JC, Thompson CB. Pathways of apoptosis in lymphocyte development, homeostasis, and disease. Cell 2002;109 (Suppl):97-107. 3. Fadeel B, Orrenius S, Zhivotovsky B. Apoptosis in human disease: a new skin for the old ceremony? Biochem Biophys Res Commun 1999;266:699-717. 4. Thompson CB. Apoptosis in the pathogenesis and treatment of disease. Science 1995;267:1456-62. 5. Evan GI, Vousden KH. Proliferation, cell cycle and apoptosis in cancer. Nature 2001;411:342-8. 6. Boatright KM, Salvesen GS. Mechanisms of caspase activation. Curr Opin Cell Biol 2003;15:725-31. 7. Stroh C, Schulze-Osthoff K. Death by a thousand cuts: an ever increasing list of caspase substrates. Cell Death Differ 1998;5:997-1000. 8. Gaur U, Aggarwal BB. Regulation of proliferation, survival and apoptosis by members of the TNF superfamily. Biochem Pharmacol 2003;66:1403-8. 9. Cory S, Adams JM. The Bcl2 family: regulators of the cellular life-or-death switch. Nat Rev Cancer 2002;2:647-56. 10. Van Loo G, Saelens X, Van Gurp M, MacFarlane M, Martin SJ, Vandenabeele P. The role of mitochondrial factors in apoptosis: a Russian roulette with more than one bullet. Cell Death Differ 2002;9:1031-42. 11. Coultas L, Strasser A. The role of the Bcl-2 protein family in cancer. Semin Cancer Biol 2003;13:115-23. 12. Danial NN, Gramm CF, Scorrano L, Zhang CY, Krauss S, Ranger AM, et al. BAD and glucokinase reside in a mitochondrial complex that integrates glycolysis and apoptosis. Nature 2003;424:952-6. 13. Liston P, Fong WG, Korneluk RG. The inhibitors of apoptosis: there is more to life than Bcl2. Oncogene 2003;22:8568-80. 14. Tsujimoto Y, Cossman J, Jaffe E, Croce CM. Involvement of the bcl-2 gene in human follicular lymphoma. Science 1985;228:1440-3. 15. Reed JC, Cuddy M, Slabiak T, Croce CM, Nowell PC. Oncogenic potential of bcl-2 demonstrated by gene transfer. Nature 1988;336:259-61. 16. Dierlamm J, Baens M, Wlodarska I, Stefanova-Ouzounova M, Hernandez JM, Hossfeld DK, et al. The apoptosis inhibitor gene API2 and a novel 18q gene, MLT, are recurrently rearranged in the t(11;18)(q21;q21)p6ssociated with mucosa-associated lymphoid tissue lymphomas. Blood 1999;93:3601-9. 17. LaCasse EC, Baird S, Korneluk RG, MacKenzie AE. The inhibitors of apoptosis (IAPs) and their emerging role in cancer. Oncogene 1998;17:3247-59. 18. Del Poeta G, Venditti A, Del Principe MI, Maurillo L, Buccisano F, Tamburini A, et al. Amount of spontaneous apoptosis detected by Bax/Bcl-2 ratio predicts outcome in N E D E R L A N D S T I J D S C H R I F T V O O R acute myeloid leukemia (AML). Blood 2003;101:2125-31. 19. De Graaf AO, Van Krieken JHJM, Tönnissen E, Wissink W, Van de Locht A, Overes I, et al. Expression of c-IAP1, c-IAP2 and Survivin discriminates different types of lymphoid malignancies. Submitted. 20. Fridman JS, Lowe SW. Control of apoptosis by p53. Oncogene 2003;22:9030-40. 21. Calabretta B, Perrotti D. The Biology of CML Blast Crisis. Blood 2004;103:4010-22. 22. Mihara M, Erster S, Zaika A, Petrenko O, Chittenden T, Pancoska P, et al. p53 has a direct apoptogenic role at the mitochondria. Mol Cell 2003;11:577-90. 23. Chipuk JE, Kuwana T, Bouchier-Hayes L, Droin NM, Newmeyer DD, Schuler M, et al. Direct activation of Bax by p53 mediates mitochondrial membrane permeabilization and apoptosis. Science 2004;303:1010-4. 24. Reed JC. Apoptosis-targeted therapies for cancer. Cancer Cell 2003;3:17-22. 25. Biroccio A, Leonetti C, Zupi G. The future of antisense therapy: combination with anticancer treatments. Oncogene 2003;22:6579-88. Ontvangen 2 april 2004, geaccepteerd 19 augustus 2004. Correspondentieadres Mw. drs. A.O. de Graaf, medisch bioloog, klinisch chemicus i.o. VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg Klinisch Chemisch en Hematologisch Laboratorium Postbus 1926 5900 BX Venlo Dr. J.H. Jansen, moleculair bioloog Universitair Medisch Centrum St Radboud Centraal Hematologisch Laboratorium Postbus 9101 6500 HB Nijmegen Tel.: 024 361 03 72 Fax: 024 361 03 73 E-mail: [email protected] Correspondentie graag richten aan de laatste auteur. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. H E M A T O L O G I E NR. 5 - 2004 189