Waterhuishouding & Waterbouw Bodemopbouw langs zandwinputten onderzocht In het beheergebied van Waterschap Roer en Overmaas komen een aantal diepe (voormalige) zandwinputten voor die direct langs de dijken van de Maas zijn gelegen. Veel van deze zandwinputten zijn aangevuld met materiaal dat qua samenstelling (fijner) en pakking (losser) verschilt met de oorspronkelijke bodemmaterialen die voornamelijk bestaan uit goed vastgepakte grind- en grove zandlagen. Het aangevulde materiaal kan verwekingsgevoelig zijn en zodoende een afschuiving van het voorland – en daarmee van de dijk zelf – tot gevolg hebben. Als onderdeel van de strenge eisen die aan dijken worden gesteld, moest dit risico worden beoordeeld. De grote onbekenden waren de taludgeometrie van de winputten en de aanwezigheid en dikte van het teruggestorte materiaal. Door het inzetten van geofysische onderzoeksmethode Wageo is dit onderzocht en kon het veiligheidsrisico worden bepaald. ir. G.R.P. van Goor / drs. B.M. Berbee / ir. Y.J.G. van Kruchten-Cuijpers in 't kort - zandwinputten Veel zandwinputten zijn aangevuld met fijner en losser materiaal. Verwekingsgevoelig materiaal kan een afschuiving van het voorland tot gevolg hebben. Dit risico is beoordeeld met behulp van de onderzoeksmethode Wageo. De waterkering blijkt ruimschoots bestand tegen zettingsvloeiing. 26 Land+Water nr. 10 - oktober 2014 den (P2 = 1,0). Dit is een uiterst conservatieve aanname die zo nodig nog kan worden aangescherpt. Blijft dus over kans P3, namelijk de kans dat een inscharing dermate groot is, dat deze de dijk aantast. Beoordeling inscharingslengte (P3) De akoestische en geo-elektrische metingen hebben dit resultaat geleverd. Deze figuur laat de opstelling zien van de Wageo-meting. Voor de beoordeling van het voorland geldt dat bij een zandbodem zowel naar de helling van de oevers als naar de pakking van het zand moet worden gekeken. Losgepakt zand kan namelijk verweken, terwijl vaster gepakt materiaal kan afkalven (bressen). Vaak komt verweken en bressen gecombineerd voor en spreekt men van zettingsvloeiing. Zettingsvloeiing kan leiden tot een inscharing van het voorland tot vlakbij of zelfs voorbij de dijk zelf. Hoe steiler het oevertalud hoe groter de inscharingslengte kan worden. Bij een grote inscharingslengte en een relatief kort voorland kan de dijk dus meevloeien met het voorland. De inscharingslengte is bij benadering omgekeerd evenredig met de korrelgrootte: hoe fijner de korrel, hoe groter de inscharing. naast kan ook schade optreden aan objecten die na aanvulling van de winput zijn gerealiseerd. Winputten Ohé en Laak Aan de zuidkant van Ohé en Laak ligt de dijkvlak langs drie voormalige grindputten uit in de jaren zestig en zeventig, de Dilkens-, Teggerse en Schroevendaalse plas. Tegenwoordig wordt er geen materiaal meer gewonnen en worden de plassen voornamelijk gebruikt voor waterrecreatie en als natuurgebied. Het was niet bekend of, zettingsvloeiing De kans dat een waterkering doorbreekt als gevolg van zettingsvloeiing wordt bepaald door: P (bezwijken door ZV) = P1 x P2 x P3 Situatie Waterschap Roer en Overmaas In het grootste deel van Nederland bestaat de bodem in winputten uit zand. In het beheergebied van waterschap Roer en Overmaas vormen grindpakketten echter de hoofdgrondsoort. In tegenstelling tot fijne zandafzettingen is grind weinig gevoelig voor zettingsvloeiing Bij winputten is er echter een nadeel: het is goed mogelijk dat tijdens of na het winnen materiaal is teruggestort. Dit materiaal bestaat in veel gevallen uit de deklaag die lokaal is afgegraven om bij het zand en grind te komen, (afgezeefd) fijn zandig/siltig materiaal dat niet of minder rendabel was om te verhandelen en gemorste materialen tijdens de winning. Dit fijnkorrelig materiaal heeft zich langzaam afgezet, is daardoor los gepakt en kan daarom verwekingsgevoelig zijn. Mocht dit materiaal verweken, dan kan dit een erosiestroom veroorzaken en daarmee wellicht alsnog leiden tot een inscharing tot aan of voorbij de dijk zelf. Daar- met: P1 (trigger) Kans op optreden van een inleidend mechanisme (trilling, erosie, plotselinge waterstandsdaling). Deze kans wordt vaak als groot gezien, en als 1,0 aangenomen P2 (zettingsvloeiing) Kans op optreden van zettingsvloeiing (ZV) gegeven een inleidend mechanisme P3 (inscharing) Kans dat een inscharing tot aan de dijk reikt gegeven een zettingsvloeiing De waterkering voldoet op zettingsvloeiing wanneer de berekende faalkans kleiner is dan de toelaatbare faalkans voor zettingsvloeiing. De beoordeling is gedetailleerd beschreven in Rijkswaterstaat (2012) 'Handreiking Toetsen Voorland Zettingsvloeiing t.b.v. het beheerdersoordeel (BO) in de verlengde derde toetsronde', 25 oktober 2012. waar, hoeveel en in welke samenstelling er materiaal is teruggestort. Gezien het product van de winning (grind) kan er echter redelijkerwijs worden aangenomen dat eventueel teruggestort materiaal fijnkorrelig en verwekingsgevoelig is. De grote onbekenden waren de taludgeometrie en de aanwezigheid en dikte van het teruggestorte materiaal. Bodemscan Om bodemonderzoek vanaf het water te beperken is geofysisch onderzoek uitgevoerd om het teruggestorte materiaal op te sporen. Een gebiedsdekkend beeld van de taludgeometrie en de bodemopbouw is verkregen door vanaf het water geo-elektrische en akoestische metingen uit te voeren. Het voordeel van deze Wageo-techniek ten opzichte van conventioneel grondonderzoek, zoals boringen, is tweeledig: de kosten zijn relatief laag ten opzichte van boringen vanaf het water en de ruimtelijke variatie en dikte van bepaalde grondsoorten kan gebiedsdekkend in beeld worden gebracht. Uit de meetgegevens is de dikte en verspreiding van de fijnkorrelige toplaag (lage elektrische weerstanden) en het onderliggende natuurlijke grove grindpakket (hoge elektrische weerstanden) duidelijk af te leiden. Op de bodem en oevers van de voormalige winputten bleek overal een fijnkorrelige laag bovenop de diepere grindlagen aanwezig te zijn. De dikte van dit pakket varieert tussen de 0,5 m in het midden van de put en 3 m langs de oevers. De maximale waterdiepte varieerde van circa 5 m (Teggerse en Schroevendaalse plas) tot 16 m (Dilkensplas). Beoordeling waterkeringsveiligheid De beoordeling van de veiligheid ten aanzien van zettingsvloeiing is kort toegelicht in het kader. Om tot een beoordeling van het risico op zettingsvloeiing te komen, is aangenomen dat er altijd een gebeurtenis kan optreden die een zettingsvloeiing kan inleiden (P1 = 1,0). Zoals reeds eerder is beschreven en met de Wageo-techniek is vastgesteld, is de toplaag fijnkorrelig. Gezien de verwachte sedimentatiewijze ligt ook een losse pakking voor de hand. Als uitgangspunt is genomen dat bij een inleidend mechanisme altijd een zettingsvloeiing zal optre- Gecombineerd geofysisch onderzoek met WAGEO De Wageo-techniek bestaat uit akoestische metingen en geo-elektrische metingen. De akoestische metingen (SES: sediment echo sounding) zijn bedoeld om de ligging van de waterbodem en eventuele sliblagen te detecteren. In gunstige condities kunnen hier ook diepere laagscheidingen mee worden gedetecteerd. De geo-elektrische metingen (ERT: electrical resistivity tomography) kunnen worden gebruikt om inzicht te krijgen in lokale bodemopbouw (hoofdgrondsoorten) en de aanwezigheid en dikte van het teruggestorte materiaal. De Wageo-techniek is bruikbaar voor een scan van laagdikten en ruimtelijke spreiding tot een diepte van enkele tientallen meters. Door de geofysische data te kalibreren met boringen kan tevens inzicht worden verkregen in de fysische eigenschappen van de grondlagen als gewicht, watergehalte, sterkte of (gedetailleerde) korrelverdeling. Momenteel wordt verkend of de Wageo-techniek meerwaarde kan bieden in andere vraagstukken rondom waterveiligheid. Zo wordt de methode kansrijk geacht bij het beoordelen of kortsluiting tussen boezems en eventuele watervoerende zandlagen een reëel risico is. Meer inzicht in het risico op kortsluiting zal leiden tot een meer realistische beoordeling van een waterkering op het onderdeel piping. De techniek wordt in Duitsland al veelvuldig ingezet in het kader van onder andere rivierverruimingen om inzicht te krijgen in de te baggeren materialen in verband met grondbalansen. Mocht het fijnkorrelige materiaal gaan verweken en vloeien, dan zal dit niet direct de waterkering aantasten. De waterkering ligt immers op het grindpakket, niet op de fijnkorrelige laag. De vloeiing van het fijnkorrelige materiaal kan, bij steile taluds, echter wel een (bres)vloeiing in het grind initiëren. Daarom is uitgegaan van de situatie waarin het volledige fijnkorrelige materiaal is weggevloeid. Het te beoordelen restprofiel bestaat uit het winningsprofiel van het grind, zoals dat is bepaald op basis van de Wageo-metingen. De inscharingslengte is met name afhankelijk van de fijnere korrels (bijvoorbeeld de D10) van het materiaal waarin de inscharing optreedt, in dit geval dus van het grindpakket waaruit het restprofiel is opgebouwd. De rekenregels aan de hand waarvan de inscharingslengte kan worden bepaald, zijn gebaseerd op waargenomen zettingsvloeiingen in de zuidwestelijke delta van Nederland (Zeeland) in uniform zand met een D10 van circa 130 µm. Uitgaande van deze korrelgrootte zou de inscharing dermate groot zijn dat de waterkering wordt aangetast. Uit archiefonderzoek bleek echter dat de gemiddelde D10-waarde van het grind tussen de 500 en 900 µm ligt. Uit conservatief oogpunt is de laagste waarde genomen. Op basis van deze waarde is de kans op een diepe inscharing zeer gering en voldoet de dijk ruimschoots aan de eisen die zijn gesteld aan het toelaatbare veiligheidsrisico. Afweging De bodemopbouw in en op de oevers van (voormalige) zandwinputten kan lokaal sterk afwijken van de natuurlijk aanwezige grondlagen. Aangebracht materiaal kan leiden tot een verhoogd veiligheidsrisico dan men op basis van het natuurlijke materiaal (veelal grind en grof zand) zou verwachten. Gegevens over de ruimtelijke variatie in de bodemopbouw ontbreken vaak. Het toepassen van de Wageo-techniek heeft het mogelijk gemaakt om op kostenefficiënte manier een gebiedsdekkend beeld te krijgen van de lokale bodemopbouw. Door deze data te combineren met de geologische achtergrond van het gebied en een stapsgewijze benadering van de beoordeling is aangetoond dat de waterkering ondanks de aanwezigheid van mogelijk verwekingsgevoelige lagen ruimschoots voldoet op zettingsvloeiing. Gert-Ruben van Goor is adviseur Waterbouw bij Fugro GeoServices, Bas Berbee is projectleider Waterbouw bij Fugro GeoServices en Yvonne van Kruchten-Cuijpers is projectleider/adviseur Waterkeringen bij Waterschap Roer en Overmaas. Land+Water nr. 10 - oktober 2014 27