Sterreschip 47/52, VG 567/572 HET STERRESCHIP Aan de watergang geboren, aan de grote stroom getogen, met verholen het vermogen om zijn tijdingen te horen, om de maningen van zijn gronden na te stamelen bij monde, blìjf ik het verbond bewaren. Bij de wereld in gebreke blìjf ik naar het water aarden; mag ik met het water spreken, ademen zìjn ademhalen, zijn voorzeggingen vertalen. Een die ancestraal het water als de aartsbelager haatte hield mij in haar schoot besloten, heeft wat mij was ingeschapen in het donker omgedragen; kon mij, uit haar schoot gestoten, slechts vervolgen ongenadig. Maar genadig is het water, troost is het en openbaring; en een kind hervindt zijn dromen als er werelden van wolken met hun wonderen overvaren: [568] adelaren, karavanen; door de buien heen verschenen torensteden, lichtomvloten. En wanneer de zwaargeladen aken statig stroomaf kwamen kon geen overmacht mij roven het onstilbare verlangen - vrees en zaligheid tesamen naar die éne, steeds verwachte, zelden op de Waal te ontwaren, dragende de naam der namen ondoorgrondelijk, Aldebaran. Aldebaran, om met vragen aan uw raadselnaam te raken, of van u gewag te maken heb ik steeds als kind vermeden. Bij uw nadering, Aldebaran, werd het heden vreemd, ontledigd, hield een kentering oppermachtig intocht binnen mijn gedachten en doorvoer mij een vermoeden - opgestoten uit de gronden van het weten ongeweten van verborgen samenhangen; [569] van dat Ene dat moest wezen in de stuwing van de stromen, in het trekken van de vogels; in het in zichzelf gekeerde oud geheimenis der woorden. En, verscholen, in mijzelve. Want de vlagen van het water, donker door u opgeworpen, spraken, ruisend langs de rietkraag, Aldebaran, van de machten die verwierpen en verkozen, mij bezwerende bij name. Hoor! het was voor nu en later: op genade of ongenade. - En dàn, na die korte spanne tijds van uw verbeid verschijnen, was over het krimpend water reeds de eenzaamheid gekomen, had zich ook in mij voltrokken de vervreemding - op eenmaal bleven, grondeloos verlaten, trots en dwarse wanhoop over, plotseling in bittere tranen, bittere wanhoop omgeslagen. --[570] Om een laatste antwoord is het, dat ik, oud en grijs geworden, door mijn naasten haast verslagen, ééns nog intrek heb genomen in de stad van mijn geboorte. In een herberg onherbergzaam, waar zodra er afgeruimd is het door anderen stuurs verwachte, het onwennige gewende dóór mij áán mij wordt voltrokken: eenzaam de balans opmaken, zwijgend het gelag betalen, mompelend goeden avond zeggen, stommelen naar een zolderkamer waar geen hond of kat zou aarden; waar verlatenheid als buiten één voor één de lichten aangaan 's avonds in het hart komt huizen. Maar er laat zich door het venster een riviergezicht ontwaren nauw voor ogen te geloven. Uit een ondoorgrondelijk voormaals als het donkert roept de roerdomp, en er trekken wulpen over [571] bij het dageraads ontwaken. - Uit het water werd geschapen toen de Geest daarover zweefde, staat geschreven, al wat leefde; nog in nevelen verborgen. Het werd avond. Het werd morgen. Die mij vormde in het verborgen, die mijn lot gebood en opdracht, wees mijn eenzaamheid indachtig. `Toen ge nog een kind was wìst ge, met het water stil te rade, wat dit ìs: In den beginne. Blìjf, om wie Ik ben, verwerpen, wijs het af om Mijnentwille het bedachte eigenmachtig. Wind en watergang weerleggen wat gij zèlf had willen zeggen; wat geoordeeld is tevoren. Luister slechts - en uit de verte, ginder waar het tij gaat rijzen, komt het baarlijk woord ter ore: aan geen wereld onderhorig, door geen mensenmacht te temmen. Aan zijn afkomst te herkennen.' --[572] God, mijn God, ik kan u enkel danken met mijn blinde tranen, nauw beseffend dat het wáár is. Langs de donkere overzijde kwam hij als een ster gevaren, mij herkenbaar aan het toplicht; zoon des vaders, Aldebaran, die, als Aldebaran toenmaals, voert, zijn haven raadselig latend, slechts een naam en ster als boegbeeld; die - o droom die ik gedroomd heb in mijn bittere kinderjaren aan het venster mij vermoedend mij gegroet heeft uit de verte: driemaal zwenkend de lantaren, stotende drie horenstoten. Die ik hier, bevrijd uiteindelijk, al het andere ontkomen, heb zien heengaan in de avond, bij het baken afgebogen. Dit gedicht is auteursrechtelijk beschermd. Voor het verkrijgen van toestemming voor overname, voor welk doel dan ook, dient u zich schriftelijk te wenden tot: Erven Ida Gerhardt, p/a Uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 AC Amsterdam.