Aardrijkskunde

advertisement
Aardrijkskunde : 2e semester
1. De aardatmosfeer
1.1.
Samenstelling en ontstaan
Samenstelling :
 stikstof
 zuurstof
 Argon, helium, ozon en co2
78%
21%
1%
Ontstaan en evolutie
Ontstaan :
door het vrijkomen van gassen tijdens het stollingsproces (vulkanen) en blijft
bestaan door vasthouden van gassen door de zwaartekracht
Evolutie:
Vroeger :
1.2.
Mars
Co2
=

aarde
N2
O2
- planten (fotosynthese)
- co2  O2 en N2
- planten zijn geen
longen!!!
Indeling van de atmosfeer
(verticale opbouw steunt op het verloop van de temperatuur)
1. TROPOSFEER (dalende, stijgende beweging van de lucht)
a. Aan de polen : 8 km dik (kouder)
b. Aan de evenaar : 12 km dik (lucht zet uit)
c. Afname van de temperatuur met 6.5 graad per 1000m
d. Stijging door opwarming van de aarde
e. Het weer speelt er zich af
f. TROPOPAUZE
2. STRATOSFEER (gelaagdheid)
a. Van 15 km tot 50 km
b. Temperatuur stijgt tot 10 graden door UV-licht, opgenomen door
de ozon
i. Ozongat
1. aan de zuidpool
2. samenkomst winden
a. smelten ijs
b. opwarming aarde
c. huidkanker!
c. STRATOPAUZE
3. MESOSFEER
a. 60 km tot 80 km
b. Temperatuur daalt
c. Meteoriden verbranden hier
d. MESOPAUZE
4. IONOSFEER
a. Onder invloed van zonnewinddd
b. Temperatuur stijgt sterk
c. Reflecteert radiogolven
5. EXOSFEER
a. Ionen ontsnappen in de interplanetaire ruimte
b. Temperatuur stijgt
1.3.
Noorderlicht
Op 80 km hoogte, wanneer geladen deeeltjes van de zin zich via de zonnewind
de aarde bereiken en reageren met de ionen in de bovenste atmosfeerlagen.
De zonnewind wordt naar de polen geleid door het magnetisch veld van de
aarde.
2. De warmtebalans
2.1.
De temperatuur geeft de warmtebalans van de atmosfeer weer.
De zon schijnt voor 100 %
- 30 %
gereflecteerd door de wolken en aarde (albedo)
- 19%
absorptie, door wolken, …
- 51%
insolatie (direct opgenomen door de aarde)
Instraling = uitstraling
want de temperatuur = constant = 15 graden
door BROEIKASSEN (H2O, CO2, CH4)
NU: een stijging van CO2 en CH4  uitstraling verkleint

Zonlicht komt binnen
o Wordt omgezet in warmtestralen
 Kunnen er niet uit
 Serre
o Zonlicht heeft een korte golflengte en warmtestralen een lange
o Broeikaseffect (glas = co2) teveel co2 = meer warmtestralen
2.2.
Hoe werkt het klimaat?



2.3.
De aarde wordt verwarmd door de zon
Een deel van de warmte wordt op de aarde vastgehouden
Wind en oceaanstromingen verdelen die warmte
Factoren die de temperatuur beïnvloeden
Invalshoek en bestralingsduur
- Hoe schuiner de zonnestralen invallen, hoe langer het duurt voor ze in de atmosfeer
zijn.
- Hoe schuiner de zonnestralen invallen, hoe ongelijker en minder de aarde verwarmt
wordt
- hoe groter de bestralingsduur, hoer warmer het wordt
- variatie is afhankelijk van:
 De breedteligging
o De tropen
o Gematigde gebieden
o Polen (hangen af van de hoeveelheid inkomende warmte)
 De seizoenen
o Winter : korte bestralingsduur en lage zonnestand maken
het koud
o Zomer : stralen vallen horizontaler in en beschijnen een
groter oppervlakte en de langere bestralingsduur
 Tijdstip van de dag
o Morgen : zon staat lager en het is frisser
o Middag : zon staat hoger en het is warmer
 Oriëntatie van het reliëf
o Zuidelijk georiënteerde hellingen warmen meer op.
Bodem en vegetatie
Donkere bodems absorberen meer zonne-energie dan lichtere die meer reflecteert door
de hoge albedo.
Samenstelling van de atmosfeer
Als bewolking en stof toenemen in de atmosfeer wordt meer zonlicht ge absorbeerd enn
de uitstraling belemmerd.
In de winter zijn bewolkte dagen warmer (door weerkaatsing)
+broeikaseffect!
Hoogteligging
Hoe hoger gelegen, hoe kouder.
Verhouding zee en land
Hierdoor lopen de isothermen niet evenwijdig. Hoe minder evenwijdig , hoe warmer.
Zeestromen
3. De seizoenen op aarde
3.1.
De aarde maakt een ellipsvormige baan rond de aarde (aardrevolutie)
- De zon is niet het perfecte midden
 afstand aarde - zon varieert
- Oorzaak dat we een week langer zomer hebben
Als de aarde het verst van de zon verwijderd is (aphelium) moet ze trager
draaien om de aantrekkingskracht van de zon te overwinnen.
In het perihelium draait ze sneller.
- Duur van de aardrevolutie
 365 dagen / 5 uur / 48 min / 46 sec
 + 11 min 14 sec  6u
 Om de 4 jaar is er 1 dag te veel  schrikkeljaar
 Eeuwwisselingen = geen schrikkeljaar
- aardrevolutie kan niet de oorzaak zijn van de seizoenen.
 de schuine stand van de aardas tov eclipticavlak
 aardas draait altijd evenwijdig aan zichzelf
3.2.
Culminatiehoogte
Zie cursus (onstaan van seizoenenZie cursus culminatiehoogte
3.3.
Seizoenen zorgen voor 3 grote klimaatzones
KOUDE / POLAIRE KLIMATEN
 Poolcirkel tot pool
 Poolnacht en pooldag
 Schuine inval van de zonnestralen
 Lage temperaturen
GEMATIGDE / MIDDELBREEDTEN KLIMATEN
 4 seizoenen
 Nooit loodrechte zonnestralen
 Lengte dag en nacht varieert
WARME / TROPSICHE KLIMATEN
 Zon staat 2maal per jaar in de zenit
 Hoge temperaturen
 Hoge dagbogen (bijna loodrecht)
4. Aardrotatie
4.1.
Van schijnbare beweging naar aardrotatie
- We ervaren de aardrotatie niet rechtstreeks waardoor we denken dat de
zon rond de aarde draait.
 schijbare beweging van de zon
- Hoeksnelheid = 360 graden / 24 = 15 graden per uur (ALTIJD)
- Omtreksnelheid = afhankelijk waar je staat
4.2.
Gevolgen van aardrotatie
- afwisseling dag en nacht
- tijdsindeling
- afwisseling eb en vloed (door de maan)
- afwijking van winden en zeestromen
 Noordelijk halfrond
naar rechts
 Zuidelijk halfrond
naar links
- afplatting van de aarde
- sterren
 Sterren die we altijd zien
o Kleine beer
o Grote beer
o Draak
 Sterren die we soms zien
o Zodiac (sterrenbeelden)
 Sterren die we nooit zien
o Zuiderkruis
o Kompas
o Zeil
zomertijd +2
Wintertijd +1
Oefeningen!
5. Luchtdruk en winden
Zie cursusblaadjes
6. Neerslag als gevolg van verdamping en condensatie
6.1.
De hydrologische cyclus
Evaporatie
Transpiratie
Infiltratie
6.2.
water verdampt van het zee oppervlak
water verdampt van de planten
water dringt in de bodem
Het ontstaan van neerslag
- Hoe hoger de temperatuur, hoe meer vocht wolken kunnen vasthouden en
omgekeerd.
- tabel
 Absoluut vochtigheid : hoeveel de wolk heeft (aflezen)
 Relatieve vochtigheid : hoeveel de wolk in verhouding heeft

6.3.
Wolkentypes
Laag (2km)
(2-6km)
> 6 km
Neerslag
6.4.
Individuele wolk
wolkendek
CUMULUS
ALTO-CUMULUS
CIRRO CUMULUS
CUMULO NIMBUS
STRATUS
ALTOSTRATUS
CIRRO STRATUS
NIMBO STRATUS
Ontstaan van neerslag
CONVECTIEREGEN (=zeer warm)
 Aan de evenaar
 Lucht stijgt en koelt af (moeilijk vocht vasthouden)
 Regenen
 Bvb midden op de dag
STIJGINGSREGEN (Föhneffect)
 Bij bergen en dalen
 Vochtige lucht koelt af doordat ze MOET stijgen
 Ene kant van de berg (waar ze stijgt)  veel regen
 Andere kant van de berg (waar ze daalt)  droogte
 INDIA (vragen!!!!!)
FRONTREGEN
 Hier
 Conflict tussen koude en warme lucht
 Bij fronten
 Warme lucht stijgt, koelt af en regent
7. Klimaten in de wereld
Zie cursus
8. Het West-Europese weer
8.1.
Weerberichten, satellietfoto’s en weerkaarten
Belang van de kennis van het weer
Vroeger was men er heel afhankelijk van door de landbouw.
Men voorspelde het weer door weerspreuken.
Nu gaan wij voedsel importeren.
Van waarneming naar weerkaart
Waarnemingen door :
Satellieten
 Polaire
o Vliegen van pool naar pool
o Visueel en IR
 Geostationaire
o Meteosat
o Gevoeliger voor vocht en warmte
o IR
o Plaatselijk meten
Grondwaarnemingen
 Temperatuur
 Pluvimeter
 Vochtigheid
 Luchtdruk
 Windrichting en windsnelheid
 Uren zon
 Co2
8.2.
Fronten als gevolg van botsing van luchtsoorten
luchtsoorten
maritiem
 regen
continentaal  droogte
 Polair
o M
koud en nat
o C
vorst in de winter, droog en warm in de zomer
 Arctisch
o M
sneeuw in de winter
o C
sterke vorst
 Tropisch
o M
zachte winter, warme zomer
o C
 Heel heet, onweders
 Zwoel in zomers, onweders, zachte winter + neerslag
Frontale depressie veroorzaken slecht weer
Laatse les zelf aan te vullen;)
Succes!
Matthijs Vandekinderen
Download