Uit : « lichtpapier » over fotografie van Dirk Lauwaert Naaktfoto’s bestaan niet. Naaktfotografie tussen naturisme en culturalisme. Naaktfoto’s bestaan niet. Ofwel is het dat mooie lijf dat het beeld maakt en niet de foto zelf, ofwel mengt de fotograaf stijl in zijn beeld en dan is het ontblote lijf netjes in stijl gekleed (en dus niet meer naakt). Naaktfotografie is een dubieus genre. Het nodigt uit om slechte foto’s te maken en fotografie slecht te bekijken. Geliefd is het zeker! Waarom ook niet? Ook door mij. Maar waar precies hou ik dan van? Misschien van de dubbelzinnigheid te kunnen zien, zonder precies te moeten kijken. Zijn er fotografen die met die dubbelzinnigheid iets proberen te doen? Die erin slagen om naaktfotografie (o ironie) ‘body’ te geven? Op mijn werktafel ligt een stapel boeken gewijd aan the nude. Weston en Outerbridge vertegenwoordigen de klassiek-modernistische oplossing: visuele stilering. Sannes en Friedlander breken met die traditie en maken het onbehouwene tot een werkzame methode. Rheims en Newton zitten aan de radicaal andere zijde van het naakt, in het theater. Daar wordt geen lijf gepresenteerd maar een rol gespeeld. Wij kennen allemaal het ‘mind-body-probleem’. Dat wordt altijd geformuleerd vanuit ‘the mind’ en in termen die onflatteus zijn voor ‘the body’. Maar de naaktfotografie laat ons toe de verhouding om te keren: het lichaam als het unieke kleed, als de genereuze gast voor het bewustzijn. Hoe aantrekkelijk is ons lichaam niet als behuizing voor het bewustzijn! Hoe intens is dat lichaam bewustzijn! De meeste naaktfotografie echter kiest, zoals de wijsgeer, tégen het lichaam, ontdoet het van bewustzijn, maakt het tot een mooie, maar uitwendige en leeggehaalde huls. Erotiek of pornografie. We hanteren steeds weer de tegenstelling tussen erotisch en pornografisch. Het eerste zou suggestief, niet expliciet, niet brutaal zijn: verfijnder, niet zinnenprikkelend, kortom gesublimeerd. Het tweede heet niet-suggestief te zijn, want expliciet en ongeraffineerd: het dient zeer functioneel de prikkeling van de zinnen. Maar men legt de tegenstelling verkeerd uit: niet het expliciete is bepalend, noch de zinnenprikkeling, maar de verhouding tot de kijker. Pornografische beelden worden gedragen door een ‘misprijzen’ van de klant: het zijn beelden die de kijker tegelijk bedienen en beschimpen. Dat laatste komt niet als een schunnige natrap, maar maakt deel uit van het pornografisch dispositief. De pornofiel wil nagetrapt worden, dat kenmerkt zijn erotiek. Neem die bestraffende schaamte weg en de pornografie werkt niet meer. Het echte onderscheid ligt tussen naturisten en culturalisten. De naturist gaat ervan uit dat de mens (de echte!) naakt is, dat kleding die waarheid verbergt en vervangt door een culturele leugen. De culturalist daarentegen situeert het wezen van de mens in zijn onnatuurlijke betekening van alles: de mens is geen bloot natuurwezen maar een tekenend en bekend wezen. De mens, misschien wel naakt geboren, wordt meteen in stof gewikkeld en komt daar nooit meer uit. Daarna moet hij zijn kleding altijd uit doen, moet hij door de fase van ontbloting, schaamte en kwetsbaarheid. Modernisten van het interbellum hingen spontaan de naturistische opvattingen aan. Maar het geeft toch te denken dat zij meteen (en als allereersten in de fotografie) het lichaam gingen fragmenteren, vervormen, abstraheren en symboliseren. De schaamte werd moeiteloos uitgebannen. Men had het lijf immers achter een functioneel gedacht lichaam weggetoverd. De beroemdste naaktbeelden in de fotografie (waaronder zeker die van Weston) zetten het lichaam om in de kuise taal van zuivere natuurvormen. Een platonisch formalisme bepaalde de fotografie van het interbellum: de zoektocht naar de schepping als metamorfose van oervormen. Uiteraard kon het lichaam daarna als neutrale natuur worden afgebeeld. Men had het radicaal op afstand geduwd en bekeek het als een goed gevormde en geoliede machinerie. Merkwaardig, de natuurlijkheid die men aanhing, vergde blijkbaar eerst een culturele bewerking, een objectiverende afstand. Pas dan kon het naakt natuurlijk worden. Outerbridge overtreft zijn modernistische tijdgenoten doordat hij in de taal van het naturisme zelf de fictie ervan doorprikt en omkeert. Waar Weston of Cunningham zoeken naar het ongerepte naakt, weet Outerbridge dit heilslichaam aan de cultuur, aan de markering (de taal van kleding en rekwisiet) terug te geven. Het naturisme is niet meer dan een geraffineerde cultuurvorm, de lichaamstaal ervan is niet natuurlijk maar pervers. De naoorlogse modernismegolf houdt het eveneens op een naturistische visie op het naakt, zij het minder als discipline; het is een speelser reformisme van lichamelijkheid. Maar kijk: ook de Hollandse jongen Sannes opteerde in de echte sixties (die van voor 1968) voor vervormingen, niet door het kader, maar door de korrel, het extreme contrast, de beweging. Geen symbolisering, maar dynamisering; hij presenteert de modellen niet als een stilleven, maar in uitzinnige beweging. De fotograaf kijkt niet naar een lichaam, maar naar het orgasme. Alles wordt grafisch op het prachtige blad, het model is weg, en ondanks alle suggestie van het tegendeel zien we niet wat het beeld suggereert. De zoveelste truc. Het lichaam als buiging. Iets heel anders is er aan de hand bij Friedlander. Zijn Nudes staan bij mij hoog genoteerd, zeer hoog. Het zijn extreme beelden. Zij tonen het vrouwelijke lichaam niet als vorm, maar als buiging, plooiing, torsie, gewricht. Het gaat hier steeds om de intieme, kwetsbare tastbaarheid van een geplooide elleboog, oksel, knie of middenrif. Het lichaam is hier geen stevige architectuur die een visueel houvast biedt, het is integendeel onduidelijk, onvast, het glijdt in en uit het beeld. Geen acrobatische standen, geen perfecte volle vormen, geen abstracte details, geen lichamen die zich achter een lijn of achter een rol kunnen verbergen. De modellen zijn onhandig, huiselijk, triviaal. Ze liggen niet in een abstracte natuur, ze zitten op een stoel, liggen op een tapijtje. Je ziet een tafelpoot, voelt het fluweel van een veelgebruikte sofa. De kamerplanten en theepotjes sluipen mee in het kader. De naakten van Friedlander zijn de toevallige ontmoetingen van een rondreizende documentarist. Hij kuist ze niet eerst op om in zijn erotisch theater te kunnen zetten. Integendeel: hij vermijdt het mooie beeld, de flatterende compositie en kiest schaamteloos voor de meest fysieke, maar ook meest geïndividualiseerde verschijning in het beeld. Naakten zijn hier niet plechtig, maar intens alledaags. Dat is een prachtig register voor het naakt. Helmut Newton is een sleutelfiguur in de ontkenning van de natuurlijkheid der erotiek. Hier geen naturistisch beeld, geen enkele ‘natuurlijke’ pose, uitdrukking of context. Newton wrijft ons met verbluffend onerotische en uitdrukkingsloze modellen een hysterisch-kunstmatige en theatrale visie op erotiek onder de neus. Hij presenteert het lichaam nooit abstract, hij plaatst het altijd in een herkenbare omgeving: keuken, garage, schuurtje, ontvangsthal. Ruimtes die we niet met erotiek, maar met andere functies verbinden. Daardoor werkt het naakte obsceen-letterlijk, maar ook komisch-aberrant, virtuoos gestileerd, brutaal provocerend. Het zijn absurde combinaties van imposant met naaktheid geklede lichamen en keukens, garages of keukentoestellen, waar misdaad en horror uit alle poriën lijkt te zweten. De nooit estetische, altijd seksuele naaktheid spiegelt zich aan alle voorwerpen. Geen enkel ding is hier onschuldig. Stuk voor stuk maakt ieder detail deel uit van de wereld volgens Newton: één allesomvattende erogene zone. Dit is nochtans geen hulde aan een kosmische natuurerotiek, maar een evocatie van een kosmische obsceniteit. De realiteit is beschamend. Ook Bettina Rheims neemt in het debat tussen naturisten en culturalisten haar positie in. Het bordeel, het thema van haar kleurenfoto’s, is geen realiteit maar puur theater. De modellen zijn geen prostituees, maar spelen een rol in het idee ‘bordeel’. Newton en Rheims maken beelden die pornografisch lijken (integraal naakt in uitdagende houdingen), maar iets heel anders zijn. Té gestileerd, té weinig naïef, té afstandelijk, té ironisch. Beiden zetten de toeschouwer op een esthetiserende afstand, hij wordt wel geprovoceerd, maar niet vernederd. De lust staat in de pornografie in het teken van de beschaming: Newton en Rheims zetten het in het – zeker niet geruststellender – teken van de macht. Het naakt is een codering, even strak als een kostuum: het naakt is een kostuum. Grote naaktbiografen onderzoeken niets anders dan hoe men zich met naaktheid kleedt.