Voeding de bakkerij la boulangerie het brood wit brood – bruin

Voeding
de bakkerij
la boulangerie
het brood
wit brood – bruin brood – belegd broodje
le pain
de boterham
1. boterham met jam
la tartine
het krentenbrood
le cramique
het suikerbrood
le craquelin
de croissant (s)
le croissant
het chocoladebroodje
la couque au chocolat
de (boter)koek
la couque au beurre
de pistolet (s) = het broodje
le pistolet (pain)
de granen - graanproducten
2. . de kom granen
les céréales
het gebak
le gâteau
de taart
la tarte
het taartje
Het rijstaartje, fruittaart,
de bonbon (s)
de beschuit
la praline
3. Ik eet beschuit als ontbijt.
la biscotte
le légumier
De groenteboer
gaar
la tartelette
4. gare groenten
cru
gekookt
cuit
de rauwkost (sg)
les crudités
de sla
la salade
de boon
5. We eten boontjes.
l’haricot
de wortel (-s)
la carotte
de bloemkool
le chou-fleur
1
Voeding
de tomaat
la tomate
de komkommer (s)
le concombre
de selderij - selderie
le céleri
de spinazie
les épinards
de prei
le poireau
de erwt (erwtjes) [èrt]
le petit pois
de/het look
l’ail
de ajuin
l’oignon
fruit (tjs sg, U)
6. X fruit als dessert:
le fruit
een stuk fruit
7. twee stukken X fruit:
un fruit
de noot
la noix
de meloen
le melon
de watermeloen
la pastèque
de banaan
la banane
de druif
de tros druiven: la grappe de raisin
le raisin
de pruim
la prune
de citroen
le citron
de sinaasappel (s, en)
l’orange
de perzik (en)
la pêche
de kers (en)
la cerise
de abrikoos (-kozen)
l’abricot
de mandarijn
la mandarine
de appel (-s, en)
le pomme
2
Voeding
de peer
la poire
De slagerij
la boucherie
de ham
le jambon
de snede (n)
8.. de snede X ham
la tranche
de salami
9. 300 gram salami
le salami
de worst
la saucisse – saucisson
het spek
le lard
de vleeswaren (plur)
la charcuterie
(het) varkensvlees
viande de porc
(het) rundvlees
viande de bœuf
(het) kalfsvlees
viande de veau
(de) kip
poulet
(het) lamsvlees
viande d’agneau
(de) biefstuk
le beefsteak
de vis
le poisson
de zalm
le saumon
de garnalen
les crevettes
het ei (eieren)
een zacht ei: oeuf à la coque
l’oeuf
een hard (gekookt) ei: un oeuf dur
de aardappel (-s, -en)
la pomme de terre
de pasta (‘s)
les pâtes
het rijst
10. Chinezen eten veel rijst.
le riz
het melkproduct
= het zuivelproduct
le produit laitier
de melk
11. volle ~, halfvolle ~, magere ~
le lait
3
Voeding
karnemelk: lait battu
de kaas
plattekaas: ~ blanc
- kwark: fromage blanc
le fromage
- de plak X kaas: la tranche de fromage
de boter
het ijs
le beurre
roomijs: crème glacée
la glace
de slagroom
la crème fraîche
de drank
la boisson
de frisdrank
zoete frisdrank: cola
het water
12. spuitwater
–
la boisson fraîche
mineraal water
de alcoholvrije drank
l’eau
la boisson sans alcool
het sap (pen)
13. het fruitsap, vers geperste sinaasappelsap
le jus
de wijn
rode wijn, witte wijn
le vin
de warme drank
la boisson chaude
de chocolademelk
14. een warme chocolademelk met slagroom
le cacao
de koffie
15. het pakje koffie, een kopje koffie
le café
de thee
het theebuiltje: le sachet de thé
le thé
l’en-cas
het tussendoortje
de honger
16. Ik heb wat honger:
zijn honger stillen
het hapje
la faim
calmer sa faim
17. Wil je een hapje eten ?
le morceau, le bout (à
manger)
de reep chocolade
de chocoladereep
le bâton de chocolat
het koekje
le biscuit
de snoep (snoepjes)
le bonbon
4
Voeding
de kauwgom
het beleg
le chewing-gum
18.. Wat wil je als beleg?
garniture
ce qu’on met sur la
tartine
(de) honing
le miel
(de) jam
la confiture
(de) chocopasta
le choco
(de) pindakaas
beurre de cacahouète
ik eet zoet op brood
19. Ik eet gezond op mijn brood.
je mets du sucré sur ma
tartine.
hagelslag (sing)
(gekleurde muisjes)
les crottes de chocolat
de suiker
20. het klontje suiker
le sucre
(de) olie
l’huile
het zout – de peper
le sel – le poivre
de kruiden
les épices, herbes
(de) mosterd
la moutarde
de saus (-zen, sausjes)
la sauce
het blikje
21. het blikje cola:
la canette
het zakje
22. het zakje chips
le sachet, sac
de fles (flessen)
23. de fles melk
la bouteille
de karaf (fen)
24. Mag ik een karaf water aub ?
la carafe, pichet
het pakje
het pakje koffie
le paquet
het glas (glazen)
het glas melk
le verre
de lepel (s)
25. twee lepels groenten
la cuiller
de vork
la fourchette
5
Voeding
het mes (-sen)
le couteau
het bord
l’assiette
de maaltijd, het maal
le repas
het ontbijt
ontbijten déjeuner
le déjeuner
het elfuurtje
le 10h
het middagmaal
le dîner
het vieruurtje
le goûter
het avondmaal
le souper
het gerecht / de schotel
le plat
diepgevroren
surgelé
de soep
la soupe
de uitsmijter
pain avec œuf sur le
plat, fromage et
jambon, lard…
de tosti (‘s)
le croque-monsieur
het toetje
le dessert (familier)
het hapje (eten)
26. Wil je een hapje?
un bout (manger ~)
het voorgerecht
l’entrée
het hoofdgerecht
le plat principal
het nagerecht / dessert
117. Wat wenst u als dessert?
le dessert
1. une tartine à la confiture
2. le bol de céréales
3. Je mange des biscottes au déjeuner.
4. des légumes crus
5. Nous mangeons des haricots.
6. des fruits comme dessert
7. deux fruits
8. la tranche de jambon
9. 300 grammes de salami
6
Voeding
10. Les Chinois mangent beaucoup de riz.
11. lait entier - demi-écrémé - écrémé
12. eau pétillante – eau plate
13. le jus de fruit
14. un chocolat chaud avec crème fraiche
15. le paquet de café - la tasse de café
16. J’ai un peu faim.
17. Veux-tu manger un bout ?
18. Que veux-tu sur ta tartine ?
19. Je mets des choses saines sur mes tartines.
20. le morceau de sucre
21. la canette de coca
22. le paquet de chips
23. la bouteille de lait
24. Puis-je avoir une carafe d’eau ?
25. deux cuillers de légumes
26. Tu veux manger un bout?
27. Que souhaitez-vous comme dessert ?
7