Hoofdstuk 1: Theoretisch kader

advertisement
Inhoudsopgave
Voorwoord
3
Inleiding
5
1
Theoretisch kader
1.1
Inleiding
1.2
Commerciële diplomatie
1.3
Twee modellen
1.3.1 Bureau Politics Model
1.3.2 Rational Actor Model
1.4
Conclusie
8
2
Het speelveld
2.1
Inleiding
2.2
Lobbyen in Nederland
2.3
De spelers en het Defensie Materieelkeuze Proces
2.4
Verloop
2.5
Conclusie
12
3
De Amerikaanse invloed
3.1
Inleiding
3.2
Militair-technologische belangen
3.3
Economische belangen
3.4
Politieke belangen
3.5
Conclusie
17
4
Evaluatie
4.1
Inleiding
4.2
Evaluatie van handelen
4.3
Evaluatie en karakterisering
4.4
Conclusie
17
Conclusie
29
Bibliografie
30
Overzicht van berichten van de Amerikaanse ambassade in Den Haag
31
Voorwoord
Les jeux sont faits. Het spel is gespeeld. Met veel plezier heb ik mezelf de afgelopen maanden
toegelegd op deze scriptie, geschreven ter afsluiting van mijn bachelor in de historische
wetenschap. En nu is het werk klaar. Hoewel, voor zover je klaar kan zijn met een tekst. Het liefste
zou ik elke hoofdstuk nog minstens driemaal herschrijven, interviews toevoegen en de theorie
verder uitdiepen, maar tijd en ruimtegebrek beletten mij dit te doen. Dus, het is klaar.
Over spellen gesproken. Toen ik in het najaar van 2015 voor het eerst met Wikileaksdocumenten in aanraking kwam, ging mijn hart sneller kloppen. Een kijkje in de diplomatieke
keuken van de Amerikaanse ambassade, en dus veel primair bronnen materiaal: dat moest wel een
topstuk worden. Het échte politieke spel zou ik van nabij mogen aanschouwen. Het bleek lastiger
dan gedacht om met dit materiaal een goedlopend betoog en passende conclusie te schrijven, maar
gelukkig ben ik door verschillende mensen ondersteund.
Veel dank ben ik op de eerste plaats verschuldigd aan Christ Klep, mijn docent en
begeleider, wie het denkproces rondom de opzet van het stuk veelvuldig bijgestuurd. Omdat dit
mijn eerste contact met de wetenschap omtrent internationale betrekkingen was, en ik niet bekend
was met de algemene theorie daaromheen, nam Christ mij aan de hand in een voor mij onbekende,
maar fascinerende wereld. Verder wil ik mijn ouders bedanken voor het beschikbaar stellen van het
ouderlijk huis in het oosten van het land. De aangeboden rust en regelmaat gaven mij de kans om
het werk te voltooien – iets wat in de drukke Utrechtse omgeving waarschijnlijk aanzienlijk langer
had geduurd. Tot slot wil ik de meelezers bedanken: Thom Egberts en Geert Feith. Hun commentaar
en aanbevelingen zijn onmisbaar gebleken in de structurering van mijn gedachten.
Bennekom, 25-01-2016
Inleiding
Ik heb altijd gezien dat de politiek – vooral in mijn tijd – uiteindelijk akkoord ging met de
voorstellen die wij [de luchtmacht] deden, omdat ze gewoon, het beste waren. 1 – Ben Droste,
voormalig generaal van de Koninklijke Luchtmacht.
In een televisie-interview is oud-generaal en voormalig voorzitter Nederlands instituut voor
vliegtuigontwikkeling en ruimtevaart (NIVR) Droste duidelijk en zelfverzekerd, maar in zijn laatste
woorden van dit citaat lijkt toch enige twijfel te liggen. Waren de ideeën van de Luchtmacht écht de
beste, en was dat de enige reden van voortdurende politieke instemming? Of waren er ook andere
redenen voor politici en andere betrokkenen om akkoord te gaan? Deze vraag is in het afgelopen
decennium al meermaals beantwoord door journalisten, onderzoekers en politici. Rondom de
vervanging van de F-16-jachtvliegtuigen van de Luchtmacht werden meer dan duizend
Kamervragen gesteld, vele Kamerbrieven verstuurd en uitgebreide discussies gevoerd. Ook buiten
de politiek was er veel aandacht voor de kwestie. Militair historicus Christ Klep deed een studie
naar de bouw en aanschaf van het toestel, de KRO besteedde er vijf afleveringen van zijn
programma Brandpunt Reporter aan en filmmaker Robert Oey maakte er in 2015 nog een
documentaire over.
Het materieelproject – het grootste van Defensie ooit – trok veel aandacht van media en
onderzoekers. Veel van deze aandacht richtte zich op de Nederlandse politiek, en de opvallende rol
van de Koninklijke Luchtmacht in de kwestie. Hoewel de politiek tot de feitelijke aankoop in 2013
altijd had benadrukt dat er nog niet voor de JSF was gekozen, leek dit niet zo te zijn. Een factor die
daarin onderbelicht bleef, is de rol van Amerika in de totstandkoming van het besluit om
uiteindelijk de Amerikaanse Joint Strike Fighter (JSF) aan te schaffen. Tussen 2003 en 2011
verschenen op klokkenluiderswebsite Wikileaks.com verschillende interne berichten van het
Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hieruit bleek dat Amerika samen met
vliegtuigproducent Lockheed Martin niet alleen via de officiële kanalen de JSF heeft geprobeerd te
verkopen, maar dat de besluitvorming in Nederland mede is beïnvloed door een actieve
diplomatieke lobby door de Amerikaanse overheid.
In deze bachelorscriptie zal ik de volgende hoofdvraag beantwoorden: op welke wijze
bespeelde Amerika de Nederlandse politiek in de doorlopende onderhandelingen rondom de Joint
Strike Fighter? In het theoretisch kader (hoofdstuk 1) beantwoord ik op welke wijze politiek beleid
op nationaal niveau tot stand komt en hoe deze door een externe partij beïnvloed kan worden. In dit
kader schets ik een concept van lobbyisme, beschrijf ik het idee van de 'bureaupolitiek', de
1
KRO Reporter, ‘Joint Strike Fighter’, 7 september 2008.
totstandkoming van politieke beslissingen en de invloed van externe partijen hierop. Hierna wordt
in hoofdstuk 2 aan de hand van het theoretisch kader het Nederlandse speelveld en de overige
actoren en processen beschreven. In hoofdstuk 3 bespreek ik op basis van interviews, recent
ontdekte wikileaks-documenten en ander materiaal welke aanwijzingen er zijn voor Amerikaanse
invloed op de besluitvorming in Nederland. Ten slotte beschouwt en evalueert het vierde hoofdstuk
het Amerikaanse diplomatieke handelen, waarbij de conclusies omtrent de hoofdvraag zijn
geformuleerd.
De focus op de invloed van buitenaf biedt een nieuw perspectief op de JSF-casus. Mijn stuk
gaat niet in op de vraag of de keuze voor de JSF een goede is, of op de vraag of beïnvloeding
gewenst dan wel ethisch is. Hier is reeds in de media veel aandacht aan besteed, en dit is niet de
focus van het onderzoek. Ik maak met behulp van modellen een gestructureerde analyse van de
Amerikaanse rol in Nederlandse, nationale besluitvorming. Ik zal de commerciële diplomatie van
nabij beschouwen, onderzoeken hoe deze werkt, en inzicht proberen te vergaren in wat dit voor
invloed heeft op de werking van het Nederlandse politieke stelsel. Daarnaast kan men wellicht
lering trekken uit de totstandkoming van de keuzes omtrent de vervanging van de F-16, en daarmee
in toekomende onderhandelingen met Amerika een voordeel genieten.2 Mijn onderzoek is dus
vooral op de handelingspraktijk gericht.
Voor deze scriptie is een divers bronnencorpus opgebouwd. De fragmenten uit verschillende
interviews en de documenten van Wikileaks bieden mij uniek primair bronnenmateriaal om de
situatie te reconstrueren. De Wikileaks-documenten zijn tussen 2003 en 2011 uitgelekt, en bevatten
rapportages van de Amerikaanse ambassade in Den Haag richting het State Department (het
Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken). Daarnaast heb ik het boek Dossier-JSF van
Christ Klep gebruikt, waarin vooral gefocust wordt op de ontwikkelingen in Nederland.3 Ook
komen diverse Kamerstukken en -brieven aan bod, die tijdens de besluitvormingsprocedure van
belang waren. Ter aanvulling en ondersteuning heb ik ook enkele krantenartikelen gebruikt, voor
onderzoeksjournalistieke achtergronden en uitspraken van betrokkenen. Het is de combinatie van
divers bronnenmateriaal die mijn stuk krachtiger maakt en in waarheidsgetrouwheid doet stijgen.
Voor het theoretische kader heb ik me gericht op twee thema's:
(1) commerciële diplomatie, en;
(2) theorieën over de totstandkoming van politiek beleid.
Het eerste thema draait voornamelijk om de handelingen omtrent onderhandelen en lobbyen.
Hiervoor zijn vooral de studies Diplomacy: Theory and Practice van emeritus hoogleraar Geoff
2
3
Marinus van Schendelen, ‘Lobbyen in Nederland: Het bestuderen en bedrijven waard’, in: Marinus van Schendelen
en Ben Pauw, Lobbyen in Nederland: Professie en Profijt (Den Haag, 1998) 26-27.
Christ Klep, Dossier-JSF (Amsterdam, 2014).
Berridge en Lobbyen in Nederland van hoogleraar Marinus van Schendelen van belang.4 Uit deze
studies zijn enkele belangrijke concepten omtrent commerciële diplomatie gehaald, die het mogelijk
maken om de praktijk te analyseren. Voor het tweede thema zijn vooral het handboek voor
Amerikaanse buitenlandse politiek van Glenn Hastedt en het boek Essence of Decision belangrijk.5
Hierin worden twee modellen beschreven die ons in staat stellen het politieke speelveld te lezen,
waarbinnen de diplomatieke handelingen gedaan worden. Ik begin het volgende hoofdstuk met de
theorie achter de diplomatieke handelingen en vervolgens het speelveld. Daarna wordt in volgende
hoofdstukken verder ingegaan op de praktijk.
4
5
Geoff Berridge, Diplomacy: Theory and Practice (Hampshire, 2010); Van Schendelen, ‘Lobbyen in Nederland';
Glenn P. Hastedt, American Foreign Policy, 9th edition (New Jersey, 2011); Graham Allison & Philip Zelikow,
Essence of Decision: Explaining the Cuban Missile Crisis, 2nd edition (New York, 1999).
Hoofdstuk 1: Theoretisch kader
1.1
Inleiding
Met behulp van onderstaande theorie heb ik de bronnen onderzocht. De verschillende concepten
zullen helpen om het bronmateriaal te begrijpen. Ik zal de theorie betrekkelijk kort behandelen,
omdat de nadruk van dit stuk op de praktijk ligt. Ten grondslag aan diplomatie ligt het diplomatieke
handelen: het onderhandelen en lobbyen. Vervolgens worden twee modellen beschreven: één dat
helpt om het speelveld te begrijpen, waarbinnen politiek beleid tot stand komt; een tweede dat
ingaat op het gedrag van een externe actor in dit speelveld. De keuze voor de JSF was een politieke
beleidsoverweging, en beleid maken gaat over beslissingen nemen.6
1.2
Commerciële diplomatie
De kern van de diplomatieke wereld bestaat uit de handelingen waaruit zij is opgebouwd: het
onderhandelen en de lobbyactiviteiten.7 Lobbyen kent vooral een economische connotatie, die niet
onterecht is. Het fenomeen is ontstaan in de Britse en Amerikaanse lobbies van
parlementsgebouwen, alwaar vertegenwoordigers van bedrijven en instanties
volksvertegenwoordigers aanschoten en van informatie voorzagen. In deze minimale definitie gaat
lobbyen om de informele communicatie met gekozen politici.8
Inmiddels heeft het begrip een bredere definitie gekregen. De communicatie heeft een
nadrukkelijker doel gekregen, namelijk het beïnvloeden van het object waarmee gecommuniceerd
wordt. Daarnaast hoeft dit object niet louter meer een gekozen vertegenwoordiger te zijn. Van
Schendelen heeft daarom een de maximale definitie van lobbyen geformuleerd: 'Het informeel
pogen de formele gezagsdragers te beïnvloeden'.9 Met informeel wordt niet-officieel bedoeld; off
the record. Laatstgenoemde definitie zal ik aanhouden tijdens mijn onderzoek. Een lobbyende actor
kan drie concrete politieke producten verwerven: hij kan op jacht zijn naar een wijziging in wet- en
regelgeving, financiële allocaties en opdrachtverlening. Een vierde product bestaat uit institutionele
privileges, waarmee beïnvloeding vergemakkelijkt wordt. Hierbij vergaart de lobbyist dus invloed
op invloed.10 Door het sturen van gezagsdragers kan een lobbyist in zijn jacht op de producten drie
fases van politieke besluitvorming beïnvloeden: de agendavorming, besluitvaststelling en
implementatie.
Lobbygedrag kan verklaard worden door diverse motieven, maar wordt voornamelijk
ingezet om een probleem ten aanzien van de eigen belangen opgelost te krijgen, dat voortgekomen
6
7
8
9
10
Hastedt, American Foreign Policy, 222.
Voor een korte ontstaansgeschiedenis van de interstatelijke diplomatie, zie: Berridge, Diplomacy, 5-13.
Van Schendelen, ‘Lobbyen in Nederland', 11.
Ibidem, 12. Voor verdere beperkingen en discussies rondom de mogelijke definitie, zie 12-13.
Ibidem, 14.
is uit (bijv.) maatschappelijke ontwikkelingen of marktconcurrentie. Echter, ambitieuze organisaties
of overheden kunnen lobbyactiviteiten ook inzetten om kansen te creëren en verzilveren. Deze
lobbyactiviteiten worden ondernomen via de Triple P: Procedures, Positie en Personen.11 Door één
of meerdere P's te beïnvloeden worden politieke producten binnengehaald. De producten komen
echter niet zonder prijs, en worden zelden zomaar aangeboden. In de onderhandeling zal door
middel van retoriek of wederkerigheid de tegenoverstaande actor overtuigd moeten worden van de
noodzaak of wederzijdse voordeligheid van de deal. Berridge noemt dit de need to negotiate die
gecreëerd moet worden. Hoewel partijen zelden een exact gelijk belang zullen hebben, moet er van
beide kanten voldoende reden zijn om een onderhandeling te starten; anders gezegd, er is een
momentum nodig. In dit momentum is er de kans om een deal te sluiten, waar beide partijen (of
delen daarvan) kunnen profiteren: het sluiten van een compromis.12
Om momentum af te dwingen, moet de initiërende partij de interesse wekken van de
tegenpartij, en daarna deze aandacht vasthouden, of tactisch inspelen op een bestaande interesse.
Het momentum kan gaande gehouden worden door het doen van beloftes, het stellen van deadlines
of door simpelweg tijd te rekken. Het uitschakelen van andere opties voor de tegenpartij is eveneens
een mogelijkheid om interesse vast te houden. Daarnaast kan linkage, het koppelen van andere
belangen of doelen aan een in eerste instantie losstaande zaak, helpen om een doel te bereiken. Deze
laatste vorm is een veelgebruikte manier om zaken geregeld te krijgen; men levert een ander wat
hij/zij nodig heeft, om vervolgens ook het eigen product te verwerven. Het kan ook een trade-off
zijn, waarbij beide partijen in verschillende onderhandelingen verschillen van mening, en partijen
bij één van beide onderhandelingen wijken voor de wensen van de ander: een kwestie van geven en
nemen.13
1.3
Twee modellen
Bovenstaande handelingen spelen zich af binnen een politieke structuur, een speelveld. Om dit
speelveld te analyseren, wordt gebruik gemaakt van modellen. De modellen zijn als conceptuele
lenzen, waardoor het politieke handelen bekeken kan worden. Afhankelijk van het gekozen
perspectief of model, kan de totstandkoming van beleid verklaard worden.14 Ze zijn dus nodig om
een werkelijkheid zichtbaar te maken. Echter, naast verhelderend zijn modellen ook selectief:
Models are analytical tools that are designed to serve as simplified representations of reality. As
simplifications, they leave out much of the detail and texture of what goes on in the policy-making
process. Models can be distinguished from one another in terms of how they seek to capture and
11
12
13
14
Van Schendelen, 'Lobbyen in Nederland', 14-16, 20.
Berridge, Diplomacy, 27-28.
Ibidem, 29.
Hastedt, American Foreign Policy, 222.
depict reality.15
Ik zal twee modellen verder bespreken: het Bureau Politics Model (BPM) en het Rational Actor
Model (RAM).16 Deze modellen worden gecombineerd gebruikt, het BPM is van toepassing op het
Nederlandse speelveld, en verklaart het totstandkomen van beleid vanuit multilateraal perspectief,
een omgeving waarbinnen veel verschillende actoren een rol spelen. Het RAM is bruikbaar bij de
beschouwing van de rol van de Amerika. Het model is sterk bilateraal georiënteerd, dat sluit goed
aan bij de eerdergenoemde koper-leverancier relatie tussen de Nederlandse politiek en Amerika.
1.3.1 Bureau Politics Model
Het bureaupolitieke model kijkt naar de actoren die invloed hebben op beleidsvorming. Het model
stelt dat beleid voortkomt uit een concurrentiestrijd van ideeën en belangen, en dat er dus
onderhandeld moet worden over de uitkomst.17 In het geval van politieke besluitvorming kunnen
beleidsmakers verschillende en tegengestelde belangen hebben. Het model gaat er van uit dat macht
gedeeld wordt, en beleid door multilaterale onderhandelingen ontstaat, en niet centraal en rationeel
gekozen wordt. Het opleggen van deadlines in dit proces werkt drukverhogend, en kan een middel
zijn om een beslissing af te dwingen.18 Zoals Allison stelt: 'An […] analyst has “explained” this
event when he or she has discovered who did what to whom that yielded the action in question'.19
Ik hanteer dit model in de meest brede definitie. De concurrentiestrijd speelt zich niet alleen
af binnen de Tweede Kamer, maar ook binnen de onderliggende ministeriële bureaucratie. Dit sluit
aan bij de maximale definitie van lobbyen, waarbij beïnvloeding niet beperkt blijft tot gekozen
officials, maar in alle lagen van de bureaucratie voorkomt. Van Schendelen ziet dit ook in
Nederland, en noemt het een 'beleidscompetitieve samenleving'.20 Het BPM is vooral gebruikt om
de Nederlandse politieke situatie te beschrijven en begrijpen. In de concurrentiestrijd kan het zo zijn
dat een externe actor invloed uitoefenend op de bureaupolitiek. Om die te analyseren, gebruik ik
een tweede model.
1.3.2 Rational Actor Model
Het tweede model is nog altijd het meest gebruikte model in onderzoek naar beleidskeuzes. Het is
zoals de naam al doet vermoeden, sterk rationeel georiënteerd, en is gericht op acties en reacties.
Dit model tracht gebeurtenissen te begrijpen in termen van bedoelde acties van nationale overheden
15
16
17
18
19
20
Ibidem, 222-223.
Voor een overzicht van verschillende modellen zie: Ibidem, Chapter 9.
Allison, Essence of Decision, 5-6.
Berridge, Diplomacy, 57.
Allison, Essence of Decision, 6.
Van Schendelen, Lobbyen in Nederland 21.
of organisaties als eenheid.21 Beleid ontstaat door het zorgvuldig afwegen van alle opties, waarna er
vorm van winstmaximalisering plaatsvindt; alle voors en tegens van alle opties worden op een rij
gezet, en de gunstigste wordt gekozen. Het model is gericht op bilaterale relaties, waarbij de analyse
zich focust op de logica van strategische acties.22 Dit tweede model is toegevoegd aan mijn
theoretisch kader om de beïnvloeding van Amerika nader te analyseren. Het uiteindelijke doel is om
dan te verklaren waar en waarom bepaalde lobbyactiviteiten een redelijke acties waren. Hier moet
dus een overweging gemaakt worden waar beïnvloeding in de bureaupolitiek plaats diende te
vinden.
Figuur 1: schematische weergave van de theorie
1.4
Conclusie
De politieke besluitvorming in Nederland vindt plaats in een bureaupolitieke omgeving, waarbij
verschillende organisaties concurreren om hun belangen te behartigen. Het is precies daarom dat de
21
22
Hastedt, American Foreign Policy, 223.
Allison, Essence of Decision, 4-5.
combinatie van het BPM met het RAM, ondersteund met het diplomatieke instrumentarium voor
lobbyen en momentum, zeer geschikt is om de casus te lijf te gaan. Het BPM is een model om het
speelveld als het ware 'bloot te leggen', waarbij het RAM zal helpen met interpretatie van eventuele
beïnvloeding. Aan de hand van deze theorie is schets ik in het volgende hoofdstuk het speelveld.
Hoofdstuk 2: Het speelveld
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk zal ik het diplomatieke speelveld voor de JSF-casus schetsen. Ten eerste wordt een
beknopte ontstaansgeschiedenis van de beleidscompetitieve samenleving in Nederland gegeven,
waarna de spelers en structuren binnen de bureaupolitiek worden benoemd. Vervolgens worden in
paragraaf drie de spelers beschreven die buiten de besluitvorming stonden, maar hier wel invloed op
hadden. Daarna komt in het kort het verloop van de casus van begin tot eind aan bod. Het is goed
om op te merken dat ik een enigszins statisch beeld heb geschetst van een zeer dynamisch en
complex politiek veld, dit omdat de politici, defensiemedewerkers en betrokken medewerkers van
de Amerikaanse ambassade vaak wisselden, en een volledige weergave hiervan onnodig is. De
genoemde personen en instanties zijn voor mijn onderzoek naar beïnvloeding het meest belangrijk.
Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat ze in de uiteindelijke besluitvorming van eenzelfde belang
waren.
2.2
Lobbyen in Nederland
De theoretische concepten uit hoofdstuk 1 zijn ontstaan in de jaren zestig en zeventig, waarin het
verzuilde politieke stelsel uiteen viel en een sterk pluriform politiek stelsel ontstond, gekenmerkt
door dereguleringen en privatiseringen. Hierdoor werd politieke besluitvorming een complexer en
meer divers proces, waarin ook meer ruimte ontstond voor beïnvloeding van buitenaf en steeds
meer partijen concurreerden voor een stem in de beleidsvorming.23 Hier was dus sprake van een
toenemende intensiteit van competitief gedrag. Door de globaliseringsgolf vanaf 1980 werd deze
schaal verder uitgebreid tot aan het internationale politieke toneel. Tevens was dit het startschot
voor toenemende commerciële diplomatie, waarin exportpromotie en buitenlandse investeringen
een prominentere factor werden in het buitenlands beleid, en daardoor ook hoger op de uitvoerende
agenda kwam van ambassades en consulaten kwam.24
2.3
De spelers en het Defensie Materieelkeuze Proces
In dit complexe speelveld, komen diverse actoren aan bod. Deze zijn ingedeeld in drie groepen: de
actoren die binnen de bureaupolitiek vallen, en dus direct invloed hebben op de besluitvorming, de
actoren die buiten de besluitvorming staan, maar wel verbonden zijn aan de bureaupolitiek en ten
slotte de actoren (in dit geval één: Amerika/Lockheed Martin) niet direct verbonden zijn aan de
bureaupolitiek. Hoewel de aankoop van materieel gewoonlijk onder de verantwoordelijkheid van
23
24
Van Schendelen, 'Lobbyen in Nederland', 17-19.
Kishan S. Rana, 21st-Century Diplomacy: A Practitioner's Guide (New York, 2011) 13-14.
het Ministerie van Defensie valt, is dit in dit geval niet zo. Omdat de vervanging van de F-16 een
project was waarmee meer dan vijf miljoen (gulden, later euro) gemoeid was, trad het Defensie
Materieelkeuze Proces (DMP) in werking.25 Dit is een uitgebreide procedure, die gestart wordt
wanneer Defensie materiaal wil aanschaffen ter waarde van meer van vijf miljoen euro. Onderdeel
van dit proces is dat de Tweede Kamer – gezien de grote impact op de totale defensiebegroting –
uiteindelijk de beslissingen neemt. In een viertal brieven (A t/m D) wordt de besluitvorming in
stukken gehakt: de behoeftestelling, voorstudie, studie en de verwervingsvoorbereidingsfase. De
Defensietop en het ministerie zorgen voor de informatievoorziening, maar het besluit ligt buiten hun
greep.26 In deze constructie van besluitvorming schuilt enkele overlap: de top van Defensie is een
politiek orgaan, de bureaucratie daaronder valt onder de legerstaf – zo ook de Luchtmacht. Binnen
de Tweede Kamer is het doorgaans de regeringscoalitie met een meerderheid die de beslissingen
neemt. Vooral de politieke partijen CDA, VVD en PvdA waren hierbij betrokken, als grootste
partijen gedurende de kwestie. Laatstgenoemde partij is altijd kritisch geweest op het project, CDA
en VVD waren vaak positiever.
Naast de Tweede Kamer, de Luchtmacht (als onderdeel van het Ministerie van Defensie) en
de onderliggende bureaucratie, zijn er rondom de kwestie nog vele andere partijen betrokken
geweest, die niet over de besluitvorming gingen, maar hier wel (in)directe invloed op hadden. Ten
eerste de Algemene Rekenkamer, een onafhankelijk orgaan van de Nederlandse Staat, dat
berekeningen en uitgaven controleert. De Rekenkamer publiceerde enkele kritische rapporten, die
echter vaak genegeerd werden door de politiek. Ook enkele adviesbureaus zoals
PriceWaterhouseCoopers, RAND Europe en Hill&Knowlton brachten diverse rapportages uit,
waarbij laatstgenoemde acteerde namens het Netherlands Industrial Fighter Aircraft Replacement
Platform (NIFARP), het vertegenwoordigende platform van de vliegtuigindustrie.27 Daarnaast
kende de Defensie-industrie een tweede vertegenwoordiger, de stichting Nederlandse Industriële
Inschakeling Defensieopdrachten (NIID).
Tot slot is er natuurlijk de verkopende partij: Lockheed Martin in samenwerking met de
Amerikaanse overheid. Het contact tussen deze partij en Nederland is vooral gefaciliteerd door de
Amerikaanse ambassade. Deze vervulde een soort brugfunctie met de Nederlandse actoren binnen
de bureaupolitiek. Lockheed Martin en Amerika behandel ik als één gezamenlijke externe actor in
de besluitvorming. Dit omdat beide partijen een gelijk aandeel hadden en hebben in de
projectontwikkeling. Tijdens onderhandelingen en andere gesprekken zitten er immer
vertegenwoordigers van beide partijen aan tafel. De leverancier-koperrelatie tussen de landen is
25
26
27
Rijksoverheid, 'Defensie Materieel Proces' (versie 18 september 2007),
https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-defensie/inhoud/contact/zakendoen-met-defensie/defensiematerieel-proces (16 december 2015).
Rijksoverheid, 'Defensie Materieel Proces'.
Klep, Dossier-JSF, 100.
duidelijk bilateraal, en aansluitend op de theoretische concepten, kunnen we zo het gedrag van
Amerika richting de bureaupolitiek begrijpen en verklaren.28
Figuur 2: het speelveld voor de Casus-JSF
2.4
Verloop
Officieel betiteld heette de kwestie-JSF de 'Opvolger F-16'. Begin jaren negentig stelde de
Luchtmacht vast dat de F-16-jachtvliegtuigen aan vervanging toe waren. Daarom werd in dit
decennium door de Luchtmacht al divers vooronderzoek gepleegd en verkennende gesprekken
gevoerd met bevriende landen en verschillende vliegtuigbouwers. Fokker, Nederlands belangrijkste
speler in de vliegtuigindustrie, verkeerde op dat moment in slechte staat. Het had vanaf het begin
van de jaren '90 al diverse vormen van staatssteun ontvangen, en werd in 1996 uiteindelijk failliet
verklaard. Enkele gezonde onderdelen werden verkocht aan Stork BV: zo bleef een belangrijk
28
Hierbij dient de lezer in het achterhoofd te houden dat Lockheed Martin en Amerika intern eveneens een
bureaupolitieke structuur kennen, maar naar Nederland toe hebben zijn zich altijd als één blok gepresenteerd.
gedeelte van de vliegtuigindustrie intact.29 Vanaf 1997 investeerde Nederland voor 10 miljoen in de
vierjarige concept-demonstratiefase van de JSF, waarin de eisen voor het toestel werden vastgesteld.
De minister stelde dat met deze 'beperkte deelneming' niet werd vooruitgelopen op de keuze voor
een vervangend vliegtuig.30 Twee jaar later maakte het Ministerie van Defensie bekend dat er 200
miljoen subsidie voor de luchtvaartindustrie beschikbaar zou worden gesteld, zodat bedrijven beter
konden wedijveren voor JSF-orders.31
De A-brief van het DMP werd begin 1999 verstuurd, en hierin werden eisen omschreven
waaraan het toestel zou moeten voldoen.32 Vanaf dit moment werd er ook in de Tweede Kamer en
de media veel gesproken en gediscussieerd over het vraagstuk. In 2002 volgde een belangrijk
moment. De Nederlandse regering besloot deel te nemen aan de System Development and
Demonstration (SDD) fase, voor de prijs van 800 miljoen dollar, omgerekend 920 miljoen euro.33 In
een Memorandum of Understanding (MoU) werd vastgelegd dat Nederland officieel partner van het
JSF-programma was geworden, en mee zou werken aan de ontwikkeling van de JSF.34 Het
geïnvesteerd geld kon terugverdiend worden middels Amerikaanse orders aan Nederlandse
bedrijven. Er wordt op dat moment door de politiek herhaald dat dit nog geen keuze is voor de JSF
als vervanging van de F-16, maar daar begint het wel op te lijken.
In de fase hierna bleef het in de Tweede Kamer enkele jaren rustig, maar intern – zo zal in
het volgende hoofdstuk blijken – werd er veel gedaan om de aankoop van de JSF voor te bereiden.
In de Tweede Kamer werd de definitieve beslissing wederom uitgesteld, maar in 2006 werd wel
besloten om aan de Production, Sustainment and Follow on Development (PSFD) fase mee te doen,
waarbij Nederland zich dit keer committeerde aan de operationele fase – de MoU heeft een
geldigheid van maar liefst 45 jaar.35 De PvdA was de meest kritische partij en bleef herhalen dat ze
zich afvroeg of het geïnvesteerde geld wel zou komen. In 2008 werd er besloten om mee te gaan
doen in de Initial Operational Test & Evaluation (IOT&E) fase en een testtoestel aan te schaffen. In
2009 kwam daar een tweede toestel bij. Tegen die tijd was officieel duidelijk dat Nederland voor de
JSF zal gaan, en uiteindelijk besluit de Tweede Kamer op 17 sept 2013 om 37 toestellen aan te
29
30
31
32
33
34
35
Brief van de Minister van Economische Zaken, 15 december 1997, TK 1997-1998, 25820, nummer 1.
Steven Derix, 'De onontkoombare JSF', NRC Handelsblad, 2 mei 2009.
Brief van de Minister van Economische Zaken, 15 december 1997, 25820-1.
Brief staatssecretaris van Defensie, 9 april 1999, TK 1998-1999, 26488, nummer 1.
Defense-Aerospace.com, 'DoD and Netherlands Formalize Joint Strike Fighter Agreement', (versie 18 juni 2002),
http://www.defense-aerospace.com/article-view/release/10469/netherlands-signs-mou-for-jsf-(june-18).html (laatst
geraadpleegd 11 januari 2016).
Een Memorandum of Understanding (MoU) is een samenwerkingsovereenkomst tussen twee landen. Hierin zijn in
het geval van de JSF afspraken opgenomen over de ontwikkeling, de productie, het onderhoud van het toestel en
tevens de kosten die ervoor worden gemaakt.
Ministerie van Defensie, 'Nederland ondertekent overeenkomst volgende fase JSF, (versie 14 november 2006),
'https://www.defensie.nl/actueel/nieuws/2006/11/14/nederland-ondertekent-overeenkomst-volgende-fase-jsf (laatst
geraadpleegd 12 januari 2016).
schaffen.36
Elf jaar nadat Nederland besloot aan de SDD-fase mee te doen, werd definitief wat in 1994
begon: de JSF werd aangeschaft. Het lijkt erop dat op ongeveer de helft van dat proces, met het
aansluiten bij de SDD-fase, het point-of-no-return werd bereikt.37 Deze complexe situatie, ontstaan
door de opgestapelde MoU's en contracten voor bedrijven, werd nog eens versterkt door de
verschillende rapportages die gedurende het proces gemaakt werden. Onder andere de Rekenkamer,
verschillende adviesbureaus en Instituut Clingendael stelden diverse kritische rapporten op over
haalbaarheid en beraamde kosten. Desondanks werd er steeds verder gecommiteerd. Officieel kon
men 'zo' uit het project stappen, maar het werd steeds moeilijker om nee te zeggen: uitstappen zou
geld, banen en prestige kosten.38
2.5
Conclusie
Het proces van besluitvorming heeft erg lang heeft geduurd. Dit is mede het doel van het DMP, om
zodoende een overhaaste beslissing te voorkomen. Maar, de besluitvorming omtrent de vervanging
van de F-16 is door de lange duur van het proces aanzienlijk complexer geworden. De V.S.
probeerden de JSF te verkopen, de Luchtmacht deed er samen met de industrie alles aan om het
toestel binnen te halen, en binnen de politiek was de PvdA een terugkerende tegenstander van het
project. De beslissing tot aanschaf werd meermaals vooruitgeschoven, en in de tussentijd raakten
steeds meer partijen betrokken bij het proces.
36
37
38
De Volkskrant, 'Kabinet besluit definitief tot aanschaf 37 JSF-straaljagers' (versie 17 september 2013),
http://www.volkskrant.nl/politiek/kabinet-besluit-definitief-tot-aanschaf-37-jsf-straaljagers~a3510989/ (laatst
geraadpleegd 12 januari 2016).
Klep, Dossier-JSF, 158.
Ibidem, 65.
Hoofdstuk 3: Casus JSF
3.1
Inleiding
In Nederland nam de Luchtmacht samen met de luchtvaartindustrie het voortouw om de JSF
stapsgewijs binnen te loodsen. Nederland committeerde zich steeds verder aan het project. Zoals
later blijkt werd dit zelfs tot beleid verheven door Minister van Defensie Eimert van Middelkoop.39
De uiteindelijke beslissing omtrent de vervanging van de JSF lag bij de Tweede Kamer, die
overtuigd moest worden om de JSF aan te schaffen. Amerika heeft er frequent aan bijgedragen door
op informele wijze vertegenwoordigers binnen en rondom de bureaupolitiek te beïnvloeden. Dit
gebeurde vaak via gesprekken met de Amerikaanse ambassadeur of vertegenwoordigers van
Lockheed Martin. Door deze gesprekken bleef de bureaupolitiek – ook als op dat moment de
besluitvorming geen actuele kwestie was – bezig met de JSF. En met succes. Uiteindelijk werd een
akkoord bereikt: het momentum werd behouden.
In het hiernavolgende stuk worden verschillende invloedspogingen – active consultations40
– beschreven, soms met enige verheldering van de context in het verloop van de casus. Er wordt een
categorische benadering toegepast. Hiervoor is gekozen om een overzicht te geven van de wegen
die de Amerikaanse overheid bewandelde. Elke categorie is genoemd naar het thema of belang waar
de invloedspoging betrekking op heeft. Binnen de categorieën heb ik de chronologie aangehouden,
om zo de ontwikkeling en het verloop van argumenten bloot te leggen. De drie categorieën zijn:
1) militaire technologie,
2) economie, en
3) politiek en internationale betrekkingen.
Deze categorieën zijn vastgesteld nadat het bronmateriaal is geanalyseerd, en deze passen tevens
goed bij de elementen die volgens Defensie van belang zijn. In de A-Brief van het DMP, de
behoeftestelling bij de vervanging van de F-16, wordt de volgende uitleg gegeven bij de
'buitenlandpolitieke aspecten':
Een nieuw jachtvliegtuig wordt in de eerste plaats op zijn militair-operationele en financiële
merites gekozen. Wat betreft de internationale dimensie van de vliegtuigkeuze zijn zowel voor een
Europees als voor een Amerikaans toestel goede argumenten aan te voeren. 41
De thema's overlappen uiteraard, maar de nadruk ligt altijd wel bij één van deze drie thema's. De
39
40
41
Bericht Amerikaanse ambassade aan State Department, ‘Netherlands/JSF: Opposition getting vocal, while
government still on track’, 4 mei 2006, 06THEHAGUE997_a,
https://wikileaks.org/plusd/cables/06THEHAGUE997_a.html (laatst geraadpleegd 4 januari 2015).
Bericht Amerikaanse ambassade, ‘Ambassador’s parting thoughts on taking the Dutch to the next level’, 22 augustus
2005, 05THEHAGUE2309_a, https://wikileaks.org/plusd/cables/05THEHAGUE2309_a.html (laatst geraadpleegd
10 januari 2016).
Brief staatssecretaris van Defensie, en de ministers van Economische Zaken, Defensie en Financiën, 11 februari
2002, TK 2001-2002, 26488, nummer 8.
meer algemene pogingen tot beïnvloeding die niet tot de eerste twee categorieën horen, heb ik onder
de laatste geschaard.
3.2
Militaire technologie
Strengthening U.S.-Dutch ties across the political spectrum is necessary to ensure that the Dutch
continue to enlist others to pursue interests in line with the U.S., especially in the political-military
sphere. Early and active consultations are the key to harnessing Dutch energies in enhanced pursuit
of U.S. Interests.42 – Ambassadeur Sobel in 2005 over de positie van Nederland in Amerikaans
buitenlands beleid.
Voor Amerika zijn de militaire relaties met Nederland erg belangrijk. Naast Engeland is Nederland
het enige sterk trans-Atlantisch georiënteerde land in Europa.43 Een innige relatie kan dus extra
gunstig zijn. Vooral via de Nederlandse Luchtmacht heeft Amerika veel contact met Defensie en de
Tweede Kamer. Het eerste contact tussen Amerika en een Nederlandse overheidsfunctionaris
betreffende de JSF vond plaats in 1994. Dirk Starink, voormalig Directeur van het Materieel van de
Luchtmacht, werd als eerste gepeild om mee te doen met het JSF-project, tijdens een diner op de
Amerikaanse ambassade.44 In samenspraak met Lockheed Martin werd er al in 1996 twee
Nederlandse 'verbindingsofficieren' in Washington geplaatst, om het project op de voet te volgen en
verslag te doen van de voortgang.45
De militair-technologische belangen staan bij de aanschaf van een gevechtsvliegtuig
centraal, zo stelde het Ministerie van Defensie in de A-brief.46 Het lijkt echter dat dit in het geval
van de JSF niet zo was. Voor de Nederlandse Luchtmacht speelde al jaren dat ze een grote voorkeur
heeft voor Amerikaans materieel, en dit was algemeen bekend binnen Defensie. In gesprek met
KRO Reporter vertelde Tom Burbage, JSF-projectdirecteur van Lockheed Martin, waarom
Nederland voor de JSF zou moeten kiezen:
The Dutch Air Force is one of the strongest US allies, and certainly one of most professional air
forces in the free world. And they tend to fly and fight with the U.S when we are called to go
defend freedom somewhere in the world. I don't think you want to be on that team unless you are
flying this airplane. So my sense is that it will be ok in the Netherlands. 47
De boodschap was duidelijk: Wil je met Amerika meedoen, het 'A-team'? Dan dient je met een JSF
te vliegen. De technologische vernieuwingen speelden hierbij een belangrijke rol. De exclusieve
42
43
44
45
46
47
Bericht Amerikaanse ambassade, ‘Ambassador’s parting thoughts’.
Ibidem.
Vandaag kopen we een vliegtuig, regie Robert Oey, Zeppers Film, NCRV 2Doc, 2015. Beschikbaar via:
http://www.npo.nl/2doc-vandaag-kopen-we-een-vliegtuig/31-08-2015/KN_1672367.
Joeri Boom ‘Luchtgevecht’, De Groene Amsterdammer, 23 maart 2002.
Brief staatssecretaris van Defensie, en de ministers van Economische Zaken, Defensie en Financiën, 11 februari
2002, 26488-8.
KRO Reporter, 7 september 2008.
Stealth-technologie, waarmee het vliegtuig bijna onzichtbaar voor de vijandelijke radar zou zijn,
speelde een centrale rol in de politieke retoriek. Immers, als er jachtvliegtuigen ingezet zouden
worden in een conflict, en er werd verlangd dat Nederlandse vliegers hier succesvol aan mee
konden doen, dan was dit dé techniek. Een vijand zou al gedetecteerd zijn, voordat de tegenstander
het toestel kon ontdekken: een uniek voordeel, waarmee de levens van Nederlandse piloten beter
beschermd zouden zijn. Vooraanstaande politici en vooral de Defensietop gaven hoog op van de
unieke eigenschap van de JSF: het toestel liep 'jaren voor' op concurrenten.48 Daarnaast gaven
Nederlandse piloten al voor dit moment aan dat ze wegens technologische beperkingen steeds
slechter meekwamen met Amerikaanse gevechtsoefeningen en andere internationale
ontwikkelingen, en een minder prominente rol konden spelen dan voorheen.49 Maar de
technologieën zijn ook belangrijk voor Nederland in het algemeen, zo verwoordde Amerikaans oudstaatssecretaris van Defensie Norman Augustine:
Aerospace tends to get a lot of attention. If you think back: weather satellites, Global Positioning
Systems (GPS) […] the first time I heard about internet was in the pentagon in a briefing long ago.
I think aerospace is a little different from many industries in that regard. 50
De (militaire) vliegtuigindustrie betrekt industrie dus vroeg bij nieuwe technologie, die later ook
civiele toepassingen kan krijgen. Naast dit filtering-down-effect, is het ook op politiek gebied
belangrijk om mee te doen. Wanneer niet wordt bijgebleven bij de laatste technologische
ontwikkelingen, loopt een land het risico geen militaire, en daardoor ook geen politieke slagkracht
over te houden. Hierdoor zou een land uiteindelijk achterop geraken in het internationale speelveld,
en meer afhankelijk worden van anderen. Deze ontwikkeling wordt ook wel het militairtechnologisch determinisme genoemd. Dit is precies wat de Nederlandse piloten signaleerden, en de
oplossing van de Luchtmacht was hiervoor simpel: Nederland zou bij de 'eredivisie van
luchtmachten' moeten blijven horen, en dat kon alleen als ze 'Amerikaans' zou vliegen.51
De meest recente aanwijzing voor beïnvloeding van Amerikaanse kant, komt uit de
documentaire Vandaag kopen we een vliegtuig, waarin Amerikaans projectleider generaal Bogdan
een medaille opspeldt bij kolonel Han Schoorlemmer en hem dankt voor zijn rol in het JSF-project.
Daarna meldt Bogdan nog kort: 'If you ever need a job, just pick up the phone, in uniform or out of
uniform'.52 Dus mocht hij ooit nog weg willen of moeten bij de Luchtmacht, dan hoefde
Schoorlemmer zich geen zorgen te maken. Best opvallend, want een verbindingsofficier tussen het
Ministerie van Defensie en het JSF-projectbureau zou vanuit zijn positie de ontwikkelingen
48
49
50
51
52
KRO Reporter, 7 september 2008.
Oey, Vandaag kopen we een vliegtuig.
Ibidem.
Boom, 'Luchtgevecht'.
Oey, Vandaag kopen we een vliegtuig.
onafhankelijk moeten kunnen volgen en rapporteren.
3.3
Economische belangen
De economische belangen speelden in de besluitvorming een extreem grote rol. Dirk Starink
verklaarde dat hij al in 1994 uitgenodigd op de Amerikaanse ambassade voor een etentje, alwaar hij
was gepeild voor het Joint Advanced Strike Technology (JAST) project), de voorloper van het JSFproject.53 In dit gesprek werd hem te kennen gegeven dat Amerika van plan was maar liefst 58%
van de orderwaarde in Europa te produceren. Hij zag kansen voor de Nederlandse industrie, net
zoals dat bij de F-16 het geval was geweest.54 Met het oog op de vervanging van de F-16 was hij
zeker geïnteresseerd, en hij speelde de informatie door naar luchtmachtbevelhebber Ben Droste. In
overleg besloten ze een lobby voor de JSF op te zetten, die voor de Luchtmacht van groot belang
was: immers, de F-16 moest vervangen worden en de luchtmacht had een sterke voorkeur voor
Amerikaans defensiematerieel. Tevens bood dit project mooie kansen voor de Nederlandse
luchtvaartindustrie.55
Een ander bewijsstuk voor het economische belang is de Kamerbrief die het kabinet-Kok
begin 2002 verstuurde, waarin de keuze voor het JSF-project verder werd uitgelegd. In het
document werden slechts twee alinea's besteed aan de militair-technologische en operationele
details, waarna er een rij aan rekenmodellen en vele andere economische aspecten de revue
passeerden.56 Economische aspecten dienen uiteraard goed uitgelegd te zijn, maar in dit document
namen ze wel een buitengewoon groot deel in beslag. In de politieke retoriek worden economische
belangen vooral vertaald naar 'banen'. In KRO Reporter stelt de Amerikaanse defensiespecialist
Winslow Wheeler het volgende:
The manufacturers make sure that all of our politicians are aware of all the jobs that are in anyway
related to that airplane. The hook goes in, and they become committed to that airplane. The jobs
are out there, nobody wants to cancel this contract. 57
Werkloosheid is een immer aanwezige bedreiging voor politici, en de belofte van extra banen stemt
kiezers daarom altijd gunstig. De exacte hoeveelheid banen die het JSF-project op zou leveren is
nooit duidelijk geweest. Er werden verschillende schattingen gedaan, maar de getallen liepen door
de jaren extreem uiteen. VVD Tweede Kamerlid Hans Dijkstal had het in februari 2002 over 25.000
banen, toen hij premier Kok (PvdA) moest overtuigen van het besluit.58 Mat Herben sprak in begin
53
54
55
56
57
58
Oey, Vandaag kopen we een vliegtuig.
Ibidem.
KRO Reporter, 7 september 2008. Droste noemde deze lobby een 'vriendschappelijk strategisch bondgenootschap'
tussen de industrie, Defensie en andere belanghebbenden.
Brief staatssecretaris van Defensie, en de ministers van Economische Zaken, Defensie en Financiën, 11 februari
2002, 26488-8.
KRO Reporter, 7 september 2008.
Steven Derix en Joost Oranje, 'Kopen, kopen en niet kijken', NRC Handelsblad, 9 maart 2002.
2009 over het verlies van 10.000 banen als Nederland uit het project zou stappen.59 Stichting
Economisch Onderzoek stelde in 2013 dat het project ongeveer 1000 banen omvatte, maar als er
rekening gehouden werd dat veel mensen uit andere banen komen, dan leverde het project naar
schatting slechts 270 extra banen op.60 Ook op belangrijke vertegenwoordigers van de toekomstige
werknemers (in dit geval de vakbond FNV Bondgenoten) en van de werkgevers (vertegenwoordigd
door VNO-NCW) heeft de V.S. geprobeerd druk uit te oefenen.
In 2002 bezochten de vakbondsvertegenwoordigers Jacques Schraven en Lodewijk de Waal
premier Kok, om hem te overtuigen van het belang van het JSF-project. De Waal had op dat
moment al van de werkgevers vernomen dat de economische voordelen niet meer zo groot zouden
zijn als in de originele business case werd voorgespiegeld. Daarin werd gesteld dat de investering
van 800 miljoen volledig terugverdiend zou worden. Voor de vakbonden waren nieuwe
werkgelegenheid en industriële innovatie desondanks voldoende motief om het project nog steeds te
ondersteunen.61 Niet alleen de werkgeversorganisaties maakten zich zorgen over de toekomst van de
vliegtuigindustrie in Nederland. Zelfs Chef-Defensiestaf Generaal Dick Berlijn liet in een gesprek
met ambassadeur Sobel in 2005 weten dat niet zozeer de problemen met de PvdA, als wel het
overeind houden van de vliegtuigindustrie prioriteit verdiende.62 Immers, als de economische
factoren van de JSF gunstig zouden zijn, dan zou de PvdA verder nauwelijks ruimte hebben om
tegen te zijn. Na de beslissing om aan de SDD-fase mee te doen bleef de PvdA de meest kritische
partij, en vormde zij een doorn in het oog van Amerika. De PvdA was vooral bang dat Amerika ook
in volgende fases het beloofde aantal opdrachten (return-on-investment) niet zou halen. Deze angst
werd onderkend door de Amerikanen, maar Amerikaans ambassadeur Arnall droeg in gesprek met
staatssecretaris Cees van der Knaap meteen een oplossing aan:
The ambassador said labor unions play a key role; van der Knaap agreed, and noted Lockheed
Martin VP Tom Burbage's meeting with Dutch labor unions on May 12. The ambassador said he
would attend the meeting. […] recent news of yet another contract award by Dutch industry -- to
be announced during Burbage's meeting with union leaders -- would be very helpful in
undermining critics who claim the Dutch will not see a return on their investment […] we will
work on the labor unions to mitigate on Labor's message.63
Arnall en Van der Knaap werden het eens dat opnieuw de inzet van de werkgeversorganisaties
nodig zou zijn. Arnall stelt Van der Knaap verder gerust; de nieuwe projecten, beloofd door Tom
59
60
61
62
63
Huib Modderkolk, ‘Wie debatteerden er deze week en waarover?’, NRC Handelsblad, 18 april 2009.
KRO Brandpunt Reporter, 'De JSF: Straaljager of Stuntvliegtuig?', 10 december 2013.
Boom, 'Luchtgevecht'.
Bericht Amerikaanse ambassade aan State Department, ‘Netherlands: Dutch thinking on ISAF III; future of Dutch
navy, JSF’, 27 juli 2005, 05THEHAGUE2064_a, https://wikileaks.org/plusd/cables/05THEHAGUE2064_a.html
(laatst geraadpleegd 27 december 2015). “Berlijn acknowledged that if the Dutch want to keep their aerospace
industry alive, they must be actively involved with both JSF and the Airbus 380.”
Bericht Amerikaanse ambassade, 'Netherlands/JSF'.
Burbage, zouden extra investeringen in Nederlandse bedrijven en technologie opleveren. De 800
miljoen die Nederland betaald had om mee te doen aan de SDD-fase zou – zo werd beloofd –
volledig gecompenseerd worden, maar dergelijke uitspraken over MoU's waren echter niets meer
dan een belofte, zo beklemtoonde Jack Hudson, directeur van het Projectoffice, al in 2002. De
inkomsten zouden namelijk ook van het aantal verkochte toestellen en andere zaken afhangen.64
Tevens werd de bezorgdheid voor het mogelijke terugtrekken van Noorwegen uit het project
makkelijk gepareerd door de Amerikaans ambassadeur. Een eventueel vertrek zou volgens hem
kunnen resulteren in meer contracten voor de Nederlandse industrie, dat was toch precies wat
Nederland wilde?65
3.4
Politiek en internationale weg
Naast de eerdergenoemde belangen van Amerika, had Nederland vooral een belangrijke en
'disproportionate influence [...] in international fora'.66 Deze disproportionele invloed vloeit voort
uit het feit dat grote instanties (zoals het International Crime Court) in Nederland zetelen. Extra
moeite doen om de politieke betrekkingen hechter te maken kan gunstig uitpakken. Hieronder
volgen nog enkele voorbeelden, waaruit blijkt dat er een politiek spel werd gespeeld en waarin
verschillende manieren aan bod komen waarop leden van de Tweede Kamer 'actief bespeeld'
werden.67
Eind 2001 belde Amerikaans vice-president Dick Cheney met minister-president Kok
(PvdA). Hij belde om het JSF-project aan te prijzen, en hem te overtuigen deze keuze door te
drukken in het kabinet. De PvdA was altijd terughoudend geweest met het steunen van grote
defensie-uitgaven; zo ook in dit geval. Het is dan ook waarschijnlijk dat Cheney om deze reden het
telefoongesprek zelf pleegde. Het lijkt erop dat dit succes had, want een paar maanden later nam het
kabinet, inclusief de PvdA, het besluit om mee te doen in de SDD-fase.68 Bij dit belangrijke besluit
stelde Amerika een ongebruikelijke deadline. Lockheed Martin verlangde van Nederland dat in
2002 besloten zou worden om wel of niet deel te nemen aan de ontwikkeling van de JSF, terwijl het
toestel nog nooit gevlogen had.69 Meedoen kostte 800 miljoen dollar. Dit hield grote risico's in. Dat
wist Amerika, maar het was van belang om Nederland zo vroeg mogelijk nauw te betrekken, zodat
het uitstappen ook moeilijker zou worden. Zoals Wheeler zei: 'the hook is in'70. Eenmaal betrokken
bij een project waar veel banen op het spel staan, durfden de politici zich niet meer terug te trekken
64
65
66
67
68
69
70
Steven Derix en Joost Oranje, ‘Hardop dubben over spannend JSF-avontuur’, NRC Handelsblad, 12 maart 2002.
Bericht Amerikaanse ambassade, 'Netherlands/JSF'.
Bericht Amerikaanse ambassade, ‘Ambassador’s parting thoughts’.
Bericht Amerikaanse ambassade, ‘Ambassador’s parting thoughts’. 'It is in our interest […] to engage actively with
the opposition to shift them in a favorable direction'.
Boom, 'Luchtgevecht'.
KRO Reporter, 'De JSF', 6 september 2009.
KRO Reporter, 7 september 2008.
uit het project.
Een ander voorbeeld van politieke druk, en tevens het geval dat het meest is uitgelicht in de
media, is het contact in 2002 tussen ambassadeur Sobel en Tweede Kamerlid Frans Timmermans.
De gesprekken zouden 'keihard' zijn, en indien Timmermans niet akkoord zou gaan, zou wellicht
zijn politieke loopbaan gevaar lopen. Overigens benaderde Sobel hem niet alleen direct, maar ook
indirect. Hij sprak met partijgenoten van Timmermans om hen te overtuigen van het belang van de
Amerikaanse zaak.71 Politieke dreigementen bleven niet beperkt tot een enkel Kamerlid. Tom
Burbage wekte in de loop van 2002 de suggestie dat de rol van Nederland in de NAVO wel eens
gevaar zou kunnen lopen, als ze de JSF niet zouden kopen.72 Een laatste interessante vondst uit
2002: direct na het besluit tot het aansluiten bij de SDD-fase bracht de Amerikaanse ambassades
een persbericht naar buiten met dit nieuws, nog voordat Lockheed Martin dit deed.73 Dit illustreert
wederom de rol die diplomatie heeft gespeeld in de besluitvorming.
Drie jaar later kwam de directeur van Lockheed Martin naar Nederland. Officieel was dit om
de trans-Atlantische band met Nederland te versterken, maar uit een intern document van
Amerikaanse ambassade blijkt dat hij tevens kwam 'to build the case in favor of the purchase'.74
Ook werden er afspraken gemaakt voor de Amerikaans staatssecretaris van Defensie Thomas met
de directeur-generaal politieke zaken op het Ministerie van Buitenlandse Zaken Pieter de Gooijer en
de Algemeen directeur Beleidszaken van het Nederlandse ministerie van Defensie Lo Casteleijn.
Waarnemend ambassadeur Blakeman suggereerde tevens in dit document dat Thomas advies
moest inwinnen bij Lo Casteleijn, over 'how to engage' de dan recentelijk aangesteld staatssecretaris
Cees van der Knaap tijdens zijn bezoek aan Washington enige tijd later dat jaar.75 Ook werd er ook
nog aangegeven dat een afspraak met Rob Swartbol – politiek adviseur van premier Balkenende –
gemaakt zal worden. In 2006 spreekt Arnall – opvolger van Blakeman – af met Cees van der Knaap
en Directeur-generaal Defensie Materieel Organisatie Dirk van Dord.76 Ook deze gesprekken gaan
vooral over de JSF, en Arnall is dan reeds geïnstrueerd hoe hij Van der Knaap moet benaderen.
3.5
Conclusie
Dit hoofdstuk gaf enkele voorbeelden van Amerikaanse beïnvloedingspogingen weer. Hoewel de
militair-technische en -operationele elementen officieel het belangrijkste zouden zijn, heeft de
71
72
73
74
75
76
Frans Timmermans in ‘Het Nederlandgevoel’, KRO Reporter (‘Overgeleverd – Amerika in de polder’), 24 maart
2004.
Klep, Dossier-JSF, 23.
Derix e.a., 'Kopen, kopen en niet kijken'.
Bericht Amerikaanse ambassade aan State Department, ‘Netherlands: ASD Flory's visit to The Hague’, 23
september 2005, 05THEHAGUE2585_a, https://wikileaks.org/plusd/cables/05THEHAGUE2585_a.html (laatst
geraadpleegd 11 januari 2016).
Bericht Amerikaanse ambassade, ‘Netherlands: ASD Flory's visit'.
Bericht Amerikaanse ambassade, 'Netherlands/JSF'.
Amerikaanse overheid, in samenwerking met Lockheed Martin, zich vooral gericht op het
economische vlak. Ondersteuning van de lobby en overleg met diverse lagen van het Ministerie van
Defensie, hebben ervoor gezorgd dat er in 2002 en 2009 voor Amerika gunstige beslissingen
werden genomen.
De steeds verdergaande dynamiek, die in paragraaf 2.4 al aan bod kwam, is maximaal
uitgebuit door Amerika. Immers, hoe meer partijen werden betrokken in de besluitvorming, des te
groter de mogelijkheden werden voor beïnvloeding. De overheidsdocumenten, interviews en
krantenartikelen laten een eenduidig beeld zien, waarin Amerika op de verscheidene posities in de
bureaupolitiek – bij politici, partijen, vakbonden, luchtmacht en andere betrokkenen – probeert een
positieve houding ten aanzien van de aanschaf van de JSF te bewerkstelligen. In het volgende
hoofdstuk zal ik de hierboven beschreven praktijk evalueren, met behulp van de eerder geschetste
theoretische handvatten.
Hoofdstuk 4: Evaluatie
4.1
Inleiding
In het eerste hoofdstuk zijn enkele kenmerken van het lobbyen en het daar bijbehorende speelveld
beschreven. Daarna is deze theoretische blauwdruk ingekleurd met de spelers in de casus-JSF.
Vervolgens zijn de pogingen tot beïnvloeding van Amerika richting de bureaupolitiek beschreven.
In dit laatste hoofdstuk, kom ik terug op de theorie, en zal ik evalueren op welke wijze Amerika de
Nederlandse politiek bespeelde. Er wordt een analyse gemaakt op basis van bovenstaande theorie en
praktijk, in een zestal onderwerpen:
1) Lobbypraktijk in Nederland
2) Fasen van besluitvorming
3) Politieke producten
4) Triple-P
5) Deadlines
6) Thema's
4.2
Evaluatie van handelen
De casus sluit goed aan bij het idee dat er tegenwoordig aanzienlijk meer aandacht wordt besteed
aan het creëren van kansen, daar waar lobbypraktijken eerder vooral als probleemoplossende
handeling werd ingezet. Deze lobbyactiviteiten worden gekenmerkt door een sterk officieus
karakter. Dit sluit goed aan bij een samenvattende uitspraak van de Amerikaans ambassadeur te
Oslo over de JSF-lobby aldaar, die stelt: 'in private we were much harder'.77 Mogelijk is het
officieuze gedeelte dat zich achter gesloten deuren afspeelt belangrijker dan het officiële gedeelte.
Terugkomend op de minimale definitie van lobbyen is het interessant om te zien dat deze nog steeds
actueel is. Via de Amerikaanse ambassade delen de Amerikaanse politiek en vooral de Nederlandse
luchtmachttop informatie, om doorlopend geïnformeerd te blijven over politieke ontwikkelingen.
Naast de officiële overleggen en onderhandelingen tussen de Nederland en Amerika en binnen de
Nederlandse bureaupolitiek, is inderdaad veel meer contact en beïnvloeding gaande dan openbaar
zichtbaar is. Er is inderdaad sprake van een politieke ijsberg.78
Bij bestudering van de fases waarin gelobbyd wordt, komen deze (besluitvaststelling,
agendavorming en implementatie) allemaal, zij het in verschillende mate, aan bod. Het belangrijkste
doel van de Amerikaanse lobby was om de Tweede Kamer te overtuigen van de noodzaak tot
77
78
Bericht Amerikaanse ambassade in Oslo aan State Department, ‘Lessons learned from Norwegian decision to buy
JSF’, 16 december 2008, 08OSLO670, https://wikileaks.org/plusd/cables/08OSLO670_a.html (laatst geraadpleegd
10 januari 2016).
Van Schendelen, 'Lobbyen in Nederland', 24.
aanschaf van de JSF. Met andere woorden, om een besluitvaststelling te verkrijgen in Amerikaans
voordeel. Een uitzonderlijk duidelijk bewijsstuk van het feit dat Amerika in haar diplomatie haar
beïnvloeding richt op agendavorming betrof het onderwerp contra-terrorisme, één van de
onderwerpen waarop Nederland veel samenwerkt met de V.S.79 Agendavorming is vooral in de
eerste jaren het doel geweest van de Amerikaanse diplomatie. Het eerste contact met Starink was
een proefballon van Amerika binnen de Luchtmacht. De Luchtmacht werkte graag mee, en bracht je
JSF op de agenda van de Tweede Kamer, als onderdeel van het dossier 'Vervanging F-16'.
Er is een viertal politieke producten te vergaren: wet- en regelgeving, financiële allocaties,
opdrachtverlening en institutionele privileges. Op het gebied van wet- en regelgeving is er weinig te
benoemen. Van de meer concrete producten is de vervanging van de F-16 vooral een vorm van
opdrachtverlening. De opdrachtverlening zelf kwam pas in 2013, maar daarvoor werd er al
verschillende malen geld gestort in het project: bedoeld als investering. Echter, dit product was het
uiteindelijke doel; vooral via institutionele privileges werd dit uiteindelijk bereikt. Daarom werd
vaak onderzocht 'how to engage' politici en andere hoogwaardigheidsbekleders.80 De informele,
indirecte weg blijkt nog steeds effectief.
Kijkend naar de Triple-P (Procedures, Posities en Personen), draait deze casus vooral om de
laatste twee P's. Er is geen direct bewijs gevonden dat het DMP, de centrale procedure, beïnvloed is
door Amerika. Wel lijkt het erop dat het DMP gunstig is geweest voor V.S. omdat het net als de
verschillende MoU's in stapjes werkt. Dit maakte het makkelijk voor de retoriek dat uitstappen
'altijd mogelijk' zou blijven en zeer officieel stond tot 2013 altijd de optie open om uit het project te
stappen, of slechts mee te doen als ontwikkelaar en deelproducent. Maar niemand durfde deze stap
te nemen. Een aantal posities zijn van belang geweest in de casus. Staatssecretarissen en Ministers
van Defensie en Materiaalmannen binnen Defensie zijn altijd doelwit geweest vanuit de functie die
ze vervulden. Daarnaast is de top van het Ministerie van Defensie en de Luchtmachttop eveneens
nauw betrokken geweest. Andere doelwitten waren de adviserende organen waar Amerika invloed
op kon uitoefenen, zoals de vakbonden.81 Deadlines spelen niet echt een grote rol, behalve in 2002.
Nederland moest een beslissing nemen, omdat het anders te laat zou zijn om nog in het programma
in te stappen. Nederland (lees: het bedrijfsleven) zou geen orders meer ontvangen, omdat de
industrie niet meer voldoende up-to-date zou zijn, zonder deel uit te maken van het programma.
Hier werd vooral op de 'fear of missing out' gespeeld.
De beïnvloeding valt binnen alle genoemde categorieën, maar op dit vlak is er een grote
79
80
81
Bericht Amerikaanse ambassade, ‘Ambassador’s parting thoughts’. 'Given their record, we should continue to look
to the Dutch to launch joint pilot programs in Europe, and, more generally, to push counterterrorism issues to the top
of the European agenda more generally.'
Bericht Amerikaanse ambassade, ‘Netherlands: ASD Flory's visit'.
Het is tevens niet ondenkbaar dat de 'objectieve' adviesbureaus die ingeschakeld zijn ook beïnvloed zijn. RAND
Europe is een dochter van een van oorsprong Amerikaanse denktank, maar een dergelijke stelling is zeer speculatief.
discrepantie tussen de officiële bewoordingen en de officieuze diplomatie. De militairtechnologische belangen waren evident belangrijk, maar dienden vooral hogere economische
doeleinden. Afhankelijk van de positie en het belang binnen de bureaupolitiek, verschilde ook de
manier waarop beïnvloeding plaatsvond. De vakbonden werden beïnvloed via hun belangen en
functies, terwijl Timmermans erg persoonlijk en direct aangesproken werd. Soms werd er een
algemener signaal gegeven, zoals 'Nederland doet zonder JSF niet meer mee in de NAVO', maar
zulke zaken werden slechts gesuggereerd in de openheid, nooit direct en officieel geadresseerd. Dit
vermoedelijk omdat een dergelijk dreigement de openlijke diplomatieke relaties zou beschadigen.
4.3
Karakterisering van de commerciële diplomatie
De Amerikaanse JSF-lobby sluit goed aan bij de karakterisering en ontwikkelingen geschetst door
Van Schendelen. De beïnvloeding vond vooral plaats achter gesloten deuren en de praktijken waren
zeer divers. De doorlopende besluitvorming was de voornaamste fase waarin gelobbyd werd, maar
in eerste instantie ging het ook – logischerwijs – om agendavorming. De twee politieke producten
waren opdrachtverlening en institutionele privileges, en werden vooral verkregen door personen te
beïnvloeden. Deadlines lijken niet echt een grote rol gespeeld te hebben. De economische belangen
waren voor de Tweede Kamer het belangrijkste, de militair-technologisch argumenten waren dat
voor de Luchtmacht.
Amerika begaf zich in alle lagen van de bureaupolitiek. Voor zover zichtbaar ging het
merendeel van de communicatie via de ambassade en defensie-medewerkers, en niet zozeer via
Lockheed Martin personeel, dat vaak slechts ondersteunend werd ingezet, om een boodschap kracht
bij te zetten. De nadruk van de beïnvloeding lag vooral in het backchannelen en ondersteunen van
de Nederlandse JSF-lobby, dit omdat er binnen de bureaupolitiek reeds positief gestemde spelers
aanwezig waren. Indien dit niet het geval was geweest, had Amerika aanzienlijk meer moeite
moeten doen, en was er ook duidelijker een thema of wijze te ontdekken geweest, waar ze zich in
eerste instantie of later op gericht zou hebben.
Om te stellen dat de lobby overbodig was, een uitspraak gedaan door JSF-kenner en NRC
Handelsblad journalist Steven Derix, gaat wat ver.82 Dit vooral gezien de redelijke hoeveelheid
bewijs die er reeds is, en het feit dat er waarschijnlijk nog meer Amerikaanse beïnvloeding is
geweest dan tot op heden bekend is. Mogelijk geldt dat niet bij de aanvang van de lobby, maar deze
kon wel degelijk nuttige ondersteuning verlenen aan de Nederlandse JSF-lobby. De steun was
vooral daar waar ze het hardste nodig was. Amerika hielp waar dit nodig was, en waar dat was
verschilde per maand of jaar; er werd puur pragmatisch gekeken. De invloed van Amerika was dus
vooral ondersteunend.
82
Steven Derix, 'Lobbyen voor JSF hoefde niet', NRC Handelsblad, 19 januari 2011.
Een laatste laatste punt dat benoemd moet worden, is de toenemende complexiteit. Op het
eerste oog lijkt het alsof deze ontstaan is, maar met kennis van de Amerikaanse documenten, lijkt
het alsof deze niet alleen spontaan is geweest. Gedurende het proces richting de uiteindelijke
aankoop van het toestel, was het vooral belangrijk om doorlopend betrokken te blijven.83 De
rationele overweging voor deze tactiek is simpel, omdat Amerika al sinds 1994 voldoende steun
binnen het Nederlandse bureaupolitiek had. Steeds meer actoren, zoals vakbonden en
adviesbureaus, worden betrokken bij de overwegingen. Omdat deze vaak positief gestemd waren
over eventuele aankoop van de JSF, werd de keuze voor een ander toestel steeds moeilijker te
onderbouwen. Hoewel de Tweede Kamer pas in 2002 koos voor deelname aan de SDD-fase, hadden
de Luchtmacht en de vliegtuigindustrie dit al in 1994 gedaan.
4.4 Deelconclusie
De hoofdvraag impliceert een eenduidige centrale manier waarop Amerika en Lockheed Martin de
Nederlandse bureaupolitiek bespeeld zouden hebben. Dit blijkt echter lastig. De praktijk wijst uit
dat de beïnvloeding zeer gevarieerd was wat betreft intensiteit en vorm. Het is mogelijk om de
voornaamste factoren samen te voegen, en daaruit volgt de meest accurate beantwoording van de
hoofdvraag; dit heb ik zojuist in paragraaf 4.3 gedaan. De Luchtmacht was sterk Amerikaans
georiënteerd en daar werd dankbaar gebruik van gemaakt. De initiële contacten liepen via de
Luchtmacht. Dat was niet vreemd, omdat via het DMP het initiatief en de informatievoorziening
ook inderdaad bij de Luchtmacht lagen. Amerika speelde een voornamelijk ondersteunende rol in de
lobby. Op economische gebied heeft de ambassadeur en ambassadepersoneel het meeste
ondersteuning gegeven, omdat de lobby op dit vlak het meeste weerstand verdroeg.
83
Bericht Amerikaanse ambassade aan State Department, 'Netherlands/JSF'. “the Dutch MOD continues to proceed as
though JSF will happen -- as long as the Dutch are included in the testing phase”.
Conclusie
De uitspraak van Droste, waarmee ik mijn betoog begon, lijkt niet meer houdbaar. De JSF-lobby
was sterk en was verspreid door de gehele bureaupolitiek. Indien dat niet het geval was, wist de
lobby middels de genoemde lobbyactiviteiten de betreffende groepen te overtuigen, al dan niet met
hulp of inzet van Lockheed Martin en de Amerikaanse overheid. De JSF was wellicht de 'beste'
keuze, maar dat was niet de enige reden dat er ook daadwerkelijk voor gekozen werd. Het
bijzondere van deze casus is dat Amerika al snel een partner – de Luchtmacht – binnen de
bureaupolitiek had gevonden, die haar belangen kon vertegenwoordigen, en zelf ook initiatief nam
om de lobby uit te breiden, vooral richting de industrie. De lobbyactiviteiten zijn dus vooral
ondersteunend geweest in het creëren van kansen voor Lockheed Martin en Amerika enerzijds en
voor de Luchtmacht en de Nederlandse luchtvaartindustrie anderzijds. Op bepaalde momenten
lijken de activiteiten overigens wel van doorslaggevend belang geweest, bijvoorbeeld in het
doorbreken van het verzet van Frans Timmermans, in aanloop naar de besluitvorming omtrent de
SDD-fase.
Het lijkt erop dat de lobbyactiviteiten niet zozeer gericht waren op het direct verkrijgen van
politieke producten, als wel het creëren van een complexe situatie waarin de Tweede Kamer niet
anders kon dan kiezen voor de JSF. Deze complexiteit, bestaande uit een groot aantal betrokken
actoren in een langlopend proces, is sowieso aanwezig bij projecten van internationale schaal, maar
vanuit diplomatiek perspectief lijkt het erop dat de complexiteit in deze casus ook expres gecreëerd
is. Instappen op laag en overzichtelijk niveau lijkt snel aantrekkelijk, uitstappen in de praktijk blijkt
des te moeilijker. Amerika beïnvloedde de uiteindelijke keuze voor de JSF dus door verschillende
lagen in de bureaupolitiek te bespelen en wijdverspreide steun voor het project te creëren.
Om deze voorlopige conclusie beter te staven, is uiteraard verder onderzoek nodig. In dit
stuk is reeds aangetoond dat er een degelijke Amerikaanse beïnvloeding is geweest op het besluit
om de JSF aan te schaffen, maar de totale impact hiervan is moeilijk te waarderen. Extra interviews
met betrokken partijen, zouden een interessante extra inkijk kunnen bieden. Daarnaast worden er in
de verschillende Amerikaanse berichten aan het State Department verwezen naar andere
documenten die nog niet beschikbaar zijn. Deze zouden ook een nieuw licht op de zaak kunnen
werpen. Voor nu is het evident dat er invloed is geweest, en dat Amerika verschillende lagen van de
bureaupolitiek benaderd en bespeeld heeft. Het politieke spel, dat ooit in de Engelse wandelgangen
begon, is uitzonderlijk divers en complex. Het concept van de bureaupolitiek en verschillende
lobbyactiviteiten tonen dit aan, maar zijn nog te beperkt om een volledig beeld te schetsen. De
uitspraak van Droste is met dit onderzoek ontkracht, maar om een uitspraak te doen waarom dan
wél precies voor de JSF is gekozen, blijkt dit onderzoek te beperkt.
Bibliografie
Allison, G. & Zelikow, P., Essence of Decision: Explaining the Cuban Missile Crisis, 2nd edition
(New York, 1999).
Berridge, G., Diplomacy: Theory and Practice (Hampshire, 2010).
Hastedt, G.P., American Foreign Policy, 9th edition (New Jersey, 2011).
Klep, C., Dossier-JSF (Amsterdam, 2014).
Schendelen, M.P.C.M. van, Lobbyen, Hoe werkt 't?(Den Haag, 1998).
Rana, K.S., 21st-Century Diplomacy: A Practitioner's Guide, (New York, 2011).
Overzicht van berichten van de Amerikaanse ambassade in Den Haag
Bericht Amerikaanse ambassade aan State Department, ‘Netherlands: Dutch thinking on ISAF III;
future of Dutch navy, JSF’, 27 juli 2005, 05THEHAGUE2064_a,
https://wikileaks.org/plusd/cables/05THEHAGUE2064_a.html.
Bericht Amerikaanse ambassade, ‘Ambassador’s parting thoughts on taking the Dutch to the next
level’, 22 augustus 2005, 05THEHAGUE2309_a,
https://wikileaks.org/plusd/cables/05THEHAGUE2309_a.html.
Bericht Amerikaanse ambassade aan State Department, ‘Netherlands: ASD Flory's visit to The
Hague’, 23 september 2005, 05THEHAGUE2585_a,
https://wikileaks.org/plusd/cables/05THEHAGUE2585_a.html.
Bericht Amerikaanse ambassade aan State Department, ‘Netherlands/JSF: Opposition getting vocal,
while government still on track’, 4 mei 2006, 06THEHAGUE997_a,
https://wikileaks.org/plusd/cables/06THEHAGUE997_a.html.
Bericht Amerikaanse ambassade in Oslo aan State Department, ‘Lessons learned from Norwegian
decision to buy JSF’, 16 december 2008, 08OSLO670,
https://wikileaks.org/plusd/cables/08OSLO670_a.html.
Download