HET EINDE VAN OUDE ZEKERHEDEN1. Gevolgen van de verschuivingen binnen de driehoek Media – Politiek systeem – Kiezerscorps Christina Holtz-Bacha – Universiteit van Mainz Vorige lente laaide er in de Duitse media een weinig hoogstaande discussie op. Het strijdpunt was of de Duitse bondskanselier Gerhard Schröder al dan niet zijn haar verft. De herrie begon met de uitspraak van iemand die zichzelf tot imago-specialist had uitgeroepen en vond dat de kanselier zijn haar beter niet zou verven. Hij zou beter fier zijn op zijn grijzende slapen! Daarop verklaarde een in zijn wiek geschoten kanselier bij monde van zijn zegsman dat hij zijn haar niet verft. De hele zaak ging zo ver dat de kanselier naar de rechtbank trok om zijn gelijk te halen. Wat hij in mei ook kreeg. In ’s hemelsnaam, hoor ik u denken, de Duitse economie duikt naar beneden, de werkloosheid is torenhoog, er zijn Duitse soldaten in Afghanistan gelegerd: heeft de man nu echt geen andere kopzorgen dan zijn haar? Dat moet zo ongeveer de reactie geweest zijn van heel veel mensen. Daarbij kwam nog dat de oppositie net een kandidaat-kanselier naar voor geschoven had, van wie de haardos spierwit was, en lang niet zo weelderig als die van Schröder. De verbazing van de pers was des te groter omdat de kanselier een proces ingespannen had tegen hetzelfde blad waarvoor hij bij het begin van zijn ambtstermijn in 1998 geposeerd had in zeer modieuze en peperdure Brioni-pakken. Dit voorval geeft al een voorsmaakje van wat er ons te wachten staat in de komende verkiezingscampagne. Het laat zien hoe de kanselier zijn persoonlijk imago mee in de strijd zal gooien.De pers haalde een van Schröders uitspraken aan: ‘Als de mensen denken dat ik vals speel wat mijn haar betreft, dan zullen ze mij evenmin nog geloven als het over andere onderwerpen gaat.’ Is dat nu de nieuwe politieke cultuur? Hoe is het te verklaren dat de kleur van het haar van een kandidaat –of die kleur nu bijgewerkt is of niet— het onderwerp kan worden van het publieke debat? Gerhard Schröder – kanselier van Duitsland sinds 1998, toen de Sociaal-Democraten met de hulp van de Groenen de Christen-Democraten uit het zadel wipten — is duidelijk de eerste media-kanselier of in elk geval de eerste kanselier van de oprukkende mediademocratie. Met het geruzie over de kleur van zijn haar is het niet de eerste keer dat de privé-zaken van de kanselier uitgebreid publieke aandacht krijgen. Een jaar voordien, toen Schröder nog eerste minister was van Neder-Saksen, had de pers een vette kluif aan zijn scheiding van zijn derde vrouw en trok zij mee naar het stadhuis voor zijn vierde huwelijk Toen hij al een jaar of twee kanselier was, genoot het publiek met volle teugen mee van de ontmoeting tussen Schröder en zijn pas ontdekte neven en nichten uit het vroegere OostDuitsland (zie Holtz-Bach 2001). Bij het begin van zijn ambtstermijn trad Schröder ook als gast op in het meest populaire spelprogramma van de Duitse televisie. Toen daar in de media heisa over ontstond, gelastte hij reeds toegezegde optredens voor andere programma’s af en kwam hij terug op zijn belofte commentaar te geven bij een aantal geplande sportevenementen. Nochtans trad hij onlangs nog samen met Poetin, die toen in Duitsland op bezoek was, in een praatprogramma op. Dat programma had helemaal niets met politieke actualiteit te maken, en de presentator is gekend om de warme en persoonlijk stijl waarmee hij zijn gasten interviewt. 1 Telkens wanneer er op een zeer luchtige manier over politieke thema’s gesproken wordt – waarbij de grens met show business wel erg dun wordt-- zijn de Europese media er als de kippen bij om de diagnose ‘amerikanisering’ te stellen. Zij staan onmiddellijk klaar om het gebrek aan inhoud te assocïeren met de Amerikaanse stijl van campagnevoeren: duidelijk geplande ‘spontane’ evenementen en fotosessies, kusjes gevende kandidaten, liefhebbende echtgenotes en kinderen, honden en katten, alles moet de kandidaat tijdens de campagne zo sympathiek mogelijk doen overkomen. De kandidaten zelf worden gedwongen hun ziel bloot te leggen: ze vertellen je details over hun gezondheid en hun experimenten met drugs, maken je deelgenoot van hun liefdesleven of vertrouwen je toe welk ondergoed ze het liefst dragen. Eén zaak is duidelijk. Telkens wanneer de pers het heeft over amerikanisering –en dat is de laatste tien jaar bij elke verkiezingscampagne het geval— dan is dat met een negatieve ondertoon die expliciet of impliciet laat verstaan: Dat is niet zoals het hoort te gaan in de politiek. Wat niet wegneemt dat de media zelf de politiek op zijn Amerikaanse vrolijk volgen. Ook de sociale wetenschappen hebben de amerikanisering ontdekt als een proces van duidelijke verandering in de manier waar de politiek zich bij de burger aandient. De politieke wetenschappen en de communicatiewetenschappen namen hierbij het voortouw. Het fenomeen van de stijlverandering komt nu uitvoerig aan bod in tijdschriftartikelen en in boeken worden er hele hoofdstukken aan gewijd. Meer nog: er worden nu zelfs hele boeken over geschreven en er worden conferenties over georganiseerd. Sociale wetenschappers in Europa houden nochtans helemaal niet van de term ‘amerikanisering’. Er werd al druk naar een alternatieve term gezocht. Verschillende auteurs hebben voorgesteld om ‘amerikanisering’ te vervangen door ‘modernisering’ (bijvoorbeeld Schulz, 1998). Het probleem is dat de term ‘modernisering’ in de sociologie al in een zeer specifieke betekenis gebruikt wordt en dus niet meer in aanmerking komt als alternatief voor amerikanisering. Nochtans heeft het begrip modernisering zeer veel te maken met het punt dat hier aan de orde is. Er is namelijk een zeer sterk verband tussen modernisering en individualisering. In het concept individualisering zitten drie van elkaar te onderscheiden componenten. Er is vooreerst een element van bevrijding in de zin van loskomen van allerlei historisch bepaalde banden en sociale ordening. Er is het element van onttovering. Daarmee wordt verwezen naar het verlies van de oude zekerheden in verband met normen, gedrag en overtuigingen. En dan is er nog de controle- of reintegratiedimensie, waarmee een nieuwe manier van sociale integratie bedoeld wordt. Deze individualiseringsprocessen hebben zowel betrekking op de objectieve leefsituatie als op het subjectieve aanvoelen van het individu (zie Beck, 1992; Otte, 1998). De eerste dimensie van dit drievoudige individualiseringsproces, bevrijding, steunt op de vooronderstelling dat de sociale klassen hun betekenis verloren hebben, en wel op twee manieren. Omdat zij niet langer meer het middel zijn om grote sociale groepen van elkaar te onderscheiden op basis van verschillende ideologieën en bindende normen, zijn zij ook niet meer in staat hun leden een specifieke identiteit te geven. Bijgevolg heeft de afschaffing van de sociale klassen ook een invloed op het zelfbeeld van het individu en op zijn identificatie met deze sociale groepen. 2 De tweede dimensie, onttovering of verlies van zekerheid, refereert aan het verlies van traditionele zekerheden. Dat gaat hand in hand met het wegvallen van de druk van de traditionele sociale structuren. Naarmate de bindende normen van deze structuren hun kracht verliezen, neemt de vrijheid van het individu toe om autonome keuzes te maken in het leven. Het leven zelf wordt zo een kwestie van individuele beslissingen. Deze keuzes gebeuren niet helemaal zonder enige druk; zij zijn afhankelijk van bepaalde institutionele voorwaarden (bijvoorbeeld de arbeidsmarkt, de welvaartstaat). Dat neemt niet weg dat het rijk van de mogelijkheden voor elk individu zeer sterk toegenomen is (zie Inglehart, 1997, p. 22). Bijgevolg kunnen eisen die van maatschappelijke structuren uitgaan niet langer ingeroepen worden als verklaring voor individueel gedrag. Gedrag is veel gevarieerder geworden en is het resultaat van expliciete levenskeuzes en individuele planning. Het begrip lifestyle haakt hierop in. De derde dimensie van het individualiseringsproces, reïntegratie, sluit ook zeer nauw aan bij het voorgaande. Vermits de traditionele structurele groepen hun betekenis en integrerende functie verloren hebben, moesten nieuwe wegen van sociale integratie gevonden worden. Er wordt wel eens beweerd dat lifestyle – gedefinieerd als iemands dagdagelijkse manier van leven — de plaats inneemt van de traditionele opvattingen over de analyse van sociale structuren. Lifestyle is tegelijkertijd individueel én specifiek voor een bepaalde groep. Deze groepen bestaan een aantal personen die slechts een zeer losse band met elkaar hebben, die berust op eenzelfde levensstijl. Die levensstijl is in zekere mate richtinggevend voor de leden van de groep. Zij ontlenen een stukje identiteit aan de groep, zonder dat er sprake is van enige sociale controle, wat bij traditionele groepen wèl het geval is. Het begrip lifestyle is dus een factor geworden waarmee rekening moet worden gehouden bij de analyse van sociale structuren. Lifestyle wordt gezien als een aanvulling bij, indien al niet als een vervanging van, het begrip sociale klasse. Wat betekent dat nu voor de politieke communicatie? De klassieke modellen van kiesgedrag –die bekend staan als Columbia- model en Michigan-model— berusten allebei min of meer op variabelen binnen de sociale structuur. Het kan bijgevolg niet anders dan dat veranderingen binnen de maatschappij en de teloorgang van de oude maatschappelijke ordening gevolgen hebben voor de toepassing van deze modellen. Het Columbia-model, dat in het begin van de jaren veertig van vorige eeuw ontwikkeld werd, maakte gebruik van langetermijnfactoren om het kiesgedrag te verklaren. Aan de hand van deze factoren werd een index van voorspelbaarheid van het politiek gedrag gekoppeld (zie Lazarsfeld, Berelson en Gaudet, 1944). Van deze politieke voorbeschiktheid werd aangenomen dat zij een contingente, maar stabiele invloed had op het stemgedrag. In tegenstelling tot het Columbia-model, dat steunde op groepsgebonden, sociologische factoren, concentreerde het Michigan-model, dat in de jaren 50 van vorige eeuw ontworpen werd, zich op individuele psychologische variabelen (zie Campbell e.a,. 1960). Drie attitudinale componenten nemen in dit model een centrale plaats in: identificatie met de partij, steun voor een kandidaat en steun voor een bepaald politiek thema. In tegenstelling tot het Columbia-model spelen de socio-economische variabelen in het Michigan-model slechts indirect een rol via politieke attitudes. Deze micro-sociologische concepten werden aangevuld met de macro-sociologische theorie over de breuklijnen (zie Lipset en Rokkan, 1967). Breuklijnen zijn vaste grenzen die bepalen langs welke zijde van een conflict iemand zich bevindt. Voorbeelden daarvan zijn de religieuze en de economische breuklijn: zij zijn een splijtzwam binnen de sociale structuur en leiden tot coalities tussen sociale groepen en politieke partijen. 3 Omdat het politiek gedrag gerelateerd is aan variabelen binnen de sociale structuur en aan politieke voorbeschiktheid of identificatie met de partij, gaat men ervan uit dat gedrag lange tijd zeer stabiel blijft. De band met de politieke partij wordt nochtans losser, zoals verschillende westerse democratieën al ondervonden hebben. De kiezer is onberekenbaar geworden, zoals blijkt uit het toenemend aantal zwevende stemmen; het aantal burgers dat niet aan de verkiezingen deelneemt of een blanco-stem uitbrengt, neemt toe. Deze ontwikkelingen worden toegeschreven aan de afbrokkelende partijtucht. Verschillende factoren worden verantwoordelijkheid geacht voor de kritische houding van de kiezer tegenover zijn partij. Enkele daarvan zijn de differentiatie binnen de maatschappij, de invloed van de massamedia en het hogere opleidingspeil. Omdat het steeds duidelijker werd dat de klassieke socio-economische variabelen niet langer meer volstonden om de grote verscheidenheid aan interesses, gedrag en politieke interesse binnen de moderne samenlevingen te verklaren, werd gesuggereerd dat het begrip lifestyle veel beter geschikt is om deze nieuwe diversiteit te beschrijven. Op het domein van het marktonderzoek en de sociale wetenschappen heeft het concept lifestyle al langer ingang gevonden, maar op het gebied van de politiek is de verklarende kracht van het concept pas onlangs voorwerp van discussie geworden en is het nog altijd een controversiële aangelegenheid (zie Oedegaard, 2000; Otte, 1997; Wessels, 2000). Terwijl deze sociale veranderingen aan de gang waren hebben we ook een toenemende invloed van de massamedia vastgesteld, gevolgd door veranderingen op de mediamarkt. Deze veranderingen werden niet systematisch opgenomen in het onderzoek naar sociale veranderingen. De media worden maar sporadisch vermeld als socialiserende factoren en nieuwe overbrengers van betekenissen. De ontwikkeling van het mediasysteem is nochtans in grote mate verantwoordelijk voor de gewiizigde omstandigheden waarin aan politiek wordt gedaan en voor de wijze waarop de politiek zich aan het publiek presenteert. Eén van de meest relevante ontwikkelingen in het mediasysteem en in de rol die de media in de maatschappij vervullen is de opkomst van de televisie als hét meest populaire medium. Het is dan ook via de televisie dat de kiezers een groot stuk van hun informatie over de politiek krijgen. In de Verenigde Staten kwam die ontwikkeling iets eerder dan in Europa. Bovendien is het zo dat de audiovisuele media in de USA al van in het begin in privé-handen waren. De meeste Europese landen kenden slechts de openbare omroep, die een staatsmonopolie was. Pas in de jaren 80 kregen commerciële zenders toegang tot de mediamarkt. Dat heeft zeer snel vérstrekkende gevolgen gehad, zowel voor de programmamakers als voor de kijkers. De term commercialisering verwijst naar wijzigingen binnen de mediamarkt. Commercialisering houdt in dat economische criteria de journalistieke idealen verdrongen hebben. Daarbij komt nog dat de differentiëring van de mediamarkt het aantal kanalen waarop het publiek kan afstemmen, gevoelig heeft doen toenemen. Dat geldt in het bijzonder voor de televisie. 4 Deze twee ontwikkelingen zijn niet zonder gevolg gebleven voor de manier waarop de politiek zich presenteert. In de wereld van de gecommercialiseerde media verschilt de politiek niet van om het even welk ander mediaproduct. Ook de politiek moet zich waar maken op de mediamarkt. Of hij daarin slaagt, wordt afgemeten aan de kijkcijfers. Dat de kijker kan afstemmen op een hele reeks kanalen heeft voor gevolg dat het kijkpubliek gefragmenteerd is: verschillende zenders pikken elk hun eigen aandeel in. De kijkdichtheid van een zender is dus lang niet meer zo groot als toen hij een monopoliepositie innam. Toen speelde de televisie een integrerende rol in de maatschappij. Anderzijds laat de grote keuze aan kanalen iedereen toe een menu à la carte samen te stellen. Dat betekent dan weer dat programma’s over politiek snel en gemakkelijk kunnen worden weggezapt. Wie niet wil, hoeft er niet naar te kijken. Er is immers keuze te over. Deze ontwikkelingen zijn ook een uitdaging voor het politiek systeem. De politiek wordt verplicht zich aan te passen aan de evoluties binnen de maatschappij en aan de veranderingen op de mediamarkt. Aan de ene kant betekent dat: leren leven met sociale differentiatie, nieuwe waarden en onvoorspelbare kiezers. Aan de andere kant dwingen een gecommercialiseerd mediasysteem en een gefragmenteerd publiek het politieke systeem tot grotere inspanningen om de aandacht van de media en van het publiek op zich te vestigen. De professionalisering van de politiek is een onvermijdelijk gevolg van deze tendensen. Dat is zeker zo bij verkiezingscampagnes waar deelname aan de macht de inzet is. Om het hoofd te kunnen bieden aan de uitdagingen van het kies- en kijkpubliek, doet het politiek systeem een beroep op marketing-specialisten. Andere karakteristieken waarmee de moderne of zogenoemd geamerikaniseerde verkiezingscampagnes beschreven worden, blijken het gevolg te zijn van de gewijzigde voorwaarden waarin de politieke boodschap aan de man moet worden gebracht en vloeien voort uit de professionalisering van de verkiezingscampagnes. De experten worden gerecruteerd uit de reclame- en PR- wereld en uit mediaagentschappen. Hun sterktepunt is hun ervaring met marketing en met onderzoek over efficiënte communicatie. De strategie die zij daar aanwenden, passen zij ook toe op de politiek. Deze strategie wordt voortdurend geëvalueerd en, waar nodig, aangepast. Daarvoor maken deze experten gebruik van enquêtes, spitsen ze zich toe op welbepaalde doelgroepen en zetten ze experimenten op. De gebruikte methodes werden reeds met succes aangewend om een commercieel product op de markt te brengen. Men mag er dus hetzelfde gunstige effect van verwachten als het om verkiezingscampagnes gaat. Door de verantwoordelijkheid voor verkiezingscampagnes in handen te leggen van verkoopsexperten, neemt de invloed van professionele actoren die helemaal niets met de politiek zelf te maken hebben, in sterke mate toe. Verkoopsexperten zijn uiteraard veel meer geïnteresseerd in de verkoop van het product dan in het product zelf.. Dat heeft zijn weerslag op de logica van de verkiezingscampagnes: de verpakking wordt belangrijker dan de inhoud. Het gevolg daarvan is dat het niet meer het product is dat bepaalt welke verkoopstrategie er het best bij past. Het omgekeerde is waar: het product wordt aangepast aan de vooropgestelde verkoopsstrategie. Deze strategie wordt op haar beurt ingegeven door de wijzigingen binnen het kiezerscorps en binnen het mediasysteem. Die wijzigingen hebben wij daarstraks reeds beschreven. 5 Verschillende van de kenmerken die gewoonlijk met een moderne verkiezingscampagne geassocieerd worden, kunnen als dergelijke strategieën worden beschouwd. Wij denken hier dan meer bepaald aan fenomenen als de-ideologisering, de-politisering, trivialisering, de geplande ‘spontane’ voorvallen, het vervagen van de grens tussen politiek en privé, of de voorkeur voor mooie verkiezingsplaatjes in plaats van aandacht voor politieke thema’s. Vanuit het standpunt van de politieke actoren en hun verkoopsexperten is depolitisering –het verdwijnen van politieke thema’s uit de verkiezings-campagne—een rationele strategie. Zo vermijden ze ideologische polarisering, waar het kiespubliek toch geen belangstelling voor heeft. Politici hebben er alleszins baat bij geen al te bindende uitspraken te doen tijdens hun verkiezingscampagne. De neiging om de persoonlijkheid van de politicus meer op de voorgrond te plaatsen maakt het aantrekkelijker en gemakkelijker om abstracte politieke ideeën over te brengen, zeker via de televisie. De verschillen tussen de politieke partijen worden nu niet meer zozeer inhoudelijk gethematiseerd, maar worden belichaamd door de grote tenoren van de partij of in het team dat in het strijdperk treedt. Personalisering van de politiek gaat hand in hand met strategieën om zo goed mogelijk over te komen bij het publiek. Imagovorming is een belangrijk gegeven. Het is mogelijk dat personalisering ook tot privatisering van de politiek leidt: de kandidaten worden steeds vaker opgevoerd in hun rol als privépersoon, meer dan in hun publieke rol. Door ‘spontane’ evenementen en ‘spontane’ optredens te plannen, sturen de communicatieverantwoordelijken erop aan de campagnethema’s op voorhand vast te leggen. Tegelijkertijd trachten zij zelf de context te bepalen waarbinnen deze thema’s ter sprake zullen komen. Daardoor laten zij aan journalisten maar weinig ruimte voor interpretatie over en vermijden ze dat thema’s die hen minder goed uitkomen, aangeraakt worden. Het politiek systeem is verplicht dergelijke strategieën van verandering en aandacht trekken toe te passen, omdat het moet optornen tegen een verleidelijk aanbod van een hele reeks andere zenders. Het punt van ons betoog is dat de professionalisering van de verkiezingscampagnes het gevolg is van de veranderende omstandigheden waarin campagne moet worden gevoerd. Andere karakteristieken die als ‘amerikanisering’ worden geduid, zijn het gevolg van deze professionalisering en mogen dus niet op hetzelfde niveau worden geplaatst als de professionalisering zelf. De gevolgde redenering toont aan dat de oorzaken van de processen die met amerikanisering aangeduid worden, geenszins alleen tot de Verenigde Staten mogen worden beperkt. Daarom hebben sommige auteurs voorgesteld de term amerikanisering te vervangen door modernisering. Die naamsverandering zou een aanwijzing moeten zijn dat de processen die zich ook in Europa en Latijns-Amerika onder de noemer amerikanisering voordoen, niet kenmerkend zijn voor de Verenigde Staten alleen, maar daar het eerst tot ontwikkeling zijn gekomen. De veranderingen binnen de Europese verkiezingscampagnes zouden zich ook hebben voorgedaan zonder impulsen vanuit de Verenigde Staten. Zij zijn immers het gevolg van veranderingen binnen het kiezerscorps en van de commercialisering van het mediasysteem. 6 De term amerikanisering vervangen door modernisering heeft ook bepaalde voordelen. Voor het kiespubliek in het algemeen –en voor politieke commentatoren zoals journalisten en wetenschappers in het bijzonder—heeft amerikanisering een negatieve bijklank. Wie echter actief bij de verkiezings-campagnes betrokken is, lijkt deze mening zeker niet te delen. De campagneverantwoordelijken beamen volmondig dat hun werk inderdaad geamerikanseerd is, maar zij hebben daar geen enkele moeite mee. Bij een bevraging van Europese campagne-experten verklaarde bijna twee derde van hen dat ze het absoluut noodzakelijk achten de meest recente Amerikaanse literatuur in verband met verkiezingscampagnes doorgenomen te hebben. Wie niet op de hoogte is van die literatuur is geen politieke marketingspecialist, vinden ze. Ongeveer hetzelfde percentage van de respondenten vindt het nodig om de verkiezingscampagnes uit de Verenigde Staten van nabij te volgen. Op onze vraag naar de vereisten die aan een professionele politieke marketingspecialist gesteld worden, antwoordde 39% dat persoonlijke contacten met collega’s uit de USA onontbeerlijk zijn. (Plasser, Scheucher, Sneft 1999, p. 13). Wij zouden ons nochtans kunnen afvragen of dit soort linguïstische cosmetica – modernisering in plaats van amerikanisering — de discussie wel vooruit helpt. Daarbij komt –zoals eerder gezegd—dat de term modernisering in de sociologie in een specifieke betekenis gebruikt wordt. Hij duidt de maatschappelijke veranderingen aan die aan de grondslag liggen van de gewijzigde manier waarop de politiek zich presenteert, en niet zozeer dat proces zelf . Het sociologisch concept modernisering leent er zich zeer goed toe om de uitdagingen te beschrijven waarmee het politiek systeem geconfronteerd wordt. Het helpt ons ook om inzicht te krijgen in de nieuwe strategieën die de politieke actoren gebruiken als ze zich tot hun kiespubliek richten. De maatschappelijke veranderingen die onder de noemer modernisering samengebracht worden hebben tot gevolg dat de manier waarop mensen hun leven uitbouwen, en dus ook hun noden, zeer verschillend zijn. Bovendien kunnen de leefomstandigheden zeer snel wisselen. Steeds meer mensen ervaren dat hun leven grondig verschilt van dat van andere mensen. Tegelijkertijd is het gemeenschappelijk draagvlak weggevallen. De traditionele groepen in de maatschappij waar de politieke actoren konden op terugvallen, zijn verdwenen. De politici hebben nu te maken met een gefragmenteerde en geïndividualiseerde samenleving, waar ieder zijn eigen verwachtingen heeft. De mogelijkheid om een collectieve identiteit op te bouwen neemt zienderogen af omdat de mensen constant onder druk staan om aan de eigen, individuele identiteit te werken. De postmoderne burger van de geïndustrialiseerde maatschappij hoeft zich geen zorgen meer te maken om het naakte bestaan. Hij streeft andere waarden na, of heeft minstens zijn prioriteiten anders geordenend. De nieuwe vrijheid die gepaard gaat met het wegvallen van de band tussen sociale structuur en persoonlijke identiteit heeft de weg vrij gemaakt voor een zeer breed gamma aan levensstijlen. Dat is de situatie waar de politieke actoren vandaag mee geconfronteerd worden. 7 In het empirisch onderzoek wordt het begrip lifestyle operationeel gemaakt door een beroep te doen op waarde-oriëntaties, zoals het doel dat iemand zich stelt in het leven, of het belang dat iemand hecht aan de verschillende levenssferen. Verder maakt men ook gebruik van gedragsindicatoren zoals vrijetijdsbesteding, consumentengedrag of esthetische voorkeur. Marketing en in het bijzondere de reclame, zijn de koplopers wat het inpikken op deze nieuwe lifestyles betreft. Voor hen is het de gewoonste zaak van de wereld dat ze binnen een bepaalde lifestyle nog meer specifieke doelgroepen ontdekken. Op haar beurt krijgt de reclame-industrie het verwijt dat zij de maatschappij versplintert omdat elke groep op zoek gaat naar een eigen gedragsstijl en naar een eigen houding om een duidelijke grens te kunnen trekken tussen wie tot de groep behoort en de anderen:’Advertisers are convinced, [...], that in the new media world the “Us” will lose out to the “Me” and the image tribe’ (Turow 1997, p. 193). De massamedia delen in deze kritiek omdat zij onder de invloed staan van deze reclamestrategieën. Om hun reclame-inkomsten veilig te stellen moeten de media het doelpubliek bereiken waarop de adverteerders mikken en moeten zij in hun programma’s met deze eis rekening houden. Het gevolg is dat de reclame-industrie en de media nauw samenwerken en dat beide het verwijt krijgen dat zij hun publiek versplinteren. Zij doen dat niet alleen door doelgroepen te identificeren, maar ook door deze groep te creëren en in stand te houden. De reclame-industrie en de media spelen dus een heel belangrijke rol in het proces van fragmentering van de maatschappij. Zij richten zich niet alleen zeer uitdrukkelijk tot bepaalde doelgroepen, maar reiken ze ook via allerlei argumenten een bepaald imago aan dat met een bepaalde lifestyle gepaard gaat. Daardoor meten deze groepen zich een bepaalde identiteit aan. De reclame-industrie en de media doen dus veel meer dan trends in de maatschappij louter te weerspiegelen: zij gieten een lifestyle in een bepaalde vorm. De politiek moet rekening houden met de gefragmenteerde structuur van de moderne maatschappij. Dat is een grote uitdaging voor de wijze waarop politieke thema’s aangekaart zullen worden, voor de kandidaten die de kiezersvertegenwoordigen en voor de manier waarop het politiek systeem zich tot de burgers zal richten. Hierbij kan men denken aan de opkomst van single issue parties, partijen die van slechts één thema hun strijdpunt maken. De groene partijen zijn hiervan een goed voorbeeld. Of wat te denken van de partij van de autobestuurders die in Duitsland opkwam voor de verkiezingen? Zelfs de Duitse Liberalen, die in het nationaal parlement zetelen en tientallen jaren lang een coalitie vormden met de twee grootste partijen, speelden op een zeker moment met de gedachte zich te presenteren als de partij van de kiezers met een hoog inkomen. Partijen die zich tot het brede kiespubliek wenden ondervinden meer moeilijkheden om mensen met vaak tegengestelde eisen en verwachtingen aan te trekken. Het profileren van kandidaten die verschillende stromingen binnen de partij vertegenwoor-digen kan hier een uitkomst bieden. De noodzaak om verschillende doelgroepen aan te spreken zal de partijen ertoe nopen hun verkie-zingskanalen te herdenken. Over het algemeen zijn de traditionele massamedia niet erg geschikt om op verschillende doelgroepen te mikken. Daarom mogen wij ervan uitgaan dat die kanalen aan belang gaan winnen die de politicus toelaten zich rechtstreeks tot de kiezer te richten met een boodschap-op-maat. Tijdens de verkiezingscampagne van 2000 in de Verenigde Staten maakten de kandidaten opmerkelijk veel gebruik van e-mail en van persoonlijk geadresseerde brieven om rechtstreeks contact op te nemen met de kiezers. Dat zou er kunnen op wijzen dat een groot gedeelte van het verkiezings-budget besteed wordt aan gerichte boodschappen en minder aan reclameboodschappen via de massamedia, die vaak niets opleveren. 8 ‘Lifestyle politics is identity politics’ zegt Lance Bennett (1998) in een van de weinige vermeldingen waar het woord lifestyle politics ook werkelijk in voorkomt. Een andere bron is een artikel dat reeds in 1997 in The Economist verscheen en waar de houding van de Britse Tories in verband met de homo-huwelijken beschreven werd als een voorbeeld van lifestyle politics. Deze lifestyle politics werd vergeleken met ‘old-style high politics of issues and public policy’ (William Hague 1997). Als lifestyle politiek gelijkgesteld wordt met een politiek van identiteitsvorming, dan betekent zulks dat de mensen meer en meer bezig zullen zijn om complexe identiteiten in een gefragmenteerde maatschappij op te bouwen en uit te drukken of, zoals Bennett het zegt,’managing and expressing complex identities in a fragmenting society’. Het politieke systeem zal daar rekening moeten mee houden. Zo bekeken is lifestyle politiek echter een onophoudelijk waanzinnig opbod omdat politici met thema’s en oproepen die voor een kort ogenblik goed in de markt liggen, moeten dingen naar de gunst van een sterk materialistische gericht, onberekenbaar, individualistisch en sceptisch kiespubliek (Blumler en Gurevitch 2000). Het mag dan ook geen verbazing wekken –of men moet er minstens de logica van inzien— dat politieke strategen op deze uitdaging ingaan door kandidaten in plaats van programma’s naar voor te schuiven, emoties te laten primeren op politieke thema’s, en de aandacht af te leiden naar het privéleven van de politicus in plaats van zijn politieke verdiensten te beklemtonen. Voor de Duitse kanselier in zijn huidig ambt verkozen werd, was hij lid van de Toscaanse fractie. Dat was de naam die een groepje politici kreeg die hun linkse politieke overtuiging combineerden met een enthousiaste voorkeur voor een riante levensstijl, die zij vooral tot uiting brachten in vakanties of zelfs door de aankoop van een huis inToscanië. Dit lijkt het perfecte voorbeeld te zijn van de politiek-nieuwe-stijl waar de lifestyle iemands identiteit bepaalt. Als het echter om imagovorming gaat, dan is er wel ruimte voor interpretatie als we trachten te weten te komen waarom Schröder bij hoog en laag beweert dat zijn haar écht zwart is. 9 Literatuur BECK, U. (1992), Risk society. Towards a new modernity. London, Sage. BENNETT, W. L. (1998), ‘The uncivic culture: Communication, identity, and the rise of lifestyle politics’ in PS. Political Science & Politics, XXXI, p. 741-761. CAMPBELL, A., P. E CONVERSE,. W MILLER,. E. en D. E STOKES (1960). The American voter. New York, Wiley. HOLTZ-BACHA, C. (in press). ‘Professionalization of political communication. The case of the 1998 SPD campaign‘ in Journal of Political Marketing, 1. HOLTZ-BACHA, C. (2001), Das Private in der Politik: Ein neuer Medientrend?‘ in Aus Politik und Zeitgeschichte, (B41-42), p. 20-26. INGLEHART, R. (1997), Modernization and postmodernization. Cultural, economic and political change in 43 societies. Princeton, NJ, Princeton University Press. LAZARSFELD, P. F., B.BERELSON, H. GAUDET, H. (1944),. The people's choice. How the voter makes up his mind in a presidential election. New York, Duell, Sloan and Pierce. LIPSET, S. M, S. ROKKAN (1967), ‘Cleavage structures, party systems, and voter alignments’ in S. M. LIPSET, S. ROKKAN (eds.), Party systems and voter alignments: Crossnational perspectives (pp.1-64). New York, Free Press. OEDEGAARD, I. C. (2000), ‘Lebensstile, soziale Milieus und Wahlverhalten in Westdeutschland’ in M. KLEIN, W. JAGODZINSKI, E. MOCHMANN, D. OHR (eds.), 50 Jahre empirische Wahlforschung in Deutschland. Entwicklung, Befunde, Perspektiven, Daten (p. 212-234). Wiesbaden, Westdeutscher Verlag. OTTE, G. (1998), ‘Auf der Suche nach "neuen sozialen Formationen und Identitäten" – Soziale Integration durch Klassen oder Lebensstile?’ in J. FRIEDRICHS (ed.), Die Individualisierungs-These (p. 181-220). Opladen, Leske und Budrich. OTTE, G. (1997), Lebensstile versus Klassen – welche Sozialstrukturkonzeption kann die individuelle Parteipräferenz besser erklären? in W. MÜLLER (Ed.), Soziale Ungleichheit. Neue Befunde zu Strukturen, Bewußtsein und Politik (pp. 303-346). Opladen, Leske + Budrich. PLASSER, F., C. SCHEUCHER,. C. SENFT (1999), ‚Is there a European style of political marketing? A survey of political managers and consultants‘ in B. I. NEWMAN (ed.), Handbook of Political Marketing, p. 89-112. Thousand Oaks, CA, Sage. SCHULZ, W. (1998), ‚Wahlkampf unter Vielkanalbedingungen. Kampagnen-management, Informationsnutzung und Wählerverhalten‘ in Media Perspektiven, p.378-391. TUROW, J. (1997), Breaking up America. Advertisers and the new media world. Chicago, IL, The University of Chicago Press. WEßELS, B. (2000), ‘Gruppenbindung und Wahlverhalten: 50 Jahre Wahlen in der Bundesrepublik’ in M. KLEIN, W. JAGODZINSKI, E. MOCHMANN, D. OHR (eds.), 50 Jahre empirische Wahlforschung in Deutschland. Entwicklung, Befunde, Perspektiven, Daten, p. 129-155. Wiesbaden, Westdeutscher Verlag. William Hague slept here. (1997, October 11). The Economist, p. 44-45 1. Christina HOLTZ-BACHA, The End of Old Certainties. Changes in the triangle of media, political system, and electorate and their consequences. Paper voorgesteld tijdens de Politeia Conferentie, Brussel, 3 mei 2002. Vertaling door Marie-Jeanne Bellen. 10