Capita selecta Ontwikkeling en ontwikkelingsstoornissen van het humane brein. II. Ontwikkeling van de hersenschors en de grote baansystemen h.j.ten donkelaar, p.wesseling, m.lammens, h.o.m.thijssen, w.o.renier en f.j.m.gabreëls De ontwikkeling van de hersenschors wordt op praktische gronden wel verdeeld in een drietal fasen (figuur 1): een vroege, embryonale periode, die begint rond de 40e dag van de ontwikkeling (Carnegie-stadium 17) en waarin de zogenaamde preplaat wordt aangelegd; vervolgens een intermediaire, foetale of migratieperiode, die rond stadium 21 (circa 50 dagen ontwikkeling) begint en waarin de corticale plaat wordt gevormd; tenslotte een late, perinatale periode, die vanaf de 24e week van de zwangerschap begint en waarin rijping en organisatie van de corticale neuronen plaatsvinden.1 De ontwikkeling van de grote baansystemen van en naar de hersenschors begint laat-embryonaal. De myelinisatie van de grote baansystemen begint in de perinatale periode en eindigt 2-3 jaar na de geboorte. De grens tussen de foetale en de perinatale periode wordt rond de 24e week van de zwangerschap gelegd;1 dit is de ondergrens van de levensvatbaarheid van prematuur geboren kinderen. Met ‘perinatale schorsbeschadiging’ wordt bedoeld iedere verworven beschadiging van de zich ontwikkelende (neo)cortex die laat in de zwangerschap (prenataal), rond de tijd van de geboorte (neonataal) en/of na de geboorte (postnataal) optreedt.3 Bij jonge prematuren (22 tot 30 zwangerschapsweken) ontstaan gemakkelijk focale bloedingen in de periventriculaire proliferatieve zone, terwijl bij oudere prematuren (vanaf 30 zwangerschapsweken) de witte stof van de grote hersenen in het bijzonder gevoelig is voor hypoxisch-ischemische beschadiging.3-5 In de foetale periode treden vooral stoornissen in de proliferatie (bijvoorbeeld microcefalie) en de migratie van neuronen (migratiestoornissen) op, terwijl voor de perinatale periode stoornissen in de maturatie (bijvoorbeeld kleinere corticale dysplasieën) en de myelinisatie (dysmyelinisatie) en destructieve laesies (zoals porencefalie en hydranencefalie, veelal met een vasculaire oorzaak) karakteristiek zijn. In dit artikel geven wij enkele voorbeelden van dergelijke stoornissen. Universitair Medisch Centrum St Radboud, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen. Instituut voor Neurologie: dr.H.J.ten Donkelaar, arts-anatoom; dr.P. Wesseling en dr.M.Lammens, neuropathologen (beiden tevens: Instituut voor Pathologie); prof.dr.W.O.Renier, kinderneuroloog (tevens: Interdisciplinair Kinderneurologisch Centrum). Instituut voor Radiologie: prof.dr.H.O.M.Thijssen, neuroradioloog. Interdisciplinair Kinderneurologisch Centrum: prof.dr.F.J.M.Gabreëls, kinderneuroloog. Correspondentieadres: dr.H.J.ten Donkelaar (h.tendonkelaar@cz-zorlnm. azn.nl). Zie ook het artikel op bl. 410. samenvatting – De ontwikkeling van de humane hersenschors geschiedt in 2 fasen: (a) de vorming van de zogenaamde preplaat, een oppervlakkige laag die essentieel is voor de laminering van de hersenschors; (b) de vorming van de corticale plaat. – De preplaat wordt door de corticale plaat gescheiden in een oppervlakkige marginale zone (de toekomstige moleculaire laag) en de subplaat. De tijdelijk aanwezige subplaat speelt een belangrijke rol bij de vorming van thalamocorticale verbindingen. – De meeste corticale neuronen ontstaan in de ventriculaire zone van het pallium en bereiken langs radiaire gliacellen (radiaire migratie) de corticale plaat. – De gamma-aminoboterzuur(GABA)-erge corticale interneuronen worden echter in de ganglionheuvels gevormd en bereiken via tangentiële migratie de hersenschors. – De thalamocorticale verbindingen en de piramidebaan worden laat-embryonaal aangelegd, terwijl het corpus callosum pas in de foetale periode ontstaat. Myelinisatie begint in het tweede trimester van de zwangerschap. ontwikkeling van de hersenschors De uitgroei van de grote hersenen en de aanmaak en migratie van neuronen van de hersenschors vindt voornamelijk plaats in de foetale periode. Elke hemisfeer groeit eerst uit naar occipitaal, buigt dan om en groeit verder naar ventraal en rostraal (figuur 2). Hierdoor ontstaat de temporaalkwab. De nucleus caudatus en het laterale ventrikel groeien op dezelfde wijze uit. Tijdens de foetale periode ontstaat het complexe patroon van groeven en windingen. De sulcus lateralis en de sulcus centralis zijn vanaf de 4e maand te herkennen. Door de ontwikkeling van de prefrontale schors schuift de sulcus centralis geleidelijk naar achteren.6 De wand van de neurale buis bestaat oorspronkelijk uit een enkele laag neuro-epitheliale cellen. Na een aantal celdelingen kunnen in het zich ontwikkelende telencephalon de volgende, tijdelijk aanwezige lagen worden onderscheiden (figuur 3): (a) de ventriculaire zone, waarin de celdelingen plaatsvinden; (b) de subventriculaire zone, een tweede compartiment voor celdeling; (c) de intermediaire zone, waaruit uiteindelijk de witte stof ontstaat; (d) de subplaat, die een belangrijke rol speelt bij de vorming van thalamocorticale verbindingen; (e) de corticale plaat, waaruit de meeste lagen van de hersenschors ontstaan; en (f) de preplaat, een oppervlakkige, celarme laag die een belangrijke rol speelt bij de vorming van de corticale gelaagdheid. Uit stamcellen ontstaan verschillende precursors voor neuronen en Ned Tijdschr Geneeskd 2001 3 maart;145(9) 401 30 23 insula 3000 lichaamsgewicht 22 capsula interna 21 begin vascularisatie hemisferen 20 1000 corticale plaat maturatie (in %) 500 19 plexus choroideus thalamostriatale 18 vezels primordiale 17 plexiforme laag 100 bulbus olfactorius 16 50 thalamus 15 primordium hippocampi 14 10 13 vorming hemisferen 12 5 8 9 10 11 sluiting neuroporus cranialis 3 4 5 embryonale periode a gewicht (in g) grootste lengte (in mm) 20 6 7 hersengewicht 20 10 neurogenese 8 6 leeftijd (in weken) b 7 migratie (in %) 8 12 16 foetale periode 20 24 28 32 perinatale periode 36 leeftijd (in weken) figuur 1. Schema van de verschillende perioden die in de ontwikkeling van de hersenschors kunnen worden onderscheiden;1 (a) voor de embryonale periode is een aantal belangrijke gebeurtenissen in de ontogenese van de grote hersenen aangegeven. De nummers verwijzen naar de ontwikkelingsstadia, de 23 Carnegie-stadia, zoals die bij de mens in deze fase van de ontwikkeling kunnen worden onderscheiden;2 (b) in de foetale periode wordt de corticale plaat gevormd, terwijl in de perinatale periode differentiatie en rijping van neuronen plaatsvindt. De grens tussen de foetale en perinatale periode komt overeen met de leeftijd waarop prematuur geboren kinderen levensvatbaar zijn. De verticale lijnstukken bij de hersengewichtscurve geven de uitersten aan. gliacellen. De neuronen van de hersenschors ontstaan vooral in de ventriculaire zone, terwijl gliacellen vooral in de subventriculaire zone worden aangemaakt. Gliacellen spelen een belangrijke rol bij de migratie van neuronen (radiaire migratie). Oorspronkelijk werd aangenomen dat alle zes lagen van de hersenschors volgens het ‘inside-out’-principe worden aangelegd, waarbij de binnenste laag (laag VI) het eerst wordt aangelegd en de daarboven gelegen lagen steeds later. Onderzoek van met name Marín-Padilla heeft echter aangetoond dat als 4e maand 6e maand 8e maand eerste laag de zogenaamde preplaat wordt aangelegd.1 7 De preplaat of primordiale plexiforme laag wordt door de vorming van de corticale plaat gesplitst in de marginale zone (de toekomstige schorslaag I, dat wil zeggen de moleculaire laag) boven en de subplaat onder de corticale plaat (zie figuur 3). Uit de corticale plaat ontstaan de schorslagen II-VI: de buitenste granulaire laag (laag II), de buitenste piramidale laag (laag III), de binnenste granulaire laag (laag IV), de binnenste piramidale laag (laag V) en de multiforme laag VI. Uit de lagen II en III neonaat figuur 2. Laterale aanzichten van het zich ontwikkelende brein in de 4e, 6e en 8e maand van de zwangerschap6 en bij een pasgeborene.2 De pijltjes geven de sulcus centralis aan. 402 Ned Tijdschr Geneeskd 2001 3 maart;145(9) ontspringen de commissuurvezels van het corpus callosum. In laag IV eindigen de thalamocorticale vezels. Deze laag is vooral in sensibele schorsarealen goed ontwikkeld. De piramidecellen van laag V zenden axonen naar het striatum, de hersenstam en het ruggenmerg (de piramidebaan), terwijl uit laag VI corticothalamische vezels ontspringen. De primordiale plexiforme laag of preplaat speelt een belangrijke rol bij de vorming van de 6-lagige hersenschors. De preplaat kan in 6-7 weken oude embryonen worden onderscheiden en bestaat uit een oppervlakkige laag van Cajal-Retzius-cellen en een diepere laag van precursors van subplaatneuronen.7 8 In de 8e tot 18e week migreren neuroblasten vanuit de ventriculaire zone naar de randzone en vormen hier de corticale plaat. De preplaat wordt hierdoor gesplitst in de marginale zone (laag I) met de Cajal-Retzius-cellen en de subplaat onder de snel groter wordende corticale plaat (zie figuur 3). In de Cajal-Retzius-cellen komt het glycoproteïne reeline tot expressie, dat een belangrijke rol speelt bij deze splitsing en bij de beëindiging van de migratie van neuronen van de corticale plaat. De meeste CajalRetzius-cellen verdwijnen aan het einde van de zwangerschap. De subplaat speelt een belangrijke rol bij de geleiding van thalamocorticale en corticofugale vezels. Oorspronkelijk werd aangenomen dat alle populaties corticale neuronen via radiaire migratie vanuit de ventriculaire zone van het pallium hun eindbestemming in de hersenschors bereiken.9 Latere onderzoeken hebben echter aangetoond dat beide ganglionheuvels ook een belangrijke bijdrage aan de vorming van schorsneuronen leveren.10 De piramidecellen ontstaan in de ventriculaire zone van het pallium, terwijl de gamma-aminoboterzuur(GABA)-erge interneuronen van de hersenschors in de ganglionheuvels worden gevormd en via tangentiële migratie, dat wil zeggen min of meer evenwijdig aan de ventrikelwand, de hersenschors bereiken (figuur 4). De ventriculaire zone van de mediale ganglionheuvel levert een substantieel deel van de GABAerge neuronen van de marginale zone en van de subplaat en intermediaire zone. Deze neuronen bereiken via een tangentiële migratieroute de hersenschors, bevatten de inhiberende neurotransmitter GABA en het voor de mediale ganglionheuvel karakteristieke gen Lhx-6. De laterale ganglionheuvel levert de GABA-erge neuronen voor de corticale plaat en de intermediaire zone, maar niet voor de marginale zone. De migratie van deze neuronen is afhankelijk van de aanwezigheid van de Dlx-1en Dlx-2-genen. De verschillende corticale gebieden vertonen een grote variabiliteit in dikte en samenstelling van de zes schorslagen. Zo is bijvoorbeeld laag IV (de binnenste granulaire laag), waar de thalamocorticale vezels eindigen, zeer goed ontwikkeld in de primaire sensibele schorsgebieden (granulaire schors), maar is bijna niet herkenbaar in de motorische schorsgebieden (agranulaire schors). De verschillen tussen de cortexarealen, zoals in 1909 door Brodmann beschreven, worden vooral genetisch bepaald. Rakic postuleerde het ‘protomapmodel’, waarbij de hoofdrol wordt toegekend aan molecu- I II III IV V VI MZ corticale plaat preplaat subplaat IZ IZ SVZ VZ VZ neuro-epitheel a b ependym c d e figuur 3. Ontwikkeling van de neocortex;2 (a-c) in de wand van de neurale buis ontstaan uit het neuro-epitheel eerst drie zones, de ventriculaire zone (VZ), de intermediaire zone (IZ) en oppervlakkig in de randzone de preplaat; (d) in de 8e-18e week migreren neuroblasten vanuit de ventriculaire zone en vormen de corticale plaat. De preplaat wordt hierdoor gescheiden in de marginale zone (MZ) en de subplaat. Een tweede compartiment voor celdeling, de subventriculaire zone (SVZ), speelt vooral een rol bij de vorming van gliacellen; (e) uit de marginale zone ontstaat de moleculaire schorslaag (laag I) en uit de corticale plaat ontstaan de lagen II-VI (II: de buitenste granulaire laag; III: de buitenste piramidale laag; IV: de binnenste granulaire laag; V: de binnenste piramidale laag; VI: de multiforme laag). De intermediaire zone vormt de subcorticale witte stof. De subplaat verdwijnt uiteindelijk. Van de compartimenten voor celdeling (VZ en SVZ) blijft het ependym over. laire factoren in de proliferatieve zone van de hersenschors.11 De toekomstige cytoarchitectonische gebieden worden reeds vastgelegd in het neuro-epitheel en blijven tijdens de radiaire migratie van neuronen van de ventriculaire zone naar de corticale plaat bestaan, waarbij proliferatieve eenheden zogenaamde ontogenetische kolommen produceren. Recentelijk is een aantal eiwitten geïsoleerd die selectief zijn voor bepaalde schorsgebieden. ontwikkeling en ontwikkelingsstoornissen van de grote baansystemen van de hersenschors Vrij snel na het begin van de vorming van de corticale plaat ontstaan de aan- en afvoerende vezelsystemen van Ned Tijdschr Geneeskd 2001 3 maart;145(9) 403 a b 10 figuur 4. Radiaire en tangentiële migratie van corticale neuronen; (a) dwarsdoorsnede door een telencefaal hersenblaasje van een muis met de proliferatieve compartimenten (de ventriculaire zone in groen en de subventriculaire zone (SVZ) in geel). Postmitotische gamma-aminoboterzuur(GABA)-erge neuronen verlaten de laterale (lgh) en mediale (mgh) ganglionheuvels en bereiken het striatum (Str) en via tangentiële migratie de marginale (MZ) en de intermediaire zone (IZ); CP = corticale plaat; (b) vergroting van een deel van de hersenschors waarin behalve de radiaire migratie (A) van neuronen naar de CP (donkerblauw) ook verschillende vormen van tangentiële migratie (B, C) binnen de hersenschors zelf zijn aangegeven; SP = subplaat (lichtblauw); VZ = ventriculaire zone. de hersenschors. Laat-embryonaal is er in humane embryonen al een duidelijke capsula interna te herkennen.2 Thalamocorticale vezels bereiken de capsula interna laat-embryonaal en de subplaat vroeg-foetaal. De ontwikkeling van de piramidebaan begint ook laat-embryonaal, terwijl het corpus callosum pas in de foetale periode ontstaat. De laatste jaren wordt steeds duidelijker dat een groot aantal genen betrokken is bij de ontwikkeling van deze baansystemen. De ontwikkeling van lange vezelsystemen in het centrale zenuwstelsel verloopt in een aantal fasen:12 (a) de vorming en vroege geleiding van axonen; (b) de uitgroei van axonen naar hun doelgebieden; (c) de eliminatie van tijdelijke axonale projecties; (d) de synaptogenese en (e) de myelinisatie. De ontwikkeling en enkele ontwikkelingsstoornissen van de thalamocorticale verbindingen, de piramidebaan en het corpus callosum worden beknopt besproken. Stoornissen in de grote baansystemen van de hersenschors kunnen in alle fasen van de ontwikkeling ontstaan. De meest voorkomende oorzaak van hersenbeschadigingen en van de piramidebaan in het bijzonder in de tweede helft van de zwangerschap is perinatale asfyxie. Bij jonge prematuren (22 tot 30 zwangerschaps404 Ned Tijdschr Geneeskd 2001 3 maart;145(9) weken) zijn de bloedvaten in de periventriculaire zone bijzonder gevoelig voor perinatale asfyxie. Beschadiging van deze vaten leidt gemakkelijk tot focale bloedingen van de periventriculaire proliferatieve zone, waar in deze periode vooral gliacellen worden geproduceerd.3 Bij oudere prematuur geboren kinderen (30-34 zwangerschapsweken) is vooral de periventriculaire witte stof kwetsbaar (periventriculaire leukomalacie), waarbij necrose en holtevorming kunnen optreden.4 5 Essentieel bij periventriculaire leukomalacie is de beschadiging van axonen van thalamocorticale, corticofugale en associatieve vezels. De nog matig gedifferentieerde hersenschors is door een betere en uitgebreidere vascularisatie relatief beter bestand tegen hypoxie. Secundaire veranderingen in architectuur en verbindingen (verkregen corticale dysplasie) zijn vermoedelijk verantwoordelijk voor later optredende neurologische verschijnselen, zoals epilepsie en cognitieve stoornissen.5 Bij meer dan 34 zwangerschapsweken en vooral bij voldragen pasgeborenen manifesteert hypoxisch-ischemische hersenbeschadiging zich juist en vooral in de hersenschors en de subcorticale witte stof, veelal in de relatief vaatarme gebieden (waterscheidingsgebieden) op de grens van de stroomgebieden van de A. cerebri media en de A. cerebri anterior en posterior.13 Corticale en subcorticale infarcering is het gevolg. ontwikkeling en ontwikkelingsstoornissen van thalamocorticale verbindingen Dierexperimenteel onderzoek heeft aangetoond dat tijdelijk aanwezige celpopulaties een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van de grote vezelsystemen. Axonen van de eerste preplaatneuronen lijken een soort steiger te vormen waarlangs corticofugale axonen van de corticale plaat en thalamocorticale vezels naar de hersenschors hun weg vinden.14 Een belangrijke rol is hier niet alleen weggelegd voor de subplaat (‘handshake’-hypothese; figuur 5), maar ook voor andere, grotendeels tijdelijke celgroepen in de capsula interna en de ventrale thalamus. Bij de uitgroei van thalamocorticale en corticofugale vezels speelt de aanwezigheid van het geleidingsmolecuul netrine-1 in de ganglionheuvels een belangrijke rol.15 Het belang van de subplaat bij de innervatie van de hersenschors is onder andere aangetoond met deletie-experimenten aan de visuele schors bij de kat.16 Verwijdering van de subplaat voordat de ingroei van thalamocorticale vezels vanuit het corpus geniculatum laterale plaatsvindt, leidt ertoe dat deze vezels niet in staat zijn de visuele schors als doelgebied te selecteren. Thalamocorticale vezels blijven gedurende een ‘wachtperiode’ in de subplaat liggen en groeien a b pas in de corticale plaat uit wanneer deze voldoende is ontwikkeld. ontwikkeling en ontwikkelingsstoornissen van de piramidebaan De eerste corticofugale vezels vinden hun weg door de capsula interna op geleide van subplaatneuronen die hierbij waarschijnlijk als pioniervezels fungeren, waarlangs de definitieve corticobulbaire en corticospinale vezels hun doel bereiken. Deze projecties ontstaan uitsluitend in laag V van de hersenschors. Dierexperimentele onderzoeken hebben aangetoond dat axonen van de piramidecellen in deze schorslaag in zowel de motorische als in de visuele schors eerst rechtstreeks uitgroeien naar het ruggenmerg en pas in tweede instantie collaterale takken afgeven naar subcorticale gebieden (figuur 6).12 Tijdelijke takken en delen van de corticofugale axonen verdwijnen daarna, zodat de uiteindelijke verbindingen ontstaan. Adhesiemoleculen spelen een belangrijke rol bij de uitgroei en de myelinisatie van de piramidebaan.17 Het celadhesieglycoproteïne L1 is essentieel voor de ontwikkeling van grote baansystemen, zoals de piramidebaan en het corpus callosum.18 Bij L1-deficiënte muizen zijn niet alleen de piramidebaan en het corpus callosum gereduceerd, maar worden bovendien ontwikkelingsstoornissen in de hippocampus en vergrote ventrikels gevonden.19 Bij de mens start de ontwikkeling van de c figuur 5. De ontwikkeling van de thalamocorticale innervatie afgebeeld in schematische doorsneden van een hemisfeer van de rat ter hoogte van de capsula interna;14 (a) kort na de vorming van de preplaat (PP; oranje) sturen preplaatcellen axonen naar de capsula interna (ci). Tegelijkertijd groeien vezels vanuit de thalamus (th; lichtblauw) naar de capsula interna; gh = ganglionheuvel; (b) beide vezelstromen benaderen elkaar en lijken elkaar te geleiden (de ‘handshake’-hypothese). Inmiddels is ook de corticale plaat (CP; groen) ontstaan, waardoor de preplaat wordt gescheiden in de marginale zone (MZ) en de subplaat (SP); (c) de thalamocorticale vezels maken een wachtperiode door in de subplaat. Ned Tijdschr Geneeskd 2001 3 maart;145(9) 405 Cxvis Cxmot cs cb bo a ci pons tgmes olijf ncg b c figuur 6. Drie fasen in de ontwikkeling van de subcorticale projectieneuronen in laag IV van de hersenschors van de rat:12 primaire axonuitgroei, waarbij corticofugale vezels vanuit zowel de motorische schors (Cxmot) als vanuit de visuele schors (Cxvis) naar het ruggenmerg uitgroeien; bo = bulbus olfactorius; cb = cerebellum; ci = colliculus inferior; cs = colliculus superior (a); vorming van axoncollateralen in onder andere de colliculus superior, de colliculus inferior, het tegmentum mesencephalicum (tgmes), de pons, de onderste olijfkern (olijf) en de achterstrengkernen, de nucleus cuneatus en nucleus gracilis (ncg) (b); selectieve axoneliminatie, waarbij van de axonen uit de visuele schors alleen de projecties naar de colliculus inferior en de pons overblijven (c); van de axonen afkomstig uit de motorische schors verdwijnen de axoncollateralen naar de colliculi. piramidebaan laat-embryonaal.20 21 De piramidebaan bereikt het niveau van de kruising op de overgang van hersenstam naar ruggenmerg aan het einde van de embryonale periode en daalt in het ruggenmerg af in de foetale periode. De myelinisatie van de piramidebaan begint in het derde trimester van de zwangerschap en is pas rond de leeftijd van 2 jaar gereed. Met behulp van transcraniële magnetische stimulatie werd aangetoond dat 406 Ned Tijdschr Geneeskd 2001 3 maart;145(9) directe corticomotoneuronale verbindingen reeds in de foetale periode worden aangelegd.22 Deze vroege corticospinale innervatie van het ruggenmerg maakt het mogelijk dat de hersenschors al in een vroeg stadium wordt betrokken bij de sturing van spinale motorische centra. Stoornissen in de ontwikkeling van de piramidebaan kunnen in alle fasen van de embryonale en foetale ontwikkeling optreden. Bilaterale afwezigheid van de piramidebaan, te herkennen aan de afwezigheid van de pyramis aan de ventrale zijde van het verlengde merg, wordt gevonden bij anencefalie, holoprosencefalie, antenatale en perinatale destructieve laesies, bij X-gebonden hydrocefalus, bij microcefalie en bij verschillende neuronale migratiestoornissen.23 24 Twee extreme gevallen worden in figuur 7 getoond: (a) een proliferatiestoornis met een ernstige, letaal verlopende vorm van microcefalie; (b) een destructieve laesie, waarschijnlijk ten gevolge van een stoornis in de vascularisatie, waarbij beiderzijds door necrose en holtevorming ter hoogte van de sulcus centralis grote met liquor gevulde uitbreidingen van de laterale ventrikels ontstonden die aan de buitenzijde door een vlies werden afgesloten (porencefalie). Minder ingrijpende aandoeningen van de piramidebaan ontstaan bij mutaties in het L1-gen. Deze leiden tot een recessieve, X-gebonden aandoening, het CRASH-syndroom (acroniem voor corpus-callosumhypoplasie, mentale retardatie, adductie van de duimen, spastische paraplegie en hydrocefalus).25 Perinatale laesies van het corticospinale systeem kunnen leiden tot infantiele encefalopathie.13 26 Spastische diplegie, een min of meer symmetrische parese die zich het sterkst aan de benen manifesteert, wordt vooral duidelijk wanneer het kind gaat staan.26 De oorzaak wordt gezocht in circulatiestoornissen van de witte stof lateraal van de zijventrikels. Deze beschadiging van de periventriculaire witte stof (periventriculaire leukomalacie) tussen 30 en 34 zwangerschapsweken leidt tot onderbreking van onder andere corticospinale axonen, waarbij de piramidecellen intact blijven en vervolgens aberrante intracorticale verbindingen vormen.4 5 ontwikkeling en ontwikkelingsstoornissen van het corpus callosum In tegenstelling tot de zich laat-embryonaal ontwikkelende corticospinale vezels ontstaan de commissuurvezels van het corpus callosum pas in de foetale periode (figuur 8). Het corpus callosum is bij de mens te onderscheiden bij een zwangerschapsduur van circa 11-12 weken.27 28 Partiële of gehele afwezigheid van het corpus callosum is bij de mens niet zeldzaam.23 29 30 Iedere aandoening die de ontwikkeling van de commissuurplaat negatief beïnvloedt, leidt tot een stoornis in de vorming van de verbindingen tussen de beide hemisferen. Dysgenesie van het corpus callosum treedt in circa 20% op als een geïsoleerde afwijking, maar gaat in de overige 80% van de gevallen gepaard met andere congenitale afwijkingen van het brein.29 30 Geïsoleerde balkaplasie kan asymptomatisch verlopen. Meestal houdt balkaplasie echter verband met afwijkingen van de hersenschors die gepaard gaan met epilepsie en mentale retardatie. De a b c d figuur 7. Twee voorbeelden van aandoeningen waarbij beiderzijds de pyramis met de piramidebanen afwezig is: (a, b) bij een ernstige, niet-X-gebonden vorm van microcefalie (hersengewicht 58,5 g bij een zwangerschapsduur van 39 weken; referentiewaarde: 250; SD: 60) werd aan de onderzijde beiderzijds geen pyramis gevonden.24 In plaats daarvan promineren de beide onderste olijfkernen naast de mediaanlijn; (c, d) een vergelijkbare situatie deed zich voor bij een ernstige vorm van porencefalie, waarbij door onduidelijke oorzaak, mogelijk vasculair, bilateraal een groot deel van de hersenschors rondom de sulcus centralis afwezig was. Ook hier afwezigheid van de piramiden en het paramediaan promineren van de onderste olijven. oorzaak varieert van chromosomale afwijkingen (trisomie 8, 13 en 18), omgevingsfactoren, zoals het foetale alcoholsyndroom, metabole afwijkingen, zoals hyperglycinemie, tot veel gevallen zonder duidelijke oorzaak. Vasculaire factoren en mechanische obstructie door bijvoorbeeld lipomen en cysten spelen ook een rol. De niet-syndromale vormen zijn het frequentst. Daarnaast komt balkaplasie voor bij een groot aantal syndromen. Het is onderdeel van het Aicardi-syndroom en het Andermann-syndroom en komt frequent voor bij aandoeningen zoals het Dandy-Walker-syndroom, het Joubert-syndroom, lissencefalie en microcefalie.23 29-31 De diagnose is gemakkelijk met behulp van MRI te stellen (figuur 9). De afwezigheid van de gyrus cinguli en in plaats daarvan een radiair aspect van de gyri aan de mediale zijde van de hemisfeer zijn ook kenmerkend. myelinisatie Myelinisatie is de laatste stap in de ontwikkeling van de grote baansystemen. In het centrale zenuwstelsel wordt myeline aangemaakt door oligodendrocyten. De myelinisatie van het brein vindt plaats in een bepaalde volgorde, meestal volgens een caudorostrale gradiënt.32 33 Sensibele baansystemen worden eerder gemyeliniseerd dan motorische verbindingen. Aan het einde van het tweede trimester begint de myelinisatie in de hersenstam en bij de geboorte zijn bijvoorbeeld het achterste been van de capsula interna, een aantal sensibele thalamocorticale verbindingen en grote ascenderende vezelsystemen, zoals de lemniscus medialis, in belangrijke mate gemyeliniseerd. Myelinisatie van de piramidebaan begint aan het einde van het tweede trimester of aan het begin van het derde trimester. Het corpus callosum is bij de geboorte nog volledig ongemyeliniseerd. Myelinisatie van de balk begint 3 tot 4 maanden na de geboorte en breidt zich van het splenium naar voren toe uit. Het myelinisatiepatroon zoals dat bij MRI-onderzoek wordt gevonden, loopt enkele weken achter bij de tijdschema’s die op basis van histologisch onderzoek32 33 zijn opgesteld.34 35 In de foetale en perinatale perioden is myeline Ned Tijdschr Geneeskd 2001 3 maart;145(9) 407 gh comm pl ca ccal chipp 10 fM spell 14 21 bolf fnx 32 weken figuur 8. De ontwikkeling van de commissurale verbindingen tussen de beide hemisferen.28 In de commissuurplaat (comm pl) ontstaan achtereenvolgens de commissura anterior (ca; rood), het corpus callosum (ccal; geel) en de commissura hippocampi (chipp; rood). De uitgroei van het corpus callosum begint vroeg-foetaal (10 weken) en zet zich voort tot laat in de zwangerschap; (32 weken). Het septum pellucidum (spell) is in blauw weergegeven; gh = ganglionheuvel; fM = foramen interventriculare (foramen Monroi); bolf = bulbus olfactorius; fnx = fornix. op een MRI zichtbaar in de hersenstam bij een zwangerschapsduur van 29 weken. Bij de geboorte is myeline aanwezig in baansystemen in de pons (onder andere de piramidebaan) en op het niveau van de basale ganglia, waarbij het achterste been van de capsula interna is gemyeliniseerd. Gedurende de eerste maanden van de zwangerschap breidt de myelinisatie van baansystemen zich snel uit. Stoornissen in de ontwikkeling van de witte stof ontstaan door prenatale en perinatale destructieve aandoeningen,3-5 maar kunnen ook het gevolg zijn van aangeboren afwijkingen van het myelinisatieproces (figuur 10), zoals afwijkingen aan oligodendrocyten, ab- figuur 9. Voorbeelden van balkagenesie bij een casus van het Joubert-syndroom:31 op (a) een sagittale, T1-gewogen MRI, en op (b), een mediaal aanzicht van de hersenen, is de afwezigheid van het corpus callosum en van de gyrus cinguli te zien. De mediale hersenschors heeft een radiair patroon en de vermis van het cerebellum is afwezig. 408 Ned Tijdschr Geneeskd 2001 3 maart;145(9) a b figuur 10. De myelinisatie van grote vezelsystemen zoals zichtbaar op horizontale (axiale) MRI’s ter hoogte van de capsula interna van een 2-jarig kind wanneer de myelinisatie nagenoeg voltooid is (a) en van een kind met het Pelizaeus-Merzbacher-syndroom, een ernstige myelinisatiestoornis (b); in deze T2-gewogen beelden zijn de ventrikels en de subarachnoïdale ruimte in wit, gemyeliniseerde vezelsystemen in zwart en grijze stof in grijstinten weergegeven. normale synthese van myeline, een tekort aan myelineprecursors, peroxisoomaandoeningen, zoals het Zellweger-syndroom, en adrenoleukodystrofieën.34 35 De meest voorkomende oorzaak van wittestofaandoeningen wordt echter gevormd door periventriculaire leukomalacie. Mw.M.de Leeuw, medisch illustrator, hielp bij het vervaardigen van de illustraties. – The thalamocortical projections and the pyramidal tract are formed late in the embryonic period, whereas the corpus callosum only arises during the foetal period. Myelinization begins in the second trimester of pregnancy. 1 2 3 abstract Development of the human brain and its disorders. II. Development of the cerebral cortex and the major tract systems – In the development of the cerebral cortex, two phases can be distinguished: (a) the formation of the preplate, a superficial layer essential for a normal lamination of the cerebral cortex; (b) the formation of the cortical plate. – The cortical plate divides the preplate into a superficial marginal zone (the future layer I) and the subplate. The transient subplate is important for the formation of thalamocortical projections. – Most cortical neurons arise in the ventricular zone of the pallium and migrate along radial glial cells (radial migration) to the cortical plate. – The gamma-aminobutyric acid (GABA)ergic cortical interneurons, however, originate from the ganglionic eminences and reach the cerebral cortex through tangential migration. 4 5 6 7 8 9 10 literatuur Marín-Padilla M. Origin, formation, and prenatal maturation of the human cerebral cortex: an overview. J Craniofac Genet Dev Biol 1990;10:137-46. O’Rahilly R, Müller F. The embryonic human brain. An atlas of developmental stages. 2nd ed. New York: Wiley; 1999. Marín-Padilla M. Developmental neuropathology and impact of perinatal brain damage. I: hemorrhagic lesions of neocortex. J Neuropathol Exp Neurol 1996;55:758-73. Marín-Padilla M. Developmental neuropathology and impact of perinatal brain damage. II: white matter lesions of the neocortex. J Neuropathol Exp Neurol 1997;56:219-35. Marín-Padilla M. Developmental neuropathology and impact of perinatal brain damage. III: gray matter lesions of the neocortex. J Neuropathol Exp Neurol 1999;58:407-29. Kahle W. Die Entwicklung der menschlichen Grosshirnhemispäre. Schriftenreihe Neurologie. Band 1. Berlijn: Springer; 1969. Marín-Padilla M. Cajal-Retzius cells and the development of the neocortex. Trends Neurosci 1998;21:64-71. Supèr H, Soriano E, Uylings HBM. The functions of the preplate in development and evolution of the neocortex and hippocampus. Brain Res Rev 1998;27:40-64. Rakic P. Mode of cell migration to the superficial layers of fetal monkey neocortex. J Comp Neurol 1972;145:61-83. Pearlman AL, Faust PL, Hatten ME, Brunstrom JE. New directions for neuronal migration. Curr Opin Neurobiol 1998;8:45-54. Ned Tijdschr Geneeskd 2001 3 maart;145(9) 409 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 Rakic P. Specification of cerebral cortical areas. Science 1988;241: 170-6. O’Leary DDM, Koester SE. Development of projection neuron types, axon pathways, and patterned connections of the mammalian cortex. Neuron 1993;10:991-1006. Kollée LAA, Sauer PJJ. De pasgeborene. In: Brande JL van den, Heymans HSA, Monnens LAH, redacteuren. Kindergeneeskunde. Maarssen: Elsevier; 1998. p. 145-89. Molnár Z, Blakemore C. How do thalamic axons find their way to the cortex? Trends Neurosci 1995;18:389-97. Métin C, Deléglise D, Serafini T, Kennedy TE, Tessier-Lavigne M. A role for netrin-1 in the guidance of cortical efferents. Development 1997;124:5063-74. Ghosh A, Shatz CJ. A role for subplate neurons in the patterning of connections from thalamus to neocortex. Development 1993;117: 1031-47. Brümmendorf T, Kenwrick S, Rathjen FG. Neural cell recognition molecule L1: from cell biology to human hereditary brain malformations. Curr Opin Neurobiol 1998;8:87-97. Joosten EAJ, Bär DPR. Axon guidance of outgrowing corticospinal fibres in the rat. J Anat (Lond) 1999;194(Pt 1):15-32. Dahme M, Bartsch U, Martini R, Anliker B, Schachner M, Mantei N. Disruption of the mouse L1 gene leads to malformations of the nervous system. Nat Genet 1997;17:346-9. Humphrey T. The development of the pyramidal tracts in human fetuses, correlated with cortical differentiation. In: Tower DB, Schadé JP, editors. Structure and function of the cerebral cortex. Amsterdam: Elsevier; 1960. p. 93-103. Donkelaar HJ ten. Development and regenerative capacity of descending supraspinal pathways in tetrapods: a comparative approach. Adv Anat Embryol Cell Biol 2000;154:1-145. Eyre JA, Miller S, Clowry GJ, Conway EA, Watts C. Functional corticospinal projections are established prenatally in the human foetus permitting involvement in the development of spinal motor centres. Brain 2000;123(Pt 1):51-64. Norman MG, McGillivray BC, Kalousek DK, Hill A, Poskitt KJ. Congenital malformations of the brain. Pathologic, embryologic, clinical, radiologic and genetic aspects. New York: Oxford University Press; 1995. 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 Donkelaar HJ ten, Wesseling P, Semmekrot BA, Liem KD, Tuerlings J, Cruysberg JRM, et al. Severe, non X-linked congenital microcephaly with absence of the pyramidal tracts in two siblings. Acta Neuropathol (Berl) 1999;98:203-11. Fransen E, Camp G van, Vits L, Willems PJ. L1-associated diseases: clinical geneticists divide, molecular geneticists unite. Hum Mol Genet 1997;6:1625-32. Barth PG, Gabreëls FMJ. Ziekten van het zenuwstelsel. In: Brande JL van den, Heymans HSA, Monnens LAH, redacteuren. Kindergeneeskunde. Maarssen: Elsevier; 1998. p. 575-604. Rakic P, Yakovlev PI. Development of the corpus callosum and cavum septi in man. J Comp Neurol 1968;132:45-72. Donkelaar HJ ten, Lohman AHM, Keyser A, Thijssen HOM. Het centrale zenuwstelsel. In: Lohman AHM, Donkelaar HJ ten, redacteuren. Klinische anatomie en embryologie. Utrecht: Bunge; 1997. p. 901-1049. Aicardi J. Malformations of the CNS. In: Aicardi J, editor. Diseases of the nervous system in childhood. Clinics in developmental medicine. Nr 115-118. Londen: MacKeith Press; 1992. p. 108-202. Kollias SS, Ball WS. Congenital malformations of the brain. In: Ball WS, editor. Pediatric neuroradiology. Philadelphia: LippincottRaven; 1997. p. 91-174. Donkelaar HJ ten, Hoevenaars F, Wesseling P. A case of Joubert’s syndrome with extensive cerebral malformations. Clin Neuropathol 2000;19:85-93. Yakovlev P, Lecours A. The myelogenetic cycles of regional maturation of the brain. In: Minkowski A, editor. Regional development of the brain in early life. Oxford: Blackwell; 1967. p. 3-70. Brody BA, Kinney HC, Kloman AS, Gilles FH. Sequence of central nervous system myelination in human infancy. I. An autopsy study of myelination. J Neuropathol Exp Neurol 1987;46:283-301. Valk J, Knaap MS van der. Magnetic resonance of myelin, myelination, and myelin disorders. Berlijn: Springer; 1989. Ruggieri PM. Metabolic and neurodegenerative disorders and disorders with abnormal myelination. In: Ball WS, editor. Pediatric neuroradiology. Philadelphia: Lippincott-Raven; 1997. p. 175-237. Aanvaard op 2 oktober 2000 Capita selecta Beeldvorming van de hersenontwikkeling bij te vroeg geborenen g.van wezel-meijler en m.s.van der knaap Zeer prematuur geboren kinderen verblijven de eerste, kwetsbaarste periode van hun extra-uteriene bestaan in een couveuse op een neonatale intensive-careafdeling. Velen van hen zouden niet kunnen (over)leven zonder intensieve ademhalings-, circulatie- en voedingsondersteuning. Prematuren met een zeer laag geboortegewicht die de neonatale periode overleven, hebben ondanks die intensieve zorg een verhoogd risico op een abnormale neurologische ontwikkeling in vergelijking met voldragen kinderen.1 Sommigen van deze kinderen hebben al antenataal te maken gehad met omstandigheden die ongunstig waren voor hun hersenontwikkeling. Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, afd. Kindergeneeskunde, Amsterdam. Mw.dr.G.van Wezel-Meijler, kinderarts-neonatoloog (thans: Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Kindergeneeskunde, Postbus 9600, 2300 RC Leiden); mw.prof.dr.M.S.van der Knaap, kinderneuroloog. Correspondentieadres: mw.dr.G.van Wezel-Meijler (g.van_wezel-meijler @lumc.nl). 410 Ned Tijdschr Geneeskd 2001 3 maart;145(9) Zie ook het artikel op bl. 401. Samenvatting: zie volgende bladzijde. Als gevolg van de prematuriteit kan tijdens de neonatale periode (verdere) hersenschade ontstaan.1 Dit risico wordt nog vergroot, doordat de intensieve behandeling die de meesten van deze kinderen nodig hebben, zoals kunstmatige ventilatie en vaso-actieve medicatie, de cerebrale bloeddoorstroming in ongunstige zin kan beïnvloeden. Moderne beeldvormingstechnieken maken het mogelijk hersenschade in een vroeg stadium op te sporen en de lokalisatie en omvang daarvan vast te stellen. Herhaald schedelechografisch onderzoek behoort sinds enige decennia tot de routinematige zorg voor te vroeg geborenen en heeft veel inzicht verschaft in het verband