Statische of dynamische taalbeschrijving?

advertisement
Statische of dynamische taalbeschrijving?
H. Schultink
bron
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? Van Goor Zonen, Den Haag 1963
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schu018stat01_01/colofon.htm
© 2009 dbnl / H. Schultink
7
[Statische of dynamische taalbeschrijving?]
Mevrouw en Mijne Heren Curatoren,
Mijnheer de Rector Magnificus,
Dames en Heren Professoren, Lectoren, Docenten en Leden van de
Wetenschappelijke Staf,
Dames en Heren Studenten,
en voorts Gij allen die deze plechtigheid met Uw tegenwoordigheid vereert,
Zeer gewaardeerde toehoorders,
De veronderstelling is - dunkt me - niet al te gewaagd dat ieder van u wel eens
geconfronteerd is met een situatie als de volgende. Ge zit een brief te schrijven.
Plotseling voelt ge u door de bouw van een half voltooide zin als het ware
‘gedwongen’ tot het gebruik van het zogenaamde verleden deelwoord, het participium
dat bij het woord hergroeperen behoort. U aarzelt een ogenblik. Wat zult ge kiezen?
Hergegroepeerd...? Gehergroepeerd...? Of enkel maar hergroepeerd misschien?
Ge neemt een kloek besluit en zoekt het op in Van Dale of in de Woordenlijst der
Nederlandse taal, het welbekende ‘groene boekje’. Gelukkig zijn beider informaties
1
identiek en ondubbelzinnig: slechts gehergroepeerd wordt vermeld. Uw gemoedsrust
als taalgebruiker herneemt zijn rechten.
Niet aldus evenwel de taalkundige, de taalbeschouwer. Op hem stormen tal van
vragen af. Waaruit vloeit de aarzeling van de taalgebruiker voort? Geldt die
onzekerheid alleen voor deze taalgebruiker of doet ze zich ook bij anderen voor?
En als dit laatste het geval is, waarop berust dan het stringente voorschrift van de
twee genoemde boeken?
De taalkundige weet wat hem te doen staat. Hem gaat het er voor alles om
verzamelde gevallen van taalgebruik te be-schrijven. Het voor-schrijven, de
2
normering, laat hij aan taalpolitici over. De taak van de taalkundige is in de eerste
plaats descriptief niet prescriptief.
Wat vindt de taalbeschouwer nu als hij zijn aandacht op de zojuist aangestipte
kwestie richt? Hij ziet zich gesteld tegenover een opvallende veelheid van formaties.
Zo noteerde ik zelf het gesanctioneerde participium gehergroepeerd in het Leids
Universiteits Blad van 25 oktober 1962: Daartoe zullen zij die daar al woonachtig
zijn gehergroepeerd dienen te worden, alsmede in de Nieuwe Rotterdamse Courant
o.a. op 17 september 1955 in terwijl het tweede SS-pantserkorps juist bij Arnhem
werd gehergroepeerd, en op 4 december 1962 dat strijdkrachten van India aan de
grens van Pakistan thans gehergroepeerd waren. Op zijn minst even frequent vond
ik in de N.R.C. evenwel het officieel doodgezwegen hergegroepeerd, dat ook mij
zelf als Nederlands taalgebruiker het gewoonst in de oren klinkt. Uit een vrij
omvangrijk materiaal noem ik slechts: de terroristen..., die zich in de bergen
hergegroepeerd hadden, 15 november 1954, De drie grote banken - ... - werden
oorspronkelijk in 30 regionale
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
8
banken gesplitst. Deze werden in 1952 hergegroepeerd tot negen banken, 29 maart
1956, en de Duitse pantsertroepen, die ten noorden van Arnhem hergegroepeerd
werden, 24 september 1962. Ten slotte trof ik eenmaal in de Nieuwe Rotterdammer
hergroepeerd aan, en wel op 2 augustus 1957: Bij een aanval met een atoombom...
zal de partij die na de desorganisatie het eerst hergroepeerd is, overwinnen, heeft
generaal Eisenhower eens gezegd. Deze laatste, blijkbaar nogal zeldzame vorm
hergroepeerd werd in de jaren 1952 en 1953 door het tijdschrift Onze Taal juist
3
enige malen aanbevolen.
Ik zei u reeds dat het de eerste taak van de taalbeschouwer is verzamelde gevallen
van taalgebruik te beschrijven. Het is velen uwer ongetwijfeld bekend dat
taalverschijnselen op tweeërlei wijze wetenschappelijk benaderd kunnen worden.
Enerzijds valt te onderzoeken hoe een taal op een bepaald tijdstip in een gegeven
gemeenschap als communicatiemiddel dienst doet, anderzijds heeft elke taal haar
eigen geschiedenis die evenzeer voor beschrijving in aanmerking komt. Concentreert
de onderzoeker zich op wat binnen één menselijke samen-leving communicatief
functioneert, dan spreken we sinds het begin dezer eeuw met de Zwitser De
Saussure van synchronisch taalonderzoek. Richten we onze opmerkzaamheid
4
vooral op de taalhistorie, dan is de term diachronisch onderzoek gepast.
De vindplaatsen van de woorden gehergroepeerd, hergegroepeerd en
hergroepeerd die ik u heb voorgelegd, bieden, afkomstig uit één decennium als ze
zijn, op zich zelf nauwelijks stof voor diachronische studie. Van niet historisch
standpunt bezien brengen ze ons echter in aanraking met een centraal probleem
van synchronische taalbeschrijving. Allersimpelst en ad hoc geformuleerd is het nl.
de vraag of we in een niet diachronische beschrijving van een formatie als
hergegroepeerd slechts mogen zeggen dat ze is opgebouwd uit de elementen her-,
-ge-, -groep-, -eer- en -t in de gegeven volgorde, dan wel of we hergegroepeerd
ook synchronisch een afleiding mogen noemen van gegroepeerd gevormd door
prefigering met her-, of we vervolgens gegroepeerd een afleiding mogen noemen
van groepeer gevormd door gelijktijdige pre- en suffigering van respectievelijk geen -t, en of we ten slotte groepeer een synchronische afleiding mogen noemen van
groep gevormd door suffigering met -eer. Kortom, en thans in wat generaliserender
vorm: mogen we ons in een synchronische taalbeschrijving bedienen van een
afleidings-, ofte wel een dynamische terminologie, of moeten we aan een statische
benadering - van het type her- + -ge- + -groep- + -eer- + -t in de gegeven volgorde
- de voorkeur geven? Het is voor deze in de linguïstiek hoogst actuele keuze tussen
statische en dynamische taalbeschrijving dat ik in dit uur uw aandacht vraag.
De overwegend diachronische occupaties van de Europese taalwetenschap in de
negentiende en in het begin van de twintigste eeuw brachten vanzelf het gebruik
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
9
van een dynamische terminologie mee. Met name bij de vergelijking van historisch
verwante woorddelen werd een dier woorddelen op genetische gronden als
‘uitgangspunt’ dan wel als ‘oorspronkelijk’ beschouwd. En veelal werd zelfs een niet
voorkomende wortel als abstracte grondvorm voor de in feite gevonden formaties
gereconstrueerd. Gelijk bekend worden bijv. de Griekse woorden γένεσις ‘wording’,
γνωτός ‘broer’, γνήσιος ‘van echte afkomst’, de Latijnse genitor ‘voortbrenger’, nascor
‘geboren worden’ en het Gotische kuni ‘geslacht’ alle geacht van één hypothetische
5
wortel afkomstig te zijn. Bij dit historisch onderzoek behorende, onverdacht
dynamische termen als samenstelling, afleiding, suffigering en prefigering bleven
en vogue ook toen de aandacht van de Europese linguïsten zich in onze eeuw van
lieverlee wat meer op de studie van het eigentijdse ging richten.
Opvallend gering is in deze materie de praktische invloed geweest die na 1916
- het verschijningsjaar van zijn Cours de linguistique générale - van De Saussures
vereenzelviging van een synchronische wijze van taalbeschouwing met een statische
6
en van een diachronische met een evolutieve is uitgegaan. Verbazingwekkend is
dit evenwel niet. Immers voormannen van twee der belangrijkste Europese scholen
van moderne taalwetenschap tekenden reeds spoedig protest aan tegen deze
identificatie. Zo verwierp de toekomstige vader van de zogenaamde Kopenhaagse
richting, Louis Hjelmslev, al in 1928 met klem de gelijkstelling van synchronisch met
7
statisch. Enkele jaren later vulde Roman Jakobson, toentertijd een der leiders van
de Cercle linguistique de Prague, Hjelmslevs kritiek nog aan door erop te wijzen
dat ook niet alles wat in taal diachronisch is, van evolutieve of dynamische natuur
8
behoeft te zijn. Jakobson heeft taal in dit verband enkele malen met een film
vergeleken. Het kijken naar een film is niet alleen diachronisch maar ook
synchronisch te beschouwen. We kunnen de bioscoopbezoeker vragen wat hij op
e e n b e p a a l d o g e n b l i k ziet. Zijn antwoord zal dan niet statisch zijn: hij zal
spreken over dravende paarden, pratende mensen en allerlei andere bewegingen.
Een typisch statisch beeld van de film bieden alleen reclame-affiches en juist deze
kunnen - naar gelang een film geprolongeerd wordt - een bijzonder diachroon
9
karakter krijgen.
Illustratief is in deze samenhang ook de vergelijking die Kukenheim in zijn recente
10
Esquisse historique de la linguistique française maakt tussen synchronisch
werkende taalkundigen en baliekluivers die, over de leuning van een brug hangend,
alleen maar recht naar beneden en nooit stroomopwaarts kijken. Ze hebben slechts
attentie voor het water dat onder hen is, en vragen zich nimmer af waar het vandaan
komt. Ik heb niet de indruk dat Kukenheims parabel vriendelijk bedoeld is, maar één
ding staat vast: ook wat door de baliekluiver van de brug af gezien wordt, heeft
ongetwijfeld geen statisch maar een door en door beweeglijk, dynamisch karakter.
De consequentie uit De Saussures gelijkstelling van synchronisch met statisch
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
10
is - zonder dat ik rechtstreekse Europese invloed aannemelijk laat staan bewezen
acht - merkwaardigerwijze veeleer in de Verenigde Staten getrokken. Voor een juist
begrip van de situatie aldaar is het nodig weer wat in de tijd terug te gaan. In het
eerste kwart van deze eeuw bezigde nl. ook Franz Boas, een der grondleggers van
de hedendaagse Amerikaanse linguïstiek, bij zijn puur synchronische descripties
van Indianentalen een dynamische terminologie. Zo vinden we in het eerste deel
11
van zijn Handbook of American Indian languages uit 1911 de paragraaftitel
Grammatical processes ter aanduiding van de synchronische relaties tussen
bepaalde - wat hij noemt - fonetische groepen. Bij Boas' leerling Sapir is diezelfde
synchronisch-dynamische terminologie aan te treffen. Titel en inhoud van hoofdstuk
12
IV van Sapirs Language - Form in language: grammatical processes - laten in dit
opzicht geen enkele twijfel. Beiden hebben op dit punt een traditie geschapen die
tot in de laatste wereldoorlog krachtig in de Verenigde Staten heeft doorgewerkt.
13
Intussen constateerde in 1933 Leonard Bloomfield in zijn Language dat het naast
knife optredende meervoud knives heel wel beschreven kan worden als werd eerst
de slot-f van knife door een v vervangen en vervolgens aan dit geheel een -z
toegevoegd. Maar, merkt hij daar onmiddellijk bij op, de spreker die knives zegt,
vervangt natuurlijk niet eerst de f door een v om daar vervolgens een -z aan toe te
voegen. De spreker uit alleen een vorm knives die in speciale opzichten doet denken
aan en in andere opzichten verschilt van knife.
Het zijn stellig plaatsen als deze en Bloomfields impliciete maar niet strikt
volgehouden praktijk die latere Amerikaanse linguïsten ertoe hebben gebracht
dynamische beschrijvingen van het gegeven soort in scherper bewoordingen af te
keuren. Een proeve daarvan gaven in 1942 Haugen en Twaddell in een polemiek
14
- Facts and phonemics - met Trager en Bloch, waarin ze zich verzetten tegen wat
zij noemen historische termen als ‘phonetic result’ en ‘raised’ in een synchronische
beschrijving. Trouwens, niet onvermeld mag blijven dat in diezelfde tijd in Europa
Bally er nadrukkelijk op wees dat onderscheid gemaakt moet worden tussen
15
historische processen en synchronische procédés.
Principieel worden in 1944 de zaken gesteld door Zellig S. Harris in zijn overigens
16
zeer lovende recensie van de Yokuts Grammar van S.S. Newman, afkomstig uit
de school van Sapir. Tegenover Newmans synchronische beschrijving in termen
van processen, in termen van bases en suffixen bijv., stelt Harris de mogelijkheid
van beschrijving in termen van een catalogus van elementen en een minimum van
zo generaliserend mogelijke ‘statements’, beweringen over het voorkomen van deze
elementen. Naast de traditionele beschouwing van hergegroepeerd als synchronische
afleiding van gegroepeerd via prefigering met her-, bepleit Harris m.a.w. het goede
recht van de statement dat de gecatalogiseerde elementen her-, -ge-, -groep-, -eeren -t in de gegeven opeenvolging kunnen optreden.
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
11
Voor beter begrip van Harris' alternatief is het noodzakelijk even in te gaan op zijn
17
opvatting van een taalsysteem. Voor hem is dat nl. een georganiseerd geheel van
beweringen over een gegeven hoeveelheid taalmateriaal, een zg. corpus. Anders
gezegd: met de term systeem duidt Harris aan wat de taalbeschouwer doet met
gevallen van taalgebruik die hij in een monolinguale gemeenschap verzameld heeft.
Met deze beperking tot de beschrijving van het taalgebruik zonder de behoefte door
te boren naar de krachten die dit taalgebruik beheersen, week Harris wel zeer sterk
af van de Europese traditie die - hoe dan ook - juist in deze krachten de
taalsystematiek pleegt te zoeken. Ik noem slechts Reichlings definitie van een
taalsysteem als ‘het geheel van geordende “drijfveren” als het ware, volgens welke
18
wij bij het gebruik en de bouw van onze taalprodukten handelen’, een zienswijze
19
die ook bij andere contemporaine Europeanen, als de Zwitser Henri Frei en 20
althans in theorie - bij Hjelmslev, expliciet is terug te vinden.
Reichling voegt aan zijn definitie nog toe dat een taalsysteem als door hem bedoeld
‘niet de absolute geldigheid van een logisch opgebouwd stelsel’ heeft, maar ‘alleen
de waarde van een praktisch richtsnoer’. In bepaalde opzichten kunnen de gebruikers
zelfs van deze systematiek afwijken of haar doorbreken. Dit impliceert dat iedere
taalgebruiker het door de systematiek gebodene - binnen zekere grenzen - op
individuele wijze benut. Niet alleen de literator maar elk lid van een taalgemeenschap
heeft een typisch eigen aandeel in het potentieel van zijn moedertaal. Zo zegt of
schrijft de een hergegroepeerd, de ander gehergroepeerd, een derde hergroepeerd.
De omstandigheid dat de taalsystematiek elke gebruiker van die systematiek volop
speelruimte laat, verklaart tevens de twijfel die bij één taalgebruiker ten opzichte
van de drie zojuist genoemde participia kan rijzen. Een overeenkomstige aarzeling
treffen we aan in het werk van de scherpe observator Simon Vestdijk, waar hij in
21
Het glinsterend pantser de volgende dialoog geeft: ‘Maar ik zie het wel: je kunt
eigenlijk beter geen scheppend kunstenaar zijn, beter een... hoe heet dat...
reproduktief...’ - ‘Reproducerend. Uitvoerend. Reproduktief kan ook wel, dunkt mij.’
Het bestaan van zulk een speelruimte nu verleent het taalgebruik een uitermate
beweeglijk karakter. Dit beweeglijk karakter van alle taalgebruik is een direct gevolg
van de produktieve beweeglijkheid die alle taalsystematiek kenmerkt. Het is deze
beweeglijkheid van zowel taalgebruik als taalsystematiek die me aanleiding geeft
de synchronische taaltoestand dynamisch te noemen en hem in dynamische termen
te beschrijven. Hoezeer de dynamiek van het taalgebruik in die van de systematiek
ligt opgesloten, openbaart confrontatie met een marconist en diens morsecode. Dat
de marconist bij het gebruik van zijn code iedere dynamische vrijheid mist, wordt
op zijn beurt geheel door het statische karakter van die code bepaald.
De hier ontwikkelde dynamische visie op de synchronische taaltoestand mag
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
12
inmiddels heden ten dage zeker niet als een Europees monopolie worden gezien.
Uitmuntend verantwoord werd ze immers al in 1954 door de Amerikaan Kenneth L.
Pike, die ik thans citeer: ‘Wie het menselijk gedrag als typisch dynamisch beschouwt,
moet iedere taalanalyse verwerpen die dit gedrag uitsluitend in termen van het
verleden of aan de hand van een zeer kleine hoeveelheid vastgelegde voorbeelden
tracht te bepalen zonder rekening te houden met het produktieve potentieel of de
22
produktieve analogieën van de sprekers van de taal in kwestie.’
We waren middelerwijl met onze Amerikaanse verkenningen pas gevorderd tot
1944, het jaar waarin Harris ideeën lanceerde die de duidelijke voorboden vormden
van de richting die de linguïstiek in de Verenigde Staten het eerstvolgende decennium
globaliter zou inslaan, nl. die van de descriptie in termen van eenheden en hun
distributie binnen een begrensde hoeveelheid tekst. Deze beperking tot een statisch
geheel zonder door te boren naar drijfveren werkte natuurlijk een niet dynamische
beschouwings- en beschrijvingswijze in de hand. Ook al heeft Harris een dynamische,
procedure aanduidende terminologie nooit totaal verworpen, haar bloeitijd in de
Verenigde Staten leek voorbij. De beste illustratie hiervan vormt Nida's boek
23
Morphology. Was de eerste druk van dit importante werk uit 1946 nog geheel in
een dynamische terminologie vervat, in de tweede druk van 1949 is deze
procedure-terminologie voor een belangrijk deel door een statische, een
24
distributionele vervangen. Hocketts bespreking van de uitgave van 1946 zal hieraan
wel niet vreemd geweest zijn.
Het is niet mijn bedoeling de Amerikaanse strijd tussen de twee
beschrijvings-technieken in details met u na te gaan. Slechts enkele saillante punten
stip ik even aan.
25
In 1949 stelt de wijsgeer-linguïst Wells in een artikel Automatic alternation beide
methoden tegenover elkaar en releveert in hoeverre hun resultaten uiteenlopen.
Als voordeel van de dynamische beschrijvingswijze met name in de morfologie
noemt hij dat ze tegelijk veelal inzicht kan geven in de historische ontwikkeling. De
vrees voor verwarring van syn- en diachronie deelt Wells dus blijkbaar niet. Als
nadeel ziet hij de noodzaak van verschillende morfeemalternanten of wel morfen
er steeds een als basic aan te wijzen. Wordt - met een Nederlands voorbeeld - de
zg. verledentijdsuitgang -de na het roemruchte kofschip tot -te, of wordt omgekeerd
de uitgang -te na een aantal stemhebbende consonanten juist tot -de?
In 1954 brengt de verzamelbundel Linguistics today een belangrijk artikel van
Harris, waarin hij opmerkt dat een statische beschrijving met haar meer algebraïsche
vorm geserreerder en typerender voor veel linguïstische feiten is dan een
dynamische. Een dynamische, die meer aan een historische doet denken, acht
Harris echter onder bepaalde omstandigheden nuttig ‘especially in compact
26
morphophonemics’,
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
13
Voor ons doel nog belangrijker is in dezelfde bundel een artikel van Hockett, Two
27
models of grammatical description, de eerste van de twee werkelijk diepgaande
uiteenzettingen die tot nu toe aan het onderscheid tussen een statische en een
dynamische beschrijvingstechniek gewijd zijn. Met aanduidingen die sindsdien
algemeen gangbaar zijn geworden, noemt Hockett een dynamische een Item and
Process- of IP-beschrijving, een statische een Item and Arrangement- of IA-descriptie.
Volgens Hockett is de door hem vastgestelde voorkeur voor statische Item and
Arrangement-beschrijvingen te danken aan de bestaande neiging tot formaliseren.
In 1954 waren IA-beschrijvingen geformaliseerd, IP-beschrijvingen echter niet.
Hockett acht het terecht unfair een geformaliseerde IA te vergelijken met een
ongeformaliseerde IP en dan de statische IA te verkiezen omdat die nu eenmaal
geformaliseerd is. Hij geeft daarom een proeve van een geformaliseerde
IP-beschrijving die trouwens ook in andere opzichten nog wel enigszins van het
door Sapir en zijn school gehanteerde dynamische model afwijkt. Het resultaat van
Hocketts vergelijking is intussen dat noch een geformaliseerde IP noch de
IA-methode volledig beantwoordt aan de eisen die hij aan een grammaticale
beschrijving stelt. Evenmin is volgens hem in te zien dat de ene methode meer of
minder aan deze eisen zou voldoen dan de andere. Voor we nagaan welke eisen
het zijn waaraan een grammaticale beschrijving in Hocketts ogen dient te voldoen,
som ik eerst de hoofdbezwaren op die hij tegen beide modellen te berde brengt.
Zijn belangrijkste bedenking tegen statische IA-beschrijvingen is dat ze niet zo
eenvoudig zijn als de termen item en arrangement suggereren. Wanneer we zowel
hergegroepeerd als gehergroepeerd gebezigd vinden, dan kunnen we niet volstaan
met de constatering dat beide woorden dezelfde items maar in verschillende
arrangements bevatten. Hetzelfde geldt - zij het op ander niveau - voor de items
dikwijls, erg, hij en snurkt in de zinnen Hij snurkt erg dikwijls en Hij snurkt dikwijls
erg. Naar de opvatting van Hockett heeft men, om kort te gaan, niet alleen met
diverse items en arrangements maar ook met verschillende constructies en
hiërarchische structuren te rekenen. Een tweede bezwaar van de IA-methode is dat
ze niet goed raad weet met allerminst occasionele gevallen als het Nederlandse
nam of het Engelse took waarbinnen lastig afzonderlijke items te onderscheiden
zijn. Laatstgenoemde moeilijkheden zijn licht te ondervangen in een IP-beschrijving,
die desgewenst niet voor descriptieve procedures als substitutie van de ee van
28
neem door een a in nam terugdeinst.
Toch heeft naar Hocketts mening ook de geformaliseerde dynamische
beschrijvingswijze haar onmiskenbare nadelen. Hij noemt in de eerste plaats het overigens wel te ontlopen - risico dat de taalbeschrijver zich gemakkelijk van een
ongewenste, personaliserende of teleologische terminologie gaat bedienen, in de
welbekende trant van ‘Deze taal gebruikt’ of ‘vermijdt’ enz. Een gewichtiger punt is
voor Hockett dat de IA-beschrijvingswijze - ook al heeft ze niet
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
14
uitsluitend met items en arrangements te rekenen - homogener zou zijn dan een
dynamische. Bovendien heet ze economischer gezien het feit dat er meer
dynamische processen dan statische constructies onderscheiden zouden moeten
worden. Hierbij valt op te merken dat me alleen van het werkwoord in het Kannada,
een Dravidische taal in Zuid-India, zowel een IA- als een IP-beschrijving bekend
29
is. De - dan nog niet eens geformaliseerde - IP-beschrijving van deze verba komt
me evenwel minder omslachtig voor dan de statische IA. Ten slotte zijn de
moeilijkheden die volgens Hockett de IP-methode zou ondervinden bij de bepaling
van de samenstellende delen in woorden als bakte en nam, m.i. slechts
pseudo-problemen.
Hocketts evaluatie van beide methoden kan - gelijk gezegd - alleen ten volle
begrepen worden tegen de achtergrond van de eisen die hij aan een grammaticale
beschrijving stelt. Een grammaticale beschrijving moet voor hem een gids zijn bij
de analyse van het materiaal in de gegeven taal. En wel niet alleen voor het materiaal
dat reeds door de onderzoeker bewerkt is eer hij zijn beschrijving formuleert, maar
ook voor het taalmateriaal dat daarna pas in beschouwing wordt genomen. In lexicaal
opzicht behoeft de beschrijving niet compleet te zijn aangezien steeds nieuwe
lexicale eenheden, morfemen, kunnen opduiken. Voor het overige dient de
beschrijving - naar Hocketts woorden - ‘prescriptive’ te zijn, met welk adjectief hij
niet aan normering denkt maar bedoelt dat men haar beweringen volgend in staat
moet zijn ‘to generate’, voort te brengen al die uitingen in de taal in kwestie die door
een native speaker zonder meer geaccepteerd zullen worden.
30
Met deze formulering, waarop Hockett in 1948 al gepreludeerd had, komt de
aap heel duidelijk uit de mouw. Aan de eisen van de generative grammar voldoet
ondanks bepaalde onloochenbare bezwaren de IP-methode - dynamisch als ze is
- in vele gevallen stellig beter dan een statische arrangement-beschrijving. Bij de
generatieve gedachte van Hockett is het dat de thans in Amerika zo gevierde linguïst
31
Chomsky expressis verbis aanknoopt, en het kan niemand ontgaan dat ook zijn
transformationele terminologie bij uitstek dynamisch is.
Het lijkt me goed nog even scherp te stellen in welk hier relevant opzicht Hockett
en Chomsky c.s. zich van de onmiddellijk voorafgaande periode in de Amerikaanse
taalwetenschap onderscheiden. Ze willen niet enkel meer rekenschap afleggen over
het statisch geheel van alle gevallen van taalgebruik die op een gegeven moment
in hun materiaalverzameling voorkomen, nee, ze willen geraken tot de opstelling
van een systeem van regels dat de taalbeschouwer in staat stelt te voorspellen
welke andere uitingen de gebruikers van een onderzochte taal nog zouden kunnen
produceren. Dit bij uitstek dynamische doel wordt nu met bij uitstek dynamische
middelen bereikt. In elke transformationele grammatica zien we dan ook grote
aantallen typen van constructies via reeksen processen van een beperkte
hoeveelheid basisconstructies afgeleid.
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
15
32
De systemen van regels die een Amerikaan als Chomsky opstelt, staan met dat
al - ondanks de door mij niet weggeprate, enorme verschillen - dichter bij de
taalsystemen die moderne Europese linguïsten plegen te onderkennen, dan bij
taalsystemen à la Harris. De jongste generatie van Amerikaanse linguïsten heeft
kortom weer aansluiting gezocht en gevonden bij de in Europa overheersende, al
dan niet expliciet gemaakte, dynamische opvatting van de synchronische
taaltoestand. Dienovereenkomstig sluit ze zich ook in haar dynamische
beschrijvingsterminologie bij een zich aan het voorafgaande conformerende Europese
gewoonte aan.
Voordat ik aan een slotbeschouwing toekom, wil ik nog even verwijlen bij de
tweede belangrijke linguïstische uiteenzetting waarvan het onderscheid tussen een
statische en een dynamische beschrijvingsmethode het hoofdthema vormt, en wel
die van de hoogst originele Amerikaan Pike, wiens aantrekkelijke visie op de
dynamiek van het menselijk gedrag ik u reeds eerder citeerde. De evenwichtige
balans die hij van beide beschrijvingswijzen opmaakt - waaraan ik ook voor deze
oratie veel te danken heb -, is te vinden in het derde deel van zijn Language in
33
relation to a unified theory of the structure of human behavior uit 1960, ondanks
opmerkelijke tekortkomingen volgens mij het belangrijkste linguïstische handboek
dat sinds Bloomfields Language in de Verenigde Staten verschenen is.
Ook Pike bestrijdt de door Hockett reeds aangetaste eenvoud van het statische
Item and Arrangement-model. Zijn belangrijkste bezwaar is dat hij de identificatie
der afzonderlijke, door hem particles geheten items in vele gevallen dubieus vindt.
Zo acht hij het een onbereikbaar ideaal een woordcombinatie gelijk de Engelse as
you op ondiscutabele wijze in twee afzonderlijke items te verdelen. Ligt namelijk de
grens tussen de beide componenten direct na de eerste klinker, de [ae], of ligt ze
onmiddellijk voor de [u], of ligt ze misschien ergens middenin de gepalataliseerde
[ž]? Dat inzicht in het Gestaltkarakter van de woordvorm wel tot de oplossing van
dit probleem bijdraagt, neemt niet weg dat Pike hier op een voor hem onoverkomelijke
moeilijkheid stuit.
Deze moeilijkheid oordeelt hij geringer in een dynamische, een wave-, een
golf-beschrijving zoals Pike het noemt. Met behulp van een wave-model kunnen de
opeenvolgende items beschreven worden als samengesmolten, als in elkaar
vervloeiende golven, waarvan de grenzen onbepaald blijven. As you illustreert dit
duidelijk. Het einde van de eerste golf en het begin van de tweede fusioneren in de
[ž]. Wel zijn de toppen der beide golven, [ae] en [u], aan te wijzen. Op deze manier
wordt een praktische onbepaalbaarheid van grenzen niet langer door theoretische
34
eisen weersproken.
Pike somt als verdere voordelen van zijn dynamische golf-benadering op dat ze
met vrucht niet alleen op het morfologische en het melodische vlak maar op alle
linguïstische niveaus toegepast kan worden. De school van Firth in Londen
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
16
35
heeft hiervan al vroeger prosodische proeven gegeven en nog onlangs heeft Pike
36
zijn wave-model ook in syntacticis gebruikt. Trouwens, hij beperkt zich niet tot de
linguïstiek, maar extrapoleert zijn golf-visie over het totale menselijk gedrag en - in
zijn hele opvatting onmiskenbaar geïnspireerd door de fysica - zelfs over het
universum gezien als een systeem van op elkaar inwerkende eenheden.
Voor de leemten in zijn golf-visie is Pike intussen niet blind. Bloomfields vermaning
dat de spreker die het woord knives gebruikt, niet eerst van een woord knife uitgaat,
is ook aan hem niet voorbijgegaan. Er moge dan geen bezwaar tegen bestaan
eenheden als knives of as you het resultaat van een fusie te noemen, het antwoord
op de vraag wat er dan eigenlijk samengevloeid is, blijkt veelal moeilijk. Chomsky
en de zijnen dreigen in verwante problemen zelfs verstrikt te raken wanneer ze
dynamische beschrijvingsprocedures te gemakkelijk met het proces van
37
taalverwerving vereenzelvigen.
Naast het particle- en het wave- stelt Pike ten slotte een derde beschrijvingsmodel.
Kan men een formatie gelijk gegroepeerd statisch beschouwen als de opeenvolging
van een aantal particles, of dynamisch als een afleiding van groepeer, bij een
asystematische, in dit geval ongelede, formatie als gedaan is noch de ene noch de
andere benaderingswijze zinvol te noemen. Toch valt niet te ontkennen dat vooral
naar zijn syntactische verbindbaarheden en sommige kenmerkende facetten van
zijn betekenis het woord gedaan sterke overeenkomst met woorden als gegroepeerd
vertoont. Het is in deze zin dat beide een gelijkwaardige plaats innemen in het veld
van het Nederlands als geheel. Onder dit opzicht nu, van deel uit te maken van een
groter geheel, is het dat Pike de taalgegevens met zijn derde model, zijn field-model,
wil beschrijven.
Leent een formatie als gedaan zich noch voor een dynamische noch voor een
statische morfeemanalyse van enige relevantie, dit impliceert niet dat ook bij de
beschrijving van gegroepeerd een field-benadering voldoende is: de inwendige
structuur van dit woord zou dan bepaald te kort worden gedaan. Naast het field-model
behouden zowel particle als wave hun rechten.
‘Beide?’, zal men misschien vragen. ‘Ja, beide’, is daarop mijn antwoord. Want
ook al heb ik in het voorafgaande mijn voorkeur voor een dynamische
beschrijvingswijze geargumenteerd, met Pike ben ik het geheel eens dat ook de
statische haar plaats verdient. Eensdeels moet ze ons behoeden voor de besproken
fouten die uit een louter dynamische beschouwing kunnen voortvloeien, anderdeels
heeft Pike volkomen gelijk wanneer hij o.a. èn voor lexicografische arbeid èn voor
het juiste begrip van een aantal psycholinguïstische verschijnselen een
complementaire, statische benadering onontbeerlijk acht. Voorts zal niemand het
blijvende belang in twijfel trekken van de volle aandacht die statische grammatici
op het fundamentele linguïstische principe van de volgorde, de distributie, hebben
gevestigd. Ter toelichting van dit laatste moge ik thans met
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
17
het vermelden van hyperonmodern naast onhypermodern, en een herinnering aan
Hij snurkt erg dikwijls naast Hij snurkt dikwijls erg volstaan.
Dames en Heren, de oplossing van een schijnbaar simpel vraagstukje, i.c. de
synchronische beschrijving van enkele eenvoudige gevalletjes van taalgebruik als
gehergroepeerd, hergegroepeerd en hergroepeerd, bracht ons op een weg die
sommigen uwer wellicht rijkelijk ver is gegaan. Aangetoond werd dat de hedendaagse
taalbeschrijver een dynamische methodiek generaliter moet prefereren boven een
statische. Niemand behoeft dit resultaat te verwonderen. De gigantische uitdaging
waarvoor de illusie van het gemechaniseerde vertalen de moderne linguïstiek stelt,
38
draagt hier aanzienlijk toe bij. Voor alles verlangt de vertaalmachine immers - om
nogmaals met Reichling te spreken - ‘een systeem van regels, uitgedrukt in symbolen
en formules, waarvan de toepassing automatisch de taalvormen oplevert, zoals die
39
in de natuurlijke taal gebruikelijk zijn’. Het is wel overbodig er, na wat ik daarover
vanmiddag reeds gezegd heb, opnieuw op te wijzen hoe eng deze regel-conceptie
met een dynamische wijze van taaldescriptie verbonden is.
Trouwens ook in wijder perspectief behoeft de dynamische methodiek van de
tegenwoordige taalwetenschap niet te verbazen. Dat we in een dynamische tijd
leven, schijnt een platitude die meer op een advertentiepagina dan in een oratie
thuishoort. Desondanks bevat deze gemeenplaats, als zovele andere, een kern van
waarheid. Vrijwel ieder van u weet alleen al uit eigen vakgebied hoe actueel - naast
een eventueel relationeel/statische - de operationeel/dynamische benadering is van
de aanschouwelijke en onaanschouwelijke wereld die ons omringt. Gelukkig blijkt
ook de linguïstiek een kind van haar tijd te zijn!
Ik maakte met u een kleine excursie door - laten we zeggen - zestig jaar
geschiedenis der taalwetenschap. Aan het begin van die periode werden
synchronische taalfeiten dynamisch beschreven en aan het einde weer... of nog. Is
er dus eigenlijk niets nieuws onder de zon en kan de spreker van dit uur er met
reden van beticht worden maar wat verbale passen op de plaats te hebben gemaakt?
Niet slechts uit zelfbehoud meen ik die beschuldiging categorisch van de hand te
mogen wijzen. Wat we van en in deze zes decennia hebben geleerd, is dat de
taalbeschrijver zich veel intenser dan voorheen rekenschap geeft van zijn
uitgangspunten en zijn methodologie. Minder dan ooit is de taalwetenschap bereid
de traditie om haar zelfs wille krediet te geven. Wat overgeleverd wordt, vraagt
voortdurend herijk. Dat daarbij lang niet al het oude te licht wordt bevonden, spreekt
- dunkt me - vanzelf.
Onze excursie heeft bovendien - zij het in nauwe relatie tot het voorafgaande nog iets anders duidelijk gemaakt. Bezinning op uitgangspunten voor taalbeschrijving
vereist bezinning op taal zelf. Het is die bezinning op taal en haar functioneren welke
ook mijn voorkeur bestemd heeft. Anders dan hedendaagse
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
18
40
41
Amerikaanse linguïsten als Hockett, als Voegelin en Juilland, en zelfs als Pike
lijken te menen, dient de keuze tussen statische en dynamische descriptie niet in
de eerste plaats bepaald te worden door de opportuniteit van het ogenblik maar
door de aard van het te beschrijven object, door inzicht in wat taal is.
Dit inzicht te verdiepen en daar de consequenties uit te trekken ziet de Algemene
Taalwetenschap als haar voornaamste werk. Ze kan het bij deze arbeid echter
onmogelijk stellen buiten de concrete bijdragen van de onderzoekers der afzonderlijke
talen. Omgekeerd kunnen laatstgenoemden hun taak evenmin naar behoren
vervullen zonder te stoelen op het algemene.
Het is dit wisselwerkend samenspel dat de taalwetenschap in haar huidig streven
naar vernieuwing broodnodig heeft. Vernieuwing houdt immers verruiming,
verbetering, vooruitgang in. Zelfs de schijn dient vermeden dat bekende feiten slechts
worden... hergegroepeerd.
Aan het einde van mijn rede gekomen, vertolk ik allereerst graag mijn dankbaarheid
dat H.M. de Koningin me in dit ambt heeft willen benoemen.
Mevrouw en Mijne Heren Curatoren,
Voor het vertrouwen dat u me met uw voordracht geschonken hebt, ben ik u
hoogst erkentelijk. U kunt ervan overtuigd zijn dat ik - overeenkomstig de door mij
afgelegde belofte - al mijn krachten zal inspannen de dynamiek van de moderne
taalwetenschap zo goed mogelijk in mijn werk tot uiting te laten komen.
Dames en Heren Professoren, in het bijzonder van de Faculteit der Letteren,
Het is bepaald geen frase wanneer ik beken niet zonder schroom thans
openbaarlijk mijn plaats in uw midden in te nemen. Deze schroom is ten dele te
verklaren uit het feit dat ik - als gevolg van de aard van het door mij te doceren vak
- een duidelijke collega proximus mis. Bij zijn afscheid in juli heeft C.B. van Haeringen
intussen mijn voorganger zijn collega propior genoemd. Op mijn beurt hoop ik dat
velen van u, en dan vooral van degenen die zich net als ik aan de ene, ondeelbare
taalwetenschap wijden, ook mij op den duur als een collega propior zullen willen
beschouwen. Trouwens ook van een goede samenwerking met hen die belast zijn
met de opleiding van jonge culturele antropologen, verwacht ik veel.
Hooggeachte Smit,
Zoëven zei ik een zekere schroom te voelen bij het binnentreden in deze nieuwe
levenssfeer. De gelukkige omstandigheid dat ik behalve een enkele oude vriend
tevens een zo gewaardeerd oud-leermeester als u in deze kring terugvind, vermindert
die schroom aanzienlijk. Stellig immers ben ik niet de enige die zich
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
19
met grote erkentelijkheid herinnert wat u in het academiejaar 1947-1948 voor de
toenmalige Leidse studenten in het Nederlands hebt gedaan.
Hooggeachte Mevrouw Wind, Hooggeschatte Van Haeringen,
Ook het besef dat u, beiden eveneens gewaardeerde oud-leermeesters, tot voor
kort aan deze universiteit werkzaam was, sterkt me aan het begin van mijn nieuwe
loopbaan. U speciaal, hooggeschatte Van Haeringen, bent het geweest die tijdens
de bezettingsjaren op de Haagse School voor Taal- en Letterkunde mijn eerste
schreden op het pad der taalwetenschap hebt geleid. Het voorrecht van de actieve
belangstelling die u sindsdien onverpoosd voor mij hebt willen koesteren, hoop ik
in de toekomst te mogen blijven genieten.
Hooggeachte De Groot,
Bijna twintig jaar geleden leerde ik u kennen als gecommitteerde bij mijn
eindexamen. Daarna heeft mijn weg de uwe nog dikwijls gekruist en thans heeft het
lot gewild dat ik hier als uw opvolger sta. In zekere zin heeft u het me daarbij niet
makkelijk gemaakt. Voorafgegaan te worden door een geleerde van internationale
faam legt zware verplichtingen op. Afgezien daarvan heeft u er evenwel alles op
gezet het aflossen van de wacht zo geruisloos mogelijk te laten geschieden. Dat dit
laatste - als ik het goed zie - inderdaad succesvol verloopt, schrijf ik toe aan drie
factoren. In de eerste plaats dank ik het aan de zo nauwkeurige en weloverwogen
adviezen die u me deze maanden bij herhaling hebt willen geven. Ten tweede heeft
u mijn taak in hoge mate verlicht door in zes jaar tijd met benijdenswaardige energie
een uitmuntend geoutilleerd Instituut voor Algemene Taalwetenschap uit de grond
te stampen dat, zeker hier te lande, zonder weerga is. Het allerbelangrijkst lijkt me
echter dat u in de loop van drie, vier decennia dank zij de volle inzet van uw
persoonlijkheid aan de Algemene Taalwetenschap met name in Nederland het
prestige heeft verschaft, waarvan nu een jongere generatie - die de pionierstijd
slechts bij overlevering kent - de rijpe vruchten plukt.
Als vanzelf gaan op dit ogenblik mijn gedachten uit naar de vier universiteiten
waaraan ik me tot nu toe verbonden heb geweten.
Dat onder die vier de Leidse academie de eerste plaats inneemt, zal me zelfs hier
in Utrecht wel niet kwalijk worden genomen. Aan tal van Rapenburgers voel ik me
ten zeerste verplicht. Zonder anderen te vergeten wil ik slechts twee van hen bij
name noemen.
Hooggeachte Kloeke,
Niemand heeft op mijn opleiding tot neerlandicus sterker zijn stempel gedrukt dan
u. Ik ga er dan ook prat op uw leerling te zijn.
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
20
Zeer Waarde Uhlenbeck,
U bent mijn promotor geweest en tevens de laatste vier jaren mijn chef. Niet alleen
in linguisticis ben ik veel aan u verschuldigd. Ik weet dat ik u er geen genoegen mee
zou doen dat alles hier in den brede uit te meten. Daarom bepaal ik me ertoe u van
deze plaats te danken als degeen die meer dan wie ook mijn wetenschappelijke
vorming heeft beïnvloed.
Ook met betrekking tot mijn Kopenhaagse tijd beperk ik me tot het vermelden van
twee personen. In gedachten zend ik van hier een groet naar L.L. Hammerich,
eredoctor van en oud-hoogleraar aan de Utrechtse universiteit. Te werken onder
de humane leiding van deze erudiete en breed georiënteerde ‘ambassadeur’ van
Nederland heeft er beslissend toe bijgedragen mijn Deense lectoraatsjaren te maken
tot wat ze voor me geweest zijn.
Vooral denk ik in dit uur ook aan Louis Hjelmslev en de rondom hem te groeperen
geleerden. Al ben ik uiteindelijk andere paden ingeslagen, aan mijn taalkundige
ontwikkeling zijn Hjelmslev en de Kopenhaagse Cercle linguistique onverbrekelijk
gekoppeld.
Goede herinneringen bewaar ik verder aan het semester dat ik in Jutland aan de
universiteit van Aarhus heb gedoceerd.
Hooggeachte Reichling,
U bent de laatste die ik vanmiddag individueel toespreek. ‘Last’ wil ook in dit geval
bepaald niet zeggen ‘least’. Ieder immers die geen vreemdeling is in het Jeruzalem
van de vaderlandse taalwetenschap, zal begrijpen met hoeveel trots en vreugde
het me heeft vervuld twee jaar lang mede aan uw Amsterdamse leerstoel verbonden
te zijn geweest.
Dames en Heren Leden van de Wetenschappelijke Staf dezer Universiteit,
Een kleine tien jaar heb ik - zoals u heeft kunnen horen - als wetenschappelijk
medewerker aan uiteenlopende universiteiten gefungeerd. Tot voor enkele maanden
was ik bovendien elders nauw betrokken bij de voorbereiding van het Stafconvent.
Ik geef u de verzekering niet van plan te zijn dit verleden in de toekomst te
verloochenen.
Dames en Heren Studenten,
Ik ben ervan doordrongen dat niet weinigen onder u sterker worden geboeid door
de literaire aspecten van het vak hunner keuze dan door de taalkundige. Het
denkbeeld echter dat letterkundige studie mogelijk zou zijn zonder aandacht voor
de taal, is even verouderd als de opvatting dat de linguïst zich niet als zodanig met
literatuur hoeft bezig te houden. Hoe dit ook zij, voortdurend krijgt u - en dit geldt
niet het minst voor de beoefenaars van de culturele antro-
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
21
pologie - te maken met talen en dus met taal tout court. U inzicht bij te brengen in
het wezen van dit fenomeen en dit inzicht bij sommigen uwer later nog te kunnen
verruimen, beschouw ik als een der aantrekkelijkste facetten van mijn nieuwe ambt.
Ik dank u voor uw aandacht.
Eindnoten:
1 C. Kruyskamp, Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal8, 's-Gravenhage, 1961, p.
783; Woordenlijst van de Nederlandse taal, 's-Gravenhage, 1954, p. 208. Vgl. ook C.B. van
Haeringen, Bij en om het prefix her-, NT 55 (1962) p. 320.
2 Vgl. echter A.W. de Groot, Inleiding tot de algemene taalwetenschap tevens inleiding tot de
grammatica van het hedendaagse Nederlands, Groningen, 1962, p. 10.
3 Onze Taal 21 (1952) p. 32 en 45; 22 (1953) p. 13 en 14. Drs. J. Veering was zo vriendelijk me
op deze plaatsen attent te maken.
4 F. de Saussure, Cours de linguistique générale3, Paris, 1931, p. 117.
5 J. Schrijnen, Handleiding bij de studie der vergelijkende Indogermaansche taalwetenschap,
Leiden, 1924, p. 223.
6 F. de Saussure t.a.p. p. 117. Des te groter is De Saussures taaltheoretische invloed in dit opzicht.
Vgl. voor twee recente, Nederlandse voorbeelden uit vele: E.Th.G. Nuijtens, De tweetalige mens,
een taalsociologisch onderzoek naar het gebruik van dialect en cultuurtaal in Borne, Assen,
1962, p. 3 sqq., en C. Soeteman, Rumoer of revolutie? Veranderend taalinzicht in onze tijd in
A.J.B.N. Reichling e.a., Taalonderzoek in onze tijd, Den Haag, 1962, p. 126.
7 L. Hjelmslev, Principes de grammaire générale, Det Kgl. Danske Videnskabernes Selskab,
Historisk-filologiske Meddelelser XVI, 1, København, 1928, p. 56. De problematiek die Hjelmslevs
verwijzing in dit verband naar Wilhelm von Humboldt oproept, laat ik hier bewust buiten
beschouwing. Zie daartoe L. Jost, Sprache als Werk und wirkende Kraft, ein Beitrag zur
Geschichte und Kritik der energetischen Sprachauffassung seit Wilhelm von Humboldt, Sprache
und Dichtung, Neue Folge Bd. 6, Bern, 1960.
8 R. Jakobson, Prinzipien der historischen Phonologie, TCLP IV (1931) p. 264-265.
9 R. Jakobson in C. Lévi-Strauss, R. Jakobson, C.F. Voegelin and Th.A. Sebeok, Results of the
conference of anthropologists and linguists, IJAL, Memoir 8, Baltimore, 1953, p. 17.
10 L. Kukenheim, Esquisse de la linguistique française et de ses rapports avec la linguistique
générale, Leiden, 1962, p. 92.
11 F. Boas, Handbook of American Indian languages I, Smithsonian institution, Bureau of American
ethnology, bulletin 40, Washington, 1911, p. 27.
12 E. Sapir, Language, an introduction to the study of speech, pocket-ed., New York, 1949, p.
57-81.
13 L. Bloomfield, Language, London, 1950, p. 213.
14 E. Haugen and W.F. Twaddell, Facts and phonemics, Lang 18 (1942) p. 233-234.
15 Ch. Bally, Linguistique générale et linguistique française3, Berne, 1950, p. 145 en 190.
16 Z.S. Harris, Yokuts structure and Newman's grammar, IJAL 10 (1944) p. 203-205.
17 Vgl. bijv. Z.S. Harris, Review of Foundations of language. By Louis H. Gray, Lang 16 (1940) p.
2
18
19
20
21
22
228, Dez., Methods in structural linguistics , Chicago, 1955, p. 12 en p. 366, en Dez.,
Distributional structure, Word 10 (1954) p. 146.
A. Reichling, Wat is algemene taalwetenschap?, Verzamelde studies over hedendaagse
problemen der taalwetenschap, Zwolle, 1961, p. 20-21.
H. Frei, Critères de délimitation, Word 10 (1954) p. 138.
L. Hjelmslev, Omkring sprogteoriens grundloeggelse, København, 1943, p. 36. Vgl. daarbij echter
B. Siertsema, A study of glossematics, critical survey of its fundamental concepts, The Hague,
1955, p. 35.
S. Vestdijk, Het glinsterend pantser, Amsterdam, 1956, p. 43-44.
K.L. Pike, Language in relation to a unified theory of the structure of human behavior I, Glendale,
California, 1954, p. 127.
23 E.A. Nida, Morphology, the descriptive analysis of words, Ann Arbor, 1946, 21949.
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
24 C.F. Hockett, Review of Morphology: the descriptive analysis of words. By Eugene A. Nida, Lang
23 (1947) p. 282-283.
25 R.S. Wells, Automatic alternation, Lang 25 (1949) p. 112-113.
26 Z.S. Harris, Word 10 p. 149.
27 C.F. Hockett, Two models of grammatical description, Word 10 (1954) p. 210-234. Het door
Hockett slechts aangeduide ‘Word and paradigm (WP) model’ blijft hier onbesproken. Zie daarvoor
R.H. Robins, In defence of WP, TPhS 1959 p. 116-144, en K.L. Pike, Dimensions of grammatical
constructions, Lang 38 (1962) p. 243-244.
28 Vgl. E.M. Uhlenbeck, The study of wordclasses in Javanese, Lingua 3 (1954) p. 329-330.
29 H.S. Biligiri, Kannada verb: two models, Indian linguistics, Turner jubilee volume II, Linguistic
society of India, 1959, p. 66-89.
30 C.F. Hockett, A note on ‘structure’, IJAL 14 (1948) p. 269.
31 N. Chomsky, Some methodological remarks on generative grammar, Word 17 (1961) p. 221.
32 N. Chomsky, On the notion ‘rule of grammar’, Proceedings of symposia in applied mathematics
XII, Providence, Rhode Island, 1961, p. 6.
33 K.L. Pike t.a.p. III, 1960, p. 56-64. Vgl. Dez., Language as particle, wave and field, The Texas
quarterly 2 (1959) p. 37-54.
34 Vgl. voor een overeenkomstige opvatting n.a.v. took: N. Chomsky, Syntactic structures, Janua
linguarum nr. 4, 's-Gravenhage, 1957, p. 58-59: ‘If we give up the idea that higher levels are
literally constructed out of lower level elements, as I think we must,...’
35 Een heldere samenvatting van de denkbeelden dezer school geeft J. Lyons, Phonemic and
non-phonemic phonology: some typological reflections, IJAL 28 (1962) p. 127-134.
36 K.L. Pike, Lang 38 p. 221-244.
37 K.L. Pike, Language III p. 36, A. Reichling, Grondslagen en methoden der syntaxis: het
kryptanalytisch formalisme, Verzamelde studies p. 87-88.
38 Al spreekt N. Chomsky van de ‘factually quite incorrect view... that current work in generative
grammar is in some way an outgrowth of attempts to use electronic computers for one or another
purpose’ (The logical basis of linguistic theory, Preprints of papers for the Ninth international
congress of linguists, Cambridge, Mass., 1962, p. 513).
39 A. Reichling, Mogelijkheden en grenzen van de machinale vertaling gezien vanuit linguïstisch
standpunt, Automatisering en taalkunde, Amsterdam, 1961, p. 23.
40 C.F. Voegelin, Model-directed structuralization, AnL 1, 1 (1959) p. 9-25.
41 A. Juilland, Outline of a general theory of structural relations, Janua linguarum nr. XV,
's-Gravenhage, 1961, p. 9-15.
H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?
Download