Statische of dynamische taalbeschrijving? H. Schultink bron H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? Van Goor Zonen, Den Haag 1963 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/schu018stat01_01/colofon.htm © 2009 dbnl / H. Schultink 7 [Statische of dynamische taalbeschrijving?] Mevrouw en Mijne Heren Curatoren, Mijnheer de Rector Magnificus, Dames en Heren Professoren, Lectoren, Docenten en Leden van de Wetenschappelijke Staf, Dames en Heren Studenten, en voorts Gij allen die deze plechtigheid met Uw tegenwoordigheid vereert, Zeer gewaardeerde toehoorders, De veronderstelling is - dunkt me - niet al te gewaagd dat ieder van u wel eens geconfronteerd is met een situatie als de volgende. Ge zit een brief te schrijven. Plotseling voelt ge u door de bouw van een half voltooide zin als het ware ‘gedwongen’ tot het gebruik van het zogenaamde verleden deelwoord, het participium dat bij het woord hergroeperen behoort. U aarzelt een ogenblik. Wat zult ge kiezen? Hergegroepeerd...? Gehergroepeerd...? Of enkel maar hergroepeerd misschien? Ge neemt een kloek besluit en zoekt het op in Van Dale of in de Woordenlijst der Nederlandse taal, het welbekende ‘groene boekje’. Gelukkig zijn beider informaties 1 identiek en ondubbelzinnig: slechts gehergroepeerd wordt vermeld. Uw gemoedsrust als taalgebruiker herneemt zijn rechten. Niet aldus evenwel de taalkundige, de taalbeschouwer. Op hem stormen tal van vragen af. Waaruit vloeit de aarzeling van de taalgebruiker voort? Geldt die onzekerheid alleen voor deze taalgebruiker of doet ze zich ook bij anderen voor? En als dit laatste het geval is, waarop berust dan het stringente voorschrift van de twee genoemde boeken? De taalkundige weet wat hem te doen staat. Hem gaat het er voor alles om verzamelde gevallen van taalgebruik te be-schrijven. Het voor-schrijven, de 2 normering, laat hij aan taalpolitici over. De taak van de taalkundige is in de eerste plaats descriptief niet prescriptief. Wat vindt de taalbeschouwer nu als hij zijn aandacht op de zojuist aangestipte kwestie richt? Hij ziet zich gesteld tegenover een opvallende veelheid van formaties. Zo noteerde ik zelf het gesanctioneerde participium gehergroepeerd in het Leids Universiteits Blad van 25 oktober 1962: Daartoe zullen zij die daar al woonachtig zijn gehergroepeerd dienen te worden, alsmede in de Nieuwe Rotterdamse Courant o.a. op 17 september 1955 in terwijl het tweede SS-pantserkorps juist bij Arnhem werd gehergroepeerd, en op 4 december 1962 dat strijdkrachten van India aan de grens van Pakistan thans gehergroepeerd waren. Op zijn minst even frequent vond ik in de N.R.C. evenwel het officieel doodgezwegen hergegroepeerd, dat ook mij zelf als Nederlands taalgebruiker het gewoonst in de oren klinkt. Uit een vrij omvangrijk materiaal noem ik slechts: de terroristen..., die zich in de bergen hergegroepeerd hadden, 15 november 1954, De drie grote banken - ... - werden oorspronkelijk in 30 regionale H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 8 banken gesplitst. Deze werden in 1952 hergegroepeerd tot negen banken, 29 maart 1956, en de Duitse pantsertroepen, die ten noorden van Arnhem hergegroepeerd werden, 24 september 1962. Ten slotte trof ik eenmaal in de Nieuwe Rotterdammer hergroepeerd aan, en wel op 2 augustus 1957: Bij een aanval met een atoombom... zal de partij die na de desorganisatie het eerst hergroepeerd is, overwinnen, heeft generaal Eisenhower eens gezegd. Deze laatste, blijkbaar nogal zeldzame vorm hergroepeerd werd in de jaren 1952 en 1953 door het tijdschrift Onze Taal juist 3 enige malen aanbevolen. Ik zei u reeds dat het de eerste taak van de taalbeschouwer is verzamelde gevallen van taalgebruik te beschrijven. Het is velen uwer ongetwijfeld bekend dat taalverschijnselen op tweeërlei wijze wetenschappelijk benaderd kunnen worden. Enerzijds valt te onderzoeken hoe een taal op een bepaald tijdstip in een gegeven gemeenschap als communicatiemiddel dienst doet, anderzijds heeft elke taal haar eigen geschiedenis die evenzeer voor beschrijving in aanmerking komt. Concentreert de onderzoeker zich op wat binnen één menselijke samen-leving communicatief functioneert, dan spreken we sinds het begin dezer eeuw met de Zwitser De Saussure van synchronisch taalonderzoek. Richten we onze opmerkzaamheid 4 vooral op de taalhistorie, dan is de term diachronisch onderzoek gepast. De vindplaatsen van de woorden gehergroepeerd, hergegroepeerd en hergroepeerd die ik u heb voorgelegd, bieden, afkomstig uit één decennium als ze zijn, op zich zelf nauwelijks stof voor diachronische studie. Van niet historisch standpunt bezien brengen ze ons echter in aanraking met een centraal probleem van synchronische taalbeschrijving. Allersimpelst en ad hoc geformuleerd is het nl. de vraag of we in een niet diachronische beschrijving van een formatie als hergegroepeerd slechts mogen zeggen dat ze is opgebouwd uit de elementen her-, -ge-, -groep-, -eer- en -t in de gegeven volgorde, dan wel of we hergegroepeerd ook synchronisch een afleiding mogen noemen van gegroepeerd gevormd door prefigering met her-, of we vervolgens gegroepeerd een afleiding mogen noemen van groepeer gevormd door gelijktijdige pre- en suffigering van respectievelijk geen -t, en of we ten slotte groepeer een synchronische afleiding mogen noemen van groep gevormd door suffigering met -eer. Kortom, en thans in wat generaliserender vorm: mogen we ons in een synchronische taalbeschrijving bedienen van een afleidings-, ofte wel een dynamische terminologie, of moeten we aan een statische benadering - van het type her- + -ge- + -groep- + -eer- + -t in de gegeven volgorde - de voorkeur geven? Het is voor deze in de linguïstiek hoogst actuele keuze tussen statische en dynamische taalbeschrijving dat ik in dit uur uw aandacht vraag. De overwegend diachronische occupaties van de Europese taalwetenschap in de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw brachten vanzelf het gebruik H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 9 van een dynamische terminologie mee. Met name bij de vergelijking van historisch verwante woorddelen werd een dier woorddelen op genetische gronden als ‘uitgangspunt’ dan wel als ‘oorspronkelijk’ beschouwd. En veelal werd zelfs een niet voorkomende wortel als abstracte grondvorm voor de in feite gevonden formaties gereconstrueerd. Gelijk bekend worden bijv. de Griekse woorden γένεσις ‘wording’, γνωτός ‘broer’, γνήσιος ‘van echte afkomst’, de Latijnse genitor ‘voortbrenger’, nascor ‘geboren worden’ en het Gotische kuni ‘geslacht’ alle geacht van één hypothetische 5 wortel afkomstig te zijn. Bij dit historisch onderzoek behorende, onverdacht dynamische termen als samenstelling, afleiding, suffigering en prefigering bleven en vogue ook toen de aandacht van de Europese linguïsten zich in onze eeuw van lieverlee wat meer op de studie van het eigentijdse ging richten. Opvallend gering is in deze materie de praktische invloed geweest die na 1916 - het verschijningsjaar van zijn Cours de linguistique générale - van De Saussures vereenzelviging van een synchronische wijze van taalbeschouwing met een statische 6 en van een diachronische met een evolutieve is uitgegaan. Verbazingwekkend is dit evenwel niet. Immers voormannen van twee der belangrijkste Europese scholen van moderne taalwetenschap tekenden reeds spoedig protest aan tegen deze identificatie. Zo verwierp de toekomstige vader van de zogenaamde Kopenhaagse richting, Louis Hjelmslev, al in 1928 met klem de gelijkstelling van synchronisch met 7 statisch. Enkele jaren later vulde Roman Jakobson, toentertijd een der leiders van de Cercle linguistique de Prague, Hjelmslevs kritiek nog aan door erop te wijzen dat ook niet alles wat in taal diachronisch is, van evolutieve of dynamische natuur 8 behoeft te zijn. Jakobson heeft taal in dit verband enkele malen met een film vergeleken. Het kijken naar een film is niet alleen diachronisch maar ook synchronisch te beschouwen. We kunnen de bioscoopbezoeker vragen wat hij op e e n b e p a a l d o g e n b l i k ziet. Zijn antwoord zal dan niet statisch zijn: hij zal spreken over dravende paarden, pratende mensen en allerlei andere bewegingen. Een typisch statisch beeld van de film bieden alleen reclame-affiches en juist deze kunnen - naar gelang een film geprolongeerd wordt - een bijzonder diachroon 9 karakter krijgen. Illustratief is in deze samenhang ook de vergelijking die Kukenheim in zijn recente 10 Esquisse historique de la linguistique française maakt tussen synchronisch werkende taalkundigen en baliekluivers die, over de leuning van een brug hangend, alleen maar recht naar beneden en nooit stroomopwaarts kijken. Ze hebben slechts attentie voor het water dat onder hen is, en vragen zich nimmer af waar het vandaan komt. Ik heb niet de indruk dat Kukenheims parabel vriendelijk bedoeld is, maar één ding staat vast: ook wat door de baliekluiver van de brug af gezien wordt, heeft ongetwijfeld geen statisch maar een door en door beweeglijk, dynamisch karakter. De consequentie uit De Saussures gelijkstelling van synchronisch met statisch H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 10 is - zonder dat ik rechtstreekse Europese invloed aannemelijk laat staan bewezen acht - merkwaardigerwijze veeleer in de Verenigde Staten getrokken. Voor een juist begrip van de situatie aldaar is het nodig weer wat in de tijd terug te gaan. In het eerste kwart van deze eeuw bezigde nl. ook Franz Boas, een der grondleggers van de hedendaagse Amerikaanse linguïstiek, bij zijn puur synchronische descripties van Indianentalen een dynamische terminologie. Zo vinden we in het eerste deel 11 van zijn Handbook of American Indian languages uit 1911 de paragraaftitel Grammatical processes ter aanduiding van de synchronische relaties tussen bepaalde - wat hij noemt - fonetische groepen. Bij Boas' leerling Sapir is diezelfde synchronisch-dynamische terminologie aan te treffen. Titel en inhoud van hoofdstuk 12 IV van Sapirs Language - Form in language: grammatical processes - laten in dit opzicht geen enkele twijfel. Beiden hebben op dit punt een traditie geschapen die tot in de laatste wereldoorlog krachtig in de Verenigde Staten heeft doorgewerkt. 13 Intussen constateerde in 1933 Leonard Bloomfield in zijn Language dat het naast knife optredende meervoud knives heel wel beschreven kan worden als werd eerst de slot-f van knife door een v vervangen en vervolgens aan dit geheel een -z toegevoegd. Maar, merkt hij daar onmiddellijk bij op, de spreker die knives zegt, vervangt natuurlijk niet eerst de f door een v om daar vervolgens een -z aan toe te voegen. De spreker uit alleen een vorm knives die in speciale opzichten doet denken aan en in andere opzichten verschilt van knife. Het zijn stellig plaatsen als deze en Bloomfields impliciete maar niet strikt volgehouden praktijk die latere Amerikaanse linguïsten ertoe hebben gebracht dynamische beschrijvingen van het gegeven soort in scherper bewoordingen af te keuren. Een proeve daarvan gaven in 1942 Haugen en Twaddell in een polemiek 14 - Facts and phonemics - met Trager en Bloch, waarin ze zich verzetten tegen wat zij noemen historische termen als ‘phonetic result’ en ‘raised’ in een synchronische beschrijving. Trouwens, niet onvermeld mag blijven dat in diezelfde tijd in Europa Bally er nadrukkelijk op wees dat onderscheid gemaakt moet worden tussen 15 historische processen en synchronische procédés. Principieel worden in 1944 de zaken gesteld door Zellig S. Harris in zijn overigens 16 zeer lovende recensie van de Yokuts Grammar van S.S. Newman, afkomstig uit de school van Sapir. Tegenover Newmans synchronische beschrijving in termen van processen, in termen van bases en suffixen bijv., stelt Harris de mogelijkheid van beschrijving in termen van een catalogus van elementen en een minimum van zo generaliserend mogelijke ‘statements’, beweringen over het voorkomen van deze elementen. Naast de traditionele beschouwing van hergegroepeerd als synchronische afleiding van gegroepeerd via prefigering met her-, bepleit Harris m.a.w. het goede recht van de statement dat de gecatalogiseerde elementen her-, -ge-, -groep-, -eeren -t in de gegeven opeenvolging kunnen optreden. H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 11 Voor beter begrip van Harris' alternatief is het noodzakelijk even in te gaan op zijn 17 opvatting van een taalsysteem. Voor hem is dat nl. een georganiseerd geheel van beweringen over een gegeven hoeveelheid taalmateriaal, een zg. corpus. Anders gezegd: met de term systeem duidt Harris aan wat de taalbeschouwer doet met gevallen van taalgebruik die hij in een monolinguale gemeenschap verzameld heeft. Met deze beperking tot de beschrijving van het taalgebruik zonder de behoefte door te boren naar de krachten die dit taalgebruik beheersen, week Harris wel zeer sterk af van de Europese traditie die - hoe dan ook - juist in deze krachten de taalsystematiek pleegt te zoeken. Ik noem slechts Reichlings definitie van een taalsysteem als ‘het geheel van geordende “drijfveren” als het ware, volgens welke 18 wij bij het gebruik en de bouw van onze taalprodukten handelen’, een zienswijze 19 die ook bij andere contemporaine Europeanen, als de Zwitser Henri Frei en 20 althans in theorie - bij Hjelmslev, expliciet is terug te vinden. Reichling voegt aan zijn definitie nog toe dat een taalsysteem als door hem bedoeld ‘niet de absolute geldigheid van een logisch opgebouwd stelsel’ heeft, maar ‘alleen de waarde van een praktisch richtsnoer’. In bepaalde opzichten kunnen de gebruikers zelfs van deze systematiek afwijken of haar doorbreken. Dit impliceert dat iedere taalgebruiker het door de systematiek gebodene - binnen zekere grenzen - op individuele wijze benut. Niet alleen de literator maar elk lid van een taalgemeenschap heeft een typisch eigen aandeel in het potentieel van zijn moedertaal. Zo zegt of schrijft de een hergegroepeerd, de ander gehergroepeerd, een derde hergroepeerd. De omstandigheid dat de taalsystematiek elke gebruiker van die systematiek volop speelruimte laat, verklaart tevens de twijfel die bij één taalgebruiker ten opzichte van de drie zojuist genoemde participia kan rijzen. Een overeenkomstige aarzeling treffen we aan in het werk van de scherpe observator Simon Vestdijk, waar hij in 21 Het glinsterend pantser de volgende dialoog geeft: ‘Maar ik zie het wel: je kunt eigenlijk beter geen scheppend kunstenaar zijn, beter een... hoe heet dat... reproduktief...’ - ‘Reproducerend. Uitvoerend. Reproduktief kan ook wel, dunkt mij.’ Het bestaan van zulk een speelruimte nu verleent het taalgebruik een uitermate beweeglijk karakter. Dit beweeglijk karakter van alle taalgebruik is een direct gevolg van de produktieve beweeglijkheid die alle taalsystematiek kenmerkt. Het is deze beweeglijkheid van zowel taalgebruik als taalsystematiek die me aanleiding geeft de synchronische taaltoestand dynamisch te noemen en hem in dynamische termen te beschrijven. Hoezeer de dynamiek van het taalgebruik in die van de systematiek ligt opgesloten, openbaart confrontatie met een marconist en diens morsecode. Dat de marconist bij het gebruik van zijn code iedere dynamische vrijheid mist, wordt op zijn beurt geheel door het statische karakter van die code bepaald. De hier ontwikkelde dynamische visie op de synchronische taaltoestand mag H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 12 inmiddels heden ten dage zeker niet als een Europees monopolie worden gezien. Uitmuntend verantwoord werd ze immers al in 1954 door de Amerikaan Kenneth L. Pike, die ik thans citeer: ‘Wie het menselijk gedrag als typisch dynamisch beschouwt, moet iedere taalanalyse verwerpen die dit gedrag uitsluitend in termen van het verleden of aan de hand van een zeer kleine hoeveelheid vastgelegde voorbeelden tracht te bepalen zonder rekening te houden met het produktieve potentieel of de 22 produktieve analogieën van de sprekers van de taal in kwestie.’ We waren middelerwijl met onze Amerikaanse verkenningen pas gevorderd tot 1944, het jaar waarin Harris ideeën lanceerde die de duidelijke voorboden vormden van de richting die de linguïstiek in de Verenigde Staten het eerstvolgende decennium globaliter zou inslaan, nl. die van de descriptie in termen van eenheden en hun distributie binnen een begrensde hoeveelheid tekst. Deze beperking tot een statisch geheel zonder door te boren naar drijfveren werkte natuurlijk een niet dynamische beschouwings- en beschrijvingswijze in de hand. Ook al heeft Harris een dynamische, procedure aanduidende terminologie nooit totaal verworpen, haar bloeitijd in de Verenigde Staten leek voorbij. De beste illustratie hiervan vormt Nida's boek 23 Morphology. Was de eerste druk van dit importante werk uit 1946 nog geheel in een dynamische terminologie vervat, in de tweede druk van 1949 is deze procedure-terminologie voor een belangrijk deel door een statische, een 24 distributionele vervangen. Hocketts bespreking van de uitgave van 1946 zal hieraan wel niet vreemd geweest zijn. Het is niet mijn bedoeling de Amerikaanse strijd tussen de twee beschrijvings-technieken in details met u na te gaan. Slechts enkele saillante punten stip ik even aan. 25 In 1949 stelt de wijsgeer-linguïst Wells in een artikel Automatic alternation beide methoden tegenover elkaar en releveert in hoeverre hun resultaten uiteenlopen. Als voordeel van de dynamische beschrijvingswijze met name in de morfologie noemt hij dat ze tegelijk veelal inzicht kan geven in de historische ontwikkeling. De vrees voor verwarring van syn- en diachronie deelt Wells dus blijkbaar niet. Als nadeel ziet hij de noodzaak van verschillende morfeemalternanten of wel morfen er steeds een als basic aan te wijzen. Wordt - met een Nederlands voorbeeld - de zg. verledentijdsuitgang -de na het roemruchte kofschip tot -te, of wordt omgekeerd de uitgang -te na een aantal stemhebbende consonanten juist tot -de? In 1954 brengt de verzamelbundel Linguistics today een belangrijk artikel van Harris, waarin hij opmerkt dat een statische beschrijving met haar meer algebraïsche vorm geserreerder en typerender voor veel linguïstische feiten is dan een dynamische. Een dynamische, die meer aan een historische doet denken, acht Harris echter onder bepaalde omstandigheden nuttig ‘especially in compact 26 morphophonemics’, H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 13 Voor ons doel nog belangrijker is in dezelfde bundel een artikel van Hockett, Two 27 models of grammatical description, de eerste van de twee werkelijk diepgaande uiteenzettingen die tot nu toe aan het onderscheid tussen een statische en een dynamische beschrijvingstechniek gewijd zijn. Met aanduidingen die sindsdien algemeen gangbaar zijn geworden, noemt Hockett een dynamische een Item and Process- of IP-beschrijving, een statische een Item and Arrangement- of IA-descriptie. Volgens Hockett is de door hem vastgestelde voorkeur voor statische Item and Arrangement-beschrijvingen te danken aan de bestaande neiging tot formaliseren. In 1954 waren IA-beschrijvingen geformaliseerd, IP-beschrijvingen echter niet. Hockett acht het terecht unfair een geformaliseerde IA te vergelijken met een ongeformaliseerde IP en dan de statische IA te verkiezen omdat die nu eenmaal geformaliseerd is. Hij geeft daarom een proeve van een geformaliseerde IP-beschrijving die trouwens ook in andere opzichten nog wel enigszins van het door Sapir en zijn school gehanteerde dynamische model afwijkt. Het resultaat van Hocketts vergelijking is intussen dat noch een geformaliseerde IP noch de IA-methode volledig beantwoordt aan de eisen die hij aan een grammaticale beschrijving stelt. Evenmin is volgens hem in te zien dat de ene methode meer of minder aan deze eisen zou voldoen dan de andere. Voor we nagaan welke eisen het zijn waaraan een grammaticale beschrijving in Hocketts ogen dient te voldoen, som ik eerst de hoofdbezwaren op die hij tegen beide modellen te berde brengt. Zijn belangrijkste bedenking tegen statische IA-beschrijvingen is dat ze niet zo eenvoudig zijn als de termen item en arrangement suggereren. Wanneer we zowel hergegroepeerd als gehergroepeerd gebezigd vinden, dan kunnen we niet volstaan met de constatering dat beide woorden dezelfde items maar in verschillende arrangements bevatten. Hetzelfde geldt - zij het op ander niveau - voor de items dikwijls, erg, hij en snurkt in de zinnen Hij snurkt erg dikwijls en Hij snurkt dikwijls erg. Naar de opvatting van Hockett heeft men, om kort te gaan, niet alleen met diverse items en arrangements maar ook met verschillende constructies en hiërarchische structuren te rekenen. Een tweede bezwaar van de IA-methode is dat ze niet goed raad weet met allerminst occasionele gevallen als het Nederlandse nam of het Engelse took waarbinnen lastig afzonderlijke items te onderscheiden zijn. Laatstgenoemde moeilijkheden zijn licht te ondervangen in een IP-beschrijving, die desgewenst niet voor descriptieve procedures als substitutie van de ee van 28 neem door een a in nam terugdeinst. Toch heeft naar Hocketts mening ook de geformaliseerde dynamische beschrijvingswijze haar onmiskenbare nadelen. Hij noemt in de eerste plaats het overigens wel te ontlopen - risico dat de taalbeschrijver zich gemakkelijk van een ongewenste, personaliserende of teleologische terminologie gaat bedienen, in de welbekende trant van ‘Deze taal gebruikt’ of ‘vermijdt’ enz. Een gewichtiger punt is voor Hockett dat de IA-beschrijvingswijze - ook al heeft ze niet H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 14 uitsluitend met items en arrangements te rekenen - homogener zou zijn dan een dynamische. Bovendien heet ze economischer gezien het feit dat er meer dynamische processen dan statische constructies onderscheiden zouden moeten worden. Hierbij valt op te merken dat me alleen van het werkwoord in het Kannada, een Dravidische taal in Zuid-India, zowel een IA- als een IP-beschrijving bekend 29 is. De - dan nog niet eens geformaliseerde - IP-beschrijving van deze verba komt me evenwel minder omslachtig voor dan de statische IA. Ten slotte zijn de moeilijkheden die volgens Hockett de IP-methode zou ondervinden bij de bepaling van de samenstellende delen in woorden als bakte en nam, m.i. slechts pseudo-problemen. Hocketts evaluatie van beide methoden kan - gelijk gezegd - alleen ten volle begrepen worden tegen de achtergrond van de eisen die hij aan een grammaticale beschrijving stelt. Een grammaticale beschrijving moet voor hem een gids zijn bij de analyse van het materiaal in de gegeven taal. En wel niet alleen voor het materiaal dat reeds door de onderzoeker bewerkt is eer hij zijn beschrijving formuleert, maar ook voor het taalmateriaal dat daarna pas in beschouwing wordt genomen. In lexicaal opzicht behoeft de beschrijving niet compleet te zijn aangezien steeds nieuwe lexicale eenheden, morfemen, kunnen opduiken. Voor het overige dient de beschrijving - naar Hocketts woorden - ‘prescriptive’ te zijn, met welk adjectief hij niet aan normering denkt maar bedoelt dat men haar beweringen volgend in staat moet zijn ‘to generate’, voort te brengen al die uitingen in de taal in kwestie die door een native speaker zonder meer geaccepteerd zullen worden. 30 Met deze formulering, waarop Hockett in 1948 al gepreludeerd had, komt de aap heel duidelijk uit de mouw. Aan de eisen van de generative grammar voldoet ondanks bepaalde onloochenbare bezwaren de IP-methode - dynamisch als ze is - in vele gevallen stellig beter dan een statische arrangement-beschrijving. Bij de generatieve gedachte van Hockett is het dat de thans in Amerika zo gevierde linguïst 31 Chomsky expressis verbis aanknoopt, en het kan niemand ontgaan dat ook zijn transformationele terminologie bij uitstek dynamisch is. Het lijkt me goed nog even scherp te stellen in welk hier relevant opzicht Hockett en Chomsky c.s. zich van de onmiddellijk voorafgaande periode in de Amerikaanse taalwetenschap onderscheiden. Ze willen niet enkel meer rekenschap afleggen over het statisch geheel van alle gevallen van taalgebruik die op een gegeven moment in hun materiaalverzameling voorkomen, nee, ze willen geraken tot de opstelling van een systeem van regels dat de taalbeschouwer in staat stelt te voorspellen welke andere uitingen de gebruikers van een onderzochte taal nog zouden kunnen produceren. Dit bij uitstek dynamische doel wordt nu met bij uitstek dynamische middelen bereikt. In elke transformationele grammatica zien we dan ook grote aantallen typen van constructies via reeksen processen van een beperkte hoeveelheid basisconstructies afgeleid. H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 15 32 De systemen van regels die een Amerikaan als Chomsky opstelt, staan met dat al - ondanks de door mij niet weggeprate, enorme verschillen - dichter bij de taalsystemen die moderne Europese linguïsten plegen te onderkennen, dan bij taalsystemen à la Harris. De jongste generatie van Amerikaanse linguïsten heeft kortom weer aansluiting gezocht en gevonden bij de in Europa overheersende, al dan niet expliciet gemaakte, dynamische opvatting van de synchronische taaltoestand. Dienovereenkomstig sluit ze zich ook in haar dynamische beschrijvingsterminologie bij een zich aan het voorafgaande conformerende Europese gewoonte aan. Voordat ik aan een slotbeschouwing toekom, wil ik nog even verwijlen bij de tweede belangrijke linguïstische uiteenzetting waarvan het onderscheid tussen een statische en een dynamische beschrijvingsmethode het hoofdthema vormt, en wel die van de hoogst originele Amerikaan Pike, wiens aantrekkelijke visie op de dynamiek van het menselijk gedrag ik u reeds eerder citeerde. De evenwichtige balans die hij van beide beschrijvingswijzen opmaakt - waaraan ik ook voor deze oratie veel te danken heb -, is te vinden in het derde deel van zijn Language in 33 relation to a unified theory of the structure of human behavior uit 1960, ondanks opmerkelijke tekortkomingen volgens mij het belangrijkste linguïstische handboek dat sinds Bloomfields Language in de Verenigde Staten verschenen is. Ook Pike bestrijdt de door Hockett reeds aangetaste eenvoud van het statische Item and Arrangement-model. Zijn belangrijkste bezwaar is dat hij de identificatie der afzonderlijke, door hem particles geheten items in vele gevallen dubieus vindt. Zo acht hij het een onbereikbaar ideaal een woordcombinatie gelijk de Engelse as you op ondiscutabele wijze in twee afzonderlijke items te verdelen. Ligt namelijk de grens tussen de beide componenten direct na de eerste klinker, de [ae], of ligt ze onmiddellijk voor de [u], of ligt ze misschien ergens middenin de gepalataliseerde [ž]? Dat inzicht in het Gestaltkarakter van de woordvorm wel tot de oplossing van dit probleem bijdraagt, neemt niet weg dat Pike hier op een voor hem onoverkomelijke moeilijkheid stuit. Deze moeilijkheid oordeelt hij geringer in een dynamische, een wave-, een golf-beschrijving zoals Pike het noemt. Met behulp van een wave-model kunnen de opeenvolgende items beschreven worden als samengesmolten, als in elkaar vervloeiende golven, waarvan de grenzen onbepaald blijven. As you illustreert dit duidelijk. Het einde van de eerste golf en het begin van de tweede fusioneren in de [ž]. Wel zijn de toppen der beide golven, [ae] en [u], aan te wijzen. Op deze manier wordt een praktische onbepaalbaarheid van grenzen niet langer door theoretische 34 eisen weersproken. Pike somt als verdere voordelen van zijn dynamische golf-benadering op dat ze met vrucht niet alleen op het morfologische en het melodische vlak maar op alle linguïstische niveaus toegepast kan worden. De school van Firth in Londen H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 16 35 heeft hiervan al vroeger prosodische proeven gegeven en nog onlangs heeft Pike 36 zijn wave-model ook in syntacticis gebruikt. Trouwens, hij beperkt zich niet tot de linguïstiek, maar extrapoleert zijn golf-visie over het totale menselijk gedrag en - in zijn hele opvatting onmiskenbaar geïnspireerd door de fysica - zelfs over het universum gezien als een systeem van op elkaar inwerkende eenheden. Voor de leemten in zijn golf-visie is Pike intussen niet blind. Bloomfields vermaning dat de spreker die het woord knives gebruikt, niet eerst van een woord knife uitgaat, is ook aan hem niet voorbijgegaan. Er moge dan geen bezwaar tegen bestaan eenheden als knives of as you het resultaat van een fusie te noemen, het antwoord op de vraag wat er dan eigenlijk samengevloeid is, blijkt veelal moeilijk. Chomsky en de zijnen dreigen in verwante problemen zelfs verstrikt te raken wanneer ze dynamische beschrijvingsprocedures te gemakkelijk met het proces van 37 taalverwerving vereenzelvigen. Naast het particle- en het wave- stelt Pike ten slotte een derde beschrijvingsmodel. Kan men een formatie gelijk gegroepeerd statisch beschouwen als de opeenvolging van een aantal particles, of dynamisch als een afleiding van groepeer, bij een asystematische, in dit geval ongelede, formatie als gedaan is noch de ene noch de andere benaderingswijze zinvol te noemen. Toch valt niet te ontkennen dat vooral naar zijn syntactische verbindbaarheden en sommige kenmerkende facetten van zijn betekenis het woord gedaan sterke overeenkomst met woorden als gegroepeerd vertoont. Het is in deze zin dat beide een gelijkwaardige plaats innemen in het veld van het Nederlands als geheel. Onder dit opzicht nu, van deel uit te maken van een groter geheel, is het dat Pike de taalgegevens met zijn derde model, zijn field-model, wil beschrijven. Leent een formatie als gedaan zich noch voor een dynamische noch voor een statische morfeemanalyse van enige relevantie, dit impliceert niet dat ook bij de beschrijving van gegroepeerd een field-benadering voldoende is: de inwendige structuur van dit woord zou dan bepaald te kort worden gedaan. Naast het field-model behouden zowel particle als wave hun rechten. ‘Beide?’, zal men misschien vragen. ‘Ja, beide’, is daarop mijn antwoord. Want ook al heb ik in het voorafgaande mijn voorkeur voor een dynamische beschrijvingswijze geargumenteerd, met Pike ben ik het geheel eens dat ook de statische haar plaats verdient. Eensdeels moet ze ons behoeden voor de besproken fouten die uit een louter dynamische beschouwing kunnen voortvloeien, anderdeels heeft Pike volkomen gelijk wanneer hij o.a. èn voor lexicografische arbeid èn voor het juiste begrip van een aantal psycholinguïstische verschijnselen een complementaire, statische benadering onontbeerlijk acht. Voorts zal niemand het blijvende belang in twijfel trekken van de volle aandacht die statische grammatici op het fundamentele linguïstische principe van de volgorde, de distributie, hebben gevestigd. Ter toelichting van dit laatste moge ik thans met H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 17 het vermelden van hyperonmodern naast onhypermodern, en een herinnering aan Hij snurkt erg dikwijls naast Hij snurkt dikwijls erg volstaan. Dames en Heren, de oplossing van een schijnbaar simpel vraagstukje, i.c. de synchronische beschrijving van enkele eenvoudige gevalletjes van taalgebruik als gehergroepeerd, hergegroepeerd en hergroepeerd, bracht ons op een weg die sommigen uwer wellicht rijkelijk ver is gegaan. Aangetoond werd dat de hedendaagse taalbeschrijver een dynamische methodiek generaliter moet prefereren boven een statische. Niemand behoeft dit resultaat te verwonderen. De gigantische uitdaging waarvoor de illusie van het gemechaniseerde vertalen de moderne linguïstiek stelt, 38 draagt hier aanzienlijk toe bij. Voor alles verlangt de vertaalmachine immers - om nogmaals met Reichling te spreken - ‘een systeem van regels, uitgedrukt in symbolen en formules, waarvan de toepassing automatisch de taalvormen oplevert, zoals die 39 in de natuurlijke taal gebruikelijk zijn’. Het is wel overbodig er, na wat ik daarover vanmiddag reeds gezegd heb, opnieuw op te wijzen hoe eng deze regel-conceptie met een dynamische wijze van taaldescriptie verbonden is. Trouwens ook in wijder perspectief behoeft de dynamische methodiek van de tegenwoordige taalwetenschap niet te verbazen. Dat we in een dynamische tijd leven, schijnt een platitude die meer op een advertentiepagina dan in een oratie thuishoort. Desondanks bevat deze gemeenplaats, als zovele andere, een kern van waarheid. Vrijwel ieder van u weet alleen al uit eigen vakgebied hoe actueel - naast een eventueel relationeel/statische - de operationeel/dynamische benadering is van de aanschouwelijke en onaanschouwelijke wereld die ons omringt. Gelukkig blijkt ook de linguïstiek een kind van haar tijd te zijn! Ik maakte met u een kleine excursie door - laten we zeggen - zestig jaar geschiedenis der taalwetenschap. Aan het begin van die periode werden synchronische taalfeiten dynamisch beschreven en aan het einde weer... of nog. Is er dus eigenlijk niets nieuws onder de zon en kan de spreker van dit uur er met reden van beticht worden maar wat verbale passen op de plaats te hebben gemaakt? Niet slechts uit zelfbehoud meen ik die beschuldiging categorisch van de hand te mogen wijzen. Wat we van en in deze zes decennia hebben geleerd, is dat de taalbeschrijver zich veel intenser dan voorheen rekenschap geeft van zijn uitgangspunten en zijn methodologie. Minder dan ooit is de taalwetenschap bereid de traditie om haar zelfs wille krediet te geven. Wat overgeleverd wordt, vraagt voortdurend herijk. Dat daarbij lang niet al het oude te licht wordt bevonden, spreekt - dunkt me - vanzelf. Onze excursie heeft bovendien - zij het in nauwe relatie tot het voorafgaande nog iets anders duidelijk gemaakt. Bezinning op uitgangspunten voor taalbeschrijving vereist bezinning op taal zelf. Het is die bezinning op taal en haar functioneren welke ook mijn voorkeur bestemd heeft. Anders dan hedendaagse H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 18 40 41 Amerikaanse linguïsten als Hockett, als Voegelin en Juilland, en zelfs als Pike lijken te menen, dient de keuze tussen statische en dynamische descriptie niet in de eerste plaats bepaald te worden door de opportuniteit van het ogenblik maar door de aard van het te beschrijven object, door inzicht in wat taal is. Dit inzicht te verdiepen en daar de consequenties uit te trekken ziet de Algemene Taalwetenschap als haar voornaamste werk. Ze kan het bij deze arbeid echter onmogelijk stellen buiten de concrete bijdragen van de onderzoekers der afzonderlijke talen. Omgekeerd kunnen laatstgenoemden hun taak evenmin naar behoren vervullen zonder te stoelen op het algemene. Het is dit wisselwerkend samenspel dat de taalwetenschap in haar huidig streven naar vernieuwing broodnodig heeft. Vernieuwing houdt immers verruiming, verbetering, vooruitgang in. Zelfs de schijn dient vermeden dat bekende feiten slechts worden... hergegroepeerd. Aan het einde van mijn rede gekomen, vertolk ik allereerst graag mijn dankbaarheid dat H.M. de Koningin me in dit ambt heeft willen benoemen. Mevrouw en Mijne Heren Curatoren, Voor het vertrouwen dat u me met uw voordracht geschonken hebt, ben ik u hoogst erkentelijk. U kunt ervan overtuigd zijn dat ik - overeenkomstig de door mij afgelegde belofte - al mijn krachten zal inspannen de dynamiek van de moderne taalwetenschap zo goed mogelijk in mijn werk tot uiting te laten komen. Dames en Heren Professoren, in het bijzonder van de Faculteit der Letteren, Het is bepaald geen frase wanneer ik beken niet zonder schroom thans openbaarlijk mijn plaats in uw midden in te nemen. Deze schroom is ten dele te verklaren uit het feit dat ik - als gevolg van de aard van het door mij te doceren vak - een duidelijke collega proximus mis. Bij zijn afscheid in juli heeft C.B. van Haeringen intussen mijn voorganger zijn collega propior genoemd. Op mijn beurt hoop ik dat velen van u, en dan vooral van degenen die zich net als ik aan de ene, ondeelbare taalwetenschap wijden, ook mij op den duur als een collega propior zullen willen beschouwen. Trouwens ook van een goede samenwerking met hen die belast zijn met de opleiding van jonge culturele antropologen, verwacht ik veel. Hooggeachte Smit, Zoëven zei ik een zekere schroom te voelen bij het binnentreden in deze nieuwe levenssfeer. De gelukkige omstandigheid dat ik behalve een enkele oude vriend tevens een zo gewaardeerd oud-leermeester als u in deze kring terugvind, vermindert die schroom aanzienlijk. Stellig immers ben ik niet de enige die zich H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 19 met grote erkentelijkheid herinnert wat u in het academiejaar 1947-1948 voor de toenmalige Leidse studenten in het Nederlands hebt gedaan. Hooggeachte Mevrouw Wind, Hooggeschatte Van Haeringen, Ook het besef dat u, beiden eveneens gewaardeerde oud-leermeesters, tot voor kort aan deze universiteit werkzaam was, sterkt me aan het begin van mijn nieuwe loopbaan. U speciaal, hooggeschatte Van Haeringen, bent het geweest die tijdens de bezettingsjaren op de Haagse School voor Taal- en Letterkunde mijn eerste schreden op het pad der taalwetenschap hebt geleid. Het voorrecht van de actieve belangstelling die u sindsdien onverpoosd voor mij hebt willen koesteren, hoop ik in de toekomst te mogen blijven genieten. Hooggeachte De Groot, Bijna twintig jaar geleden leerde ik u kennen als gecommitteerde bij mijn eindexamen. Daarna heeft mijn weg de uwe nog dikwijls gekruist en thans heeft het lot gewild dat ik hier als uw opvolger sta. In zekere zin heeft u het me daarbij niet makkelijk gemaakt. Voorafgegaan te worden door een geleerde van internationale faam legt zware verplichtingen op. Afgezien daarvan heeft u er evenwel alles op gezet het aflossen van de wacht zo geruisloos mogelijk te laten geschieden. Dat dit laatste - als ik het goed zie - inderdaad succesvol verloopt, schrijf ik toe aan drie factoren. In de eerste plaats dank ik het aan de zo nauwkeurige en weloverwogen adviezen die u me deze maanden bij herhaling hebt willen geven. Ten tweede heeft u mijn taak in hoge mate verlicht door in zes jaar tijd met benijdenswaardige energie een uitmuntend geoutilleerd Instituut voor Algemene Taalwetenschap uit de grond te stampen dat, zeker hier te lande, zonder weerga is. Het allerbelangrijkst lijkt me echter dat u in de loop van drie, vier decennia dank zij de volle inzet van uw persoonlijkheid aan de Algemene Taalwetenschap met name in Nederland het prestige heeft verschaft, waarvan nu een jongere generatie - die de pionierstijd slechts bij overlevering kent - de rijpe vruchten plukt. Als vanzelf gaan op dit ogenblik mijn gedachten uit naar de vier universiteiten waaraan ik me tot nu toe verbonden heb geweten. Dat onder die vier de Leidse academie de eerste plaats inneemt, zal me zelfs hier in Utrecht wel niet kwalijk worden genomen. Aan tal van Rapenburgers voel ik me ten zeerste verplicht. Zonder anderen te vergeten wil ik slechts twee van hen bij name noemen. Hooggeachte Kloeke, Niemand heeft op mijn opleiding tot neerlandicus sterker zijn stempel gedrukt dan u. Ik ga er dan ook prat op uw leerling te zijn. H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 20 Zeer Waarde Uhlenbeck, U bent mijn promotor geweest en tevens de laatste vier jaren mijn chef. Niet alleen in linguisticis ben ik veel aan u verschuldigd. Ik weet dat ik u er geen genoegen mee zou doen dat alles hier in den brede uit te meten. Daarom bepaal ik me ertoe u van deze plaats te danken als degeen die meer dan wie ook mijn wetenschappelijke vorming heeft beïnvloed. Ook met betrekking tot mijn Kopenhaagse tijd beperk ik me tot het vermelden van twee personen. In gedachten zend ik van hier een groet naar L.L. Hammerich, eredoctor van en oud-hoogleraar aan de Utrechtse universiteit. Te werken onder de humane leiding van deze erudiete en breed georiënteerde ‘ambassadeur’ van Nederland heeft er beslissend toe bijgedragen mijn Deense lectoraatsjaren te maken tot wat ze voor me geweest zijn. Vooral denk ik in dit uur ook aan Louis Hjelmslev en de rondom hem te groeperen geleerden. Al ben ik uiteindelijk andere paden ingeslagen, aan mijn taalkundige ontwikkeling zijn Hjelmslev en de Kopenhaagse Cercle linguistique onverbrekelijk gekoppeld. Goede herinneringen bewaar ik verder aan het semester dat ik in Jutland aan de universiteit van Aarhus heb gedoceerd. Hooggeachte Reichling, U bent de laatste die ik vanmiddag individueel toespreek. ‘Last’ wil ook in dit geval bepaald niet zeggen ‘least’. Ieder immers die geen vreemdeling is in het Jeruzalem van de vaderlandse taalwetenschap, zal begrijpen met hoeveel trots en vreugde het me heeft vervuld twee jaar lang mede aan uw Amsterdamse leerstoel verbonden te zijn geweest. Dames en Heren Leden van de Wetenschappelijke Staf dezer Universiteit, Een kleine tien jaar heb ik - zoals u heeft kunnen horen - als wetenschappelijk medewerker aan uiteenlopende universiteiten gefungeerd. Tot voor enkele maanden was ik bovendien elders nauw betrokken bij de voorbereiding van het Stafconvent. Ik geef u de verzekering niet van plan te zijn dit verleden in de toekomst te verloochenen. Dames en Heren Studenten, Ik ben ervan doordrongen dat niet weinigen onder u sterker worden geboeid door de literaire aspecten van het vak hunner keuze dan door de taalkundige. Het denkbeeld echter dat letterkundige studie mogelijk zou zijn zonder aandacht voor de taal, is even verouderd als de opvatting dat de linguïst zich niet als zodanig met literatuur hoeft bezig te houden. Hoe dit ook zij, voortdurend krijgt u - en dit geldt niet het minst voor de beoefenaars van de culturele antro- H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 21 pologie - te maken met talen en dus met taal tout court. U inzicht bij te brengen in het wezen van dit fenomeen en dit inzicht bij sommigen uwer later nog te kunnen verruimen, beschouw ik als een der aantrekkelijkste facetten van mijn nieuwe ambt. Ik dank u voor uw aandacht. Eindnoten: 1 C. Kruyskamp, Van Dale, groot woordenboek der Nederlandse taal8, 's-Gravenhage, 1961, p. 783; Woordenlijst van de Nederlandse taal, 's-Gravenhage, 1954, p. 208. Vgl. ook C.B. van Haeringen, Bij en om het prefix her-, NT 55 (1962) p. 320. 2 Vgl. echter A.W. de Groot, Inleiding tot de algemene taalwetenschap tevens inleiding tot de grammatica van het hedendaagse Nederlands, Groningen, 1962, p. 10. 3 Onze Taal 21 (1952) p. 32 en 45; 22 (1953) p. 13 en 14. Drs. J. Veering was zo vriendelijk me op deze plaatsen attent te maken. 4 F. de Saussure, Cours de linguistique générale3, Paris, 1931, p. 117. 5 J. Schrijnen, Handleiding bij de studie der vergelijkende Indogermaansche taalwetenschap, Leiden, 1924, p. 223. 6 F. de Saussure t.a.p. p. 117. Des te groter is De Saussures taaltheoretische invloed in dit opzicht. Vgl. voor twee recente, Nederlandse voorbeelden uit vele: E.Th.G. Nuijtens, De tweetalige mens, een taalsociologisch onderzoek naar het gebruik van dialect en cultuurtaal in Borne, Assen, 1962, p. 3 sqq., en C. Soeteman, Rumoer of revolutie? Veranderend taalinzicht in onze tijd in A.J.B.N. Reichling e.a., Taalonderzoek in onze tijd, Den Haag, 1962, p. 126. 7 L. Hjelmslev, Principes de grammaire générale, Det Kgl. Danske Videnskabernes Selskab, Historisk-filologiske Meddelelser XVI, 1, København, 1928, p. 56. De problematiek die Hjelmslevs verwijzing in dit verband naar Wilhelm von Humboldt oproept, laat ik hier bewust buiten beschouwing. Zie daartoe L. Jost, Sprache als Werk und wirkende Kraft, ein Beitrag zur Geschichte und Kritik der energetischen Sprachauffassung seit Wilhelm von Humboldt, Sprache und Dichtung, Neue Folge Bd. 6, Bern, 1960. 8 R. Jakobson, Prinzipien der historischen Phonologie, TCLP IV (1931) p. 264-265. 9 R. Jakobson in C. Lévi-Strauss, R. Jakobson, C.F. Voegelin and Th.A. Sebeok, Results of the conference of anthropologists and linguists, IJAL, Memoir 8, Baltimore, 1953, p. 17. 10 L. Kukenheim, Esquisse de la linguistique française et de ses rapports avec la linguistique générale, Leiden, 1962, p. 92. 11 F. Boas, Handbook of American Indian languages I, Smithsonian institution, Bureau of American ethnology, bulletin 40, Washington, 1911, p. 27. 12 E. Sapir, Language, an introduction to the study of speech, pocket-ed., New York, 1949, p. 57-81. 13 L. Bloomfield, Language, London, 1950, p. 213. 14 E. Haugen and W.F. Twaddell, Facts and phonemics, Lang 18 (1942) p. 233-234. 15 Ch. Bally, Linguistique générale et linguistique française3, Berne, 1950, p. 145 en 190. 16 Z.S. Harris, Yokuts structure and Newman's grammar, IJAL 10 (1944) p. 203-205. 17 Vgl. bijv. Z.S. Harris, Review of Foundations of language. By Louis H. Gray, Lang 16 (1940) p. 2 18 19 20 21 22 228, Dez., Methods in structural linguistics , Chicago, 1955, p. 12 en p. 366, en Dez., Distributional structure, Word 10 (1954) p. 146. A. Reichling, Wat is algemene taalwetenschap?, Verzamelde studies over hedendaagse problemen der taalwetenschap, Zwolle, 1961, p. 20-21. H. Frei, Critères de délimitation, Word 10 (1954) p. 138. L. Hjelmslev, Omkring sprogteoriens grundloeggelse, København, 1943, p. 36. Vgl. daarbij echter B. Siertsema, A study of glossematics, critical survey of its fundamental concepts, The Hague, 1955, p. 35. S. Vestdijk, Het glinsterend pantser, Amsterdam, 1956, p. 43-44. K.L. Pike, Language in relation to a unified theory of the structure of human behavior I, Glendale, California, 1954, p. 127. 23 E.A. Nida, Morphology, the descriptive analysis of words, Ann Arbor, 1946, 21949. H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving? 24 C.F. Hockett, Review of Morphology: the descriptive analysis of words. By Eugene A. Nida, Lang 23 (1947) p. 282-283. 25 R.S. Wells, Automatic alternation, Lang 25 (1949) p. 112-113. 26 Z.S. Harris, Word 10 p. 149. 27 C.F. Hockett, Two models of grammatical description, Word 10 (1954) p. 210-234. Het door Hockett slechts aangeduide ‘Word and paradigm (WP) model’ blijft hier onbesproken. Zie daarvoor R.H. Robins, In defence of WP, TPhS 1959 p. 116-144, en K.L. Pike, Dimensions of grammatical constructions, Lang 38 (1962) p. 243-244. 28 Vgl. E.M. Uhlenbeck, The study of wordclasses in Javanese, Lingua 3 (1954) p. 329-330. 29 H.S. Biligiri, Kannada verb: two models, Indian linguistics, Turner jubilee volume II, Linguistic society of India, 1959, p. 66-89. 30 C.F. Hockett, A note on ‘structure’, IJAL 14 (1948) p. 269. 31 N. Chomsky, Some methodological remarks on generative grammar, Word 17 (1961) p. 221. 32 N. Chomsky, On the notion ‘rule of grammar’, Proceedings of symposia in applied mathematics XII, Providence, Rhode Island, 1961, p. 6. 33 K.L. Pike t.a.p. III, 1960, p. 56-64. Vgl. Dez., Language as particle, wave and field, The Texas quarterly 2 (1959) p. 37-54. 34 Vgl. voor een overeenkomstige opvatting n.a.v. took: N. Chomsky, Syntactic structures, Janua linguarum nr. 4, 's-Gravenhage, 1957, p. 58-59: ‘If we give up the idea that higher levels are literally constructed out of lower level elements, as I think we must,...’ 35 Een heldere samenvatting van de denkbeelden dezer school geeft J. Lyons, Phonemic and non-phonemic phonology: some typological reflections, IJAL 28 (1962) p. 127-134. 36 K.L. Pike, Lang 38 p. 221-244. 37 K.L. Pike, Language III p. 36, A. Reichling, Grondslagen en methoden der syntaxis: het kryptanalytisch formalisme, Verzamelde studies p. 87-88. 38 Al spreekt N. Chomsky van de ‘factually quite incorrect view... that current work in generative grammar is in some way an outgrowth of attempts to use electronic computers for one or another purpose’ (The logical basis of linguistic theory, Preprints of papers for the Ninth international congress of linguists, Cambridge, Mass., 1962, p. 513). 39 A. Reichling, Mogelijkheden en grenzen van de machinale vertaling gezien vanuit linguïstisch standpunt, Automatisering en taalkunde, Amsterdam, 1961, p. 23. 40 C.F. Voegelin, Model-directed structuralization, AnL 1, 1 (1959) p. 9-25. 41 A. Juilland, Outline of a general theory of structural relations, Janua linguarum nr. XV, 's-Gravenhage, 1961, p. 9-15. H. Schultink, Statische of dynamische taalbeschrijving?