Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM sector civiel recht zaaknummer gerechtshof: 200.092.812 (zaaknummer rechtbank: 119248) arrest van de derde kamer van 23 oktober 2012 inzake de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid i4Talent B.V., gevestigd te Den Haag, appellante, hierna te noemen: i4Talent, advocaat: mr. J.A.M. van de Sande, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IMNederland Trainingen B.V., gevestigd te Harderwijk, geïntimeerde, hierna te noemen: IMNederland, advocaat: mr. J.A. Trimbach. 1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep 1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 15 november 2011. In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 18 januari 2012; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken. 1.2 Bij memorie van grieven heeft i4Talent twee grieven tegen het bestreden vonnis van 22 juni 2011 aangevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en een nieuwe productie in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, i4Talent zal ontheffen van de veroordeling tegen haar uitgesproken bij het in de verzetdagvaarding omschreven vonnis van de rechtbank Zutphen van 29 december 2010, tussen partijen bij verstek gewezen en IMNederland zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting het bedrag van € 33.744,92 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 15 juli 2011, subsidair vanaf 17 april 2012, tot die der voldoening aan i4Talent terug te betalen, met veroordeling van IMNederland in de kosten van beide instanties. 1.3 Bij memorie van antwoord heeft IMNederland verweer gevoerd en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van i4Talent in de kosten van (bedoeld zal zijn:) het hoger beroep, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. 1.4 Vervolgens zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald. 2. De vaststaande feiten Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis van 22 juni 2011. 3. De beoordeling van het geschil in hoger beroep 3.1 De kern van de zaak betreft de uitleg van een relatiebeding in een overeenkomst tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer in de detacheringsbranche; in het bijzonder de betekenis van de woorden: "passief acquireren". 3.2 De zaak gaat over het volgende. IMNederland heeft op omstreeks 3 juni 2008 met i4Talent een overeenkomst van dienstverlening gesloten. Deze hield onder meer in dat i4Talent aan IMNederland de heer P. Brans (hierna: Brans) ter beschikking zal stellen, die door IMNederland wordt gedetacheerd bij haar klant ARBO Unie B.V. (hierna: ARBO Unie) om daar werkzaamheden uit te voeren. In de overeenkomst is onder 7 en onder het kopje ‘Relatiebeding’ (hierna: het relatiebeding) bepaald: "Opdrachtnemer en diens ingezette kracht zullen gedurende de duur van de opdracht en een jaar na beëindiging van de opdracht noch actief dan wel passief acquireren bij de opdrachtgever van opdrachtgever, onder verbeurte van een boete van € 25.000,00 per gebeurtenis, onverminderd de verplichting de daadwerkelijke schade te vergoeden." In het kader van de overeenkomst is Brans vanaf juli 2009 tot en met april 2010 gedetacheerd geweest bij ARBO Unie. Op initiatief van ARBO Unie is in overleg met en door i4Talent Brans van 17 augustus 2010 tot 12 november 2010 wederom gedetacheerd bij ARBO Unie. In oktober 2010 heeft IMNederland kennisgenomen van deze gang van zaken. Zij heeft, voor zover in hoger beroep nog van belang, jegens i4Talent aanspraak gemaakt op de boete van € 25.000,-. De rechtbank heeft de vordering van IMNederland toegewezen. De rechtbank heeft overwogen dat het relatiebeding ook ziet op de onderhavige situatie dat de opdrachtnemer wordt benaderd door een klant van de opdrachtgever om aan deze klant een werknemer ter beschikking te stellen. 3.3 De eerste grief richt zich tegen de uitleg van de rechtbank van het relatiebeding. i4Talent heeft ter toelichting aangevoerd dat onder actief acquireren wordt verstaan het gericht (“op maat van een individuele potentiële klant “) onder de positieve aandacht brengen van haar bedrijf en/of dienstverlening en onder passief acquireren het verspreiden van promotiemiddelen (zoals een nieuwsbrief, bedrijfsbeleid en dergelijke) zonder individuele follow-up of een andere individuele benadering. IMNederland heeft deze uitleg betwist. 3.4 Het hof overweegt als volgt. Het gaat hier in het bijzonder om de betekenis van de woorden: "passief acquireren". Met i4Talent is het hof van oordeel dat het begrip “acquireren” sec, een zekere vorm van activiteit veronderstelt. Taalkundig is “verwerven” immers het synoniem van acquireren, dat eveneens een vorm van activiteit in zich draagt. In dit geval worden evenwel in de overeenkomst aan het begrip acquireren de woorden “noch actief dan wel passief” toegevoegd. Daarmee kan niet louter worden uitgegaan van het begrip “acquireren”, zoals i4Talent heeft gedaan, maar dient tevens uitleg plaats te vinden van de woorden: "passief acquireren". Artikel 7 heeft dan ook een ruimer toepassingsbereik en ziet niet alleen op het louter actief handelen/acquireren. 3.5 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uitleg van een schriftelijk overeenkomst als de onderhavige dient te geschieden aan de hand van de zogenoemde Haviltex maatstaf, inhoudende dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of het contract een leemte laat die moet worden of aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. 3.6 Het hof stelt voorop dat artikel 7 als aanhef heeft “Relatiebeding”. Niet in geschil is, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, dat partijen beide professionele partijen zijn die zich bezighouden met detachering van werknemers, waaruit het hof afleidt dat zij uit dien hoofde bekend zijn met een relatiebeding als het onderhavige en zijn doel, het verbieden van het benaderen en bedienen van de klanten van een ander. In dat verband verwijst het hof naar de opvatting van de wetgever in het kader van een (niet aanvaard) wetsontwerp inzake regeling van relatiebedingen voor werknemers: “In het algemeen houdt een relatiebeding in dat het een werknemer niet is toegestaan om gedurende een bepaalde periode na de beëindiging van het dienstverband zakelijke betrekkingen te zoeken of te onderhouden met (bepaalde) relaties van de werkgever.”(Kamerstukken I 2004-2005, 28167, nr. E). 3.7 Met inachtneming van de omstandigheid dat artikel 7 van de overeenkomst van partijen als aanhef heeft “Relatiebeding” is het hof van oordeel dat het doel en strekking van het beding is te waarborgen dat gedurende de overeengekomen periode de werknemers van i4Talent die door IMNederland bij haar opdrachtgevers zijn gedetacheerd (geweest), niet rechtstreeks door i4Talent bij deze opdrachtgevers worden gedetacheerd. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat IMNederland heeft mogen verwachten, en dat i4Talent heeft moeten begrijpen, dat onder passief acquireren in artikel 7 ook verstaan dient te worden de situatie dat een klant (een opdrachtgever) van IMNederland of de (voorheen gedetacheerde) werknemer zelf, i4Talent benadert en dat de laatste daarop met deze opdrachtgever (in dit geval ARBO Unie) rechtstreeks een detacheringsovereenkomst met betrekking tot deze medewerker sluit. Zoals de rechtbank terecht overweegt verwerft i4Talent aldus de opdracht zonder dat zij daarvoor enig initiatief/activiteit heeft hoeven te nemen, maar met voor IMNederland precies dezelfde nadelige gevolgen. Hierop stuit de eerste grief af. 3.8 Grief II stelt aan de orde dat de rechtbank ten onrechte de boete niet heeft gematigd. 3.9 Ingevolge art. 6:94 lid 1 BW kan een bedongen boete door de rechter op verzoek van de schuldenaar worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Het hof stelt voorop dat deze maatstaf de rechter tot terughoudendheid noopt (Hoge Raad 13 juli 2012, LJN BW4986, Hoge Raad 16 september 2011, LJN BQ8098), met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 27 april 2007, LJN AZ6638, waarin is overwogen dat de rechter pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, waarbij niet alleen zal moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. De omstandigheden van het geval zijn uiteindelijk beslissend. 3.10 Aldus is de vraag of ondanks deze tot terughoudendheid nopende maatstaf in dit geval tot matiging moet worden overgegaan, zoals i4Talent heeft verzocht. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. 3.11 i4Talent heeft ter toelichting op de grief aangevoerd dat er grond voor matiging bestaat omdat (1) IMNederland geen onderscheid maakt in de mate waarin de inbreuk zou zijn gemaakt op het zogenoemde ‘acquisitieverbod’ en de omvang van verbeurde boete, voorts (2) op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de daaraan verbonden negatieve effecten. IMNederland beweert schade (omzetderving) te hebben geleden van € 5.712,-. Naast de boete meent IMNederland dat zij ook nog aanspraak kan maken op deze beweerdelijk geleden schade, hetgeen reden is de boete te matigen tot nihil, aldus nog steeds i4Talent. 3.12 Het hof gaat voorbij aan de eerste door i4Talent aangevoerde matigingsgrond. Voorop gesteld wordt dat uit de parlementaire geschiedenis (MvA II, Parl. Gesch. 6, p. 325) volgt dat het enkele uiteenlopen van schade en boete onvoldoende grond voor matiging oplevert. IMNederland heeft betwist dat sprake is van een omzetderving van € 5.712,- en zij heeft, ook in eerste aanleg, aangevoerd dat het niet alleen gaat om het mislopen van een marge op de fee van Brans, maar met name dat de detachering van Brans voor IMNederland essentieel was om incasso-opdrachten vanuit ARBO Unie binnen te krijgen, nu Brans op de afdeling debiteurenbeheer werkzaam was. Ook als zou moeten worden uitgegaan van een beweerdelijk geleden omzetderving van € 5.712,- aan de zijde van IMNederland, kan naar het oordeel van het hof niet van een buitensporig hoge boete worden gesproken. 3.13 Ook het tweede argument faalt. Wat i4Talent heeft bedoeld met de door haar genoemde ‘negatieve effecten’ heeft zij niet toegelicht of onderbouwd. Voor zover zij vreest dat IMNederland naast de boete aanspraak zal maken op de schade, die zij stelt geleden te hebben, staat dit evenmin aan toewijzing van de boete in de weg, nu in dit geding uitsluitend de boete aan de orde is. IMNederland heeft bij memorie van antwoord (sub 17.3) bovendien uitdrukkelijk verklaard dat zij naast de boete niet tevens aanspraak maakt op schadevergoeding. 3.14 Het hof overweegt dat andere omstandigheden die tot matiging zouden moeten leiden, gesteld noch gebleken zijn. Gelet op de voormelde maatstaf bestaat er geen grond voor matiging van de boete. Daarmee faalt ook de tweede grief. Slotsom 3.15 De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof i4Talent in de kosten van het hoger beroep veroordelen. 4. De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank te Zutphen van 22 juni 2011; veroordeelt i4Talent in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van IMNederland vastgesteld op € 2.316,voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 1.769,- voor griffierecht; verklaart dit arrest, voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. E.B. Knottnerus, M.F.J.N. van Osch en W. Duitemeijer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2012.