Mesenterium

advertisement
Mesenterium
Dit is een vlies bestaande uit mesoderm dat bij primitieve chordaten
voorkomt. Het verbindt de darm met de lichaamswand. Bij het lancetvisje
komt er een dorsaal en een ventraal mesenterium voor.
Arcualia
Dit zijn kleine kraakbenige stukjes die het ruggemerg ventraal en lateraal
omsluiten. Het is nog geen wervellichaam. Het komt voor bij de
cyclostomata.
Ammocoete-larve
Dit zijn de jongen van de prikken, ze leven vele jaren in de modder waar
ze voedsel uit het water zeven ze zijn nog niet parasitisch.
Oesophagus
Dit is een overgang tussen endostyl en de maag. Het is te vergelijken met
een slokdarm. Het komt voor bij bv. de urochordata.
Myomeer
Dit komt voor bij de chondrichthyes of kraakbeenvissen. Het zijn
dwarsgestreepte spieren die in bundels voorkomen, afgewisseld met de
myosepten.
Myosepten
Dit komt voor bij de chondrichthyes of kraakbeenvissen. Het zijn
bindweefselige tussenschotten die afwisselend voorkomen met de
myomeren.
Sinus venosus
Dit is het eerste deel van het hart. Het bloed wordt hier verzameld tot de
sinus venosus vol is, dan wordt het in atrium geperst.
Atrium
Dit is het tweede deel van het hart, de wand is gespierd en perst het bloed
naar de ventrikel. (dit is de boezem van het hart)
Ventrikel
Dit is het derde deel van het hart. De wand is nog gespierder en de
samentrekking hiervan zorgt ervoor dat het bloed het lichaam rond
geraakt. (dit is de kamer van het hart)
Conus arteriosus
Dit is het vierde deel van het hart. Het is een soort van trechter die het
bloed, dat onder hoge druk uit de ventrikel komt, geleidt tot in de aorta.
Prosencephalon
Dit zijn de voorhersenen, ze zijn ontstaan uit één hersenblaasje. Later in
de evolutie splitst het prosencephalon nog eens in het telencephalon en het
diencephalon.
Mesencephalon
Dit zijn de middenhersenen, ze zijn ontstaan uit één hersenblaasje.
Dit zijn de primaire achterhersenen, ze zijn ontstaan uit één hersenblaasje.
Rhombencephalon Later in de evolutie splitst dit het metencephalon (cerebellum + pons) en
het myelencephalon af.
Pterygopood
Dit zijn twee aanhangsels aan de anaalvinnen van een mannelijke
hondshaai. Bij de copulatie brengt het mannetje beide delen tegen elkaar
zodat een copulatie-orgaan gevormd wordt. Dit wordt dan in de cloaca
van de vrouwelijke haai gebracht zodat er een inwendige bevruchting kan
plaatsgrijpen.
Operculum
Dit is de naam voor het kieuwdeksel, het is één van de kenmerken om een
beenvis van een kraakbeenvis te onderscheiden.
Heterocercaal
Deze term heeft betrekking op de bouw van de staartvin. De term betekent
dat de staartvin asymmetrisch is gebouwd en dat de ruggegraat in de
bovenste grootste lob doorloopt.
Homocercaal
Dit is het tegenovergestelde van heterocercaal. De staartvin is
symmetrisch en de ruggegraat stopt net voor de staart.
Blastula
Dit is een ontwikkelingsstadium in de reeks van bevruchte eicel tot
embryo. Het is een groep cellen die een holte omgeven, nl. de blastocoel.
Dit stadium is kenmerkend voor de animalia.
Analogie
Dit is een principe dat vroeger gebruikt werd als classificatiesysteem, het
steunt op gelijke functie van ledematen of organen. Bv. de vleugels van
vogels en van vliegen. Die van vogels zijn ontstaan als voorpoten en die
van vliegen uit huidplooien.
Homologie
Dit is het principe waarop de classificatie van het dierenrijk gebaseerd is.
Dit is veel beter omdat bij analogie vogels en vliegen bij elkaar
geclasseerd worden, hoewel het twee verschillende klassen zijn.
Homologie steunt op gemeenschappelijke afkomst en bouw van bepaalde
ledematen of organen.
Coeloomholte
Dit is een lichaamsholte die volledig begrensd is door mesoderm (het
derde kiemblad). In deze holte ligt het hart en de ingewanden. De andere
twee kiembladen zijn het endoderm en het ectoderm.
Gastrula
Dit is het stadium in de embryonale ontwikkeling dat na de blastula komt.
Het bevat de oerdarm of archenteron en het ecto- en endoderm.
Archenteron
Dit is de oerdarm die volledig omgeven is door het endoderm.
Mesoderm
Dit is het derde kiemblad, het groeit in de blastocoel en later ook in het
gastrula-stadium. In deze cellen ontstaat de coeloomholte waar later de
ingewanden in komen.
Pharynx
Dit is de kieuwdarm. Het is de voorloper van de slokdarm en de luchtpijp.
Het is een darm, net achter de mond, die doorboord is met kieuwspleten.
Endostyle
Dit is een orgaan onder in de pharynx van bv. de zakpijp. Het vangt
m.b.v. slijm de voedseldeeltjes uit de waterstroom. Daarna bewegen de
trilhaartjes het slijm met voedselpartikels in de richting van de darm.
Rostrum
Dit is de voorzijde van een dier. Bij het lancetvisje (branchiostoma
lanceolatum) loopt de chorda dorsalis door tot in het puntje van het
rostrum.
Afferent bloedvat Dit is een aanvoerend bloedvat.
Efferent bloedvat
Dit is een afvoerend bloedvat.
Protonefridium
Dit is een deel van het excretiestelsel bij bv. lancetvisjes. Het is een blind
eindigend buisje met één opening (=de nefridioporus) die in contact staat
met de atriale holte. Het buisje is bezet met solenocyten die vermoedelijk
een rol spelen bij het verwijderen van afvalproducten uit het Nmetabolisme.
Mesonephros
Dit is één van de verschillende bouwtypen van de nier bij Vertebrata.
Glomus
Dit is een knoop van bloedcapillairen in de nier.
Glomerulus
Dit is een capillair netwerk dat in het kapsel van Bowman ligt. Het is
ontstaan uit de glomus en komt voor bij mesonephros en metanephros.
Ductus
pneumaticus
Dit is ontstaan uit de luchtpijp van de longvissen. Het vormt een gang
naar de zwemblaas bij de beenvissen (=osteichthyes). Om te stijgen haalt
de vis O2 uit het bloed en gas uit zijn gasklier. Om te dalen neemt hij de
O2 terug op in het bloed en laat hij het gas langs de ductus pneumaticus
naar buiten ontsnappen.
Physostomen
Vissen met een open ductus pneumaticus.
Physoclisten
Vissen met een gesloten ductus pneumaticus.
Ovipaar
Eierleggend, bv. de hondshaai.
Vivipaar
Levendbarend
Ovovivipaar
Eierlevendbarend, bv. de doornhaai: het vrouwtje produceert een ei dat in
het lichaam (in een uterus) uitkomt, daar blijft het jong tot het zelfstandig
kan zwemmen.
Anadrome vis
Dit is een vis die in zout water leeft maar die zich in zoet water
voortplant. Bv. De zalm keert zelfs terug naar zijn eigen geboortewateren.
Catadrome vis
Dit is een vis die in zoet water leeft maar die naar zee trekt om er kuit te
schieten. Bv. De paling.
Dit is een poot die in de evolutie eerst ontstaan is bij de amfibieën, het is
een poot met vijf tenen. Blijkbaar is dit een goede opbouw voor
Pentadactiele poot
ledematen vermits dat deze poot ook nu nog voorkomt, na zovele jaren
evolutie.
Poikilotherm
Dit is een term die aanduidt dat de dieren bv. amfibieën hun
lichaamstemperatuur aanpassen aan hun omgeving.
Homoiotherm
Dit zijn dieren met constante lichaamstemperatuur
Sternum
Borstbeen
Paedogenese
Dit is bij bv. de Axolotl. Het is een verschijnsel dat een organisme
(=salamander) zich in het larvale stadium reeds kan voortplanten. Deze
afwijking is waarschijnlijk te wijten aan een tekort van een bepaald
schildklierhormoon dat instaat voor de metamorfose.
Spiraculum
Dit is de opening, aan de linkerzijde van het kikkervisje, die overblijft na
het bedekken (door het operculum) van de uitwendige kieuwen. In de
latere ontwikkeling degenereren de kieuwen en worden er longen
gevormd, in de ex-kieuwkamer beginnen nu de voorpoten te groeien.
Wanneer deze volgroeit zijn wordt de linkse door het spiraculum naar
buiten gestoken terwijl de rechtse door de wand van de kieuwkamer moet
groeien.
Corticale reactie
Een chemische reactie die optreedt wanneer een zaadcel het membraan
rond de eicel doorboort heeft. Hierdoor wordt het bevruchtings-membraan
ondoordringbaar voor de andere zaadcellen.
Cleidoïsch ei
In de evolutie is dit het eerste ei dat bestand was tegen uitdroging. Het
bevat een relatief kleine eicel en een grote hoeveelheid dooier. De schaal
is wel waterdicht maar toch kan nog O2 diffunderen. Om dit alles
mogelijk te maken zijn een aantal extra-embryonaire membranen ontstaan
nl.:



Preenklier
amnion
allantois
chorion
Dit is de enige, in de huid gelegen, klier bij de hoen. Ze dient om het
verenpak waterdicht te maken door een vettige substantie af te scheiden.
Syrinx
Een klein orgaantje op de plaats waar de trachea in de twee bronchia
vertakt. Dankzij deze syrinx kan de vogel fluiten.
Krop
Dit is een uitstulping van de slokdarm of oesophagus. De vogel pikt
steentjes op die in de krop dienst doen als verbrijzelaars voor de geweekte
zaden. De jongen worden ook vanuit de krop gevoerd.
Thyroidia
Schildklier die uit twee delen, links en rechts van de trachea, bestaat.
Thymus
Bij vogels is deze klier in de halsstreek gelegen, ze speelt een rol in de
omzetting van witte bloedcellen in T-lymfocyten.
Bursa Fabricii
Dit is een klier die vlak voor de cloaca uitmondt; hier rijpen de Blymfocyten.
Pelvis
In het algemeen betekent het bekken maar ook de holte in de nier. Vanaf
hier vertrekken de ureters naar de blaas.
Ureter
Dit zijn de 2 urineleiders van de nieren naar de blaas.
Urethra
Dit is de pisbuis (1), de verbinding tussen de blaas en de buitenwereld.
Nefron
Eén van de zeer vele nierkronkelbuisjes.
Cortex
De buitenste laag van de nier, hier bevinden zich de beide tubuli.
Medulla
De binnenste laag van de nier, zij grenst aan de pelvis. In dit deel zijn de
verschillende lussen van Henle gelegen.
Proximale tubulus Het eerste nierkronkelbuisje.
Distale tubulus
Het tweede nierkronkelbuisje.
Lus van Henle
Deze lus bestaat uit een stijgende en een dalende tak. De dalende tak is
doorlaatbaar voor water en hier wordt dus vooral water afgegeven (oiv de
toenemende Na-concentratie) aan het omliggende coeloomvocht en zo
ook weer aan het bloed. De stijgende tak is ondoorlaatbaar voor water
maar er zijn vele Na-pompen aanwezig in de wand. Deze pompen brengen
dus Na uit het filtraat naar het omliggende celvocht. (Het buisje gaat nu
verder door het tweede capillair netwerk naar het verzamelbuisje waar
weer water opgenomen wordt in het bloed.).
Pacemaker
Het systeem waardoor het hart gedeeltelijk autonoom(dwz onafhankelijk
van de hersenpulsen) kan kloppen. Het systeem bestaat uit een sino-atriale
knoop (knoop van Keith-Flack) en een atrio-ventriculaire knoop (knoop
van Tamara). De sino-atriale knoop geeft ongeveer 78 pulsen per minuut,
zo’n puls gaat eerst naar het rechteratrium en dan naar het linkeratrium
daarna gaat hij verder tot in de atrio-ventriculaire knoop. Van daar
verspreidt het signaal zich via de bundels van Hiss over de ventrikels.
Deze trekken eerst onderaan samen en dan meer bovenaan. Let op,dit
systeem bestaat uit gespecialiseerde spiercellen en niet uit zenuwweefsel.
Ingestie
De meeste organismen nemen op deze manier hun voedsel op.
Absorptie
Opnemen van reeds voorverteerde voedselmoleculen. Bv: een parasitaire
worm.
Serosa
Dit is de buitenste laag van de darm. De serosa loopt continu over in de
mesenteriumvliezen waaraan de darmen zijn opgehangen in de buikholte.
Mucosa
Dit is de binnenste laag van de darm. Het bevat de slijmcellen
(=bekercellen) en de absorptiecellen van de darm. Het oppervlak is hier
sterk vergroot door de grote plooien (=rugae), daarbij komt nog dat er villi
zijn en dat de absorptiecellen uitgerust zijn met microvilli.
Het eerste verteringsorgaan, het bestaat uit:
Maag
1.
2.
3.
4.
5.
oesofagiale sfinxter
cardia
fundus
pylorus
pylorische sfinxter
Hepatocyten
Dit zijn de levercellen.
Hematocrieten
Het geheel van rode bloedcellen (=erytrocyten, geen kern), witte
bloedcellen en bloedplaatjes.
Caecum
In het algemeen betekent dit blindzak. Op de mens toegepast is dit de
blinde darm (=rudimentair, geen functie meer).
Chylvat
Dit zijn kleine lymfevaatjes of lactealen die in de dunne darm voorkomen.
Zij hebben als functie om kleine geëmulsifieerde lipiden op te nemen.
Deze worden omgezet tot eigen vetten en onder de vorm van
chylomicronen vervoerd.
Undilipodia
Dit is een moeilijk woord voor trilharen of ciliën.
Spiervezel
Dit is een veelkernige structuur (=syncytium) die omgeven is door een
sarcolemma-membraan en het bevat een sarcoplasma (=cytoplasma).
Choanen
Dit zijn de inwendige neusgaten van een kikker, zij zijn zichtbaar in de
mond.


Eiceldelingen:

Homolecithaal: de dooier ligt gelijkmatig over het ei verspreid, de
deling gebeurt holoblastisch (=2 gelijke delen).
Telolecithaal: zeer veel dooiermateriaal en de kern ligt aan één
kant van het ei (=animale pool). Niet het hele ei klieft (de dooier
niet) = discoïdale deling. Bv.: kip
Centrolecithaal: het overvloedige dooiermateriaal ligt meer
geconcentreerd naar het centrum van de eicel. De kern ligt ergens
tussenin en schuift door de dooier naar de oppervlakte wanneer hij
begint te delen. Bv.: insecten
Tubuli seminiferi
Dit is een zeer lange buis die de eigenlijke teelbal vormt. In deze buis
grijpt de spermatogenese plaats. Zij gaat over in de bijbal (=epididymis)
die op de testis ligt. Zo gaat het buisje (=zaadleider) in het lichaam, over
de blaas, langs de prostaat naar buiten.
Acrosoom
Een blaasje dat in de punt van het kopje van een zaadcel zit. Het bevat
enzymen die de wand van de eicel kunnen oplossen. Het is ontstaan uit
een Golgi-apparaat.
Download