Niet invasieve respiratoire ondersteuning: niet invasief, wel intensief. Anne De Jaegere, AMC & Hendrik Niemarkt MUMC. Premature pasgeborenen lopen nog steeds het risico op het ontwikkelen van bronchopulmonale dysplasie (BPD). Het behandelen van steeds jongere kinderen heeft ertoe geleid dat er zelfs een toename is opgetreden in deze aandoening. Om het risico op BPD zoveel mogelijk te verkleinen vormt het vermijden van (langdurige) invasieve beademing, en zo beperken van longschade, een belangrijk onderdeel van de behandeling van (extreem) prematuren. Begin jaren ’70 was Continuous Positive Airway Pressure (CPAP) de eerste vorm van respiratoire ondersteuning die bij pasgeborenen met ademhalingsproblematiek werd onderzocht en toegepast. Het ontwikkelen van materiaal en apparatuur voor endotracheale, invasieve beademing heeft CPAP snel verdrongen bij de primaire behandeling van respiratoire insufficiëntie van pasgeborenen. CPAP werd wel nog gebruikt om extubatie falen te voorkomen. Nadat Avery in 1987 observeerde dat er op een NICU waar veel CPAP werd gebruikt een significant lagere BPD incidentie bestond, ontstond er een hernieuwde interesse voor CPAP. Ondertussen zijn verschillende technieken voor de applicatie van CPAP ontwikkeld. Met sommige systemen kan de nasale route gebruikt worden voor beademing middels een alternerende positieve eind expiratoire en intermittente positieve inspiratoire druk. Deze vorm van nasale beademing wordt aangeduid met diverse namen als nasale IMV (intermittente mandatoire ventilatie), nasale IPPV (intermittente positieve druk ventilatie), NIV (nasale intermittente ventilatie). Daarnaast zijn er nieuwe apparaten op de markt die met de ademhaling gesynchroniseerde NIPPV kunnen geven of bi-level CPAP. De neuscannule is een alternatief voor de toediening van zowel zuurstof (O2) als gasflow. Initieel werd een lage flow tot 2 L/min toegepast voornamelijk voor de toediening van O2 bij patiënten met een milde respiratoire problematiek. Dankzij de verbeterde conditionering van de gassen (verwarming en bevochtiging) wordt de neuscannule tegenwoordig ook gebruikt voor de toediening van hogere gasflow waarbij het concept van nasale CPAP enigszins benaderd wordt. Indien het toch noodzakelijk is om surfactant toe te dienen zijn er methodes ontwikkeld om surfactant toe te dienen met kortdurende beademing (INSURE: INtubate SURfactant Extubate) of zelfs zonder beademing (MIST of LISA: Minimal Invasive Surfactant Therapy of Less Invasive Surfactant Administration). Al deze vormen van respiratoire ondersteuning zijn minder invasief dan endotracheale beademing en vereisen een eigen respiratoire inspanning van de patiënt. Uit onderzoek blijkt dat ook de meer instabiele prematuren op deze wijze veilig en effectief kunnen worden behandeld worden.