H groep 1-2 09 Licht en donker Licht tijdsduur lesdoelen benodigdheden 80 minuten De leerling: • foto’s lichtbronnen (bijlage) •weet dat licht nodig is • 2 zaklampen kerndoelen om te zien • spullen om een tent mee 1, 32, 42 en 54 •kent een aantal lichtbronnen, te maken in de klas waarvan sommige uit zichzelf • kubus licht geven en andere door • boek met opdruk mensen gemaakt zijn • blauw potlood •ontdekt dat je zonder licht • stukje aluminiumfolie geen kleuren kunt zien • boek •weet dat het erg moeilijk • fietsreflector is om activiteiten te onder- • theedoek nemen als het donker is • wit A4-papier • kleurpotloden • blinddoek • eventueel: prentenboek Welterusten kleine beer Tip. Voer deze les uit met een tweede begeleider. Voorbereiding Haal uit de bijlage de foto’s van de lichtbronnen voor de activiteit Het is donker. Leg deze samen met de zaklamp klaar. Maak voor de activiteit Het lichtcircuit een lichthoek, een kleurhoek en een tent in de klas. De tent moet goed donker zijn. Leg de kubus, het boek en het blauwe potlood in de tent. Leg het aluminiumfolie, het boek, de fietsreflector en de zaklamp in de lichthoek klaar. Zorg voor voldoende kleurpotloden voor de kleurhoek. Zet voor de activiteit Op stap in de nacht een aantal hindernissen klaar in de speel- of gymzaal. Leg bijvoorbeeld iets op de grond waar de leerlingen overheen moeten stappen, een aantal pylonen waar ze omheen moeten slalommen en een hoepel waar ze doorheen moeten kruipen. Het is donker 15 min. Vraag aan de leerlingen wie er wel eens op een heel donkere plek is geweest. Vraag: ‘Wat kon je zien?’ en ‘Wat kon je zien toen het licht aanging? Hoe kan dat?’ Kom tot de conclusie dat je licht nodig hebt om goed te kunnen zien. pagina 51 • Licht • les 9 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen Tip. Als inleiding op dit gesprek, kunt u ook het boek Welterusten kleine beer van Martin Waddell voorlezen. Vraag aan de leerlingen wat er allemaal licht geeft. Vertel dat een aantal dingen uit zichzelf licht geeft, bijvoorbeeld de zon, vuur, een vuurvliegje en een bliksemflits. Andere dingen die licht geven hebben de mensen zelf gemaakt. Dat zijn de lampen in het lokaal, een fietslampje, een kaars en een zaklamp. Hang de foto’s van de lichtbronnen in de klas op en vertel erbij of het uit zichzelf licht geeft of dat de mensen dat hebben gemaakt. De leerlingen onderzoeken hoe voorwerpen eruit zien als er geen licht is en bekijken welke voorwerpen licht geven. Het lichtcircuit 45 min. Verdeel de leerlingen in groepjes van drie. Eén groep gaat naar de tent en één naar de lichthoek. De andere groepjes gaan naar de kleurhoek. Zodra de groepjes bij de tent en de lichthoek klaar zijn, gaan er twee andere groepjes naartoe. Vertel de leerlingen dat ze niet mogen vertellen wat ze bij de tent en de lichthoek hebben gezien of gedaan. Zo blijft het voor iedereen een ontdekking. De leerlingen die al gekleurd hebben, nemen hun tekening mee de tent in. Het maakt niet uit of hij al af is of niet. Ze zullen merken dat de tekening niet of nauwelijks te zien is in het donker. Ga met de begeleider bij de tent en de lichthoek zitten. De inhoud van het lichtcircuit is als volgt. De tent Vertel het drietal dat ze zo de tent in gaan. Binnen liggen drie voorwerpen. Vertel dat ze zo precies mogelijk moeten onderzoeken wat voor voorwerpen dat zijn. Iedere leerling moet elk voorwerp hebben gevonden. Geef de leerlingen de tijd om de voorwerpen te vinden en te herkennen. Roep ze vervolgens weer naar buiten en vraag wat er in de tent lag. Stel vragen als: van welk materiaal is het voorwerp gemaakt? Wat is de vorm? Welke kleur heeft het? Staat er een plaatje op? Vertel dat ze zo weer de tent ingaan, maar dan met een zaklamp. Vraag de leerlingen of zij denken dat ze nu meer over de voorwerpen te weten zullen komen. Zullen ze nu ontdekken welke kleur het voorwerp heeft? Stel duidelijk vast wat de leerlingen denken dat er anders is nu ze met licht de tent in gaan. Geef de leerlingen de zaklamp en laat ze weer de tent in gaan. Vraag als ze de tent uitkomen wat ze hebben gezien. Wat was er anders dan de eerste keer? Klopten hun voorspellingen? Wat hebben ze geleerd? De lichthoek In deze hoek liggen de volgende voorwerpen klaar: een stukje aluminiumfolie, een boek, een fietsreflector en een zaklamp. pagina 52 • Licht • les 9 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen Vraag de leerlingen welk van de voorwerpen waarschijnlijk licht geeft of licht kan geven. Bekijk samen de voorwerpen en bespreek hun antwoorden. Om te zien of het voorwerp wel of geen licht geeft, kunnen de leerlingen de voorwerpen onder een theedoek bekijken. De kleurhoek De leerlingen die niet in de tent of in de lichthoek zitten, kleuren de kleurplaat van het doeblad in. Vertel dat ze alles dat licht geeft op de kleurplaat geel kleuren. De rest mogen ze inkleuren in de kleur die ze zelf willen. Als ze klaar zijn met de kleurplaat, tekenen ze nog andere voorwerpen die licht geven op een wit vel A4-papier. Ga met de leerlingen in een kring zitten. Vraag een aantal leerlingen wat ze in de tent ontdekten. Waarvoor is licht belangrijk? Wat gebeurt er als je geen licht hebt? Kom samen tot de conclusie dat je zonder licht geen kleuren of tekeningen kunt zien. Ook is het veel moeilijker om te weten van welk materiaal iets is gemaakt. Zonder licht kun je wel goed vormen voelen. Vraag een aantal leerlingen wat zij in de lichthoek hebben geleerd. Geeft alles licht waarvan de leerlingen dachten dat het licht geeft? Waarvoor is een reflector handig? Vraag een aantal leerlingen om hun ingekleurde doeblad te laten zien. Wat heb– ben ze allemaal geel gekleurd? Waarom? Op het doeblad geven de volgende dingen licht: de staande lamp, de lamp aan het plafond, het vuur, de kaarsen, de bliksemflits. De maan weerkaatst licht en de zon geeft ook licht, maar die staat nu op het schilderij. Vraag een aantal leerlingen om te laten zien wat zij op het lege tekenpapier hebben getekend. Is dat inderdaad een voorwerp dat licht geeft? Op stap in de nacht 20 min. Bespreek hoe het komt dat we ’s nachts slapen en overdag bezig zijn. Vertel dat de mensen vroeger als het donker werd kaarsen gebruikten om te kunnen zien. Er bestonden toen nog geen lampen, zoals nu. Hoe donker is de nacht als er geen licht aan is? Vraag de leerlingen allemaal hun ogen dicht te doen. Wat zien ze? Vraag of we ook ’s nachts naar school zouden kunnen gaan en overdag gaan slapen. Waarom denken de leerlingen dat dit wel of niet kan? De leerlingen doen alsof ze vroeger leefden en er nog geen lampen waren in de nacht. Ga met ze naar de speelzaal. Maak tweetallen. Eén leerling van ieder tweetal krijgt een blinddoek om. De ander moet de geblinddoekte leerling door de hindernissen leiden. Als het parcours gelopen is, wisselen de leerlingen van taak. Als iedereen geweest is, roept u de leerlingen bij u. Wat vinden ze ervan? Is het makkelijk om dingen te doen als je niks kunt zien? Kom tot de conclusie dat het erg moeilijk is om dingen te doen als het donker is. Overdag zorgt de zon ervoor dat het licht is. Het is daarom veel handiger om overdag dingen te doen en ’s nachts te slapen. pagina 53 • Licht • les 9 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen pagina 54 • Licht • les 9 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen H groep 1-2 doeblad 09 pagina 55 • Licht • les 9 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen pagina 56 • Licht • les 9 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen H groep 1-2 10 Wat doe je op een dag? Tijd tijdsduur lesdoelen benodigdheden 40 minuten De leerling: • 12 blinddoeken •weet dat na de dag • poppenkast kerndoelen de nacht komt • wasco, kleurpotloden 1, 32, 46, •ontdekt in welke volgorde of viltstiften 51 en 54 ze verschillende activiteiten • tijdlijn met ochtend, op een dag doen middag en avond •kent de dagindeling: • A4-papier ochtend, middag, avond • eventueel: dagritmekaarten en nacht en Flip de beer eindproduct • tekeningen van dagelijkse activiteiten, ingedeeld op een tijdlijn van ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds Voorbereiding Knip de tekeningen van het doeblad uit en plastificeer ze voor de activiteit Wat doe je op een dag? Print de tekeningen ‘eten’ en ‘school’ eventueel een aantal keer, zodat die ook vaker op de tijdlijn gehangen kunnen worden. Maak een tijdlijn met daarop ‘ochtend’, ‘middag’ en ‘avond’. Poppenkast dag en nacht 10 min. Laat iedereen rond de poppenkast gaan zitten. Kies een poppenkastpop als hoofdpersoon en laat zien wat de pop de afgelopen dag heeft meegemaakt. Begin ’s ochtend en eindig ’s avonds. Ga in op normale dingen als: opstaan, tanden poetsen, ontbijten, naar school gaan, lunchen, rekenen, televisiekijken, spelen, avondeten, slapen et cetera. Maak er een interactieve voorstelling van, waarbij de kinderen ook dingen kunnen aangeven. De leerlingen onderzoeken hoe hun dag is ingedeeld. Wat doe je op een dag? 30 min. Geef alle leerlingen een vel A4-papier. Vraag of zij een tekening willen maken van dingen die ze elke dag doen. Geef ze daarna het doeblad en een groene, rode en blauwe viltstift. Hiermee omcirkelen zij de activiteiten van de ochtend (groen), middag (rood) en avond (blauw) die op het doeblad staan. pagina 57 • Tijd • les 10 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen Tip. Gebruik dagritmekaarten om duidelijk aan te geven wat de ochtend, de middag en de avond is en welk deel van de dag het nu is. Ga na afloop met de leerlingen in de kring zitten. Laat ze kort iets vertellen over de tekeningen die ze hebben gemaakt en de kleuren die ze aan de activiteiten op het doeblad hebben gegeven. Vraag de leerlingen hoe de tijd heet na het opstaan. Wat doe je allemaal in de ochtend? Hoe heet de tijd na de lunch op school? Wat doe je altijd ‘s middags? Hoe heet de tijd na het avondeten? Wat doe je meestal in de avond? Hang de geplastificeerde tekeningen samen met de leerlingen op de goede plaats aan de tijdlijn. Laat de leerlingen nu naar hun eigen tekening kijken. Op welk deel van de tijdlijn hoort die tekening: de ochtend, middag of avond? Hang de tekeningen op de tijdlijn en bespreek de keuze van de leerlingen. Vraag: ‘Welke activiteiten kun je op verschillende tijden van de dag doen?’ Eten doe je bijvoorbeeld drie keer op een dag en tanden poetsen twee keer. Vraag of alle leerlingen de activiteiten die aan de tijdlijn hangen elke dag doen. Wie doet een activiteit op een ander dagdeel? Sommige kinderen douchen bijvoorbeeld ’s ochtends, anderen ’s avonds. Bespreek dat de dagelijkse activiteiten dus verschillend gedaan kunnen worden. Wat voor verschillen kunnen de leerlingen nog meer bedenken? Wie eet er bijvoorbeeld tussen de middag warm? Of wie gaat voor school eerst zwemmen? Tip. Geef Flip de Beer of een andere klassenknuffel aan een leerling mee. Laat de leerling de volgende dag vertellen wat de beer allemaal heeft meegemaakt. Laat de knuffel rouleren, zodat de leerlingen allemaal over de activiteiten van hun dag kunnen vertellen. pagina 58 • Tijd • les 10 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen groep 1-2 doeblad 10 pagina 59 • Tijd • les 10 pagina 64 • Seizoenen • les 11 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen pagina 66 • Seizoenen • les 11 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen pagina 68 • Seizoenen • les 11 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen H groep 1-2 12 Warm en koud Gebruik de zon tijdsduur lesdoelen benodigdheden 55 minuten De leerling: • 2 kommetjes •weet dat de zon warmte geeft • 2 ijsklontjes kerndoelen •kan informatie verwerven uit • naamkaartjes van 1, 42, 54 en 55 gesproken tekst alle leerlingen • blauw vel A3-papier eindproducten • rood vel A3-papier •experiment om aan te tonen • wit vel A3-papier dat de zon warmte geeft • kleurpotloden •ingekleurde tekening van het doeblad Ter info. Voor deze les moet de zon schijnen. Voorbereiding Maak voor de activiteit De zon geeft warmte twee ijsklontjes. Teken op een wit vel A3-papier een tabel met twee kolommen. Teken boven de ene kolom een zon en boven de andere een schaduw. Zorg voor naamkaartjes van iedere leerling die op de tabel bevestigd kunnen worden. Plak voor de activiteit Wanneer is het warm? een vel blauw papier aan één kant van het lokaal en een vel rood papier aan de andere kant van het lokaal. De zon 10 min. Vraag aan de leerlingen hoe de zon eruit ziet. Wanneer zie je de zon wel en wanneer niet? Bespreek waarom de zon belangrijk is voor de mensen op aarde. Houd over onderstaande stellingen een stemming onder de leerlingen. Iedereen die het met de stelling eens is, steekt zijn hand op. • De zon is heel groot (ja). • Je kunt de zon bijna aanraken (nee). • De zon geeft licht (ja). • De zon schijnt alleen in Nederland (nee). • De zon geeft warmte (ja). Ga in op de laatste stelling. Hoe weten de leerlingen dat de zon warmte geeft? Wanneer merken ze dat? Laat hen hierover vertellen. De leerlingen onderzoeken of het in de zon warmer is dan in de schaduw. pagina 69 • Gebruik de zon • les 12 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen De zon geeft warmte 30 min. Laat de twee kommetjes zien. Leg in beide kommetjes een ijsklontje. Vertel dat u het ene kommetje in de zon zet en het andere in de schaduw. Vraag de leerlingen welk ijsklontje volgens hen het snelst zal smelten. Pak de naamkaartjes van de leerlingen erbij en hang deze op het vel papier in de kolom van hun voorspelling. Laat de leerlingen naar de ijsklontjes in beide kommetjes kijken. Wat zien ze? Welk ijsklontje smelt sneller? De leerlingen kleuren op het doeblad dat ijsklontje in. Ga hierna met de leerlingen naar het schoolplein. Zoek een schaduwen een zongedeelte. Laat de leerlingen na elkaar in beide gedeelten staan. Voelen ze het verschil in temperatuur? pagina 72 • Gebruik de zon • les 12 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen pagina 74 • Gebruik de zon • les 12 • Bronnenboek Reis door de ruimte in 80 lessen