IV. mictie Figuur 12: Vullingsreflex en mictiereflex ο· vullingsreflex: Als de blaas zich vult. In de blaas zitten rekreceptoren en deze detecteren de vulling. Daarna gaat een signaal naar het vullingscentrum in het ruggenmerg. Dit zorgt voor orthosymatische signalen waardoor de nervus studentus (ofzoiets) gestimuleert wordt. De blaas spier relaxeert (de rode structuur). De uitgang (in het blauw) contraheert. Orthosympatische signalen zorgen voor de contractie van de interne sfincter in de urethra. De contractie van de externe sfincter is door de pudendus geregeld. Het orthosympatische stelsel zorgt voor de vrijzetting van noradrenaline. Er wordt een verschillend gedrag uitgelokt, maar ze worden beide gestimuleert door noradrenaline: één keer relaxeren en één keer contraheren. De rede hiervoor is dat er verschillende receptoren zijn : bij interne sfincter alpha 1 receptor en bij de blaas... receptor. Vullingsreflex is een spinale reflex. ο· mictiereflex: Drie structuren in de hersenen die gebruikt worden: - Prefrontale contrex: ligt vooraan in de hersenen. - Periaquaductaal grijs: Dit is grijze stof rond het aquaduct(een kanaal), ligt in de middenhersenen - Pons: het is een deel van de hersenstam Een volle blaas wordt gedetecteert door rekreceptoren. Dit wordt doorgegeven via zenzuwen naar het periaquaductaal grijs. Dit gaat naar de cortex en deze beslist of we gaan urineren of niet. Als we gaan urineren wordt een signaal gestuurd naar de pons en daar zit een mictiecentrum. Dit betekend dat de mictie geen spinale reflex is. De pons gaat het mictiecentrum ten eerste de vullingsreflex onderdrukken (orthosympatisch geinhibeert). Ten tweede de parasympatische reflexen worden gestimuleert. De rode blaasspier trekt samen en de blauwe uitgang relaxeert. De parasympaticus relaxeert en contraheert tegelijk. Nu worden er andere transmitters vrijgestelt dan hierboven. De rode blaas spier zet Acetylcholine vrij waardoor die contraheert. In de blauwe (sfincter) is het NO , en dit leidt tot relaxatie. Wanneer de mictiereflex begint, dus wanneer we beginnen urineren, dan passeert er vocht in de urethra en dat wordt gedetecteerd. Dit geeft een positieve feedback op de mictie , dus versterkt de mictiereflex. V. Extracellulaire pH A. aanvoer van zuren en basen B. extretie van zuren en basen C. zuur-base soortnisse Nieren stabiliseren het extracellulaire vocht pH = -log(vrije protone concentratie) = de negatieve logaritme van de vrije protonen-concentratie (belangrijk getal , onthouden !!). In het arteriele bloed pH = 7.4 (onthouden) --> dit wordt heel constant gehouden in het menselijke lichaam. Wanneer de pH zou veranderen dan gaan er minder of meer protonen binden aan proteïnen. Dit zou zorgen voor een verandering van de vorm van de eiwiten, en als de vorm verandert dan verandert ook de functie. Figuur 1 : Wat regelt de concentratie aan vrije protonen? De balans tussen de aanvoer en de afvoer van zuren en basen. De plaatsen waar regeling gebeurt: waar de afvoer van de urine gebeurt en de afvoer van adem. Dus de regeling gebeurt via de urine en de ademhaling. A. aanvoer van zuren en basen ZUREN definitie : een protondonor, stoffen die protonen vrijzetten in water Indeling van de zuren: - Vluchtige zuren: dit is er maar eentje, CO2. Dit beat geen proton. wrm is het dan een zuur ? CO2 + H20 --> H + HCO3 , dus het zet protonen vrij in water, maar de proton komt eig van water. Vluchtig omdat het uitgeademt wordt - Niet-vluctige zuren: HCl , H2SO4, H3PO4, melkzuur, beta-ketonzuren, nog vele anderen. HA --> H+ + A- . dus protonendonoren Figuur2: Bronnen: Van waar komen de zuren in het menselijke lichaam? - De darm: er komt een proton in het lichaam bij deze reactie (figuur 2) - Afbraak van : 1. AZ : Leiden allemaal tot CO2 vorming bij afbraak. Bepaalde AZ leiden tot niet vluchtige zuren naast CO2, nl H2SO4, HCl, H3PO4 2. Glucose: Glucose wordt volledig afgebroken en dan ontstaat er CO2. Onvolledige afbraak dan ontstaat melkzuur. 3. Vetzuren: wanneer ze volledig worden afgebroken ontstaat CO2. Wanneer ze onvolledig worden afgebroken dan ontstaan βKetonzuren. - In het voedsel kunnen zuren zitten. Vb: fosfaten. BASEN definitie : een base is een protonacceptor, dus een molecule dat een proton bindt. indeling: alle basen zijn niet-vluchtig. Bicarbonaat is een base : HCO3 + H --> H2O + CO2 H+ + B- --> H-B Figuur 3: bronnen: - De maag : HCO3 in het lichaam - Afbraak van groenten en fruit levert basen: Meer specifiek de AZ in groenten en fruit, als deze worden afgebroken ontstaat er CO2, maar ook bicarbonaat HCO3. Maar ook de zouten van zwakken zuren uit fruit en groenten vb: kaliumsitraat. Als deze worden afgebroken dan ontstaat er bicarbonaat. - Voedsel (medicamenten inbegrepen): Mensen die een maagzweer hebben, krijgen antacida (medicament). Dit zijn stoffen die het zuur neutraliseren. Dit is bicarbonaat. B. Excretie van zuren en basen Excretie van CO2: figuur 4 CO2 komt in de rode bloedcel en reageert daar met water. RBC bevatten veel Koolzuuranhydrase, waardoor H+ en HCO3- ontstaan. Dit proton wordt gebuffert door hemoglobine (HB). Dit gebeurt in de spier. Dat bloed met de RBC komt van de spier in de longen. Zodra het bloed in de longen komt, wordt de reactie heel snel omgedraait naar rechts. Het CO2 komt vrij in de longen en wordt onmiddelijk uitgeademt. onze longen doen dit heel efficient. Dit betekent dat de CO2-concentratie in ons lichaam heel constant blijft. De concentratie is evenredig met de partiële druk van CO2. Dus de partiele druk van CO2 wordt ook constant gehouden. Dit kan in het arteriele bloed gecontroleert worden. Pa, CO2= 40 mmHg (getal onthouden is belangrijk) Excretie van niet-vluchtige zuren: Figuur 5: HCl, als dit in het lichaam komt splits het in een proton en chloor. Het proton wordt gebuffert door drie buffers: een proteïnebuffer, fosfaatbuffer en bicarbonaat. Alle buffers staan met elkaar in evenwicht. Dat betekend dat als het evenwicht van 1 buffer verandert het evenwicht van de andere buffers ook veranderen. Dit betekend dat we maar naar 1 buffer moeten kijken en dat is de bicarbonaat-buffer. Wat is het resultaat? Door de bufferreactie zal de pH daling door het zuur beperkt wordt, maar daar wordt een grote prijs voor betaald: bicarbonaat daalt in concentratie. CO2 stijgt niet, want het wordt meteen uitgeademt, de CO2 concentratie blijft constant. samenvatting : de pH is constant , de CO2-cocentratie is constant, de bicarbonaatconcentratie daalt De nieren gaan de reacties naar van de buffers naar links verschuiven , dit vereist veel tijd (24uur, in tegenstelling tot ademen dat direct gebeurt). De naar linksverschuiving betekend dat bicarbonaat weer gaat stijgen in de nieren. Hier komt een proton bij vrij. Het proton wordt uitgescheiden via de urine. De rol van de nieren: bicarbonaat aanmaken en dat komt terecht in het lichaam en protonen aanmaken die in de urine komen. figuur 6: Er zijn 2 manieren om bicarbonaat aan te maken : Eerste figuur: komt voor in de proximale tubulus, in de opstijgende tak van de lus van Henle en in de α-intercalated cells. De tweede figuur: komt enkel voor in de proximale tubulus 1e manier: De protonen die in de urine komen moeten gebuffert worden door gefilterde basen (GB-). Een voorbeeld is fosfaat. dit zorgt dat de proton met de gefilterde base reageert tot H-GB. 2e manier: Dit kan enkel in de proximale tubulus gebeuren. Het gaat hier om glutamine (niet glutaminezuur!! op het examen). Er ontstaan bicarbonaat , een proton en ammoniak. Het proton en de ammoniak reageren meteen tot ammonium NH4+. Er is een carrier voor ammonium te transporteren, de natrium-protonantiporter, de proton kan vervangen worden door amonium. Bij aanzuring van het lichaam dan gaat de uitscheiding gestimuleert worden, veel bicarbonaat moet worden aangemaakt en de protonen in de urine moet stijgen. Dat systeem wordt gestimeleert door aanzuring van het lichaam. De stimulatie door aanzuring van een cel gebeurt op 3 manieren: 1) Er komen meer carriers: exocytose van bestaande carriers en aanmaak van nieuwe carries :de Na+-H+-symporter, de Cl—HCO3—antiporter, de Na+-H+-antiporter, de protonenpomp van de α-IC. 2) Een dubbele manier: de enzymes die amonium aanmaken worden gestimuleert en er wordt meer glutamine aangemaakt (in de lever). 3) De fosfaat in de urine Pi. De reabsorptie van Pi wordt vermindert, dus er zit meer Pi in de urine. Dus er gaan meer protonen kunnen binden aan Pi , dus meer protonen kunnen uitgescheiden worden. Excretie van bicarbonaat in normale omstandigheden zit er in de urine geen HCO3- (in een westers dieet met veel vlees). Wat gebeurt er als we veel basen eten? Dan komt er binnen de 24 uur bicarbonaat in de urine. 2 verklaring: - De reabsorptie van bicarbonaat vermindert - De secretie van bicarbonaat stijgt Welke cel secreteert bicarbonaat? De β-intercalated cells secreteren bicarbonaat. Cl-HCO3--antiporter secreteert bicarbonaat in de urine. Als het lichaam alkalisch wordt, dan stijgt de secretie van bicarbonaat. Hoe kan men de secretie verhogen? 1) Meer carriers die verschijnen: exocytose van carriers gevold door aanmaak van nieuwe carriers: --> de chloorbicarbonaat-antiporter en protonenpompen 2) Het aantal van de β-IC doen toenemen: dit komt door het differentiëren van α-IC tot β-IC . C. zuur-base-stoornissen H+ + HCO3- β CO2 + H2 [π»πΆπ − ] pH = 6.1 + log 0.03 π₯ π3 πΆπ2 Er bestaat een verband tss de CO2 spanning en de concentratie bicarbonaat en ... We moeten in het lichaam enkel naar deze buffer kijken. De gatallen van de formulle moeten niet gekent zijn, maar de vorm wel . Dit is de hendersonhasselbalch-vergelijking. Te zure ph = acidose Te alkalisch = alkalose Wanneer is de pH abnormaal : - Als de teller abnormaal is = een metabole stoornis. - Als de CO2 spanning abnormaal is = een respiratoire stoornis . Metabole acidose pH ↓ HCO3- ↓ Metabole alkalose Respiratoire acidose Respiratoire alkalose pH↑ HCO3- ↑ pH ↓ CO2 ↑ pH ↑ CO2 ↓ Verlies van HCO3- via de stoelgang , neemt toe - Het verbruik van HCO3- tijdens de buffering stijgt - De aanmaak van HCO3- daalt Vb: braken van maagvocht - Vb: bij longziekten Vb: op grote hoogte, als je zwanger bent Diarree zorgt voor verlies van bicarbonaat. Bicarbonaat wordt gebuikt tijdens buffering. Dus bij te veel zuren, wordt er te veel bicarbonaat verbruikt . Dit is bij hyp-oxy (zuurstoftekort) zo, hierbij wordt glucose afgebroken tot melkzuur. Het kan ook voorvallen bij suikerziekte. Dan is er te weinig insuline, en insuline is nodig voor het volledig afbreken van vetzuren, dus er ontstaan β-ketonzuren omdat vetzuren niet volledig kunnen worden afgebroken. Er wordt te weinig bicarbonaat aangemaakt: de nieren maken bicarbonaat aan. Bij personen met nierziekten, wordt er te weinig bicarbonaat aangemaakt. Braken van maagvocht: H + HCO3 --> H2O + CO2 Het evenwicht van deze reactie gaat naar links, waardoor bicarbonaat stijgt. vb : bij longziekten gaat CO2 niet meer zo goed uitgeademt kunnen worden vb: grote hoogte , minder zuurstof , meer moeten ademen. Alle zwangere vrouwen ademen te veel. (veel op examen respiratoire acidose en alkalose niet omdraaien) VI. Extracellulaire osmolaliteit A. dorst B. excretie van H20 inleiding: begrippen uit de scheikunde Wat zijn de eenheden van hoeveelheid? mol voor hoeveelheid moleculen uit te drukken , voor de hoeveel deeltjes Osm Voor eenheid van volume : liter of dm3 De eenheid van massa: kg Het begrip concentratie: Figuur 9: De definitie van extracellulaire osmaliliteit: de hoeveelheid extracellulaire deeltjes gedeelt door de massa van het extracellulair water. De normale waarde van het bloed (?)= 287 mOsm/kg (heel belangrijk getal). Dit getal wordt heel constant gehouden. De rede waarom het zo constant gehouden blijft: het bepaald het celvolume. Figuur 10: Binnen en buiten is de concenatie deeltjes hetzelfde. Nu voegen we buiten een deeltje toe. Dus de extracellulaire osmolaliteit stijgt. Er treedt hierdoor osmose op. Water gaat naar buiten waardoor de cellen krimpen. Dus de extracellulaire osmolaliteit regelt het celvolume. De extracellulaire osmolaliteit wordt bepaald door de massa extracelulair water. De massa is evenredig met het volume, dus het is het volume extracellulair water bepaald de extracellulaire osmolaliteit. Extracellulaire deeltjes / volume extracellulair water = 287 mOsm/kg De persoon wordt ziek en de osmolaliteit wordt = 290 --> --> Het lichaam brengt de waarde terug naar 287. 290 kan kleiner gemaakt (een breuk kleiner maken) worden door de teller kleiner te maken, maar dit gaat het lichaam niet doen. Een andere manier kan door de noemer groter te maken, dus het volume extracellulair water te doen stijgen. Dus het water aanpassen. Figuur 11: vb van H2O aanmaak : glucose verbruik leidt tot CO2 en H2O ????? BEGRIP : PERSPIRATIO INSENSIBILIS Het waterverlies via de ademhaling en de niet-zwetende huid. Aanvoer en afvoer gebeurt via de groene woorden. We beseffen niet dat we een halve liter water verliezen via de ademhaling en ook niet een halve liter via de niet-zwetende huid. We zijn ons van beide manieren niet bewust. Het volume water in het licaam wordt bepaald door de balans tussen aanvoer en afvoer van water. Deze balans moet geregeld worden. Enkel de drank-inname en de uitvoer via urine worden geregeld.